SIS81 M HIJ-
Brieven uit de Maasstad.
Ia Ie ithin lts Levens.
Zondag h September 190i.
48ste Jaargaag No. 3972
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
luier hiiltilt Zoi.
Schets van PAUL A. KIRSTEEN.
o—o—
Des je reist werkelijk met me mede?
J("de naar Pyrmont, waar je niets anders
dan vrouwen en bleekzuchtige jonge meisjes
riet Ik kan haast niet gelooven, Allred, dat
je dat in ernst meent
Maar, mijn God, Anna, ik heb het je toch
reeds zoo dikwijle gezegdja, ik ga mede.
T)e dokter heeft het me geraden en ik
wrijp werkelijk niet, waarom je het niet
wilt gelooven
Mn toon klonk geprikkeld, en de
vrouw, [eenigszins bedeesd geworden,
wendde den biik af. Zij was zwaar
verlamd aan de voeten en gekluisterd aan
haren stoel, dien ze zonder hulp niet kon
veriaten, reeds sinds vijf jaren.
Ifc dacht maar zoo Je zondt je ver-
velen !u
Maar je maakt toch niet voor je plezier
een knnr mede."
Bjj efoud op en liep door da kamer met
pronte stappen. Zijn breece figuur stak vreemd
ahg de gebukte gaatalte van zijn vrouw.
„En dan vervolgde hy, „we zijn toch
getrouwd. We kunnen toch toch ook wel
eens samen naar een badplaats reizen.
Maar als ja er iets op tegen hebt
„Neen, neen 1" Ze sloeg met de hand door
de lucht, alsof za die gedachte verre van
rich wilde afwijzen. „Ik verheng me
or in zakerIk dacht alleen maar aan
Jou. Mij doet het Innig genoegen Als
je eens wist, hoe treurig het is, aan je stoel
gebonden ziek te zijn en dan alleen in
een badplaats aan te komen op eene
vreemde plaats."
Haar moede oogen omsluierden zich ea even
trilde hare stem. Za had, God weet vtkt er
voor willen geven, als hij haar nu een goed
woord had gegund, ja, als hij haar maar even
met teederheid over het hoofd had gestreken
maar hij deed geen van beiden. Hij ging de
kamer uit, alsof hij dan zacht klagenden toon
harer stem niet had gehoord, alsof zij het
meest alledaagsche van de wereld had ge
sproken.
Behoedzaam wreef ze de oogen uit. Men
mocht niet aan haar kunnen zien, dat er
tranen in opgestegen waren.
Vijf jaar zat ze nu reeds zoo in den stoel
van dan tijd af, toen haar geluk volkomen
ion worden door de geboorte van een kind
en toen met dat geluk ook haar leven ver
nietigd werd. Toen het kind de oogen sloot,
nadat het nog niet eens goed de wereld in
gekeken had en zij zelf in lange ziekte hare
levensvreugde en hare gezondheid begroef.
Wat was dat een vreeselijk ontwaken
geweest, toen ze met ieder uur duidelijker
moest gaan gevoelen, dat ze nu nutteloos was
ln de wereld, overtollig, een groote last voor
allen, met wie zij te doen had.
Stil in zichzelf had ze gestreden met de
wanhoop. Een enkelen wensch had zij uit
dien tijd gered naar dien zon ze thans haar
leven inrichten niemand zou gewaar worden
wat ze leed, niemand door haar gehinderd
worden, niemand gedwongen om harentwille
wat te doen of te laten. Een schaduw wilde
ze zijn, die niemand, bestraald door de zon
der gelukkige gezondheid, zou ontdekken.
Hare standvastigheid van wil beproefde ze
het eerst op haren echtgenoot. Ze ried hem
san, van haar weg te gaan, daar ze toch
nooit of te nimmer iets voor hem kon de zijn,
of hem eenigermate tot nut verstrekken. Hy
weigerde en bleef.
Met innige vreugde des harten nam ze dit
op en haar geloof in het leven werd weder
Iets krachtiger.
Maar juist omdat hy, evenalsof het van- 1
zelf sprak, het „blok aan het been" het
waren hare eigen woorden wilde behouden,
juist daarom zoude hij op andere wijze onge
hinderd door het leven gnan en het kannen
genieten, zooais zijne levenskracht en levens
lust dat vorderden.
Zij zelf was het, die hem steeds weder j
daartoe aanspoorde. Het kwam haar voor, dat
dit hst beste middel was, haren eigen last ta
verminderen en te doen vergetsn Want als
zij hem niet in den weg stond, dan kon
zij de wonden niet voelen, die hare ziekte
ook a3n zijn leven geslagen hadden.
En in het begin was het ook het beste
middel. Hij misbruikte de vrijheid, die zij hem
liet, niet al te zeer en werkelijk nog door
medelijden gedreven, ke3rde hij vlugger tot
haar terug, bleef hy langer aan hare zjjde,
dan zij in hare sombere overpeinzingen ver
wacht had.
Maar de gewoonte kwam en wischte de
goede voornemens uit, die het oogenblik had
gebracht. De uren, die zij samen doorbrachten,
werden steeds korter en zeldzamer, de gevoe
lens, die hen verbondea, werden steeds dunner
en oppervlakkiger en eindelijk zat ze
werkelijk alleen in die schaduw des levens,
die ze eens voor hare beste plaats had gehouden
en die haar thans te meer drukte, omdat ze
niet dadelijk gekomen was omdat ze zich
trots allee goeden wil eerst langzaam en
moeilijk had ontwikkeld. Haar vader trachtte
het haar uit het hoofd te praten het
gelukte hem niet. Ook hij was nog een
krachtig man, die midden in het leven stond
hij moest den andere maar al te goed
begrijpen. Hij zocht wel verontschuldigingen
maar die kon zij zelf we! voor het gedrag
van haren man vinden. Maar dat maakte
haar niet meer kalm en bernstend. Ieder
vriendelijk woord nam zij op als eene genade,
iedere vriendelijkheid als stom medelijden, en
dat trof haar in al haar ellende het pijnlijkst.
„Werp U toch dien lust van denhals!'
zeide zij steeds „hy moet u toch in den
weg staan maar de eenige, die deze
wanhoopskreten hoorde, was do getrouwe
verpleegster, die in die lange jaren niet van
hare zijde was geweken. Eu ze was zoo Innig
good en vond voor de pijnen der zieke zoo
vele, warme woorden van troost, dat door
haap do arme vrouw heil wat overwon, dat
haar anders terneergedrukt zon hebben.
Zij was het ook thans weer, die het
ontwaakte wantrouwen der zieke langzaam
verdreef.
„Waarom zou Mijnheer niet meegaan r.aar
Pyrmont?'' zeide zij zacht. „Als de baden
toch goed voor hem zijn I"
„Ja, ja maar er zijn toch ook andere
badplaatsen, die evengoed voor hem zjjn,
waarom
Ze zweeg. „Als we altijd zouden vragen,
waarom dan bleven we steeds in
twijfelingen steken. Jnist omdat mijnheer nog
ergens anders heen kan reizen, jnist daaruit
moest mevrouw zien, dat hij het goed meent.
Men mag den menschen het goed-zijn niet
zoo moeilijk maken
Door znika woorden wijzigde zich de
opvatting van de zieke vrouw een weinig,
maar geheel en al verdween de twijfel toch
niet. Al te zeer knaagde het verdriet aan
haar, dat hij haar reeds sinds jaren in al
hunne gemeenschappelijke belangen verwaar
loosd had, dat hij haar niets meer meedeelde,
niets meer met haar besprak. Dat zijn geheele
omgang met haar zich bepaalde tot„Hoe
gaat het en „Wat heeft de dokter gezegd
En als haar vader eens kwam, of een andere
bezoeker, dan hoorde zij na en dan ook eens
iets van de wereld en de menschen, overigens
was zij afgesloten van alles, hoezeer zij ook
met haar levendlgen geest voortdurend daar
naar verlangde.
Maar de hoop, die immers in ons allen
het langste en krachtigste leven heeft, ont
waakte ook weer in haar, toen hi| van nu
af drukker en deelnemender de reis met haar
begon te overleggen. Bovenal, zeide hij stoeds
weder, moest op haar gemak gelet worden.
Zij had maar uit te maken, wanneer en op
welke wijze ze zonden reizen en waar ze won
logeeren. Met hem behoefde men geen rekening
te houden, wat hem mankeerde, wis niet de
moeite waard
Ze was werkelijk geroerd door zijne woorden.
Het leek haar bijna, alsof ze hem werkelijk
onrecht had gedaan, alsof zij hem zijne goedheid
moeilijk had gemaakt door haar wijze van
doen. En ze nam zich voor, door verdubbelde
vriendelijkheid alles weer goed te maken.
Vier weken had zo hem immers voor zich
allen. Nu kon ze zijn hart en zijn vertrouwen
weer winnen. Het «poet haar bijna, dat hij
nu weer zooveel geld voor haar moest
uitgeven. Ze kon aan hem merken, dat de zaken
niet meer zoo goed gingen als vroeger za
merkte het aan eene lichte aarzeling, wanneer
hij moest betalen aan het peinzen en
nadenken, waarin hij dikwijls verdiept was
en dat zijn voorhoofd steeds als met zorgen
overschaduwde.
Dfearvoor zou ze hem nu hare dankbaarheid
toonen, door toegevendheid en stille zorgen,
die ze van uit haren stoel aan hem zon
wijden.
En deze gedachte maakte haar voor het
eerst in hare lange lijdensperiode weer echt
van harte gelukkig. Ia het begin ging ook
alles naar wensch. Ze hadden in Pyrmont eene
kleine villa betrokken en als de kunr hun er
gelegenheid toe liet, zaten ze bij elkander cf
gingen zenaar buiten, naar het bosch, naar de
wandelperken zij in d6n rolstoel en hij
langzaam te voet daarnaast, en dan spraken
ze met elkaar als twee goede vrienden, die
hunne eigen gedachten ovor het leven
hebben.
Tegen don avond zond zij hem meestal
weg. „Alfred, ga een beetje de stad in. Zie,
dat je kennissen vindt. Als het lichaam ge
sterkt wordt, moet ook de gee3t zich ont
spannen. De kuur zon acdirs slechts ton
halve zijn.
En daar het voortdurende samen zijn hem
werkelijk inspanning kostte, ging hy ook alleen
weg. Weldra iederen avond en de kennissen,
die zijne vrouw hem had opgedrongen, waren
weldra talrijker, dan men had durven
verwachten.
Het duurde niet lang, of za hadden voor
den gehealen dag beslag op hem gelegd. Zij
zag ze ook wel, doch het bleef dan bij een
„goeden dag" en bij een vriendelijken groet.
Za werd er bitter door gestemd. Za had
voor hem het beste gewild en wat was het
gevolg ervan vcor haar eigen leven geworden
Maar ze zweeg. Ze klemde do lippen op
elkaar en liet er geen woord door. Wie zooveel
doorstreden had als zij, die wist zwijgend te
lijden.
Za nam haar toevlucht tot de vacantle-
kolonies. Daar, waar de zwakke knaapjes en
de bleekzuchtige meisjes speelden, wes „da
zieke tante" een gaarne geziene gast.
Daar stormden ze op haar af en hielpen
den wagen duwen en gaven haar de hand
daar voelden ze met haar mede en begrepen
ae haar.
„Mijne moeder zit not als jy," zei een klein
meisje en heimwee perste tranen uit hare
oogen.
Tot dit kleine meisje voelde de arme vrouw
zich bijzonder aangetrokken en dikwijls nam
zy het mee naar de villa en het kind zat
dan tnsschen haar en den altijd somberen
man. Maar hot mondje, dat anders nooit
stilstond, bewoog zich niet uit vrees voor
den nooit sprekenden meneer. Het kind was
verschnchtord in zijne tegenwoordigheid, trots
de teederheid, waarmede de vrouw het
overstelpte.
„Merkwaardig" vond mevronwdezo blijvende
verandering. Maar nauwelijks had zij het
gezegd, of zij had er beronw van.
Haar echtgenoot stoof plotseling op en
snaawde haar toe„Wat doe je toch eigen
lijk met dat vervelende kind De geheele
plaats lacht om je vreemde kur8D
„Kuren?" Een scherp woord lag haar op
Roman van
C. SCHROEDER.
000
Derde Boek.
80.
was Kathlin zoo zonderling te moede,
iechts door een sluier zag zij Paul Rieger
°P haar hoekje afkomen, zag zy hem bljj ven
staan, als in ongeloovige verwondering van
haar naar haar gezellin kijkend en van deze
*eer naar haar. Dan eerst maakte hy een
buiging, daarna zag zy niets meer.
Tuen zy weer tot zichzelf kwam, was een
S&usche schaar van menschen met haar bezig,
au bood haar reukzout, besprenkelde haar
°®ruooid en vroeg om strjjd, of het haar
al if eöa beter ging. Zy kon dat
'échts zwak bevestigen en vragen, of men
e&ar draagstoel wilde bestellen. Toen deze
r was, ondersteunden mevrouw Wood en
evrouw Saverne haar tot aan de garderobe,
'er sloeg de laatste haar zorgvuldig een
^btel om en meende dan, met recht
Verholen nieuwsgierigheid in de oogen
«Nu schijnt goddank dat leelyke spook
overwonnen
at voor een spook vroeg de gene-
raals vrouw.
«0, mevrouw Stanhope en ik, wij hebben
^uen een spook gezien. Zy viel in onmacht,
de tong, maar zij slikte het in. Ze wilde
geen twist. Ze zei daarom heel kalm„Ik
laat jon toch ook je vrijheid, waarom gun je
mij dit kleine genoegen niet
„Een eigenaardig genoegen zich afgeven
met vreemde kinderen, die iemand niets aan
gaan, die alle gezelligheid verstoren
Ze gaf een heesch lachje. „Ge/.elligheld
Goi in den hemel, waar is mijn gezelligheid?
Jij kunt ze zoeken waar en wanneer je wilt.
Maar ik ik moet ze nemen, waar Ik ze
vind! En dan wil jij nog wat zeggen!?"
Haar toon prikkelde hem. „Ja, dat wil
ik
„Hoor eens, ik heb ja niet gevraagd, met
me te reizen. Ik wist niet, dat ik je in den
weg stond en ik liet je in alles begaan. Ik
heb je herhaaldelijk gewaarschuwd. En je
wi»t, dat het eens zoover moest komen.
Waarom ben je dan mrêgegaan Waarom
wou je juist óók naar Pyrmont
„Als je het dan precies wilt weten omdat
je vader er op gesteld was!"
„Ja, overigens is het doelloos, daarover nog
te spreken. We moeten maar zien, hoe we
het met elkaar klaar spelen."
Al het wantrouwen, dat ze kunstmatig in
zlchzelve verstikt had, was op eens weer
ontwaakt. Wat had haar vader met de reis
uit te staan
Het liet haar geen rust. Nog denzelfden
avond zond zo hem een brief, en vol ongednld
wachtte ze het antwoord af.
Dit kwam ook weldra, maar nit de vele
dichtbeschreven zijdjes moest zij steeds weder
den zin lezen
„Voor het geld, dat ik mijnen schoonzoon
voortdurend moet verstrekken, won ik ten
minste, dat hij nog eens denkt aan mijne
dochter, die toch zoo zwaar door het noodlot
getroffen 1b."
„Dat wis het dns, alleen dat
Vanaf dit oogenblik vond in de ziel der
zieke vronw een groote ommekeer plaats.
Als alleen het geld haren man nog aan haar
bond, dat haar vader hem gaf, dan ze
kon de gedachte niet ten einde denken. Maar
haar gemoed veranderde, haar hart werd als
steen. In plaats van zachtheid, toonde ze nu
barschheid, in plaats van bescheidenheid,
norsch verlangen. En zóó diep verachtte ze
het krasse egiLme van haren man, dat ze
niet meer dacht aan hun gemeenschappelijk
ongeluk, maar hem ODderdrnkte, deemoe
dige, hoor-de waar ze maar kon.
De wereld beklaagde den srmen man, die
„door zijne vrouw zoo gemarteld werd," dien
„het noodlot zoo had getroffen," aan haar
dacht niemand meer.
Rotterdam, 27 Augustus 1904.
In het „Rotterdamsch Weekblad"
van 20 Angnstne vond ik een aan mijn adres
gerichte boetpredloatie, onderteekead door Dr.
C. te Llntnm, één der medewerkers aan de
beloofde nieuwe historie van Rotterdam.
De heer Te Lintnm is het met mijn brief
van 27 Juli 1.1. volstrekt niet eens en hy
deelt mg dat op een eenigermate bestraf-
fenden toon, die veel indruk op mij gemaakt
heeft, zeer gednchtelijk meê.
Indien de lozar, wat ik helaas vermoed,
den Inhoud van mijn brief van 27 Jnli ver
gat, mag ik er hem wel even aan herinneren,
dat ik trachtte den uitstekenden ouden ge-
geschiedschrijver Van Reija in bescherming
te nemen tegen een ongepasten en hoogst
onvriecdefijkon nitvsl in een krantenberichtje,
dat de nieuwe historie-uitgave aankondigde.
Ik heb het bezwaarschrift van Dr. Te Lin-
tum met wa&riijk gepaste belangstelling ge
lezen en herlezen. Het is een goed stuk,
degelijk, vast inaeng -weven, trstielig. De
schrijver exposeert kennis van zaken, ik mag
het niet ontkennen.
Het is alleen maar de vraag, hoe men die
ik ban verschrikkeljjk ontsteld geweest, toen
het spook voor de tweede maal voor mjj
verscheen. Maar nu, goeden nacht en beter
schap, en tot weerziens." Daarmede liep
zij weg, slechts met moeite haar lachen
bedwingend.
„Een dwaas mensch," oordeelde mevrouw
Wood, toen de deur achter mevrouw
Saverne gesloten was, „en ookja I
niet weinig lichtzinnig. Wanneer men zoo
tnin aan tuin met iemand woont, dan ziet
men hm hm 1allerlei."
De goede dame was blijkbaar in een
mededeelzame stemming; daar Kathlin echter
geen belangstelling toonde en groote haast
had om in haar draagstoel te komen, kon
zij haar nieuwtje voorloopig nog niet kwjjt
worden.
Het was Kathlin te moede, als moest zy
voor een groot gevaar vluchten. „Naar
huis," dacht zy, „slechts snel naar huis."
De mannen, die haar draagstoel droegen,
schenen te kruipen, 6n voor de villa van
mevrouw Wood was het naar haar oordeel
een veel te lang afscheid nemen.
Eindelyk thuis gekomen, vloog zy naar
de kinderkamer. Charley's Ayah sliep, maar
hjjzelf lag met open oogen in zjjn bedje.
„Mama I" juichte hy.
„Mijn lieveling," mompelde zij snikkend.
„Heb je mij gemist En zjjn wangen met
kussen bedekkend, nam zij hem op en droeg
hem naar haar eigen kamer.
Hier geraakte de kleine in haar bed
spoedig in slaap, Kathlin echter deed den
ganschen nacht geen oog dicht. Zij had
zooveelzóóveel te denken, en steeds
meer maakte een namelooze angst zich van
haar meester. Dan sloot zij het kind vaster
aan haar borst en legde haar armen be-
zaken wil bekjjken en de kennis ervan ge
bruiken.
Mocht ik den heer Te Lintnm gelooven,
(maar dat mag ik niet), dan is Van Reijn tóch
onvoldoend, onvolledig, hij beuzelt, hij verdient
geen vertrouwen, hij komt met allerlei peu
terige opgaven, enz., enz.
Aldos, iets meer uitgesponnen, de veroor
deeling saus frase, die in het korte berichtje
in de „N. R. C." werd uitgesproken.
Van Reijn in den hoek en de dappere
schrijversbent onder het vaandel van den
uitgever Nevens zal ons eens laten zien, hoe
een historie van Rotterdam behoort te wozen.
Op den voorgrond, dat ik den heer Nevens
en zijn schrijvers ieder voor zich en allen te
zomen in hnn onderneming fortnin en snccóo
wenach. Ik zal de eerste zijn, om hun arbeid
te prijzen als die lof verdient, en de uitgever
mag nu al op mijne inteekenlng rekenen.
Ongezien s'enn ik meê en met pieizier.
Belangstellender kan het waarlyk al niet.
Maar daarover hadden we 't niet, waarde
doctor. Ik kwam op tegen dat, zonder vorm
van proces, afmaken van onzen geëerden
onden vriend Van Reyo op gezag van enkele
nameD, die de heeren moeten 't me niet
kwalijk nemen op een paar uitzonderingen
na niet zoo heel gezaghebbend zijn.
Dr. Te Lintnm zegt, dat slechts een
gedeeltelijke lijst van medewerkers is
gegeven en dat ik die voor de geheele
aanzie. Neen, dat doe lk niet, maar een alt
gever pleegt in aangelegenheden als deze
zijn beate mannekens voorop te brengen, lk
mocht dus veronderstellen, dat de genoemde
heeren de keur der historieschrij-
vers was en daarnaar oordeelen. Voor de
heeren „enzoovoorts" wil Dr. Te Lintnm
mij toch geen eerbiedvol ontzeg opleggen
Dr. Te Lintnm komt verder, met beris
pende stem, voorlezen, wat groote mannen
over Van Reijn's historie boek hadden-te zeggen.
Het was onnoodig, want ik wist het. Ik
heb vrij getrouw alles gelezen en zooveel
mogelijk ook verzameld, wat over Rotterdam
is geschreven. Dr. Te Lictnm's eigen artikelen
over de textielnijverheid komen in een mijner
portefeuilles voor.
Ea ofschoon ik de autoriteit van 1'ruln
en vooral ook van Mr. S. Muller Hz.,
natuurlijk graag ea deemoedig erken, ofschoon
Ik op gezag van Fruin wel aanneem, dat Van
Reija den oorsprong van Rotterdam onjuist
heeft beschreven (Fruin heeft alleen daar
tegen bezwaar, cd noemt het werk overigens
een d o g e 1 ij k werk), ik vind er nergens Van
Reijn's inferioriteit bewezen aan de mannen,
die zich daar als historishervormers van
verdrukt Rotterdam komen voorstellen. En
daarop komt het aan. De heeren Dr. Te Lin
tnm en Compagnie zullen door hnn
eigen arbeid te bewijzen hebben, dat
Van Reija onvolledig, onjuist, oppervlakkig
en lonterachtig wc3. Noch het krantenbe
richtje, waartegen ik bezwaar had, noch Dr.
Te Lintnm's bestraffing kunnen dat bewijzen,
Dr. Te Lintnm zal het mg moeten toegeven.
Ik vond het onplezierig, en dat vind ik nóg
na het artikel van Dr. Te Lintnm, die trou
wens als medewerker aan de ondernomen
nienwe historie anders voor het geval staat
dan de eerste de beste door het berich ja
verraste als ik dat de historieschrijver van
vele geslachten in een hoek gesmeten wordt
met een onkel smalend woord, ten believe
van enkele heeren, die zelf nog niets ge
presteerd hadden, zelfs geen voldoend pros
pectus.
Ea hat staat Dr. Te Lintnm niet zeer wel,
dat hij, zè'.f historievorscher, en dns vermoe-
dalijk zelf van het nageslacht eerbied ea
dankbaarheid voor zijn geschrijf hopend, een
dergelijk van alle piëteit en billijkheid vrij
bedrijf komt goedpraten.
't Is waar, Dr. Te Lintnm argumenteert,
tracht althans te argumenteeren.
Hij doet dit zóóAls V an Reijn nog leefde,
zon hij a stellig ongelijk geven en zeggen,
enz., enz.
Wat Van Reijn zeggen zou, als hij nog
schermend om het warme lichaampje.
HOOFDSTUK VI.
Kathlin en Charley hadden een nitstspje
gemaakthy met de Ayah in zijn draag
stoel, zij op een bergponny. Door het dichte
woud had de weg hen gevoerd langs berg
paden en diepe afgronden, waar alles nog
een ondoordringbare wildernis geleek.
Een beetje laat was het geworden, want
wel twintig maai hadden de dragers den
draagstoel moeten neerzetten om Charley's
begeerlijke handjes met bloemen te vullen.
Ook wanneer bonte vogels door de lucht
vlogen en andere dieren over den weg
sprongen, had het steeds meer moeite ge
kost, den kleine daarvan te scheiden. Zoo
was nu de zon reeds aan het dalen en
men was nog een Engelsche mjjl van huis. 1 Dan zich tot Kathiin wendend, wien al het
en het gevaar scheen voorbij, toen plotseling
het allerlaatste rund van den roodan doek
van een der dragers schrikte en rechtsom
keert maakte. Blindelings, met gebogen kop,
g'.crmde het op Kathlin's ponny aan.
Een dergeljjko ontmoeting had haar het
leven gekost. Maar juist op tjjd trof een
geduchte slag van een bergstok de koe
voor den kop, zoodat zy brullend van woeie
uitgleed en in de diepte stortte.
Een oogenblik van groote verwarring en
luid dooreen praten, dat door het jammeren
van den herder overschreeuwd werd.
„Stilte 1" gebood een toornige mannen
stem. „Dank God, dat ge niet tot moorde
naar geworden bent, mensch, en laat dat
gejammer. Wie heelt je gezegd, in zulk
een haast je vee langs afgronden te dry ven
Op het smalle pad kon men zich haast niet
bewegen. Rechts ging steil omhoog de
bergwand en links gaapte een afgrond van
wel 450 meter diep. Een ongeschikter oord
voor een ontmoeting was er niet, en plot
seling zag mea hier bjj een kromming van
het pad een kudde koeien voor zich, die
in vlug tempo naderbij snelden. De herder
schreeuwde, de dragers schreeuwden, de
Ayah schreeuwde, en Charley zette groote,
verschrikte oogen op, en Kathlin werd
doodsbleek. Een vreesalyk oogenblik. Er
was niets aan te doen, men moest elkaar
voorbij, zoo goed en zoo kwaad als het
ging. De dragers droegen zich met den
draagstoel stjjf tegen den bergwand, de
ponny wes niet zoo gemakkelijk te bewe
gen, den zoom van het pad, waar hy met
voorliefde liep, te verlaten. Langs het smalie
1 paadje, dat zoodoende ontstond, stapte
het eene rund na het andere voorwaarts
»U
te
bloed uit de wangen was geweken
schjjnt zeer ontsteld, mevrouw
„Mijnheer Riogcri" wist zy nog
zeggen.
„Goddank, dat alles goed is afgeloopen,"
vervolgde hij. met een zachte trilling in
zijn stem. „Ja," haar angstige blik
zocht den kleinen jongen „de kleine
is goed behouden, maar uw gids schynt
zijn plicht niet goed te kennen en boven
dien wordt het reeds schemerig. U veroor
looft mjj dus wel Daarmede had hjj de
teugels reeds gegrepen.
Eerst de schrik, dau de doodsangst, nu
de redding het was zulk een wonder,
zy kon hei allemaal zoo niet begrijpen. Hjj
had haar al reeds een heel eind g6leid, toen
zij zich eerst bezon, dat zij hem nog moest
bedanken. Doch reeds bij het eerste
stamelend uitgebrachte woord hief hjj af
werend de hand omhoog.
,,'t Kan gemakkeljjk zjjn, dat ge don
verkeerde bedankt," zeide hjj zeer ernstig.
„Ik denk er juist over, of niet die arme
herder geheel onschuldig is, en ik degene
ben, die het vee zoo onverstandig in draf
gejaagd heeft."
„U?"_
„Ja, ik kwam van Senchal naar beneden,
was verkeerd gegaan en scharrelde op den
bergwand rond, juist toen de kudde voorbjj
kwam. Het springen van een mezsch op
den weg, het rollen van de rotsblokjes, dat
is voor een koe iets om het op een loopen
te zetten. Maar ik sidder ervan, als ik be
denk, wat er al niet had kunnen gebeuren."
„Het is gelukkig goed gegaan," ant
woordde Kathlin.
„Goddank ja. Wanneer ik mjj voorstel,
dat u daar verpletterd beneden had kunnen
liggtm u verpletterd door m jj n
schuldHjj zweeg sidderend en legde,
om van het verschrikkelijke beeld los te
worden, de handen voor de oogen.
Haar hart had ondanks den schrik,
vrooljjk geklopt. „Uu verpletterd door
mjjn sehuld." Alsof zjj onder alle menschen
juist de laatste was, die hjj eenig leed zou
kunnen toewenschen, zóó klonk het.
Dus hjj had zjjn jonge reisgeaoote, on
danks haar onvriendelijk afscheid, toch nog
in vriendschappelijk aandenken bewaard.
0, dat goede woord dat goede woord 1
Het sloeg een brug van nu tot vroeger
maar die brug was gevaarljjk, zjj mocht
haar niet betreden, en het zwijgen was ook
gevaarlijk, dat moest zij verbreken.
Of hij al lang in Senchal geweest was?
vroeg zjj.
„Dat is een oponthoud voor hoogstens
een nacht," antwoordde hjj, als uit diep