juli:. Een wonderlijke brief. Zondag 22 Jan. 1905. 49ste Jaargang. No. 4012. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. In no. 8 van deze causerieën, die met den gewichtigen naam van brieven bestempeld zijn, schreef ik dat Alkmaar bij dag en Alkmaar bij nacht niet zooveel verschillen, als Alkmaar in den zomer en Alkmaar in den winter. Ik won daar, wat het eerste betreft, mee zeggen, dat de drnkte en beweging van des daags met die van 's nachts niet de grootst denkbare tegenstelling vormen, en daar het toch wel een beetje voor de hand ligt, dat ook hier het overgroote deel van de bevolking 's nachts heel weinig gerucht maakt, kon men er uit opmaken, voorzoover men 't nit eigen ervaring niet wist, dat de drukte en beweging hier overdag voor een gewoon mensch niet bepaald hinderlijk zijn. Tooh is 't er verre van af, dat, om een bekendjlspreobwoord te gebruiken, een blind paard er geen schade zou kunnen doen. Vooral op marktdagen heerscht er een ge zellige roezemoezigheid, die een aanstekelijke opgewektheid meebrengt.'s Maandags is het met die roezemoezigheid niet zoo erg, vooral niet buiten het centrum van de stad, en zelfs '8 Vrijdags, ofschoon de kaasmarkt en de graanmarkt verreweg de belangrijkste markten zijn van Alkmaar, is de drukte toch hoofd zakelijk beperkt tot de marktterreinen en de naaste winkelstraten. Maar 's Zaterdags! Dan rijdt en rost het al vroeg van alle kanten. Legio hondenkarren, heele treinen vracht wagens op alle wegen en daartusschen de keurige karren, de bakwagens in alle kwali teiten en de gewone jacht-, kijs- of speul- wagens, die haast niet meer gewoon mogen beeten, zwermen fietsen, mee=t van jonge boerezeuns, die blijkbaar 't markten moeten leeren en in hunne vrije uren met weerga- loozen ijver de biljartsport beoefenen met de verdere amusementen, die bij markt- en andere Zon- en Feestdagen behooren, en voorts de „loopers," de kleine luijden van het land, met diverse bentjes en zakjes of een kriel beladen. Dan hebt ge in de stad drie centra van beweging; dat wil nog al wat zeggen voor een klein plaatsje. Die op 't Hof is ook bulten Alkmaar zeker de meest bekende, 't Heeft er veel weg van de Nieuwmarkt te Amsterdam, ofschoon natuurlijk proportioneel van minder omvang.Ge vindt er,om maar enkele dingen te noemen en met de grootste schreeuwers te beginnen, de sigaren handelaars van Isreëlietischen huize (we zullen maar netjes blijven), kooplui in ijzerwaren, de boekenstalletjes-directeuren, wagens met ansichtkaarten, met antiquiteiten vanaf 2 cent en hooger, speciaal geschikt voor bet opknap pen van een ouwe boet of een dergeljjk interieur, hoeden voor een dubbeltje, rommel, tuigen en aanverwante artikelen, boomen „gnappe" hoeden en petten, speelgoed en niet te vergeten de kippen en eenden, konijneD, honden en verdere huis-, tuin- of keuken- dieren. Dit alles staat of ligt binnen een klein bestek, dat verder opgepropt is met alle soorten van menschen, zoodat er soms haast geen doorkomen aan is. Toch is het dikwijls aardig, er opgehouden te worden. Maar de wind moet niet van de Nieuwesloot afkomen. De redders uit den nood van de gemeente reiniging in hun pilow-uniform scheppen blijkbaar behagen in dat woeilige marktleven, althans, zij verzuimen nooit om op 't drukst van den dag in de buurt te zijn en, aan den kant van de Nieuwesloot, zoo goed als tns- schen de sigaren-theaters, een imposante ver zameling goedgevulde tonnetjes aan te leggen. Da sigarenman natuurlijk woedend, dat zijn kntkmodelleijes het in geurigheid moeten afleggen. Om nog een klein beetje deel van leven te hebben, tracht hij met kwantiteit aan te vullen, wat hij in kwaliteit tekort schiet en is hij met present-exemplaren voor gebruik ter plaatse van verkoop heel royaal, zonder die royaliteit tot de tonnenrechercheurs uit te strekken. De gebruiksaanwijzing is altijdtrek je niet, zoo heb je niet. De meheer van 't boekenstalletje geeft daarentegen niets weg. maar „alles vcor een bee*jeu zooals hij aankondigt. Je zoudt zoo niet zeggen, dat hij van Abraham afstamt, maar als hij 7Vj gulden voor een boek vraagt en 't ten slotte voor 70 cent meegeeft, „omdat ie handgeld wil hebben", begin Je toch wel eens te twijfelen. Laat ons de Schapen- of Hennensteeg door wurmen om door de Achterstraat of den Hout- til in de Langestraat te komen, waar we ons op 't terrein bevinden van de „kleine kaas markt," zooals 't officieel heet. Dat komt, omdat er een heele boel handwagens staan met tien- of twaalfstuivers-kaasjes om te raspen. Zoo hard als een kanonskogel, maar niet zoo gaaf. De grootste beteekenls van deze markt is tegenwoordig echter minder gelegen in de krasjes, dan wel in de millioenen eieren, die er in steeds toenemend aantal jaatljjks ver handeld worden. Hier zien we behalve de stapels kisten van deD nieuweren tijd, de tallooze bentjes en zakjes, straks genoemd. Een interessante mengelmoes van allerlei man en vrouwvolk tusschen de kisten en wagens en manden belemmert daar het vorkeer voor wie erge haast heeft. Er is over die markt al wat te doen geweest. Ik doel nu niet op dat paard, dat verleden jaar met zijn voor- beontjes in een goed gevulde mand een eier- dans begon, maar 't niet verder bracht dan tot het bewijs, dat hij heerlijk in de struif geplonst had. Maar, wijst dat er al op, dat het er soms vol is anders, zoudt ge zeg gen, was er voor het beest toch wel een andere plaats geweest om zijn vleugels uit te slaan voorheen was 't er nog voller, want er mocht voor deze markt maar van een zeer beperkt gedeelte van de Langestraat gebruik gemaakt worden. Met dat gevolg, dat de winkels aan dit gedeelte achter ware barricades verborgen lagen en onbereikbaar waren voor andere menschen dan den slager of den bakker of de vrouw van 't orgel, m. a. w. voor anderen, dan die er om den l broode moesten zijn. Zoo'n toestand duurt in Alkmaar zoo heel lang niet, of er ïb een adres aan den Gemeenteraad. „EdelAchtbare Heeren, stuur asjeblieft die kareis met eieren naar de botermarkt. Daar hoort 't artikel meer thuis. Wij raken hier heelemaal uit 't gezicht en uit de klandisie." Een voorstel van B. en W., om de eieren naar de boter markt te laten verhuizen. Brrrdaar had den ze voor „vutledot" gescholden. De eieren- wereld stond op haar achterste pooten. Lan ge lijsten van winkeliers, zelfs van hen, die niet eens aan de markt woonden, om behoud van de markt op de oude plaats, de schade zou onberekenbaar zijn. De Baad was nu uitstekend ingelicht en beet van zich afof B. en W. het er op gezet hadden, om het heele marktwezen, waar Alkmaar op dreef, 1 in den grond te boren, 't Gevolg was geen ander, dan dat de kaaswagentjes en eieren- kisten nu (van de Steenenbrug af) wat verder de Langestraat in mochten staan. Eu leder is uitstekend tevreden. Het derde marktcentrum op Zaterdag is de kaasmarkt, waar op dien dag een paar koeien met wat klein vee en voorts eenige paarden aan de lijn staan. Waren er niet zooveel menschen, dan zou wel eenige fan tasie noodig zijn, om op 't idee te komen, dat er markt is. Toch is het er druk 's mor gens. Eu de kwaliteit van menschen hier en op 't Hof of bij de kaas en eieren is moeilijk voor vergelijking vatbaar. Ginds 't „volk"hier de heeren makslaars, groot handelaren, de gegoede boerenstand met zijn nakomelingschap en last not lest, het congres van gemeenteveldwachters. Ja, die platte- landsche apostelen van den heiligen Herman- i dad zijn een aardige illustratie van de Zaler- j dagsche markt. Ieder is voorzien van een langwerpig zwartzakje folioformaat of, is hij meer van den nieuwen tijd en bij een royalen burgemeester in functie, dan draagt hij een lee- ren tasch. Hoe het komt, dat die heeren altijd zoo trouw opkomen, is misschien moeilijk te zeggen. De oorzaak ligt waarschijnlijk in de grijze oudheid, toen de bode zooveel als- Roman van CARL BUSSE. o 20. Spoedig was er een klein troepje bgeen, die met elkander naar huis zouden gaan. Peter sloot zich bg dit troepje aan. Hg nam af- anhéid van de heeren van de kegelclub Gooi raak"en men noodigde hem plechting uit om op den eersten oefeningsayond eens te komen. Daarna ging het op huis af. Het wss Peter hoogst aangenaam dat men direct uit de kegelbaan op de straat kwam, die door het bosch naar hnis liep, men behoefde nu het plein niet meer over Het gezelschap, waartoe Peter nu toch zoo ongeveer be hoorde, was wel wat fcl te gemengd Wilt u dan werkelijk ook reeds gaan vroeg Jule Fischei en wees achter zich, waar de lichten nog in het donker gloei den en het rumoer nog luid opklonk. „Ja, ik heb hier nu toch geen genoegen meer.Is het u soms onaangenaam, dat ik meêga?" Zg schudde het hootd. Zwggend liepen zij naast elkaar voort. Maar de terugweg had vele moeilijk heden. Op den hoofdweg, zoowel als op de zijwegen, brandden geen lantaarns. Het was aan ieders speurzin overgelaten, om den rechten weg te vinden. Hoe verder men van het feestterrein afkwam, hoe donkerder het werd. Zelfs van den hemel en zgn des schouts knecht was hij was In den regel vroeger 's mans werkman op de boerderij geweest en dezen natuurlijk bij zgn weke- lijkBche reis naar de stad van dienst moest zijn, te beginnen met 't peerd-uitspannen, ver der bosschippe doen voor den baas en de vrouw en als dat gedaan was. wachten tot de baas zou oprijzen om de thuisreis te aan vaarden. Het ligt wel eenigszins voor de hand, niet dat die oude burgervaders zoo slecht konden opstaan dat de bodes nog al tijd 07er hadden, dien ze al waohtende op de markt doorbrachten. Dat wachten du werd in den loop der tjjden weer dienstbaar gemaakt, en vandaar dat de instelling de eeuwen trotseert aan nuttige doeleinden. In de meeste koffiehuizen aan de markt resi- deeren 's Zaterdagsmorgens notarissen en der gelijke akte-menschen. Bi) akten komen nog al eens getuigen te pas, die een notaris maar niet uit zijn mouw kan schudden. Hij kan toch moeilijk zijn personeel mee van huis nemen stel, dat hij personeel heeft en hij moet zijn ge tuigen kennen, althans, dat moet hij ver klaren. Welk beter middel, dan de veldwach ters in den arm te nemen Die hooren toch niet naar wat hij voorleest en voorzoover ze 't wel hooren, kunnen ze zwijgen als het graf. Geen beter middel, om altijd geschikte getui gen bij de hand te hebben, dan een college van wachtende gemeente-veldwachters. En bij getuigen hoort getuigengeld, dat weten de veldwachters ook wel. Zoo helpt de een den ander. Ge ziet al weer, als de eene hand de andere wascht, dan sterren zag men niet veel het dichte, donkere bladerendak ontnam elk uitzicht naar boven. En telkens weder een kreet, gespot en geroep. Hier was iemand van den weg afgedwaald en tegen een boom opgeloopen, daar waren er een paar tegen elkaar opge botst. Half geërgerd stapten weer andoren door de dorre bladeren. Nu en dan vlamde er een lucifer op, bij welken schgn men eenige vlugge schreden kon doen. In de verte lichtte, als een verdwaalde maan, een lampion. Peter Körner had er eerst schik in gehad, maar spoedig beviel het hem niet meer. „Dol!" bromde hg. „Wilt u mij niet een arm geven, mejuffrouw Anders raken wjj elkaar ten slotte nog kwjjt 1" Haar witte japon gaf nog zoo eenigszins aan, wa&r zg was. „Hier moet een elk voor zichzelf zorgen. Die hier vóór ons loopen, zgn dat wel de onzen Zg riep en kreeg antwoord. „Goddank! Men zou hier bang en angstig worden. Ik had wel een prettiger slot van den avond gewenscbt." „Is u boos. Mag ik ook weten, waarom „Och neen," antwoordde zg, bgna koel. Toen gaf hg voor het eerst het praten op. Hg pijnigde zich het hoofd, wat zg nu toch kon hebben Het begon al in het hippodróme, toen zij de Westerhauseos net waren tegengekomen. En erger was het in de kegelbaan geworden. Hg trachtte dit met elkaar te combi neeren, maar hg bleef iD het donker tasten. Of de „dame" in haar beleedigd was Of zjj zich misschien had gesohaamd, toen Inge worden ze belden schoon. Ware er voor elke éóae hand een andere! W' v. "t R. Oo—O— Op zekeren achtermiddag, kort na Nieuw jaar, trad de brievenbesteller van het hulp postkantoor in de Grandstraat te New-York hef bureau van zijnen chef binnen. De heer Pitton, de directeur, een braaf en algemeen geacht man, zat, geheel in zgn werk ver diept, aan zgne schrijftafel. Hij had het druk, want met zulke feestdagen, zooals men ze thans achter den rug had, komt er wat kijken in eene groote stad als New-York. Wel is er zoowat om de tien straten een hulppostkan toor met flinke, bekwame beambten, maar de bevolking neemt zoo snel toe, dat het getal dier beambten bijna nooit toereikend is. Zoo was dan de heer Pitton,over zgn werk gebogen.zeker weinig gestemd om praatjes te maken, toen een brievenbesteller binnentrad en hem eerbie dig groette. „Wel Vikars, wat is er vroeg hg, al voortschrijvend. „Ik heb hier een wonderlijken brief, mijn heer de directeur, dien ik niet weet te bestellen." „Staat er dan geen straat of geen huis nummer op aangegeven „Dat zou nog zoo erg niet zijn ik neem aan, met den naam alleen een brief in mijne wijk te bezorgen." De heer Pitton keek, over zijnen bril heen, I vragend naar den man, die een klein, vier kant briefje in de hand hield. „Wat hapert er dan aan dien brief?" „Hij is naar een onbekend oord geadres seerd. „Zoo 1 W aarheen dan „Naar den hemel." „Dat is zeker nogal heel onbekend; maar misschien zou dominee Hanke je wel terecht geholpen hebben, als je er mee naar de Suffolkstraat gegaan was." „Ik betwijfel het hard, mijnheer." „Wat. Vikars, geloof je niet aan den hemel „O jawel, maar alleen op Zon- en feest dagen. Door de week, ziet u, mijnheer de directeur, heb ik daar zoo geen tgd voor dan heb ik al mijne gedachten bij mijn werk noodig." „Laat eens kijken dien brief!" De besteller trad nader en overhandigde zijnen chef den brief. De heer Pitton las het adres. Het was maar kort twee regels, maar zóó eigenaardig, dat zelfs de ernstige beambte glimlachen moest. „Een prachtig adres 1" riep hij vroolijk, het schrijven van alle kanten bekijkend. „Nietwaar, mijnheer „En wat een aardig>formaat van een briefje 1 i Een couvert is er niet om, het is alleen maar i heel dikwijlB toegevouwen en in het midden I gelakt „Het zal natuurlgk van een kind zijn." „Ja, naar het opschrift te oordeelen, moet het wel van een kind wezen „Aan mijne j lieve moeder in den Hemel." „Zoo kort als het is, klinkt het toch aan- I doenlijk, nietwaar, mijnheer de directeur „Heb je kinderen, Vikars?" Het vijfde is op de komst", antwoordde de brievenbesteller niet zonder trots. „Het gezicht van den heer Pitton betrok. Hij wierp een schier nijdigen blik naar zijnen i ondergeschikte. Die arme drommel, die nau welijks 60 dollars in de maand verdiende, zou waarachtig al voor de vijfde maal vader worden, terwijl hij, die het zoo dubbel en dwars zou hebben kunnen bekostigen, geen kind had. Hoe ongelijk verdeeld was het toch alles hier op aarde I En eensklaps voelde hij weder, als in de eerste jaren van zijn huwelijk, zgne kinderloosheid als eene schrijnende pijn. „Is er nog iets van uw dienst, mijnheer vroeg de brievenbesteller, daar de heer Pitton, in zgne gedachten verzonken, bleef zwggen. Ontevreden op zichzelf, omdat hij zich dus uit het evenwicht had laten brengen door de eenvoudige mededeeiing van Vikars, wen- schende zoo spoedig mogelijk die dwaze, sentimenteele gedachten te verjagen, ant woordde de heer Pitton min of meer norsch „Neen, ik weet niets 1" Toen, zioh eensklaps bedenkend, riep hij den vertrek- kenden brievenbesteller terug. „Zeg eens, Vikars Wij moeten toch dien brief eens opendoen en lezen. De inhoud gaat jou net zoowel aan als mijjij bent de ontdekker, ik ben de onderzoeker. De brievenbesteller lachte gestreeld bij de minzame woorden van zijnen ohef en trad naar de schrijftafel „Je hebt dus vnf kinderen „Neen, het vijfde moet nog komen, mijn heer de directeur." „Nu, dat bljjft hetzelfde. Ik wil maar zeggen, dat je bij ervaring weet, wat het zegt vader te zgn." „O ja mijnheer. Hebt u geen kinderen, mijnheer de directeur „Neen, manMaar laten we daar nu maar ■wllll—iiim—li i ll«ll> '""in> miiiiiimwmm—lllll'» h i' h Westerhausen zoo trotseh voorbij stapte Of zg zich dubbel geschaamd had, toen zg later in het klein-burgerlgk gezelschap was verzeild geraakt met Hem Hg kon er met zichzelf niet over in het reine komen. En zooals zg daar samen in de duister nis voortliepen, ieder met zgn eigen gedachten bezig, begon Peter zich ook te ergeren. Wat wilde zg dan toch eigenlijk? Waarom liet zg hem haar ergernis ont gelden Hg had haar toch met de noodige beleefdheid behandeld Een ander zou haar hier zeker in de armen drukken en recht daarop meenen te hebben. Hem schoot de jonge dokter te binnen, die gezegd had, dat zelfs Jule Fischer van daag geen kus zou weigeren. Toen kreeg hij allen lust, om dat eens te probeeren. Het bloed steeg hem warm naar het hoofd. „Waarom moot ge steeds een halve mjjl van mg afloopen vroeg hg. Aan zgn toon had zg zeker gevoeld, wat er in hem omging, want zg week nog meer naar rechts. „Ik loop altijd, zooals i k wil," ant woordde zg Daar was de gewone trotseh weer. Maar er klonk angst in haar stem. „Daar raakt ge beslist van het pad af," vermaande hg, nog met een poging tot schertsen. „Ge moet dichter bg mg komen steeds links houden. De brug moet toch hier in de nabijheid zgn." „Als stadskind zal ik hier toch wel den weg kennen," antwoordde zg Hg luisterde. De anderen hielden wer kelgk meer linke, maar hg volgde haar. Weder zwggen. Voet voor voet ging het voorwaarts. Elk oogenblik kon zg over een niet over spreken, want daar roer je eene pijnlijke snaar aan." Behoedzaam deed hg daarop het briefje open en las den inhoud voor, aanvankelijk met vaste, maar later met trillende stem „Lieve, beste moedertje, „Sedert u naar den Hemel bent gegaan, is uw dochtertje heel erg verlaten en zou o zoo graag bij u zgn. Wel is juffrouw Clark goed voor mij, daar niet van, maar zg is toch laDg niet zoo lief en vriendelijk als u Zij heeft het zelf ook nogal hard. Verledeg week is haar man gestorven. U hebt hem zeker wel ontmoet. En toen moesten wfj verhuizen, en nu wonen wij heel armoedig, in eene leelijke, vuile straat. En Mizi, mijn konijntje, hebben we niet eens meê kunnen nemen. Moedertje, laat toch mijn brief aan onzen Lieven Heer zien en vraag, of Hij mij toch alsjeblieft tot zich wil nemen. Want o, ik zou zoo graag bij u zgn 1 Het is immers zoo mooi, daar boven in den Hemel Zeker wel, want an ders was u toch al lang teruggekomen. Ik heb zoo'n pijn aan mjjn rechterhand, want verleden week heb ik zoo'n groote mand hout uit den winkel moeten wegbrengen. Toen u nog op aarde was, hoefde ik zoo iets nooit te doen. Verhoor toch mijn smeeken, lieve moeder, en neem mij spoedig tot n „Wees duizendmaal omhelsd door uwe u innig liefhebbende dochter Dora." „P.S. Als u mij antwoorden wilt, zoo is mijn adres Essexstraat No. 12. Zeg vooral aan den engel, die den brief brengt, dat hij goed op het nummer let. Nu omhels Ik u nog honderd maal." De brievenbesteller snikte luid toen de directeur met lezen gedaan had. „Schrei toch zoo niet, Vikars Wees toch verstandig 1 Tranen passen niet in de oogen van een man 1" riep de heer Pitton op bar- schen toon, meer om zichzelf groot te houden, want ook zijne oogen stonden vol tranen en zijne stem was heesch van aandoening. „Maar u zelf dan, mijnheer de directeur waagde Vikars in het midden te brengen. „Ik, ik schrei nietEn al was het zoo. dan is dat mijne zaak, die jou niets aangaat. Onthutst keek de man vóór zich en zweeg. „Nu, het is niks, Vikars suste de directeur. „Maar, om weer op onzen brief te komen ik acht het noodig, dat wij die kleine brief schrijfster leeren kennen. Ga jij eens naar de Essexstraat en breng de kleine Dora hier. Zeg haar, dat er een brief voor haar is, die zij persoonlijk moet komen afhalen. Begrepen „Best, mijnheer," en Vikars verliet vlug het postkantoor. Toen de heer Pitton alleen was, nam hij snel zijn werk weer op. Hg had zoowaar een half uur bij dat zaakje verloren dat moest ingehaald worden. Want „time is money" is wel eeD Engelsch, maar eigenlijk een Amerikaansch spreekwoord. Hij nam de pen op, doopte ze in en begon te schrijven. Maar het wou niet vlotten altijd en altijd weder dwaalden zijne gedachten af. Een gevoel van onrust, van zenuwachtige spanning had zich van hem meester gemaakt. Hij had eene lieve, jonge vrouw, die hij aanbad, en die zgne liefde volkomen beant woordde hij had eene goed bezoldigde be trekking en een aardig vermogen slechts één ding ontbrak aan zijn gelukeen kind om zijn huis op te vroolijken. En nu voerde het toeval hem een klein meisje, een verlaten weesje tegemoet! Wat zou hij doen? Hoe zou hij het aanleggen. Daar ging de matglazen deur van het kan toor open en een klein meisje in eengrooten, bruinen doek gehuld trad over den drempel. Achter haar aan kwam Vikars. „Daar is de kleine meid!" riep de brieven besteller triomf antelijk. Toen de heer Pitton het voorwerp van zijne overpeinzingen, eigenlijk het voorwerp van zijn vurig verlangen, daar zoo plotseling vóór zich zag, kon hij nauwelijks zijne vreugde beteugelen. Hij sprong van zijoen stoel op, nam het kind in zijne armen en zette het midden op tafel. Het armoedig, maar zindelijk gekleede meisje keek verbaasd en verschrikt om zich heenzij wist niet, hoe zij het had en haar gezichtje ge leek wel één groot vraagteeken. Zij kon ongeveer tien jaar zgn en er sprak goedheid en zachtheid uit hare trekken, maar geen kinderlijke vroolijkheid. Lang en teeder zag de heer Pitton het kind aan, het was alsof hij zich niet aan haren aanblik verzadigen kon. Eindelijk brak de brievenbesteller het stilzwijgen af. „De kleine Dora is om het antwoord ge komen. Zij is heel nieuwsgierig, wat hare moeder uit den Hemel schrijft. Onderweg wou zij alles van mij weten, maar daar de brief aan mijnheer den directeur is gericht, koD ik haar natuurlijk niets vertellen." „Is het waar, mijnheer, dat moeder aan u geschreven heeft vroeg het kind met een lief stemmetje. „Ja, mijn kind 1" „En wat schrijft moedertje? O, vertel het mij toch gauw, mjjnheerMag ik bij haar komen Ik verlang er zoo naar „Neen, mijn lieve kind, je moedertje kan je onmogelijk bg haar nemen, schrijft zij, de Hemel is al overvol met engeltjes, en er is geen enkel plaatsje voor je open," mompelde de postdirecteur. De kleiDe antwoordde niet dadelijk; vergeefs trachtte zij haar tranen terug te dringen. Toen fluisterde zij nauwelijks hoorbaar „Ach, wat ben ik toch een ongelukkig kind „Wel neen, kindlief, je zult heel gelukkig zijn, want je moedertje schrgft, dat je zoo lang bij mij moet blijven, tot er een plaatsje in den Hemel voor je openkomt. En daar ik geen kindertjes heb en heel graag zoo'n klein meisje als jij tot dochtertje hebben wou, komt dat juist goed. Wil je wel bg mij blijven, mgn hartje Je zult mooie kleeren en een prettig tehuis hebben en alles wat je hart verlangt. Je zult nooit meer met mandeD hout behoeven te sjouwen, je zult alleen maar leeren en uit wandelen gaan en spelen. Wil je dat wel doen, mgn kleine Dora „Als moeder het schrijft, wil ik dat heel graag doen." „Ja, zij heeft het geschreven, en God heeft er zijn zegel aan gehecht." Indistlu IJcniiraüsra. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XC. We zijn dan goed en wel te Djokjakarta aangekomen en namyi onzen intrek in het bekende hotel „Centrum" van de niet minder bekende tante Lina. Djokjakarta, beter nog Jogjakarta of op zgn Javaansch Ngajogijakarta, lijkt me 'n allergezelligste, lieve plaats, en wat het Europeesche gedeelte betreft, veel mooier dan Soerakarta. Het stadje ligt aan den voet van den vuurspuwenden berg Merapi, op den rechteroever der rivier Opak en 860 voet boven de oppervlakte der zee. Het klimaat is verrukkelijk, niet te warm en niet te koud, niet te vochtig ook en niet te droog. Naar ik hoor, worden de Europeanen hier door de bank dan ook zeer oud, zonder echter hun geesteshelderheid en opgewektheid te ver liezen. Als 'n levend voorbeeld werd me al dadelijk de bekende Dr. J. Groneman ge noemd, de man die thans, trots zijn 72 jaren, waarvan 31 te Djocja doorgebracht, nog steeds met jeugdig vuur bezield, arbeid levert, nuttigen arbeid voor hen, die Java en zijn verleden willen bestudeeren. Ngajogijakarta is de zetel van Ingkang Sinoewoen en Kandjeng Soeltan, Sènapatle Ingalaga, Abdoerrahman, Séjidin, Pana- tagama, Eailifatoellah Hamengkoe Boewana, ingkang djoemeneng kaping pitoe, wat op zijn Hollandsch zeggen wil„Zijne Hoogheid de Sultan, de Opperbevelhebber in den oorlog, de Dienaar van den Barmhartige, de Heer van den eeredienst, de Regelaar van den godsdienst, de Vertegenwoordiger van Allah, de Beheerscher der Wereld, de zevende die regeert." Ge ziet, dat Hamengkoe Boewana VII, zooals Zijne Hoogheid kortweg genoemd wordt, in hoogdravende titels heelemaal niet onderdoet voor Zgn Keizerlijken Neef Pakoe Boewana X te Soerakarta. De Djocjasche Vorst moet 'n eerbiedwaardig grijsaard zijn, die beter weet te imponeeren dan de Soesoehoenan De laatste is nog wat te jong, nog wat te speelsch, en vergeet tegen over Europeanen wel eens de noodige majes teit te bewaren. Naar ik verneem, is het Hof hier dan ook zeer conservatief en moet het b.v. heel wat moeilijker zijn dan op Solo, om met de Prinsen in meer intieme aanraking te komen. Enfin, we blijven hier een maandje en zullen dus zien, wat we kunnen. Jogjakarta bestaat uit 'n oud en 'n nieuw gedeelte. Het oude wordt gevormd door eene aaneenschakeling van dessa's (Javaansche dorpen), door de nette Chineesche wijk, het ouderwetsche fort Rustenburg met daarom heen breede, fraaie, goed beschaduwde wegen, waaraan weer liggen het Residentiehnis met zijne zoo belangwekkende Boeddha-monumen ten, de Protestantsche Kerk, de sociëteit De Vereeniging, het hotel Centrum, het Post-en Telegraafkantoor, de officierswoningen, de Roomsch-Katholieke Kerk, de Europeesche winkel buurt en de Javaansche Pssser of markt. Van het Hotel voert een weg zuide lijk binnen twee minuten naar den Aloen- Aloen Lor of het Noordelijke voorplein van den Kraton. Het Hotel „Centrum" van Tante Lina draagt zijn naam dus wel met eere, we zijn hier overal vlakbij. Het nieuwe gedeelte van de stad, Toegoe genaamd, ligt noordelijk van den Chineesohen kamp, dioht bij het groote nieuwe station van dien naam en doet denken aan een gegoede Europeesche wjjk te Weltevreden. Het merkwaardigste van Jogjakarta is natuurlek, evenals op Solo, de Kraton. We zgn er reeds 'n paar keer door en langs gereden, doch zullen dit nog vele malen moeten doen en ook tot de Probojoso of Dalem van Zijne Hoogheid moeten doordrin gen, alvorens we 'n goede beschrijving van een en ander zullen kunnen geven. Ik ben erg big, lezer, dat ik weer hier in boomstronk vallen. Plotseling gat Jule een schreeuw en viel voorover, zg kon zich onmogelijk staande houden. Zg was met haar voet in een kuil ge stapt. Peter had haar willen grgpen, maar zg had hem van zich afgeduwd. „Ziet ge nu wel," triomfeerde hg „wie heeft er nu geljjk gehad De brug is meer dien kant uit. Wg kunnen niet beter doen dan terugkeeren. Ik steek een lucifer aan." In den flikkerenden schgn kon men den omtrek een weinig overzien. „Hó, eigenlgk konden wg hier wel door," 1 meende Peter. „Wg zullen de anderen verliezen," zeide zg haastig „ik moet toch met de anderen thuiskomen." „Laten wij ons dan dezen omweg sparen, beste juffrouw. Ik draag u hierover." „Neen," zeide zg. Het kwam er uit, alsof het door een pistool er uit was geschoten. Het klonk zoo vertwijfeld hg hoorde haar kort stootenden adem. En zooals zg de woorden sprak, prik kelde het hem bovenmate. Weder bruiste het bloed hem door bet lichaam. Hg had er niet aan gedacht, tegen haar wil haar slechts met een vinger aan te raken, maar die bevende stem „De weg is korter," sprak hg, ook op sidderenden toon „Ik doe u geen kwaad. Is u bang Wees toch niet kinderachtig." En bliksemsnel sloeg hg zgn armen om haar heen, tilde haar op en droeg haar verder. In de eerste seconde verweerde Jule zich niethet was te plotseling gekomen. In haar hand hield zg krampachtig geklemd den gewonnen kop. Maar dan verzette zij zich plotseling, onder het uitstooten van een doffen kreet, uit al haar macht. „Laat mg laat mg losen half schreiend„u moet mg loslaten." In dien kleinen worstelstrijd voelde hg elke beweging van haar jong lichaam. Als ijzeren klemmen hielden zgn handen haar vast „Niet eerder, of wg moeten ginds zgn aangekomen." Het spreken vrel hem zwaar. Zg was geen lichte vracht. En zg verzette zich met de kracht der vertwijfeling, om uit zjjy omarming los te komen. „Stil," zeide hg ademloos „stilIk kus je anders. Ik kus je anders." Toen duwde zg met alle kracht met beide handen tegen zgn borst zonder den kop los te laten en boog zichzelf met wild geweld achterover. I "9.'u Hg zag haar wit gelaat. Hjj zag haar half geopenden mond, waaruit de adem werd weggeetooten. „Neen neen ik doe het niet. Ik wil niet niets met geweld. Slechts je dragen „Laat mg los Bgna was zij hem ontsnapt. Maar hg hield haar in het laatste oogenblik nog vast. Met reuzenkracht drukte hg haar tegen zich aan. Hij voelde haar zwoegende borst op en neder gaan. Hg boog zich over haar heen. Zg evenwel, denkende dat hg haar nu wilde kussen, schreeuwde luid, schudde het hoofd, zoodat heur haar losraakte en met een forsche wending van het hoold

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 3