juli:.
Een wonderlijke brief.
Zondag 22 Jan. 1905.
49ste Jaargang. No. 4012.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
In no. 8 van deze causerieën, die met den
gewichtigen naam van brieven bestempeld
zijn, schreef ik dat Alkmaar bij dag en
Alkmaar bij nacht niet zooveel verschillen, als
Alkmaar in den zomer en Alkmaar in den
winter. Ik won daar, wat het eerste betreft,
mee zeggen, dat de drnkte en beweging van
des daags met die van 's nachts niet de
grootst denkbare tegenstelling vormen, en
daar het toch wel een beetje voor de hand
ligt, dat ook hier het overgroote deel van de
bevolking 's nachts heel weinig gerucht maakt,
kon men er uit opmaken, voorzoover men
't nit eigen ervaring niet wist, dat de drukte
en beweging hier overdag voor een gewoon
mensch niet bepaald hinderlijk zijn.
Tooh is 't er verre van af, dat, om een
bekendjlspreobwoord te gebruiken, een blind
paard er geen schade zou kunnen doen.
Vooral op marktdagen heerscht er een ge
zellige roezemoezigheid, die een aanstekelijke
opgewektheid meebrengt.'s Maandags is het
met die roezemoezigheid niet zoo erg, vooral
niet buiten het centrum van de stad, en zelfs
'8 Vrijdags, ofschoon de kaasmarkt en de
graanmarkt verreweg de belangrijkste markten
zijn van Alkmaar, is de drukte toch hoofd
zakelijk beperkt tot de marktterreinen en de
naaste winkelstraten. Maar 's Zaterdags! Dan
rijdt en rost het al vroeg van alle kanten.
Legio hondenkarren, heele treinen vracht
wagens op alle wegen en daartusschen de
keurige karren, de bakwagens in alle kwali
teiten en de gewone jacht-, kijs- of speul-
wagens, die haast niet meer gewoon mogen
beeten, zwermen fietsen, mee=t van jonge
boerezeuns, die blijkbaar 't markten moeten
leeren en in hunne vrije uren met weerga-
loozen ijver de biljartsport beoefenen met de
verdere amusementen, die bij markt- en
andere Zon- en Feestdagen behooren, en voorts
de „loopers," de kleine luijden van het
land, met diverse bentjes en zakjes of een
kriel beladen.
Dan hebt ge in de stad drie centra van
beweging; dat wil nog al wat zeggen voor
een klein plaatsje. Die op 't Hof is ook
bulten Alkmaar zeker de meest bekende,
't Heeft er veel weg van de Nieuwmarkt te
Amsterdam, ofschoon natuurlijk proportioneel
van minder omvang.Ge vindt er,om maar enkele
dingen te noemen en met de grootste
schreeuwers te beginnen, de sigaren
handelaars van Isreëlietischen huize (we zullen
maar netjes blijven), kooplui in ijzerwaren,
de boekenstalletjes-directeuren, wagens met
ansichtkaarten, met antiquiteiten vanaf 2 cent
en hooger, speciaal geschikt voor bet opknap
pen van een ouwe boet of een dergeljjk
interieur, hoeden voor een dubbeltje, rommel,
tuigen en aanverwante artikelen, boomen
„gnappe" hoeden en petten, speelgoed en niet
te vergeten de kippen en eenden, konijneD,
honden en verdere huis-, tuin- of keuken-
dieren. Dit alles staat of ligt binnen een
klein bestek, dat verder opgepropt is met alle
soorten van menschen, zoodat er soms haast
geen doorkomen aan is. Toch is het dikwijls
aardig, er opgehouden te worden. Maar de
wind moet niet van de Nieuwesloot afkomen.
De redders uit den nood van de gemeente
reiniging in hun pilow-uniform scheppen
blijkbaar behagen in dat woeilige marktleven,
althans, zij verzuimen nooit om op 't drukst
van den dag in de buurt te zijn en, aan den
kant van de Nieuwesloot, zoo goed als tns-
schen de sigaren-theaters, een imposante ver
zameling goedgevulde tonnetjes aan te leggen.
Da sigarenman natuurlijk woedend, dat zijn
kntkmodelleijes het in geurigheid moeten
afleggen. Om nog een klein beetje deel van
leven te hebben, tracht hij met kwantiteit
aan te vullen, wat hij in kwaliteit tekort
schiet en is hij met present-exemplaren voor
gebruik ter plaatse van verkoop heel royaal,
zonder die royaliteit tot de tonnenrechercheurs
uit te strekken. De gebruiksaanwijzing is
altijdtrek je niet, zoo heb je niet.
De meheer van 't boekenstalletje geeft
daarentegen niets weg. maar „alles vcor een
bee*jeu zooals hij aankondigt. Je zoudt zoo
niet zeggen, dat hij van Abraham afstamt,
maar als hij 7Vj gulden voor een boek vraagt
en 't ten slotte voor 70 cent meegeeft,
„omdat ie handgeld wil hebben", begin Je
toch wel eens te twijfelen.
Laat ons de Schapen- of Hennensteeg door
wurmen om door de Achterstraat of den Hout-
til in de Langestraat te komen, waar we ons
op 't terrein bevinden van de „kleine kaas
markt," zooals 't officieel heet. Dat komt,
omdat er een heele boel handwagens staan
met tien- of twaalfstuivers-kaasjes om te
raspen. Zoo hard als een kanonskogel, maar
niet zoo gaaf.
De grootste beteekenls van deze markt is
tegenwoordig echter minder gelegen in de
krasjes, dan wel in de millioenen eieren, die
er in steeds toenemend aantal jaatljjks ver
handeld worden. Hier zien we behalve de
stapels kisten van deD nieuweren tijd, de
tallooze bentjes en zakjes, straks genoemd.
Een interessante mengelmoes van allerlei man
en vrouwvolk tusschen de kisten en wagens
en manden belemmert daar het vorkeer voor
wie erge haast heeft. Er is over die markt
al wat te doen geweest. Ik doel nu niet op
dat paard, dat verleden jaar met zijn voor-
beontjes in een goed gevulde mand een eier-
dans begon, maar 't niet verder bracht dan
tot het bewijs, dat hij heerlijk in de struif
geplonst had. Maar, wijst dat er al op, dat
het er soms vol is anders, zoudt ge zeg
gen, was er voor het beest toch wel een
andere plaats geweest om zijn vleugels uit
te slaan voorheen was 't er nog voller,
want er mocht voor deze markt maar van
een zeer beperkt gedeelte van de Langestraat
gebruik gemaakt worden. Met dat gevolg,
dat de winkels aan dit gedeelte achter ware
barricades verborgen lagen en onbereikbaar
waren voor andere menschen dan den slager
of den bakker of de vrouw van 't orgel,
m. a. w. voor anderen, dan die er om den
l broode moesten zijn. Zoo'n toestand duurt
in Alkmaar zoo heel lang niet, of er ïb een
adres aan den Gemeenteraad. „EdelAchtbare
Heeren, stuur asjeblieft die kareis met eieren
naar de botermarkt. Daar hoort 't artikel
meer thuis. Wij raken hier heelemaal uit
't gezicht en uit de klandisie." Een voorstel
van B. en W., om de eieren naar de boter
markt te laten verhuizen. Brrrdaar had
den ze voor „vutledot" gescholden. De eieren-
wereld stond op haar achterste pooten. Lan
ge lijsten van winkeliers, zelfs van hen, die
niet eens aan de markt woonden, om behoud
van de markt op de oude plaats, de schade
zou onberekenbaar zijn. De Baad was nu
uitstekend ingelicht en beet van zich afof
B. en W. het er op gezet hadden, om het
heele marktwezen, waar Alkmaar op dreef, 1
in den grond te boren, 't Gevolg was geen
ander, dan dat de kaaswagentjes en eieren-
kisten nu (van de Steenenbrug af) wat verder
de Langestraat in mochten staan. Eu leder
is uitstekend tevreden.
Het derde marktcentrum op Zaterdag is
de kaasmarkt, waar op dien dag een paar
koeien met wat klein vee en voorts eenige
paarden aan de lijn staan. Waren er niet
zooveel menschen, dan zou wel eenige fan
tasie noodig zijn, om op 't idee te komen,
dat er markt is. Toch is het er druk 's mor
gens. Eu de kwaliteit van menschen hier
en op 't Hof of bij de kaas en eieren is
moeilijk voor vergelijking vatbaar. Ginds
't „volk"hier de heeren makslaars, groot
handelaren, de gegoede boerenstand met zijn
nakomelingschap en last not lest, het congres
van gemeenteveldwachters. Ja, die platte-
landsche apostelen van den heiligen Herman-
i dad zijn een aardige illustratie van de Zaler-
j dagsche markt. Ieder is voorzien van een
langwerpig zwartzakje folioformaat of, is hij
meer van den nieuwen tijd en bij een royalen
burgemeester in functie, dan draagt hij een lee-
ren tasch. Hoe het komt, dat die heeren altijd
zoo trouw opkomen, is misschien moeilijk te
zeggen. De oorzaak ligt waarschijnlijk in
de grijze oudheid, toen de bode zooveel als-
Roman van
CARL BUSSE.
o
20.
Spoedig was er een klein troepje bgeen, die
met elkander naar huis zouden gaan. Peter
sloot zich bg dit troepje aan. Hg nam af-
anhéid van de heeren van de kegelclub
Gooi raak"en men noodigde hem plechting
uit om op den eersten oefeningsayond eens
te komen. Daarna ging het op huis af. Het
wss Peter hoogst aangenaam dat men direct
uit de kegelbaan op de straat kwam, die door
het bosch naar hnis liep, men behoefde nu
het plein niet meer over Het gezelschap,
waartoe Peter nu toch zoo ongeveer be
hoorde, was wel wat fcl te gemengd
Wilt u dan werkelijk ook reeds gaan
vroeg Jule Fischei en wees achter zich,
waar de lichten nog in het donker gloei
den en het rumoer nog luid opklonk.
„Ja, ik heb hier nu toch geen genoegen
meer.Is het u soms onaangenaam, dat ik
meêga?"
Zg schudde het hootd. Zwggend liepen
zij naast elkaar voort.
Maar de terugweg had vele moeilijk
heden. Op den hoofdweg, zoowel als op de
zijwegen, brandden geen lantaarns. Het was
aan ieders speurzin overgelaten, om den
rechten weg te vinden. Hoe verder men
van het feestterrein afkwam, hoe donkerder
het werd. Zelfs van den hemel en zgn
des schouts knecht was hij was In den
regel vroeger 's mans werkman op de boerderij
geweest en dezen natuurlijk bij zgn weke-
lijkBche reis naar de stad van dienst moest
zijn, te beginnen met 't peerd-uitspannen, ver
der bosschippe doen voor den baas en de
vrouw en als dat gedaan was. wachten tot
de baas zou oprijzen om de thuisreis te aan
vaarden. Het ligt wel eenigszins voor de
hand, niet dat die oude burgervaders zoo
slecht konden opstaan dat de bodes nog
al tijd 07er hadden, dien ze al waohtende op
de markt doorbrachten. Dat wachten du
werd in den loop der tjjden weer dienstbaar
gemaakt, en vandaar dat de instelling de
eeuwen trotseert aan nuttige doeleinden.
In de meeste koffiehuizen aan de markt resi-
deeren 's Zaterdagsmorgens notarissen en der
gelijke akte-menschen.
Bi) akten komen nog al eens getuigen te
pas, die een notaris maar niet uit zijn mouw
kan schudden. Hij kan toch moeilijk zijn
personeel mee van huis nemen stel, dat
hij personeel heeft en hij moet zijn ge
tuigen kennen, althans, dat moet hij ver
klaren. Welk beter middel, dan de veldwach
ters in den arm te nemen Die hooren toch
niet naar wat hij voorleest en voorzoover ze
't wel hooren, kunnen ze zwijgen als het graf.
Geen beter middel, om altijd geschikte getui
gen bij de hand te hebben, dan een college
van wachtende gemeente-veldwachters. En
bij getuigen hoort getuigengeld, dat weten de
veldwachters ook wel.
Zoo helpt de een den ander. Ge ziet al
weer, als de eene hand de andere wascht, dan
sterren zag men niet veel het dichte,
donkere bladerendak ontnam elk uitzicht
naar boven.
En telkens weder een kreet, gespot en
geroep. Hier was iemand van den weg
afgedwaald en tegen een boom opgeloopen,
daar waren er een paar tegen elkaar opge
botst. Half geërgerd stapten weer andoren
door de dorre bladeren. Nu en dan vlamde
er een lucifer op, bij welken schgn men
eenige vlugge schreden kon doen. In de
verte lichtte, als een verdwaalde maan, een
lampion.
Peter Körner had er eerst schik in
gehad, maar spoedig beviel het hem niet
meer.
„Dol!" bromde hg. „Wilt u mij niet een
arm geven, mejuffrouw Anders raken wjj
elkaar ten slotte nog kwjjt 1"
Haar witte japon gaf nog zoo eenigszins
aan, wa&r zg was.
„Hier moet een elk voor zichzelf zorgen.
Die hier vóór ons loopen, zgn dat wel de
onzen
Zg riep en kreeg antwoord.
„Goddank! Men zou hier bang en angstig
worden. Ik had wel een prettiger slot van
den avond gewenscbt."
„Is u boos. Mag ik ook weten, waarom
„Och neen," antwoordde zg, bgna koel.
Toen gaf hg voor het eerst het praten
op. Hg pijnigde zich het hoofd, wat zg nu
toch kon hebben Het begon al in het
hippodróme, toen zij de Westerhauseos net
waren tegengekomen. En erger was het in
de kegelbaan geworden.
Hg trachtte dit met elkaar te combi
neeren, maar hg bleef iD het donker tasten.
Of de „dame" in haar beleedigd was Of
zjj zich misschien had gesohaamd, toen Inge
worden ze belden schoon.
Ware er voor elke éóae hand een andere!
W' v. "t R.
Oo—O—
Op zekeren achtermiddag, kort na Nieuw
jaar, trad de brievenbesteller van het hulp
postkantoor in de Grandstraat te New-York
hef bureau van zijnen chef binnen. De heer
Pitton, de directeur, een braaf en algemeen
geacht man, zat, geheel in zgn werk ver
diept, aan zgne schrijftafel. Hij had het druk,
want met zulke feestdagen, zooals men ze
thans achter den rug had, komt er wat kijken
in eene groote stad als New-York. Wel is er
zoowat om de tien straten een hulppostkan
toor met flinke, bekwame beambten, maar
de bevolking neemt zoo snel toe, dat het getal
dier beambten bijna nooit toereikend is. Zoo was
dan de heer Pitton,over zgn werk gebogen.zeker
weinig gestemd om praatjes te maken, toen
een brievenbesteller binnentrad en hem eerbie
dig groette.
„Wel Vikars, wat is er vroeg hg, al
voortschrijvend.
„Ik heb hier een wonderlijken brief, mijn
heer de directeur, dien ik niet weet te
bestellen."
„Staat er dan geen straat of geen huis
nummer op aangegeven
„Dat zou nog zoo erg niet zijn ik neem
aan, met den naam alleen een brief in mijne
wijk te bezorgen."
De heer Pitton keek, over zijnen bril heen, I
vragend naar den man, die een klein, vier
kant briefje in de hand hield.
„Wat hapert er dan aan dien brief?"
„Hij is naar een onbekend oord geadres
seerd.
„Zoo 1 W aarheen dan
„Naar den hemel."
„Dat is zeker nogal heel onbekend; maar
misschien zou dominee Hanke je wel terecht
geholpen hebben, als je er mee naar de
Suffolkstraat gegaan was."
„Ik betwijfel het hard, mijnheer."
„Wat. Vikars, geloof je niet aan den
hemel
„O jawel, maar alleen op Zon- en feest
dagen. Door de week, ziet u, mijnheer de
directeur, heb ik daar zoo geen tgd voor
dan heb ik al mijne gedachten bij mijn werk
noodig."
„Laat eens kijken dien brief!"
De besteller trad nader en overhandigde
zijnen chef den brief.
De heer Pitton las het adres. Het was
maar kort twee regels, maar zóó eigenaardig,
dat zelfs de ernstige beambte glimlachen moest.
„Een prachtig adres 1" riep hij vroolijk, het
schrijven van alle kanten bekijkend.
„Nietwaar, mijnheer
„En wat een aardig>formaat van een briefje 1
i Een couvert is er niet om, het is alleen maar
i heel dikwijlB toegevouwen en in het midden
I gelakt
„Het zal natuurlgk van een kind zijn."
„Ja, naar het opschrift te oordeelen, moet
het wel van een kind wezen „Aan mijne
j lieve moeder in den Hemel."
„Zoo kort als het is, klinkt het toch aan-
I doenlijk, nietwaar, mijnheer de directeur
„Heb je kinderen, Vikars?"
Het vijfde is op de komst", antwoordde
de brievenbesteller niet zonder trots.
„Het gezicht van den heer Pitton betrok.
Hij wierp een schier nijdigen blik naar zijnen
i ondergeschikte. Die arme drommel, die nau
welijks 60 dollars in de maand verdiende,
zou waarachtig al voor de vijfde maal vader
worden, terwijl hij, die het zoo dubbel en
dwars zou hebben kunnen bekostigen, geen
kind had. Hoe ongelijk verdeeld was het
toch alles hier op aarde I En eensklaps
voelde hij weder, als in de eerste jaren van
zijn huwelijk, zgne kinderloosheid als eene
schrijnende pijn.
„Is er nog iets van uw dienst, mijnheer
vroeg de brievenbesteller, daar de heer Pitton,
in zgne gedachten verzonken, bleef zwggen.
Ontevreden op zichzelf, omdat hij zich dus
uit het evenwicht had laten brengen door de
eenvoudige mededeeiing van Vikars, wen-
schende zoo spoedig mogelijk die dwaze,
sentimenteele gedachten te verjagen, ant
woordde de heer Pitton min of meer norsch
„Neen, ik weet niets 1" Toen, zioh
eensklaps bedenkend, riep hij den vertrek-
kenden brievenbesteller terug.
„Zeg eens, Vikars Wij moeten toch dien
brief eens opendoen en lezen. De inhoud
gaat jou net zoowel aan als mijjij bent de
ontdekker, ik ben de onderzoeker.
De brievenbesteller lachte gestreeld bij de
minzame woorden van zijnen ohef en trad
naar de schrijftafel
„Je hebt dus vnf kinderen
„Neen, het vijfde moet nog komen, mijn
heer de directeur."
„Nu, dat bljjft hetzelfde. Ik wil maar
zeggen, dat je bij ervaring weet, wat het zegt
vader te zgn."
„O ja mijnheer. Hebt u geen kinderen,
mijnheer de directeur
„Neen, manMaar laten we daar nu maar
■wllll—iiim—li i ll«ll> '""in> miiiiiimwmm—lllll'» h i' h
Westerhausen zoo trotseh voorbij stapte
Of zg zich dubbel geschaamd had, toen zg
later in het klein-burgerlgk gezelschap was
verzeild geraakt met Hem
Hg kon er met zichzelf niet over in het
reine komen.
En zooals zg daar samen in de duister
nis voortliepen, ieder met zgn eigen
gedachten bezig, begon Peter zich ook te
ergeren. Wat wilde zg dan toch eigenlijk?
Waarom liet zg hem haar ergernis ont
gelden Hg had haar toch met de noodige
beleefdheid behandeld Een ander zou haar
hier zeker in de armen drukken en
recht daarop meenen te hebben.
Hem schoot de jonge dokter te binnen,
die gezegd had, dat zelfs Jule Fischer van
daag geen kus zou weigeren. Toen kreeg
hij allen lust, om dat eens te probeeren. Het
bloed steeg hem warm naar het hoofd.
„Waarom moot ge steeds een halve mjjl
van mg afloopen vroeg hg.
Aan zgn toon had zg zeker gevoeld, wat
er in hem omging, want zg week nog meer
naar rechts.
„Ik loop altijd, zooals i k wil," ant
woordde zg Daar was de gewone trotseh
weer. Maar er klonk angst in haar
stem.
„Daar raakt ge beslist van het pad af,"
vermaande hg, nog met een poging tot
schertsen. „Ge moet dichter bg mg komen
steeds links houden. De brug moet toch
hier in de nabijheid zgn."
„Als stadskind zal ik hier toch wel den
weg kennen," antwoordde zg
Hg luisterde. De anderen hielden wer
kelgk meer linke, maar hg volgde haar.
Weder zwggen. Voet voor voet ging het
voorwaarts. Elk oogenblik kon zg over een
niet over spreken, want daar roer je eene
pijnlijke snaar aan."
Behoedzaam deed hg daarop het briefje
open en las den inhoud voor, aanvankelijk
met vaste, maar later met trillende stem
„Lieve, beste moedertje,
„Sedert u naar den Hemel bent gegaan, is
uw dochtertje heel erg verlaten en zou o zoo
graag bij u zgn. Wel is juffrouw Clark goed
voor mij, daar niet van, maar zg is toch laDg
niet zoo lief en vriendelijk als u Zij heeft
het zelf ook nogal hard. Verledeg week is
haar man gestorven. U hebt hem zeker wel
ontmoet. En toen moesten wfj verhuizen, en
nu wonen wij heel armoedig, in eene leelijke,
vuile straat. En Mizi, mijn konijntje, hebben
we niet eens meê kunnen nemen. Moedertje,
laat toch mijn brief aan onzen Lieven Heer
zien en vraag, of Hij mij toch alsjeblieft tot
zich wil nemen. Want o, ik zou zoo graag
bij u zgn 1 Het is immers zoo mooi, daar
boven in den Hemel Zeker wel, want an
ders was u toch al lang teruggekomen. Ik
heb zoo'n pijn aan mjjn rechterhand, want
verleden week heb ik zoo'n groote mand hout
uit den winkel moeten wegbrengen. Toen u
nog op aarde was, hoefde ik zoo iets nooit te
doen. Verhoor toch mijn smeeken, lieve
moeder, en neem mij spoedig tot n
„Wees duizendmaal omhelsd door uwe u
innig liefhebbende dochter Dora."
„P.S. Als u mij antwoorden wilt, zoo is mijn
adres Essexstraat No. 12. Zeg vooral aan den
engel, die den brief brengt, dat hij goed op
het nummer let. Nu omhels Ik u nog honderd
maal."
De brievenbesteller snikte luid toen de
directeur met lezen gedaan had.
„Schrei toch zoo niet, Vikars Wees toch
verstandig 1 Tranen passen niet in de oogen
van een man 1" riep de heer Pitton op bar-
schen toon, meer om zichzelf groot te houden,
want ook zijne oogen stonden vol tranen en
zijne stem was heesch van aandoening.
„Maar u zelf dan, mijnheer de directeur
waagde Vikars in het midden te brengen.
„Ik, ik schrei nietEn al was het zoo.
dan is dat mijne zaak, die jou niets aangaat.
Onthutst keek de man vóór zich en zweeg.
„Nu, het is niks, Vikars suste de directeur.
„Maar, om weer op onzen brief te komen
ik acht het noodig, dat wij die kleine brief
schrijfster leeren kennen. Ga jij eens naar de
Essexstraat en breng de kleine Dora hier.
Zeg haar, dat er een brief voor haar is, die
zij persoonlijk moet komen afhalen. Begrepen
„Best, mijnheer," en Vikars verliet vlug het
postkantoor.
Toen de heer Pitton alleen was, nam hij
snel zijn werk weer op. Hg had zoowaar een
half uur bij dat zaakje verloren dat moest
ingehaald worden. Want „time is money" is
wel eeD Engelsch, maar eigenlijk een
Amerikaansch spreekwoord. Hij nam de pen
op, doopte ze in en begon te schrijven. Maar
het wou niet vlotten altijd en altijd weder
dwaalden zijne gedachten af. Een gevoel van
onrust, van zenuwachtige spanning had zich
van hem meester gemaakt.
Hij had eene lieve, jonge vrouw, die hij
aanbad, en die zgne liefde volkomen beant
woordde hij had eene goed bezoldigde be
trekking en een aardig vermogen slechts
één ding ontbrak aan zijn gelukeen kind
om zijn huis op te vroolijken. En nu voerde
het toeval hem een klein meisje, een verlaten
weesje tegemoet! Wat zou hij doen? Hoe zou
hij het aanleggen.
Daar ging de matglazen deur van het kan
toor open en een klein meisje in eengrooten,
bruinen doek gehuld trad over den drempel.
Achter haar aan kwam Vikars.
„Daar is de kleine meid!" riep de brieven
besteller triomf antelijk.
Toen de heer Pitton het voorwerp van zijne
overpeinzingen, eigenlijk het voorwerp van
zijn vurig verlangen, daar zoo plotseling vóór
zich zag, kon hij nauwelijks zijne vreugde
beteugelen. Hij sprong van zijoen stoel op,
nam het kind in zijne armen en zette het
midden op tafel.
Het armoedig, maar zindelijk gekleede meisje
keek verbaasd en verschrikt om zich heenzij
wist niet, hoe zij het had en haar gezichtje ge
leek wel één groot vraagteeken. Zij kon
ongeveer tien jaar zgn en er sprak goedheid
en zachtheid uit hare trekken, maar geen
kinderlijke vroolijkheid.
Lang en teeder zag de heer Pitton het
kind aan, het was alsof hij zich niet aan haren
aanblik verzadigen kon.
Eindelijk brak de brievenbesteller het
stilzwijgen af.
„De kleine Dora is om het antwoord ge
komen. Zij is heel nieuwsgierig, wat hare
moeder uit den Hemel schrijft. Onderweg wou
zij alles van mij weten, maar daar de brief
aan mijnheer den directeur is gericht, koD
ik haar natuurlijk niets vertellen."
„Is het waar, mijnheer, dat moeder aan u
geschreven heeft vroeg het kind met een
lief stemmetje.
„Ja, mijn kind 1"
„En wat schrijft moedertje? O, vertel het
mij toch gauw, mjjnheerMag ik bij haar
komen Ik verlang er zoo naar
„Neen, mijn lieve kind, je moedertje kan je
onmogelijk bg haar nemen, schrijft zij, de
Hemel is al overvol met engeltjes, en er is
geen enkel plaatsje voor je open," mompelde
de postdirecteur.
De kleiDe antwoordde niet dadelijk; vergeefs
trachtte zij haar tranen terug te dringen.
Toen fluisterde zij nauwelijks hoorbaar
„Ach, wat ben ik toch een ongelukkig kind
„Wel neen, kindlief, je zult heel gelukkig
zijn, want je moedertje schrgft, dat je zoo
lang bij mij moet blijven, tot er een plaatsje
in den Hemel voor je openkomt. En daar ik
geen kindertjes heb en heel graag zoo'n klein
meisje als jij tot dochtertje hebben wou, komt
dat juist goed. Wil je wel bg mij blijven,
mgn hartje Je zult mooie kleeren en een
prettig tehuis hebben en alles wat je hart
verlangt. Je zult nooit meer met mandeD
hout behoeven te sjouwen, je zult alleen
maar leeren en uit wandelen gaan en spelen.
Wil je dat wel doen, mgn kleine Dora
„Als moeder het schrijft, wil ik dat heel
graag doen."
„Ja, zij heeft het geschreven, en God heeft
er zijn zegel aan gehecht."
Indistlu IJcniiraüsra.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
XC.
We zijn dan goed en wel te Djokjakarta
aangekomen en namyi onzen intrek in het
bekende hotel „Centrum" van de niet minder
bekende tante Lina.
Djokjakarta, beter nog Jogjakarta of op
zgn Javaansch Ngajogijakarta, lijkt me
'n allergezelligste, lieve plaats, en wat het
Europeesche gedeelte betreft, veel mooier
dan Soerakarta. Het stadje ligt aan den voet
van den vuurspuwenden berg Merapi, op den
rechteroever der rivier Opak en 860 voet
boven de oppervlakte der zee. Het klimaat
is verrukkelijk, niet te warm en niet te koud,
niet te vochtig ook en niet te droog. Naar ik
hoor, worden de Europeanen hier door de
bank dan ook zeer oud, zonder echter hun
geesteshelderheid en opgewektheid te ver
liezen. Als 'n levend voorbeeld werd me al
dadelijk de bekende Dr. J. Groneman ge
noemd, de man die thans, trots zijn 72 jaren,
waarvan 31 te Djocja doorgebracht, nog
steeds met jeugdig vuur bezield, arbeid
levert, nuttigen arbeid voor hen, die Java en
zijn verleden willen bestudeeren.
Ngajogijakarta is de zetel van Ingkang
Sinoewoen en Kandjeng Soeltan, Sènapatle
Ingalaga, Abdoerrahman, Séjidin, Pana-
tagama, Eailifatoellah Hamengkoe Boewana,
ingkang djoemeneng kaping pitoe, wat op
zijn Hollandsch zeggen wil„Zijne Hoogheid
de Sultan, de Opperbevelhebber in den oorlog,
de Dienaar van den Barmhartige, de Heer
van den eeredienst, de Regelaar van den
godsdienst, de Vertegenwoordiger van Allah,
de Beheerscher der Wereld, de zevende die
regeert." Ge ziet, dat Hamengkoe Boewana
VII, zooals Zijne Hoogheid kortweg genoemd
wordt, in hoogdravende titels heelemaal niet
onderdoet voor Zgn Keizerlijken Neef Pakoe
Boewana X te Soerakarta.
De Djocjasche Vorst moet 'n eerbiedwaardig
grijsaard zijn, die beter weet te imponeeren dan
de Soesoehoenan De laatste is nog wat te
jong, nog wat te speelsch, en vergeet tegen
over Europeanen wel eens de noodige majes
teit te bewaren. Naar ik verneem, is het Hof
hier dan ook zeer conservatief en moet het
b.v. heel wat moeilijker zijn dan op Solo, om
met de Prinsen in meer intieme aanraking te
komen. Enfin, we blijven hier een maandje
en zullen dus zien, wat we kunnen.
Jogjakarta bestaat uit 'n oud en 'n nieuw
gedeelte. Het oude wordt gevormd door eene
aaneenschakeling van dessa's (Javaansche
dorpen), door de nette Chineesche wijk, het
ouderwetsche fort Rustenburg met daarom
heen breede, fraaie, goed beschaduwde wegen,
waaraan weer liggen het Residentiehnis met
zijne zoo belangwekkende Boeddha-monumen
ten, de Protestantsche Kerk, de sociëteit De
Vereeniging, het hotel Centrum, het Post-en
Telegraafkantoor, de officierswoningen, de
Roomsch-Katholieke Kerk, de Europeesche
winkel buurt en de Javaansche Pssser of
markt. Van het Hotel voert een weg zuide
lijk binnen twee minuten naar den Aloen-
Aloen Lor of het Noordelijke voorplein van
den Kraton.
Het Hotel „Centrum" van Tante Lina
draagt zijn naam dus wel met eere, we zijn
hier overal vlakbij.
Het nieuwe gedeelte van de stad, Toegoe
genaamd, ligt noordelijk van den Chineesohen
kamp, dioht bij het groote nieuwe station
van dien naam en doet denken aan een
gegoede Europeesche wjjk te Weltevreden.
Het merkwaardigste van Jogjakarta is
natuurlek, evenals op Solo, de Kraton. We
zgn er reeds 'n paar keer door en langs
gereden, doch zullen dit nog vele malen
moeten doen en ook tot de Probojoso of
Dalem van Zijne Hoogheid moeten doordrin
gen, alvorens we 'n goede beschrijving van
een en ander zullen kunnen geven.
Ik ben erg big, lezer, dat ik weer hier in
boomstronk vallen.
Plotseling gat Jule een schreeuw en
viel voorover, zg kon zich onmogelijk
staande houden.
Zg was met haar voet in een kuil ge
stapt. Peter had haar willen grgpen, maar
zg had hem van zich afgeduwd.
„Ziet ge nu wel," triomfeerde hg „wie
heeft er nu geljjk gehad De brug is
meer dien kant uit. Wg kunnen niet
beter doen dan terugkeeren. Ik steek een
lucifer aan."
In den flikkerenden schgn kon men den
omtrek een weinig overzien.
„Hó, eigenlgk konden wg hier wel door,"
1 meende Peter.
„Wg zullen de anderen verliezen," zeide
zg haastig „ik moet toch met de anderen
thuiskomen."
„Laten wij ons dan dezen omweg sparen,
beste juffrouw. Ik draag u hierover."
„Neen," zeide zg. Het kwam er uit, alsof
het door een pistool er uit was geschoten.
Het klonk zoo vertwijfeld hg hoorde
haar kort stootenden adem.
En zooals zg de woorden sprak, prik
kelde het hem bovenmate. Weder bruiste
het bloed hem door bet lichaam. Hg had
er niet aan gedacht, tegen haar wil haar
slechts met een vinger aan te raken, maar
die bevende stem
„De weg is korter," sprak hg, ook op
sidderenden toon „Ik doe u geen kwaad.
Is u bang Wees toch niet kinderachtig."
En bliksemsnel sloeg hg zgn armen om
haar heen, tilde haar op en droeg haar
verder.
In de eerste seconde verweerde Jule zich
niethet was te plotseling gekomen. In
haar hand hield zg krampachtig geklemd
den gewonnen kop.
Maar dan verzette zij zich plotseling, onder
het uitstooten van een doffen kreet, uit al
haar macht.
„Laat mg laat mg losen half
schreiend„u moet mg loslaten."
In dien kleinen worstelstrijd voelde hg
elke beweging van haar jong lichaam. Als
ijzeren klemmen hielden zgn handen haar
vast
„Niet eerder, of wg moeten ginds zgn
aangekomen."
Het spreken vrel hem zwaar. Zg was
geen lichte vracht. En zg verzette zich met
de kracht der vertwijfeling, om uit zjjy
omarming los te komen.
„Stil," zeide hg ademloos „stilIk
kus je anders. Ik kus je anders."
Toen duwde zg met alle kracht met
beide handen tegen zgn borst zonder
den kop los te laten en boog zichzelf
met wild geweld achterover.
I "9.'u
Hg zag haar wit gelaat. Hjj zag haar
half geopenden mond, waaruit de adem
werd weggeetooten.
„Neen neen ik doe het niet. Ik
wil niet niets met geweld. Slechts
je dragen
„Laat mg los
Bgna was zij hem ontsnapt. Maar hg
hield haar in het laatste oogenblik nog vast.
Met reuzenkracht drukte hg haar tegen
zich aan. Hij voelde haar zwoegende borst
op en neder gaan. Hg boog zich over haar
heen.
Zg evenwel, denkende dat hg haar nu
wilde kussen, schreeuwde luid, schudde
het hoofd, zoodat heur haar losraakte en
met een forsche wending van het hoold