JÜLE. Donderdag 9 Maart 1905 49ste Jaargang No. 4025. Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTKNTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst, INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Cent. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels t 0.26 iedere regel meer 6 ct Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. EERSTE BLAD. Binnenlandsch Nieuws. De openbare School. FEUILLETON. SCHAKER Alldttl I181IS-, COURANT. Ainrttitie- LiiNiiitoi Sareati8CHACH5JS, Laan, O 4. Uitgever J P. TRAPMAN. ledewerkerJ. I S K E L. Dit nummer bestaat uit twee bladen (iemeente behagen. BEKENDMAKINGEN. De Burgemeester van Schagen bericht bij deze aan de ingezetenen, dat eerstdaags eene collecte langs de huizen zal worden gehouden ten behoeve der sls.chtcffire van den brand, waardoor het eiland Marken in den avond van 8 Februari j.1. werd getroffen. De schade is groot en in eigen kring ver mogen de bewoners van dat eiland niet afdoende hulp te verschaffen. Waar vele landgenooten reeds giften inzon den tot leniging van den nood, wordt cok uwe hnlp ingeroepen en de zoo groote be hoeften van die slachtoffers in uwe mensch- lievendheid aanbevolen. Elke gift, hoe gering ook, zal dankbaar worden aanvaard. Schagen, 7 Maart 1905. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. Vervolg. o— Na de pauze verkrijgt de heer De Jong het woord en zegt, zich ten doel te stellen, de hoorders bekend te maken met de voor naamste bepalingen van do ingediende wets wijziging, teneinde aan te toornen, dat de O, S. er door ondermijnd wordt. Spr. acht het noodzakelijk een beknopt overzicht te geven van de geschiedenis van het onderwijs. Was de school oorspronkelijk een dochter der kerk, langzamerhand werd ze daarvan afgescheiden. In de 59e eeuw werd het feit volbracht, dat de school een zelf standig bestaan kreeg. Er ontstond een onder wijzersstand deze heeft zeer veel bijgedragen tot de ontwikkeling van het onderwijs. De verheffing van het onderwijs is voor een goed deel te danken aan de onderwijzers-organi saties. De Fransche Kevolutie, hoewel door Spr. niet teruggewenscht, bracht toch veel goedseen der goede gevolgen was het ont staan eener algemeens volksschool. Spr. staat eenige oogenblikken stil bij de opvolgende onder wijs-wetten. Hierbij toont hij aan, dat ds school meer en meer los werd van de kerk, doch wijst hij tevens op het streven der kerk, om de nu volwassen dochter weer terug te krijgen. Dit gaf aanleiding tot het oprichten van bijz. scholen, soms nit vrijen wil der ouders, vaak ook uit dwang van de zijde der geeste lijken. Groen van Prlnsterer wilde elke secte haar eigen school geven. Gelukkig, zegt Spr., leed dit pogen schipbreuk, de Staat moet de een heid voorstaan. De O. S. m o e s t meer en meer neutraal, d.i. onzijdig op godsdienstig gebied, worden. Min. Van der Brugge, persoonlijk sterk voor leerstellig onderwijs op de school, zag er geen kans toe de O. S. weer te maken tot een kerkelijke de Staatsschool, toegankelijk voor iedereen, zij moest nentraal zijn, die ge dachte werd belichaamd in de wet van 1857. Wijl hierdoor de invloed der kerk werd af gesneden, kwam er van de zijde der predi kanten krachtig verzet tegen de nentrale school. Geen verzet dus van het volk, doch van de geestelijken. Door dezen is de over tuiging gekweekt, dat de O. S. niet geschikt is voor allen. Vele bijz. scholen verrezen. Min. Van der Brugge had niet gedacht aan subsidie voor bijz. scholen. Het jaar 1878, door de Christelijken wel 't rampjaar genoemd, bracht de wet, waardoor het O. onderw. zeer werd bevorderd. Ver betering was een eisch des tijdsvan steun aan het bijzonder onderwijs was toen nog geen sprake Door de Christelijke partijen werd toen een sterke actie gevoerdmen wilde voor het Bijz. onderwijs niet alleen vrijheid, doch ook Staatsgeld. De schoolstrijd verpestte het poli tieke leven. Men wilde geld, maar art. 194, nu srt. 192, was daarvoor het struikelblok. Het Bijz. onderwijs is vrij, het O. onderweg is een regeeringszaak. Ook van Aoti-Rev. zijde werd destijds (Spr. geeft eenige sprekende aanhalingen ten beste) erkend, dat art, 194 aan de Bijz. scholen het verleenen van subsidie niet toestond. Men wilde dan cok dit art. herzien hebben, doch dit is niet geschied. En nu komt men aan met de bewering, dat art. 192, nog steeds van denzelfden inhoud, anders moet worden uitgelegd, en elscht op grond daarvan gelijkheid van recht voor O. en Bijz. onderwijs. 1889 bracht de Bijz. school snbsidievan liberale zijde werd daarin bewilligd, om een einde te krijgen aan den schoolstrijd, een goed deel der liberalen echter achtte dit ongrond wettig. De uitdrukkelijke verklaring, dat men binnen de grenzen der wet niet kon gaan en dat de schoolstrijd er maê beëindigd zon zijn, heeft tot lokaas gediend, om de wet-Mackay er door te krijgen. Min. Borgesius verhoogde de subsidie tengevolge van de invoering van de Leerplichtwet. Met eenige aanhalingen uit de z.g. pacifi catie toont Spr. aan, dat rechtsgelijkheid voor O. en Bijz. onderw. niet kan bestaan, de O. school is in de le plaats een zorg der overheid. Volgens Spr. zijn de voorgestelde wets wijzigingen niet in overeenstemming te bren gen met de Grondwet. Deze voorsteilen acht Spr. een schending der pacificatie. De lib. 1 erkennen dan ook reeds, dat het een font van hen is geweest, hun stem te geven aan de wet van '89> En waar gaan wo heen Heeft Min. Knyper niet gezegd Niet '/si niet */»i maar moet naar de Bijz. school Met cijfers toont Spr. aan, dat de regeling, waarvoor de cijfers van 19C6 tot grondslag zullen dienen, gevaarlijk is voor de O. S. De opleiding van onderw., zooa's do voor stellen die aangeven, is in hoofdzaak alweer ten profijte der Bijz. school. De Bijz. kweek scholen verkrijgen hooge snbsidie, doch be hoeven slechts aan matige elschen te vol doen. Die kweekscholen worden winstgevende zaakjes. Een wedstrijd, wie er het eerst van zal genieten, is dan ook reeds in vollen gang. Betreffende het diplomateerrecht beweert Spr., dat de kweekschoolhouders worden ge steld voor de kenze tnsschen beurs en ge weten, wat gevaar geeft voor misbruik. En wat de controle betreft door gecommit teerden, och, zegt Spr., waar de voorstellen spreken van één of meer, hecht hij er weinig waarde aan. En dan wie znllen gecom mitteerden zijn Neg even staat Spr. stil bij het feit, dat Min. Kuyper in zijn voorstellen niets heeft opgenomen aangaande de wachtgelders, om vervolgens nog eens met nadruk te wijzen op de weinige waarborgen tegenover het vele geld, dat het Bijz. onderw. wordt toegezegd. Geld wil men aanvaarden, voorwaarden echter niet. Deze wetsvoorstellen moeten leiden tot groote versnippering van ons volksonderwijs: kleine scholen znllen aan de orde van den Roman van CARL BUSSE. o— 83. „Housch, wanneer een man van uWl positie zich bemoeit met bnrgermenschec," zoo vervolgde de president, „dan baart dat hier zeer veel opzien en dat is niet goed te keuren. Het gaat nu eenmaal niet aan, dat een referendaris omgaat met, of liever, aan dezelfde kroegtafel zit als de Eolitie-agent. Tenminste hier in Grosz- irchen niet. Men mag dat misschien be treuren, maar met de feiten dient men desalniettemin rekening te houden. Iedsre stad, iedere stand heelt ongeschreven wetten, die men bijna nog strenger dient te gehoorzamen, dan de geschrevene. Ik vraag u nog eenmaal vriendelijk, op deze opmerkingen niet te antwoorden. U, Mijnheer de referendaris, is voor een kleine stad ongeschikt. Dat verklaart veel. Ik geloof ook bepaald niet, dat u zich hier wèl zult gevoelen. Ik begrijp dat volkomen. Ons kleine stadje is niets voor u, is het niet waar Hij lachte even. „Ik ben het volkomen met mjjnheer den president eens." „Dat is meer dan ik verlangen kan, mijnheer de referendaris en, nietwaar, u verstaat mij niet verkeerd, wat hier ge sproken is, blijft onder ons." Handdruk buiging daar stond Peter Köroer reeds weer buiten de deur. Hij ging 'b middags om te eten naar Netje Bötzow, hij ging naar huis, in den namiddag nog even naar het bureau en ergerde zich steeds nog buitengewoon. Weliswaar schold en vloekte hij op de verwaande bende, wel voelde hij, dat de banden, die hem aan Jule verbonden, en die door het kegelfeest wat losser waren geworden, door deze inmenging van den president weer vaster waren aangehaald maar wat hem het meest hinderde, was toch wel dit, dat veel van wat de oude heer had gezegd, hem zoo onomstootelijk waar scheen te zijn. Zijn oppositie, zijn tegenkanting was niet meer zoo scherp, ging niet meer zoo van harte. Vroeger had hij gedacht„Nu j u i s t, nu ga ik nog meer naar den anderen kant." Maar nu voelde hij toch zoo duidelijk, dat kuiper Klempner, Paul Fischer en de slager Teunz toch geen menschen waren, met wie hg om kon gaan. Zijn trots was nog sterk genoeg, om door het onderhoud met den president naar den anderen kant te worden gedreven. Hg dacht voor de eerste maal tenminste weer met eenige vrooljjk- heid en een zekere genoegdoening aan Ju Hij trachtte zichzelf voor te praten, dat het feest in Barkow toch eigenlijk zeer net was geweost, en dat hjj voor veel dingen veel te gevoelig was geweest, en dat Ju, ondanks de omgeving waarin zjj verkeerde, toch zgn lieve Ju bleef, met wie hg zoo heerlgk had gewandeld. Hij vertelde in zgn boosheid op den president dit zi.hzelf dag zijn en dit kan niet bevorderlijk zijn aan het onderwijs. Bronsveld zegtWelhaast zal Neêrlands vlag een lappendeken zijn. Deze wetsvoorstellen opeoen het uitzicht, dat de school zal komen in handen van de kerkeinddoel van het streven isde kerk te doen heorschen in den Staat. Daar het voor debat te laat is geworden, neemt de heer De Jong het voorstel aan, om met den heer De Koning Maandag 27 Febr. over deze inleiding te debatteeren met gelijke verdeeling van tijd. Debat van Maandag 27 Febr. De heer De Koning verklaart met genoegen de rede van den heer De Jong te hebben aangehoord, schoon hij In zeer veel niet met hem meegaat. Volgens Spr. zijn de voorstellen van Min. Kuyper niet ongrondwettig. Da bewering, dat ze het wel zijn, is een zware beschuldi ging tegen Mia. Kuyper, daar deze een mein- eedige zou zgn, indien de bewering gegrond was. Om te bewijzen, dat die bewering niet waar is, gaat Spr. terug tot 1801. Gelukkig, dat toen de Staat voor onderwijs zorgde, aan gezien het door de oudcis niet voldoende werd gedaan. De schoolwet van 1806 gaf aan, dat op de scholen algemeene godsdienst moest worden onderwezen. Dit onderwijs was een deel der opvoeding. Ia 1848 werd onderwijs vrij verklaard in de Grondwet. Hieruit, zoomede uit aanhalin gen van Thorbecke, meent Spr. te mogen afleiden, dat het onderwijs moest worden de taak der ouders, en niet van de regesring. De lib. hebben van de staatsschool een secte-Bchool gemaakt, waarmee zich 't grootste deel des volks niet kan vereenigen. Art. 194 der Grondwet van 1848 is misbrnikt gewor den, terwijl de onderwijswet van 1878 onder drukking der Bijz. school ten doel had. Spr. wijst op Wons en Schraard, waar O. scholen werden gesticht, waarvoor aanvankelijk geen leerlingen waren. Gelukkig kwam 1889, want hoewel reeds eerder was uitgesproken, dat door art. 194 't verleenen van subsidie niet was uitgesloten, zon men toch, meent Spr., deze niet spoedig hebben gekregen van eene lib. regeering. In '89 werden Bijz. en O. onderwijs politiek bij de wet gelijk gesteld. Algemeen verheugde men er zich over, dat de schoolstrijd van de baan was. Min. Borgesius ging echter een stap verder in de goede richting, wat met vreugde werd begroet. Waar nn beweerd wordt, dat Lobman en de zijnen verklaarden tevreden te zijn en niet meer zonden eischen, zegt Spr.: Welneenwij willen volkomen gelijkheid. Min. Kuyper gaat ds&rcm weer een stap verder. Het is Spr. opgevallen, dat door den in leider geen enkel woord van waardeering is gesproken over de regeling van onderwijs aan achterlijke klederen. (Met opzet achterwege gelaten, zegt de heer De Jong.) Dan is de houding van het H. B. van het Nederl. Onderw. Genootschap vrij wat gun stiger, zegt Spr., wijl het aan de Algem. Vergadering een conclusie voorstelde met den aanhefMet groote ingenomenheid begroeten wij het wetsvoorstel, enz. Spr. herhaalt: deze voorstellen zijn niet ongrondwettig. De inleider heeft gezegd, dat de pacificatie is geschonden. Ja, zegt Spr., maar niet van onze zijde. Door de lib. werd aanvaard proportioneele schoolgeldheffiag en wat kwam daarvan terecht Dan nog de wachtgelders. Maar waarom werd hiervoor geen regeling getroffjn door de lib. tijdens de 70 jaren van hun bewind en bovendien wordt ook onzerzijds reeds op een betere regeling aangedrongen Had Min. Knyper deze zaak geregeld, dan had men wel licht geroepen Ziet ge, het gaat op een leeg pompen der O. S. Wat het ontstaan van kleine scholen betreft, och, ze bestaan ook nu reeds, eu voor Spr. is het nog de vraag, of ze voor karakter vorming nog niet aan te bevelen zijn. Waar de inleider het heeft afgekeurd, dat de leerscholen kunnen volstaan met 8 leer krachten, daar meent Spr., dat juist in zulke scholen de onderwijzers nog 't best voor de praktijk kannen worden opgeleid, aangezien ze in de toekomst toch veelal voor 2 klassen znllen komen te staan. Naar Spr.'g oordeel kan ware verdraagzaam heid slechts op de Chr. Scholen worden aan gekweekt. Hier weidt Spr. uit over de onmogelijkheid van het aankweeken van Chr. deugden, indien men van den Christus niet wil weten, van het aankweeken van vader landsliefde door Soc onderw., over de houding van onder wijzers bij de kroningsfeesten, over de Bode, die geen woord over had voor Oranje. Da bewering, dat de kerk wil heerschen over het onderwijs, is ten eenen male onwaar. Nu ja, enkele feiten mogen bekend zijn van opzweeping door predikanten, hier zijn wel feiten van lib. tegenover te stellen. Vaak zitten predikanten niet eens in de school besturen en zoo ja, dan hebben ze toch ook maar één stem. Waarborgen ontbreken, zegt de inleider. Waarborgen, wel zeker, maar de Staat geeft voor elk kind van de S. nog f 34, tegen over f9 voordat der Bijz. S. Voor meer geld meer waarborgen, goed, maar in elk geval moet de Staat afblijven van de richting van ons onderwijs. Hadden de lib. zich kunnen opheffen tot volgelingen van Thorbecke cn anderen, we zouden vrij onderwijs hebben in ons land, Staatsonderwijs zou dan uitzondering zijn. Mat den inleider keurt Spr. het af, dat de bezoldiging voor hoofden van scholen in de voorsteilen afhankelijk worden gesteld van het aantal leerlingen, hoewel Spr. er geen gevaar in ziet voor de O. school. Daar de beschikbare tijd voor Spr. ver streken is, eindigt hij met te verklaren: Niet de kerk wil heerschen over de school, doch het onderwijs moet een zaak worden van de ouderswij willen de vrije school voor ieder naar z'n eigen meening. De heer De Jong, hierop het woord ver krijgende, verklaart met genoegen den heer De Koning te hebben aangehoord, doch het spijt hem, dat ook hier weer het Roode Spook (de socialisten) opgeld heeft moeten doeD. Wat beteekeni toch 'n 160 en in '98 maar 'n 90 soc. onderwijzers op een corps van 13 k 14C00 Het spijt me inderdaad, zegt De Jong, dat dit weer door den heer De Koning is opgehaald. Of Min. Kuyper een meineedige is, zal deze met z'n eigen geweten hebben nit te maken, maar de bewering Dr. Kuyper zal toch geen meineed plegen, is geen weerlegging van mijn argumenten, zegt Spr. Wat de wet van '48 betreft, zeker heeft Thorbecke toen weten te verkrijgen, dat het geven van onderwijs vrij verklaard werd, maar er zijn destijds heel wat woorden over gevallen. Da uil spraak van Thorbecke wordt in dit verband minderwaardig, wanneer we het verzet der volksvertegenwoordiging daar tegenover stellen. De helft van ons volk wil de O. S. niet Spr. is van oordeel, dat hier volstrekt geen sprake is van eeu spontane uiting en wijst er nog eeD8 op, dat door de predikanten wel degelijk en stelselmatig ver zet tegen de O S. is aangekweekt. Met kracht komt 8pr. op tegen de bewering, dat de O. S. een moderne aecte-school zou zijn. Men wil het er van maken. De onder wijswet van '78 heeft misschien de Bijz. school gedrukt, dat is wel mogelijk, zegt Spr., maar moest niet Cappeyne daarin voorzien Dealge- meene opvatting bestond toen immers, dat de Grondwet dit niet toeliet. De bevordering van de staatsschool was toch geen onrecht Dat in enkele gevallen van overdreven zorg voor het O. onderwijs gesproken mag wor den, wil Spr. wel toegeven, mits ze niet als typeering worden gebruikt, en inen geen scheeve voorstellingen wekt, door het b. v. te doen voorkomen alsof de scholen te Wons en Schaard de genoemde kapitalen hebben gekost alleen van oprichting, terwijl ze de kosten van het geheele bestaan van de oprich ting tot de opheffiag omvatten. Spr.'s argumenten, dat de wetswijziging ongrondwettig is, zijn door den heer De Koning niet ontzenuwd Art. 192 zegt het onderwijs is vrij, meer niet. Als dat art. niet hinderlijk was, waarom heeft men dan toch zoo op herziening aangestuurd? Door den heer De Koning is ook gezegd, dat de gesloten pacificatie door Min. Bor gesius is gebroken. Omdat deze nog iets meer gaf, dan aanvankelijk gevraagd werd Hoe dwaas, hoe onzinnig 1 Dan is gezegd, als nn de lib. maar niet te laksch waren om zelve scholen op te richten, dan was do strijd uit. Neen, zegt Spr., we zijn in dazen niet laksch, het is een beginsel-kwestie, wij willen openbaar nentraal onderwijs van staatswege. Deze voorstellen spreken van onderwijs aan achterlijke kinderen. Nu ja, Spr. vindt dit uitstekend, doch een regeling wordt nog maar alleen toegezegd. Gaarne wil Spr. van den heer De Koning nog eens woordelijk vernemen de aangehaalde conclusie van het H. B. van het Ned. Onder wijzers-Genootschap. De heer De Koning kan die niet geven, doch de Voorz. wijst er op, dat deze bij z'n aanhaling een paar woorden heeft vergeten. Met nadruk werd door het H. B. er op gewezen, dat men met aanvaarding dar conclusie slechts uitsprak, met vreugde te bagroeten de verbeteringen enz Welnu, zegt da heer De Jong, indien men minstens voor '/i tegen een ontwerp is, zou men dan geen recht van optreden hebben, wat nn den heer Bigot verweten wordt? Opriieuw bekomt de heer Da Koning het woord. Waar deze over soc. onderw. heeft gesproken, deed hij dit niet, om daarmee den geest van d e onderwijzers aan te duiden, doch heeft hij alleen willen wijzen op de onmogelijk heid, dat soc.-dem. vaderlandsliefde kannen aankweeken. Wat de grondwettigheid betreft, meent Spr. die wel degelijk te hebben aangetoond. Zijn deze voorstellen onwettig, dan ook die van Mack&y en Borgesius. Waarom is er dan toen niet geschreeuwd Volgens Spr. is de leuze valsch, dat de O. S. voor iedereen te gebruiken is. De uitlegging der wet door de regeericg, zeker, daar komt het op aan. In '78 we-d aan art. 194 een uitlegging gegeven naar het inzicht van Cappeyne. Daarnaar werd het onderwijs bevorderd, n.1. het O. onderw. alleen. Geschiedde dit om het volk te ver beteren, meer te ontwikkelen, goed, maar waarom dan niet Alle onderwijs bevorderd Juist die bevordering van bet O. onderw. legde een zwaren druk op het Bijz. onderw. Spr. wijst op het petitionnement voor de verwerping der wet van '78, den Koning aangeboden. Waar door den heer De JoDg is gezegd, dat Mie. Van der Brugge er geen kans toe zag, de scholen weer kerkelijk te doen zgn, dear beweert Spr., dat die dat niet gewild heeft. In '78 waren er wel 6 ont werpen, waaruit die mogelijkheid kon blijken. Een Groen ven Prlnsterer zou het ook in '57 wel gekund hebben. zóó dikwijls, dat hg het ten slotte begon te gelooven. Daarbg rookte bij de eene sigaar voor, de andere na, keek in don regen naar buiten, streelde Satan, en was het er ver der met zichzelf over eens, dat hg advocaat wilde worden. Zgn dagen in Groszkirchen waren ge teld, hg had den president goed verstaan. Maar nu wilde hg zichzelf ook niet meer laten verbitteren. Morgen ging hg weer naar Jule. Hg had haar immers nog zoo innig lief. En hce hing dat lieve kind aan hem. Roerend werkelijk. Misschien was zg toch wel de ware vrouw voor hem. Mjjn hemel, men trouwde toch de familie niet. En wat zou de president een zuur gezicht zetten, als hg de huwelijksaankondiging eens kreeg Hij lachte, stond op en ging naar het venster. Maar dadeljjk stapte hg weer achteruit. In de vroege schemering van den regen- achtigen dag liep daar buiten onder een parapluie een donkere gestalte op en Deer. Peter liot de jalouzie zakken. Zoo kon men hem van buiten af ten minste niet zien. Half verwonderd, halt boos, keek hij naar den eenzamen wandelaar. Het was waarachtig Zühlke junior, met het treurige, stille gelaat. Hg liep steeds drie huizen voorbij en keerde dan om. Plotseling bleef hg staan. Het kon hem misschien opgevallen zgn, dat men voor het venster van Peter de jalcuzio naar beneden had laten zakken. Alsof hg niet tot een besluit kon komen, zoo bleef hij staan. Dan deed hg zgn parapluie dicht en stapte in huis. - Spoedig daarop verscheen bjj in de werkkamer van Peter. Hg had hoed en parapluie mee naar binnen gebracht. Zooals hg daar het eene in de linker- en het andere in de rechterhand vasthield en aan mijnheer den referendaris vroeg, of hg hem over een particuliere aangelegenheid mocht spreken, zag hg er al zeer ongelukkig uit. „Komt u nader," zeide de referendaris, „ik zal licht aansteken, het is vandaag zoo vroeg donder." Het kwam ook door de jalouzie, die Peter had laten zakken. „O, ik ik," stotterde de gemeente secretaris, „wanneer mijnheer de referen daris mg een genoegen wil doen, dan geen licht opsteken." Verwonderd draaide Peter, die juist om de lamp wilde bellen, zich om. „Zooals ge wenscht, maar wilt u dan niet gaan zitten „Ik sta liever." „Nu, legt u dan ten minste uw hoed en uw parapluie neer." Eg moest bgna lachen. Op het tapijt moest bepaald al een aardig plasje water liggen. Men hoorde eigenlijk in het halfdonker meer dan men zag. „Wilt u rocken Neen Dan, mijnheer, steek van wal. Het zal u bepaald niet storen, als ik een sigaar opsteek," Hij ging op een stoel voor de schrijf tafel zitten. Op de canapé, met den kop omhoog getild, en de voorpooten rechtuit- gestrekt, leg Satan. Ongeveer midden in de kamer stond Zühlke. „Ik kom ditmaal niet over een zakelijke aangelegenheid, 't Is iets persoonlijks, dat mg tot u voert. Het zal mg zeer moeiljjk vallen, daarover te spreken, Ik heb ook lang geaarzeld. Sedert Zondag ben ik reeds meermalen naar u op weg geweest. Maar maar Hg draaide verlegen met zijn manchet. Hg beefde bepaald van opgewondenheid. „Ik kom over Jule Fischer praten," zeide hij dan zacht. Een drukkend zwijgen volgde. Satan bromde zacht. Gustaaf Zühlke staarde recht voor zich uit op het tapijt. Hg haalde bgna geen adem. Peter had ook geen antwoord gegeven. Zoo iets dergelijks had hg wel verwacht. Hg had de woorden op de tong„Ik weet niet, mijnheer, wat ik dienaangaande met u zou hebben te bepraten maar toen hij den jongen man daar zoo treurig zag staan, blies hg een paar rookwolkjes uit en vroeg: „En?" Een diepe zucht. „Ik bedank mijnheer den referendaris zeer. Ik was werkelijk batig, dat u mg niet zou willen aanhooren. En ik wilde slechts zeggen slechts zeggen „Ziet n, Jule Fischer en ik kennen elkaar reeds xoo lang, van heel jong af. Wg hebben sameD gespeeld. En de families zgn zeer met elkaar bevriend. En het stond reeds sedert jaar en dag vast. dat wij beiden een paar zouden worden. Toen Jule nog een klein meisje was, toen zg nog in de korte jurk liep, heeft mjjn vader haar al steeds zjjn schoondochter genoemd. Later is zjj eerst zoo mooi goworden en omdat zg door een elk werd nageloopen, vooral door de referendarissen, heeft zjj misschien wat hooge idééën gekregen." WORDT VERVOLGD. i'!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 1