JÜLE.
Donderdag 9 Maart 1905
49ste Jaargang No. 4025.
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTKNTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst,
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels t 0.26 iedere regel meer 6 ct
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
EERSTE BLAD.
Binnenlandsch Nieuws.
De openbare School.
FEUILLETON.
SCHAKER
Alldttl I181IS-,
COURANT.
Ainrttitie- LiiNiiitoi
Sareati8CHACH5JS, Laan, O 4.
Uitgever J P. TRAPMAN.
ledewerkerJ. I S K E L.
Dit nummer bestaat uit twee bladen
(iemeente behagen.
BEKENDMAKINGEN.
De Burgemeester van Schagen bericht bij
deze aan de ingezetenen, dat eerstdaags eene
collecte langs de huizen zal worden gehouden
ten behoeve der sls.chtcffire van den brand,
waardoor het eiland Marken in den avond
van 8 Februari j.1. werd getroffen.
De schade is groot en in eigen kring ver
mogen de bewoners van dat eiland niet
afdoende hulp te verschaffen.
Waar vele landgenooten reeds giften inzon
den tot leniging van den nood, wordt cok
uwe hnlp ingeroepen en de zoo groote be
hoeften van die slachtoffers in uwe mensch-
lievendheid aanbevolen.
Elke gift, hoe gering ook, zal dankbaar
worden aanvaard.
Schagen, 7 Maart 1905.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
Vervolg.
o—
Na de pauze verkrijgt de heer De Jong
het woord en zegt, zich ten doel te stellen,
de hoorders bekend te maken met de voor
naamste bepalingen van do ingediende wets
wijziging, teneinde aan te toornen, dat de O, S.
er door ondermijnd wordt.
Spr. acht het noodzakelijk een beknopt
overzicht te geven van de geschiedenis van
het onderwijs. Was de school oorspronkelijk
een dochter der kerk, langzamerhand werd
ze daarvan afgescheiden. In de 59e eeuw werd
het feit volbracht, dat de school een zelf
standig bestaan kreeg. Er ontstond een onder
wijzersstand deze heeft zeer veel bijgedragen
tot de ontwikkeling van het onderwijs. De
verheffing van het onderwijs is voor een goed
deel te danken aan de onderwijzers-organi
saties. De Fransche Kevolutie, hoewel door
Spr. niet teruggewenscht, bracht toch veel
goedseen der goede gevolgen was het ont
staan eener algemeens volksschool.
Spr. staat eenige oogenblikken stil bij de
opvolgende onder wijs-wetten. Hierbij toont hij
aan, dat ds school meer en meer los werd
van de kerk, doch wijst hij tevens op het
streven der kerk, om de nu volwassen dochter
weer terug te krijgen.
Dit gaf aanleiding tot het oprichten van
bijz. scholen, soms nit vrijen wil der ouders,
vaak ook uit dwang van de zijde der geeste
lijken.
Groen van Prlnsterer wilde elke secte haar
eigen school geven. Gelukkig, zegt Spr., leed
dit pogen schipbreuk, de Staat moet de een
heid voorstaan.
De O. S. m o e s t meer en meer neutraal,
d.i. onzijdig op godsdienstig gebied, worden.
Min. Van der Brugge, persoonlijk sterk voor
leerstellig onderwijs op de school, zag er geen
kans toe de O. S. weer te maken tot een
kerkelijke de Staatsschool, toegankelijk voor
iedereen, zij moest nentraal zijn, die ge
dachte werd belichaamd in de wet van 1857.
Wijl hierdoor de invloed der kerk werd af
gesneden, kwam er van de zijde der predi
kanten krachtig verzet tegen de nentrale
school. Geen verzet dus van het volk, doch
van de geestelijken. Door dezen is de over
tuiging gekweekt, dat de O. S. niet geschikt
is voor allen.
Vele bijz. scholen verrezen. Min. Van der
Brugge had niet gedacht aan subsidie voor
bijz. scholen.
Het jaar 1878, door de Christelijken wel 't
rampjaar genoemd, bracht de wet, waardoor
het O. onderw. zeer werd bevorderd. Ver
betering was een eisch des tijdsvan steun
aan het bijzonder onderwijs was toen nog
geen sprake
Door de Christelijke partijen werd toen een
sterke actie gevoerdmen wilde voor het
Bijz. onderwijs niet alleen vrijheid, doch ook
Staatsgeld. De schoolstrijd verpestte het poli
tieke leven. Men wilde geld, maar art. 194,
nu srt. 192, was daarvoor het struikelblok.
Het Bijz. onderwijs is vrij, het O. onderweg
is een regeeringszaak. Ook van Aoti-Rev. zijde
werd destijds (Spr. geeft eenige sprekende
aanhalingen ten beste) erkend, dat art, 194 aan
de Bijz. scholen het verleenen van subsidie
niet toestond. Men wilde dan cok dit art.
herzien hebben, doch dit is niet geschied. En
nu komt men aan met de bewering, dat art.
192, nog steeds van denzelfden inhoud, anders
moet worden uitgelegd, en elscht op grond
daarvan gelijkheid van recht voor O. en Bijz.
onderwijs.
1889 bracht de Bijz. school snbsidievan
liberale zijde werd daarin bewilligd, om een
einde te krijgen aan den schoolstrijd, een goed
deel der liberalen echter achtte dit ongrond
wettig. De uitdrukkelijke verklaring, dat men
binnen de grenzen der wet niet kon gaan en
dat de schoolstrijd er maê beëindigd zon zijn,
heeft tot lokaas gediend, om de wet-Mackay er
door te krijgen. Min. Borgesius verhoogde de
subsidie tengevolge van de invoering van de
Leerplichtwet.
Met eenige aanhalingen uit de z.g. pacifi
catie toont Spr. aan, dat rechtsgelijkheid voor
O. en Bijz. onderw. niet kan bestaan, de O.
school is in de le plaats een zorg der overheid.
Volgens Spr. zijn de voorgestelde wets
wijzigingen niet in overeenstemming te bren
gen met de Grondwet. Deze voorsteilen acht
Spr. een schending der pacificatie. De lib.
1 erkennen dan ook reeds, dat het een font van
hen is geweest, hun stem te geven aan de
wet van '89> En waar gaan wo heen Heeft
Min. Knyper niet gezegd Niet '/si niet */»i
maar moet naar de Bijz. school
Met cijfers toont Spr. aan, dat de regeling,
waarvoor de cijfers van 19C6 tot grondslag
zullen dienen, gevaarlijk is voor de O. S.
De opleiding van onderw., zooa's do voor
stellen die aangeven, is in hoofdzaak alweer
ten profijte der Bijz. school. De Bijz. kweek
scholen verkrijgen hooge snbsidie, doch be
hoeven slechts aan matige elschen te vol
doen. Die kweekscholen worden winstgevende
zaakjes. Een wedstrijd, wie er het eerst van
zal genieten, is dan ook reeds in vollen gang.
Betreffende het diplomateerrecht beweert
Spr., dat de kweekschoolhouders worden ge
steld voor de kenze tnsschen beurs en ge
weten, wat gevaar geeft voor misbruik.
En wat de controle betreft door gecommit
teerden, och, zegt Spr., waar de voorstellen
spreken van één of meer, hecht hij er weinig
waarde aan. En dan wie znllen gecom
mitteerden zijn
Neg even staat Spr. stil bij het feit, dat
Min. Kuyper in zijn voorstellen niets heeft
opgenomen aangaande de wachtgelders, om
vervolgens nog eens met nadruk te wijzen op
de weinige waarborgen tegenover het vele
geld, dat het Bijz. onderw. wordt toegezegd.
Geld wil men aanvaarden, voorwaarden
echter niet.
Deze wetsvoorstellen moeten leiden tot
groote versnippering van ons volksonderwijs:
kleine scholen znllen aan de orde van den
Roman van
CARL BUSSE.
o—
83.
„Housch, wanneer een man van uWl
positie zich bemoeit met bnrgermenschec,"
zoo vervolgde de president, „dan baart
dat hier zeer veel opzien en dat is niet
goed te keuren. Het gaat nu eenmaal niet
aan, dat een referendaris omgaat met, of
liever, aan dezelfde kroegtafel zit als de
Eolitie-agent. Tenminste hier in Grosz-
irchen niet. Men mag dat misschien be
treuren, maar met de feiten dient men
desalniettemin rekening te houden. Iedsre
stad, iedere stand heelt ongeschreven
wetten, die men bijna nog strenger dient
te gehoorzamen, dan de geschrevene.
Ik vraag u nog eenmaal vriendelijk, op
deze opmerkingen niet te antwoorden. U,
Mijnheer de referendaris, is voor een kleine
stad ongeschikt. Dat verklaart veel. Ik
geloof ook bepaald niet, dat u zich hier
wèl zult gevoelen. Ik begrijp dat volkomen.
Ons kleine stadje is niets voor u, is het
niet waar
Hij lachte even.
„Ik ben het volkomen met mjjnheer den
president eens."
„Dat is meer dan ik verlangen kan,
mijnheer de referendaris en, nietwaar,
u verstaat mij niet verkeerd, wat hier ge
sproken is, blijft onder ons."
Handdruk buiging daar stond
Peter Köroer reeds weer buiten de deur.
Hij ging 'b middags om te eten naar
Netje Bötzow, hij ging naar huis, in den
namiddag nog even naar het bureau
en ergerde zich steeds nog buitengewoon.
Weliswaar schold en vloekte hij op de
verwaande bende, wel voelde hij, dat de
banden, die hem aan Jule verbonden, en
die door het kegelfeest wat losser waren
geworden, door deze inmenging van den
president weer vaster waren aangehaald
maar wat hem het meest hinderde, was
toch wel dit, dat veel van wat de oude
heer had gezegd, hem zoo onomstootelijk
waar scheen te zijn. Zijn oppositie, zijn
tegenkanting was niet meer zoo scherp,
ging niet meer zoo van harte.
Vroeger had hij gedacht„Nu j u i s t, nu
ga ik nog meer naar den anderen kant."
Maar nu voelde hij toch zoo duidelijk,
dat kuiper Klempner, Paul Fischer en de
slager Teunz toch geen menschen waren,
met wie hg om kon gaan. Zijn trots was
nog sterk genoeg, om door het onderhoud
met den president naar den anderen kant te
worden gedreven. Hg dacht voor de eerste
maal tenminste weer met eenige vrooljjk-
heid en een zekere genoegdoening aan Ju
Hij trachtte zichzelf voor te praten, dat
het feest in Barkow toch eigenlijk zeer net
was geweost, en dat hjj voor veel dingen
veel te gevoelig was geweest, en dat Ju,
ondanks de omgeving waarin zjj verkeerde,
toch zgn lieve Ju bleef, met wie hg zoo
heerlgk had gewandeld. Hij vertelde in
zgn boosheid op den president dit zi.hzelf
dag zijn en dit kan niet bevorderlijk zijn aan
het onderwijs. Bronsveld zegtWelhaast zal
Neêrlands vlag een lappendeken zijn.
Deze wetsvoorstellen opeoen het uitzicht,
dat de school zal komen in handen van de
kerkeinddoel van het streven isde kerk
te doen heorschen in den Staat.
Daar het voor debat te laat is geworden,
neemt de heer De Jong het voorstel aan, om
met den heer De Koning Maandag 27 Febr.
over deze inleiding te debatteeren met gelijke
verdeeling van tijd.
Debat van Maandag 27 Febr.
De heer De Koning verklaart met genoegen
de rede van den heer De Jong te hebben
aangehoord, schoon hij In zeer veel niet met
hem meegaat.
Volgens Spr. zijn de voorstellen van Min.
Kuyper niet ongrondwettig. Da bewering,
dat ze het wel zijn, is een zware beschuldi
ging tegen Mia. Kuyper, daar deze een mein-
eedige zou zgn, indien de bewering gegrond
was. Om te bewijzen, dat die bewering niet
waar is, gaat Spr. terug tot 1801. Gelukkig,
dat toen de Staat voor onderwijs zorgde, aan
gezien het door de oudcis niet voldoende
werd gedaan. De schoolwet van 1806 gaf aan,
dat op de scholen algemeene godsdienst moest
worden onderwezen. Dit onderwijs was een
deel der opvoeding.
Ia 1848 werd onderwijs vrij verklaard in
de Grondwet. Hieruit, zoomede uit aanhalin
gen van Thorbecke, meent Spr. te mogen
afleiden, dat het onderwijs moest worden de
taak der ouders, en niet van de regesring.
De lib. hebben van de staatsschool een
secte-Bchool gemaakt, waarmee zich 't grootste
deel des volks niet kan vereenigen. Art. 194
der Grondwet van 1848 is misbrnikt gewor
den, terwijl de onderwijswet van 1878 onder
drukking der Bijz. school ten doel had. Spr.
wijst op Wons en Schraard, waar O. scholen
werden gesticht, waarvoor aanvankelijk geen
leerlingen waren.
Gelukkig kwam 1889, want hoewel reeds
eerder was uitgesproken, dat door art. 194 't
verleenen van subsidie niet was uitgesloten,
zon men toch, meent Spr., deze niet spoedig
hebben gekregen van eene lib. regeering. In '89
werden Bijz. en O. onderwijs politiek bij de
wet gelijk gesteld. Algemeen verheugde men
er zich over, dat de schoolstrijd van de baan
was. Min. Borgesius ging echter een stap
verder in de goede richting, wat met vreugde
werd begroet. Waar nn beweerd wordt, dat
Lobman en de zijnen verklaarden tevreden
te zijn en niet meer zonden eischen, zegt Spr.:
Welneenwij willen volkomen gelijkheid.
Min. Kuyper gaat ds&rcm weer een stap
verder.
Het is Spr. opgevallen, dat door den in
leider geen enkel woord van waardeering is
gesproken over de regeling van onderwijs aan
achterlijke klederen. (Met opzet achterwege
gelaten, zegt de heer De Jong.)
Dan is de houding van het H. B. van het
Nederl. Onderw. Genootschap vrij wat gun
stiger, zegt Spr., wijl het aan de Algem.
Vergadering een conclusie voorstelde met den
aanhefMet groote ingenomenheid begroeten
wij het wetsvoorstel, enz.
Spr. herhaalt: deze voorstellen zijn niet
ongrondwettig. De inleider heeft gezegd, dat
de pacificatie is geschonden. Ja, zegt Spr.,
maar niet van onze zijde. Door de lib. werd
aanvaard proportioneele schoolgeldheffiag en
wat kwam daarvan terecht
Dan nog de wachtgelders. Maar waarom
werd hiervoor geen regeling getroffjn door
de lib. tijdens de 70 jaren van hun bewind
en bovendien wordt ook onzerzijds reeds op
een betere regeling aangedrongen Had Min.
Knyper deze zaak geregeld, dan had men wel
licht geroepen Ziet ge, het gaat op een leeg
pompen der O. S.
Wat het ontstaan van kleine scholen betreft,
och, ze bestaan ook nu reeds, eu voor Spr.
is het nog de vraag, of ze voor karakter
vorming nog niet aan te bevelen zijn.
Waar de inleider het heeft afgekeurd, dat
de leerscholen kunnen volstaan met 8 leer
krachten, daar meent Spr., dat juist in zulke
scholen de onderwijzers nog 't best voor de
praktijk kannen worden opgeleid, aangezien
ze in de toekomst toch veelal voor 2 klassen
znllen komen te staan.
Naar Spr.'g oordeel kan ware verdraagzaam
heid slechts op de Chr. Scholen worden aan
gekweekt. Hier weidt Spr. uit over de
onmogelijkheid van het aankweeken van Chr.
deugden, indien men van den Christus niet
wil weten, van het aankweeken van vader
landsliefde door Soc onderw., over de houding
van onder wijzers bij de kroningsfeesten, over de
Bode, die geen woord over had voor Oranje.
Da bewering, dat de kerk wil heerschen over
het onderwijs, is ten eenen male onwaar. Nu
ja, enkele feiten mogen bekend zijn van
opzweeping door predikanten, hier zijn wel
feiten van lib. tegenover te stellen. Vaak
zitten predikanten niet eens in de school
besturen en zoo ja, dan hebben ze toch ook
maar één stem.
Waarborgen ontbreken, zegt de inleider.
Waarborgen, wel zeker, maar de Staat geeft
voor elk kind van de S. nog f 34, tegen
over f9 voordat der Bijz. S. Voor meer geld
meer waarborgen, goed, maar in elk geval
moet de Staat afblijven van de richting van ons
onderwijs.
Hadden de lib. zich kunnen opheffen tot
volgelingen van Thorbecke cn anderen, we
zouden vrij onderwijs hebben in ons land,
Staatsonderwijs zou dan uitzondering zijn.
Mat den inleider keurt Spr. het af, dat de
bezoldiging voor hoofden van scholen in de
voorsteilen afhankelijk worden gesteld van
het aantal leerlingen, hoewel Spr. er geen
gevaar in ziet voor de O. school.
Daar de beschikbare tijd voor Spr. ver
streken is, eindigt hij met te verklaren: Niet
de kerk wil heerschen over de school, doch
het onderwijs moet een zaak worden van de
ouderswij willen de vrije school voor ieder
naar z'n eigen meening.
De heer De Jong, hierop het woord ver
krijgende, verklaart met genoegen den heer
De Koning te hebben aangehoord, doch het
spijt hem, dat ook hier weer het Roode
Spook (de socialisten) opgeld heeft moeten
doeD. Wat beteekeni toch 'n 160 en in '98
maar 'n 90 soc. onderwijzers op een corps
van 13 k 14C00 Het spijt me inderdaad, zegt
De Jong, dat dit weer door den heer De
Koning is opgehaald.
Of Min. Kuyper een meineedige is, zal deze
met z'n eigen geweten hebben nit te maken,
maar de bewering Dr. Kuyper zal toch geen
meineed plegen, is geen weerlegging van
mijn argumenten, zegt Spr.
Wat de wet van '48 betreft, zeker heeft
Thorbecke toen weten te verkrijgen, dat het
geven van onderwijs vrij verklaard werd,
maar er zijn destijds heel wat woorden over
gevallen. Da uil spraak van Thorbecke wordt
in dit verband minderwaardig, wanneer we
het verzet der volksvertegenwoordiging daar
tegenover stellen. De helft van ons volk wil
de O. S. niet Spr. is van oordeel, dat hier
volstrekt geen sprake is van eeu spontane
uiting en wijst er nog eeD8 op, dat door de
predikanten wel degelijk en stelselmatig ver
zet tegen de O S. is aangekweekt.
Met kracht komt 8pr. op tegen de bewering,
dat de O. S. een moderne aecte-school zou
zijn. Men wil het er van maken. De onder
wijswet van '78 heeft misschien de Bijz. school
gedrukt, dat is wel mogelijk, zegt Spr., maar
moest niet Cappeyne daarin voorzien Dealge-
meene opvatting bestond toen immers, dat de
Grondwet dit niet toeliet. De bevordering
van de staatsschool was toch geen onrecht
Dat in enkele gevallen van overdreven zorg
voor het O. onderwijs gesproken mag wor
den, wil Spr. wel toegeven, mits ze niet als
typeering worden gebruikt, en inen geen
scheeve voorstellingen wekt, door het b. v. te
doen voorkomen alsof de scholen te Wons
en Schaard de genoemde kapitalen hebben
gekost alleen van oprichting, terwijl ze de
kosten van het geheele bestaan van de oprich
ting tot de opheffiag omvatten.
Spr.'s argumenten, dat de wetswijziging
ongrondwettig is, zijn door den heer De
Koning niet ontzenuwd Art. 192 zegt het
onderwijs is vrij, meer niet. Als dat art. niet
hinderlijk was, waarom heeft men dan toch
zoo op herziening aangestuurd?
Door den heer De Koning is ook gezegd,
dat de gesloten pacificatie door Min. Bor
gesius is gebroken. Omdat deze nog iets meer
gaf, dan aanvankelijk gevraagd werd Hoe
dwaas, hoe onzinnig 1
Dan is gezegd, als nn de lib. maar niet
te laksch waren om zelve scholen op te
richten, dan was do strijd uit. Neen, zegt
Spr., we zijn in dazen niet laksch, het is een
beginsel-kwestie, wij willen openbaar nentraal
onderwijs van staatswege.
Deze voorstellen spreken van onderwijs
aan achterlijke kinderen. Nu ja, Spr. vindt
dit uitstekend, doch een regeling wordt nog
maar alleen toegezegd.
Gaarne wil Spr. van den heer De Koning
nog eens woordelijk vernemen de aangehaalde
conclusie van het H. B. van het Ned. Onder
wijzers-Genootschap. De heer De Koning kan
die niet geven, doch de Voorz. wijst er op,
dat deze bij z'n aanhaling een paar woorden
heeft vergeten.
Met nadruk werd door het H. B. er op
gewezen, dat men met aanvaarding dar
conclusie slechts uitsprak, met vreugde te
bagroeten de verbeteringen enz
Welnu, zegt da heer De Jong, indien men
minstens voor '/i tegen een ontwerp is, zou
men dan geen recht van optreden hebben,
wat nn den heer Bigot verweten wordt?
Opriieuw bekomt de heer Da Koning het
woord. Waar deze over soc. onderw. heeft
gesproken, deed hij dit niet, om daarmee den
geest van d e onderwijzers aan te duiden, doch
heeft hij alleen willen wijzen op de onmogelijk
heid, dat soc.-dem. vaderlandsliefde kannen
aankweeken.
Wat de grondwettigheid betreft, meent
Spr. die wel degelijk te hebben aangetoond.
Zijn deze voorstellen onwettig, dan ook die
van Mack&y en Borgesius. Waarom is er dan
toen niet geschreeuwd
Volgens Spr. is de leuze valsch, dat de O. S.
voor iedereen te gebruiken is.
De uitlegging der wet door de regeericg,
zeker, daar komt het op aan. In '78 we-d
aan art. 194 een uitlegging gegeven naar het
inzicht van Cappeyne. Daarnaar werd het
onderwijs bevorderd, n.1. het O. onderw.
alleen. Geschiedde dit om het volk te ver
beteren, meer te ontwikkelen, goed, maar
waarom dan niet Alle onderwijs bevorderd
Juist die bevordering van bet O. onderw.
legde een zwaren druk op het Bijz. onderw.
Spr. wijst op het petitionnement voor de
verwerping der wet van '78, den Koning
aangeboden. Waar door den heer De JoDg is
gezegd, dat Mie. Van der Brugge er geen kans
toe zag, de scholen weer kerkelijk te doen
zgn, dear beweert Spr., dat die dat niet
gewild heeft. In '78 waren er wel 6 ont
werpen, waaruit die mogelijkheid kon blijken.
Een Groen ven Prlnsterer zou het ook in '57
wel gekund hebben.
zóó dikwijls, dat hg het ten slotte
begon te gelooven.
Daarbg rookte bij de eene sigaar voor,
de andere na, keek in don regen naar
buiten, streelde Satan, en was het er ver
der met zichzelf over eens, dat hg advocaat
wilde worden.
Zgn dagen in Groszkirchen waren ge
teld, hg had den president goed verstaan.
Maar nu wilde hg zichzelf ook niet meer
laten verbitteren. Morgen ging hg weer
naar Jule. Hg had haar immers nog zoo
innig lief. En hce hing dat lieve kind aan
hem. Roerend werkelijk. Misschien was
zg toch wel de ware vrouw voor hem. Mjjn
hemel, men trouwde toch de familie niet.
En wat zou de president een zuur gezicht
zetten, als hg de huwelijksaankondiging
eens kreeg
Hij lachte, stond op en ging naar het
venster.
Maar dadeljjk stapte hg weer achteruit.
In de vroege schemering van den regen-
achtigen dag liep daar buiten onder een
parapluie een donkere gestalte op en Deer.
Peter liot de jalouzie zakken. Zoo kon
men hem van buiten af ten minste niet
zien. Half verwonderd, halt boos, keek hij
naar den eenzamen wandelaar. Het was
waarachtig Zühlke junior, met het treurige,
stille gelaat. Hg liep steeds drie huizen
voorbij en keerde dan om.
Plotseling bleef hg staan. Het kon
hem misschien opgevallen zgn, dat men
voor het venster van Peter de jalcuzio
naar beneden had laten zakken. Alsof hg
niet tot een besluit kon komen, zoo bleef
hij staan. Dan deed hg zgn parapluie dicht
en stapte in huis.
- Spoedig daarop verscheen bjj in de
werkkamer van Peter. Hg had hoed en
parapluie mee naar binnen gebracht. Zooals
hg daar het eene in de linker- en het andere
in de rechterhand vasthield en aan mijnheer
den referendaris vroeg, of hg hem over
een particuliere aangelegenheid mocht
spreken, zag hg er al zeer ongelukkig uit.
„Komt u nader," zeide de referendaris,
„ik zal licht aansteken, het is vandaag
zoo vroeg donder."
Het kwam ook door de jalouzie, die
Peter had laten zakken.
„O, ik ik," stotterde de gemeente
secretaris, „wanneer mijnheer de referen
daris mg een genoegen wil doen, dan geen
licht opsteken."
Verwonderd draaide Peter, die juist om
de lamp wilde bellen, zich om.
„Zooals ge wenscht, maar wilt u dan
niet gaan zitten
„Ik sta liever."
„Nu, legt u dan ten minste uw hoed en
uw parapluie neer." Eg moest bgna lachen.
Op het tapijt moest bepaald al een aardig
plasje water liggen. Men hoorde eigenlijk
in het halfdonker meer dan men zag.
„Wilt u rocken Neen Dan, mijnheer,
steek van wal. Het zal u bepaald niet
storen, als ik een sigaar opsteek,"
Hij ging op een stoel voor de schrijf
tafel zitten. Op de canapé, met den kop
omhoog getild, en de voorpooten rechtuit-
gestrekt, leg Satan. Ongeveer midden in
de kamer stond Zühlke.
„Ik kom ditmaal niet over een zakelijke
aangelegenheid, 't Is iets persoonlijks, dat
mg tot u voert. Het zal mg zeer moeiljjk
vallen, daarover te spreken, Ik heb
ook lang geaarzeld. Sedert Zondag ben ik
reeds meermalen naar u op weg geweest.
Maar maar
Hg draaide verlegen met zijn manchet.
Hg beefde bepaald van opgewondenheid.
„Ik kom over Jule Fischer praten," zeide
hij dan zacht.
Een drukkend zwijgen volgde. Satan
bromde zacht. Gustaaf Zühlke staarde
recht voor zich uit op het tapijt. Hg haalde
bgna geen adem.
Peter had ook geen antwoord gegeven.
Zoo iets dergelijks had hg wel verwacht.
Hg had de woorden op de tong„Ik weet
niet, mijnheer, wat ik dienaangaande met
u zou hebben te bepraten maar toen
hij den jongen man daar zoo treurig zag
staan, blies hg een paar rookwolkjes uit
en vroeg: „En?"
Een diepe zucht.
„Ik bedank mijnheer den referendaris
zeer. Ik was werkelijk batig, dat u mg
niet zou willen aanhooren. En ik wilde
slechts zeggen slechts zeggen
„Ziet n, Jule Fischer en ik kennen
elkaar reeds xoo lang, van heel jong af.
Wg hebben sameD gespeeld. En de families
zgn zeer met elkaar bevriend. En het stond
reeds sedert jaar en dag vast. dat wij
beiden een paar zouden worden. Toen Jule
nog een klein meisje was, toen zg nog in
de korte jurk liep, heeft mjjn vader haar
al steeds zjjn schoondochter genoemd. Later
is zjj eerst zoo mooi goworden en omdat
zg door een elk werd nageloopen, vooral
door de referendarissen, heeft zjj misschien
wat hooge idééën gekregen."
WORDT VERVOLGD.
i'!