1' Liefdesmart. Zondag 28 Mei '05. TWEËUE BLAD. De Witte Banier. De jeugd der openbare' Gelijk de ezel van Bileam. FEUILLETON. 't staat er, en we moeten 't er voorloopig mee doen, net zoo goed als de Koningin met Haar dcnrloos Paleis; want die droom, om Haar 'n nieuw aan te bieden, hier of daar te boa wen in 'n Park, sohijnt weer vergeten j te zyn. Of heeft zich dat vraagstnk toen opgelost in die vergulde koets 't Is best mogelijk; er worden wel meer knollen voor citroenen verkocht, zelfs aan vorstelijke per sonen en misschien wel aan hen het meest. Op Hoog Bevel Rubriek onder Redactie der Afd „Schagen e. o" ven bet N. O. G. door JAN VAN DEN HORN. Nauw le mijn kroost ontwaakt, reeds doet (de maag zich gelden Gelukkig, spoedig staan de boterhammen [klaar El zie, wat etenetrek de grage blikken melden Bij Kees gelijk bij Piet, bij Mien gelijk bij [Saar Aizoo, het brood met kaas glijdt ving [genoeg naar binnen, Straks maken allen zich gereed, naar school [te gaan Zij t !ekken heen, verzeld van vriendjes en [vriendinnen Van allerlei geloof, maar wat gaat d i t [hun aan V e r n d gaan zij naar school en wel naar [de Openbare; El, laat ons mét hen gaar, om, kan het [ongezien, Van 't geen men aan die school ten laste [iegt, het ware Of moog'lijk 't gansch en al ónwsre te [bespiên. Kijk, Trijntje, schoon „modern", gaat v&t [wat tonwljespringen Met Leentje van haar banr, den „echten" [Calvinist, Ed Levie, 't joden kind, loopt op de maat [te zingen Met Arie, j o n g s t e n zoon van Roelof, den [M e u n i s t Ginds gaan, zie, vier g e 1 o o v e n samen [hoedjeballen Zij schaat'ï en 't uit van pret I Dat [Luthersch ventje gooit Petèot hoor! Maar, niet waar, hij is ook 't oudst van allen Wie weet, hoe Roomsche Jan zyn [makkers later rooit Nu gooit hij wel eens mismaar zie, dat [Remonstrantje Zal flaks den kleinen baas eens toonen, |hoe het moet Hij neemt een oogenblik den bal hem uit [het handje Ea geeft hem onderricht, en ja, nu gaat [het goed. Kijk, ginder zijn er twee aan 't knikkeren [waoht eens even, Dat gaat verkeerdzij krijgen ruzie met [elkaar Zie d'een den ander daar eens duchtig [klappen geven Hoe heftig vliegt deez' nu zijn vijand in [het haar 1 Een strijd vast om 't geloof!... och neen, [want beide knapen Behooren tot één kevk; 't is om eeB [knikker maar, Die een van beiden wederreeht'Jijk op won [rapen, En 't geldt den knikker niet, maar 't [recht van 't spel, ziedaar Gelukkig komt een Jansenistje toege- [loopen En scheidt 't doleerend tweetal [twisters juist van pas, Die strakjes weer te zeêtn han knikkers [gaan verkoopen, Alsof er tussohen hen nooit schijn van [tweedracht was. zijn voorliefde, daar hjj niet alleen een trouw bezoeker was, maar altijd naarstig leerde, nooit zjjn (jjd verbeuzelde, altijd jegens meent er en zyn kameraadjes zeer bescheiden was, en zijn werk er even proper als ordelijk uitzag. „Onder zyn kameraden waren er spoedig enkele, die veel van hem hielden, omdat, als wjjze spreekt deze ezel ook tot u meester, want God zegt u door dezen ezel, dat Hij den spotter straffen zal" Tot zóó ver de „Walchersohe." Eo wat is nu, na onderzoek, gebleken a. Dat de Inzender van bovenstaand moois wasA. de Troije te Middelburg b. Dat deze meneer De Troije het heele er eens ruzie was, hy altyd met een zacht verhaal uit zyn Chrletelyken duim heeft gezo- lijntje weer alles spoedig in het reine wist gen, teneinde de openbare school te bena- te brengen, en op school zijn makkers uit deelen. moeilijke lessen en vraagstukken kon het zijn Leugen en laster dus weer 1 ter hulpe kwam. Na een paar dagen op school geweest te zijn, vroeg hij aan een zyner vriendjes, of er op school ook in den Bijbel werd gelezen, waarop hij terstond een teleurstellend „neen" ten antwoord kreeg. Des Zondags nadat de eerste schoolweek voorby was, vroeg Piot 8. aan zijn vader, wat toch de reden kon zijn, dat op zyn nieuwe school nooit in den Bijbel werd gelezen, ja zelfs bij het begin der lesuren nooit gebeden en bij h6t uitgaan nooit gedankt werd waarop hy van zyn vader ten antwoord kreeg, dat hij nu op een openb. school was en het later wel zou begrijpen, waarom daar met God en Zijn woord nooit rekening wordt gehouden. Drie a vier weken verliepen en Piet 8. kwam hoe langer hoe meer in den pas by meester, omdat hy hem nooit behoefde te berispen, ec dus ook Plot meer laat, de spil waar Amsterdam om vrijmoedigheid kreeg met meester te spieken, Eau venijoigerd ge west wel, wien ik hetgeen tengevolge had, dat Piet 8. op een bedoel kan nu wel weer opmerken, dat XII. De Koningin komt; en als deze brief ge drukt en in Noord-Holland verspreid is, heeft zij met Haren prinselijken Gemaal reeds Haar intrek genomen in 't Paleis op den Dam. Maat op het oogenblik, dat ik dezen zit t9 schrijven, is Zij er nog niet en ware ik dichter, ik zou recht hebben te gaan fanta- ssoren over alle mogelijke en onmogelijke wederwaardigheden, waar Hare Majesteit rechtstreeks of zijdelings in betrokken was of betrokken zou kunnen worden. Zy is toch, op 't oogenblik dat deze brief de pers ver- de spil waar Amsterdam om draait. morgen, toen hij reeds des morgens voor 9 ure ter school kwam en meester met hem sprak, aan den meester de vraag stelde, waarom hij toch altijd den schooltijd opende zonder gebed, hetgeen hem zoo speet, zeide hy. Zoo, jongen, zei meester, hoor je dat zoo graag, dan doet gjj het ook wel graag, niet waar en spottenderwijs zeide meester: Piet, jij mag dan van morgen op school eens voor dominé spelen, hoor, en eens bidden als de school aangaat. Plet was verbluft over dat antwoord en droop zonder iets te zeggen naar zijn plaats. Maar daar wordt het schooltijd en daar hadt je het, hoor. Meester riep met barsche stem „jongens, stilte, Piet 8. zal dezen morgen eens flink voor jelui bidden, dat zal wel mooi zyn, luister maar hoor. „Allé Piet, sta eens boven op de bank, jongen, en bid er eens ferm op los." „Piet s"ond, daar hij meester in alles onder danig trachtte te zyn, een oogenblik als verstomd, doch voeide In zijn kinderhart, dat hy een voorbidder bij Zijn Vader in de Hemelen had, en vouwde in allen eerbied zyn kleine handen, en sloot zijn oogen en deed voor zijn makkers en ook voor zijn meester een kinderlijk gebed, en zoodra had hij het Amen niet uitgesproken, of meester vroeg spottenderwijs aan zijo scholieren Wel, heeft de kleine dominé dat nu niet mooi gedaan ik wil weten, of het naar uw zin is, die het mooi vond steekt zijn vinger op, en tot zyn groote beschaming staken van de 40 leerlingen er 82 den vinger op. „Na dezen tijd begon de vriendschap, die Piet 8. van meester gehad had, te wijken, vooral toen hij bemerkte, dat dat kinderlijk gebed voor de scholieren niet geheel was verloren gegaan, want de volgende week vroeg zelfs een kind van school aan meester, of Piet 8. weer eens voor hen mocht bidden, want hy had bemerkt, dat bij na dat gebed veel gemakkelijker zyn sommen had gemaakt dan vroeger. Doch wat kreeg dat kind ten antwoord Vraag maar aan uw dominé, of die daarvoor bidthier op school moet ge leeren en anders niet, en róg eenige dagen na dien zag hy, hoe Piet 8., met twee naast hem zittende kameraadjes in stilte baden als de schooltijd begon, zijne makkers hadden dit gedaan op aanraden van Piet 8., die hun zeide dat ze dan meer verwachting had den om gemakkeiyk alles te leeren, en hij hun dan ook des te liever wilde helpen in hun werk, doch dit zag meester, en in plaats van daar Piet voor te prijzen, werden hem daarvoor allerlei sohimpwoorden naar het nu wei Amsterdam in 't geheel niet draait en nooit draait, maar daar geef ik niet om. 't Is nu eenmaal zoo de m&Dier van zich uit te druk ken. en een manier die ieder verstaat. Eu't is bovendien ad litteram zeer juist. Elk gesprek hier draait op 't oogenblik om de Koningin, elk discours begint met een opmer king over Haar kieeding, Haar rijtuig, Haar gezondheid, Haar paleis, Haar maaltijden. Winst en verlies worden voor een wyle vergeten, en zelfs aan het groote leed der „kommerzieke Beurs" wordt door de meeste beursspeculanten bijna niet gedacht. De KoningiD is er, en Haar, Haar Gemaal, Haar Hof geldt ieders aandacht. We zouden kun- r en zeggen, dat we heden leven in het teeken der Koningin. We eten Koninginnebrood en Koninginnesoep, Konioginnepasteier? en Konin- ginnebanket. We dragen Oranjestrikken, we drinken Oranjebitter, we zijn in een Oranje stemming en dus Oranjegezind. We zingen Oranjeverzen en -liedjes, en alle orgels, die niet getuigen van „Een Hertog jong van jaren, die eens in Mecklanburg woonde," verhelen het niet, dat er 'n bloempje in ons Vaderland bloeit, dat aller liefde, aller eer bied, aller toewijding waardig is. Eu dat bloempje is de Koningin. Als Zij uitrijdt, staan duizenden en tienduizenden Haar af te wachten, om te zien hoe Zij in Haar rijtuig stapt, en als Zij terugkeert van een bezoek hier of daar, weer precies dezelfde hoop men- schen, die willen weten, hoe of Zij er u i t- stapt. Daarvoor wordt huishouden, kantoor, winkel, pakhnis in den steek gelaten. Ik, die terwille van mijn brood genoodzaakt ben, overal met mijn neus bot bovenop te staan, ook al stel ik er geen steek belang in, heb eens een vrouwtje zien staan met een kind op den arm en een kind aan haar hand, van 's morgens tienen tot 's middags vijven. Ze stond tegen het huis van Hayeaius. Toen ik haar vroeg, of ze niet moe werd, antwoordde ze: Ja meneer, maar de kleine meid wou Ze nog zoo graag is zien. Met „Ze" bedoelde het vrouwtje de Koningin, en de kleine meid was naar mijn sohatting een jaar of vyf. De liefde voor 't Huls van Oranje zat er dus al vroeg in en ik gelocf, dat de Koningin dien dag al wel driemaal was uitgereden en weer thuisgekomen. Sedert een jaar of wat heeft men de lof felijke gewoonte, om voor een der zeven ingangen van het Palels een baldakijn te spannendat is dan de ingang, voor de Koningin bestemd. En 't is heel verstandig, dat men dit gedaan heeft, want al is dit Paleis ook der wereld aohtste wonder, het hoofd geslingerd, met de straf er by, dat hij negende is zeker wel, dat men niet weet hoe De neutrale school is een gruwel van af ander ij de gemeenschap daarmeê moet door eiken waren ohiisten worden afge sneden. (Heemskerk in 1888 Ir. de „Waichersche Courant", een aDtirevo- lutioncalr blaadje,isonlangs opgenomen een on- geteekeud ingezonden stuk, waarin een heel mooi verhaal gedaan wordt, en daarom in zijn geheel door ons wordt overgenomen. Het luidde „Enkele jaren geleden kwam een pacht boer een hofstiê bewonen op een dorp, waar niets stond dan een openb. school, en daar bij klieders had, en meer dan 2 uur van een bijz. school verwijderd was. en volgen? de Leerplicht wet zijn zooDtje, die nog geen 11 Jaar cud wrs naar de scbocl moest zenden, schoot er niets andere over dan hem te zen den naar de openbare school, wat dan ook geschiedde, De tien we leerling Piet 3. trok al spoedig meesters aandacht, en ook Geschiedenis van een vrouwenhart, door MARIE DIERS. o— U. Zeer lang duurde het niet, of het was **«r de oude geschiedenisPaul Dönitz een kring van vrienden en bewonderaars 60 Anne stond na de eerste bezoeken, die men W jj8d gebracht, aan zichzelf over- Dat Was haar in deD grond van de zaak sangena8m hoezeer zy ter wille an haar vader haar best ook deed om het te veranderen. Deze sterk i^6Voe'de het hier evenwel niet zoo bfi 1 ^uis, dat zy alle best deed zich vnM j san te passen, Het wss hem nu en oeD,fe, als zy goed gekleed verscheen aj ?.en uitstekend figuur mankte tusschen "ie andere elegante dames. Voor hem aren de menschen en indrukken hier ook te6(jW' 60 du0 genoeg met zichzelf Mettertyd gewende Anne er aan, om en tp <?aan, zelfs zoozeer, dat zy er zich o verbaasde, dat een jong meisje haar r, f11 om hennis met haar te maken, eu 1 werd geen vluchtige kennismaking, eo a*60 ^6-eeisle bindernis gevallen was VoeU DBe 8'ck °P kaar gemak begon te n met deze nieuwe kennis, kreeg zy 14 dagen aaneen per dag 100 regels moest schrijven „tehuis mag ik bidden, mear op de school moet ik werken", en boven dat alles moest hij toch zijn gewone taalwerk doen. „Daar hadt je nu de Israëliet in Egypte" 1 „En dat de maat nog niet vol was met Piet, bleek later, toen in het dorp een kar met een ezel kwam inrijden, welk dier zoo ontzettend begon te bulken, dat bijna alle kinderen op school hardop begonnen te lachen, en de meester waarschuwde de kin deren, dat ze onmiddellijk stil moesten zijn of anders zonden worden gestraft. Ik zal n eens zeggen, wat dat balken van dien ezel beteekent, zegt meesterhij roept aan den smid, dat hij beslagen wil worden, en na roept terstond een der scholieren ja maar meester, een ezel kan toch niet praten Wat 1 zegt meester, niet praten wat zeg jij, Plet 8., kan een ezel niet praten En Piet zegt eenvoudig neen meester, een ezel is een dier, en een dier kan niet spreken. Dan liegt uw Bijbel, zegt meester tegen Piet, want daar staat in, dat de ezel van Bileam sprek Ja meester, dat is ook gebeurd, want God deed Bileam aanzeggen door zijn eze^ dat hij op een zondigen weg was, en op die het meisje werkelyk lief. Zy heette Lu Stauffenberg, kwam uit Thuringen en was met haar moeder, een weduwe, sedert Juni in de badplaats Haar moeder moest beterschap zoeken voor haar sterk aangegrepen zenuwen Haar vader en eenige zuster waren sedert jaren dood. „Mama heeft my gezegd, dat wy beiden met elkaar moesten omgaan," verklaarde Lu. „Zy heeft my moeten sturen, anders was ik niet gegaan. Jy zet steeds zulk een trotsch gezicht, dat zeggen al de heeren hier ook." „Ik weet 't, dat dit zoo is," zeide Anne bedroefd. „En ik kan er in 't geheel niets aan veranderen." Zij keek het jonge schepseltje voor zich byna met bewondering aan. Lu Stauffen berg was van béir leeftijd, maar reeds een volleerde dame van de wereld in haar op treden. Maar daarbij scheen zy het leven 1 toch weer zoo kinderlijk op te vatten. Want onbezorgder en achteloozer, meer zich aan het oogenblik overgeven dan zy, kon geen kind zyn en doen. Zy zocht uit alles den honing van het leven. Was er werkelyk leedeen scheldpartytje met mama over een bedorven japon ot zoo iets, dan weende zy luid en heftig als een onopgevoed kind. Maar was het weer voorby, dan was zy ook weer alles vergeten. Lu kon, wat alle kinderen kunnen, reeds luid lachen, terwijl zy de tranen nog in haar oogen had van haar verdriet. Anne voelde wel. hoe veel haar innerlijk van Lu soheidde. Maar dat was niet sterk genoeg om de vreugde, die zy beleefde over hare onbezorgde, ongemaakte frisch- men er in moet komentenminste aan den voorkant, 't Is er preoies mee gesteld als met 't Centraal-Station een onbekende loopt eerst minstens tegen drie of vier deuren aan, die gesloten zijn, en dan eindelijk ja, daar kan hij in. En als men die baldakijn niet gespannen had aan 't Paleis, dan verwed ik er 'n tientje onder, dat de Koningin zalf niet zou weten, hoe Zij in Haar eigen huis moest komentenzij dat Ze omliep en a&n de achterzijde zou aanbellen daar is tenminste een deur. Die malle manier van huizen bon wen, en dan nog wel znlke groote, zonder denren, die moge in Tokio of in Bengalen in den smaak vallen, hier is 't onzin. Een huis moet 'n Ingang hebben, en een Paleis ook en 'n station ook. Ja, ik weet wel, dat dit ge bouw oorspronkelijk niet voor Paleis bestemd was, maar ook dkn is er nog heel wat tegen te zeggen, net zoo goed als tegen dat station met al die tochtige kippegaten, die ingan gen hi-eten. Ze hebben in Keulen en in Frankfort ook nieuwe stations gebouwd, maar die zien er anders nit. Zeker, tegen dat te Keulen valt nog wel wat in te brengen, maar In Frankfort is 't onberispelijk. Evenwel, Alevel, de Koningin is er, en de Amster dammers zijn blij, dat Ze er is. De Burge meester schoon het drnkker hebbend dan anders is 'n macht geworden van den tweeden rrng. De Koningin zwaait cn hier Haar scepter. wordt Maandag 29 Mei, des avonds ten half negen, in den Stadsschouwburg een Gala voorstelling gegeven: GIJSBREGHT VAN AEMSTEL. Als Badeloch zal optreden Mevrouw MannBouwmeester, als bode La Roche. Wie van de lezers van dezen brief is nn toch eens zoo vrindelijk, om me een tientje, een enkel goudtientje maar, over te staren, om daar eens naar toe te gaan Ik zal er dan een stuk over schrijven, wel waard om tienmaal gelezen te worden. Ik zie 'm al staan, dien La Roche, als bode nog intijds ontkomen aan den vijand, en aan Gijsbreght van Aemstel meldend, dat hij den Bisschop en d'Abdisse heeft zien sterven. Eu ais Gysbreght hem vraagt, hoe 't mogelijk Is, dat hij 't heeft kunnen zien, aan dezen antwoorden „'t Is moog'lijk heer, gnn mij, dat ik u [daarop dien. Toen Heemskerk Borselen geveld had voor [uw oogen, Lag 't lijk bezijden 't koor In eenen hoek [getogen, Na dat ik in den drang des vijands mij [verstak Mits gij terngge week en viel dat pas te zwak. Zoodra men, om den brand, de groote kerk [moest ruimen, Ontwapende ik den doode, en zette helm en [pluimen Van Borselen op het hoofd, en toog zyn [rusting aan En bond het zwaard op zij, om in dien [schijn te gaan Ons vijanden bespiên, en letten hoe men ['t maakte. Ik volgde Haamstee na, toen hij in 't kloos ter raakte Ea vloog de kerkdeur in,daar Goosewijnnog zat, In 't midden van den rel, die even vurig bad, En door een vast geloof op God zoo moedig [steunde, Dat niemand zich het woên der vijanden [bekreunde. Hij scheen de zon gelijk en zij de klare maan Al d' and'ren starretjes, die bly ten rije gaan, En jnichen om deez' twee, daar zij haar licht [nit scheppen. Men zag ze nauwelijks de knische lippen [reppen. Maar Haamstee vaart hem toe met opge- [stroopten arm, Beklad en rood, en van Kristijnes bloed nog [warm, En vat hem bij den baard met d' eene, met [den degen Gereed in d' sndre hand, bebloed en bloot. [Toen stegen De nonnen op, en geen, hoe lieflijk van [gemoed, Die geen leeuwin geleek, wanneer ze brult [en woedt Vermits de jager 't nest wil plond'ren en [berooven. Zoo kwam oprechte tronw en eed'le gram schap boven. Zij worstelen een wijl, Klaris zet voet by voet, Omarremt Goosewijn, omringd van haren stoet. Wie zou 't Godvruchtig hoofd een haar [beseeren konnen. Omheind met eenen maar van Godverloofde [nonnen, Gestrengeld arm in arm 1" Enzoovoort, enzoovoort. Ik zie 'm in mijn gedaohten al staan, dien kunstenaar, Vondel's goddelijk mooie verzen nog aandoenlijker makend door zijn wondere stem en zyn nobel gebaar. En dan Mevrouw MannBouwmees ter als Badeloch. Als zij Aemstel reeds dood waant, en de rei van Edelingen, bij monde van Mevrouw Holtrop—Van Gelder dat schoone vers heeft gezegd van oprechte huwelijkstrouw, plotseling opleeft en roept „Mij dnnkt, ik hoor geruchtdaar roept een [aan de poort. God lof 1 Het is mijn manlk heb zijn stem [gehoord." Vondel zegt„Het is mijn Heer," maar Mevrouw Mann gevoelt als vrouw, dat Von del zich hier vergiste, en wydl de gedachte van dit aandoenlijk oogenblik, door te spreken van „haren man." Die twee mensohen in deze rollen te zien, is gond waardwat 't dan tronwens ook kost. Maar er is nog veel meer te zien dan Vondels gerealiseerde phautasieën, on ook veel mear dan deze artisten ia hun hoogste kunst- openbaring. Er zyn wanneer öe Koningin den schouwburg bezoekt, te zienschitterende toiletten, goud9a uniformen, kanten, juweelan. De waarde van goud en edelgosteente schijnt voor 'n wijle opgeheven te zijn, want 't is zoo overdadig aanwezig, zoo voor 't grijpen bij handen vol, dat ge den anderen dag niet gelooft 't in werkelijkheid gezien te hebben. Millioenen schats zijn in die uren op het Leidsche Plein aanwezig. Het is hier niet 'n broche, 'n ringetje, 'n armbandje met 'n steentje er in. 't Is hier een overlading van snoeren en colliers, van parures en sigrettes, overladen, kwistig overladen met de kost baarste steenen. Bij een Wngnervoorstelling heb ik zelfs schoenen gezien met diamanten versierd. Alles glanst en schittert. Maar de toiletten en do uniformen en do diamanten vormen dan ook 't voornaamste van wat in don schouwburg gekomen is. Da porsonoa schijnen bijzaak. De aangehangen waarde doet hier opgeld. Ais Ik mij voorstel in den f yer te zyn, te loopen iu die corridors, dau dwalen mijn gedachten naar het boek van Cyrlel Buysse„Arme Mensohen". Dan denk ik aan „'t Bseldekan", dat daarin voor komt, de vrouw van den tuinman, die op 't kasteel moest komen om borden te wasachen, toen er een groote partij werd gegeven. Za was „schouw," dat de baron of mevrouw in de keuken zou kunnen komen. Ze wist niet, dat er mevrouwen waren, die zelfs niet eens wisten hoe haar eigen keukeD er uitzag, 't Beeldeken wasohte borden en telkens kwamen er weer nieuwe stapels vnile borden van binnen terug De keukenmeid merkte op: „Die virkenB kennen eten, e-waer? 'K 'n verstoa d'r mij nia an da ze nie 'n bersten 1" En plotseling trok ze 't Beeldeken by de mouw „Kom mee, ge moet da verdome 'ne kier zien. Za zitten mee ulder lijf blent an toafel." „Ho 1 ws peist-e 1 'K 'n dnrve niet, 'k 'n dnrve niet 1" worstelde 't Boeldeken tegen. „Ge moet, ge moet. Ge keun ze zien zonder da ze zulder ou zien 1" En met geweld trok za 't Beeldeken voort. En- ze zag de hooge gasten zitten in'de mime, ryke eetzaal, rondom toovarachtig versierde tafelsde heeren allen in een zwarten rok en hoogeu witten boord, do dames schitterend van juweelen in het blond of donker, sierlijk golvend haar, maar verder nakond, nakend, de grootste helft van haar bovenlijf nakend, met bloot6n hals en bloote armen, met bloote schouders en met blooten rug, alles bloot, blond-roze-bloot, als hadden zij halfwege opgehouden met zich aan te kleeden. „Och Hier, och God 1 z'n hên gien hemd an gilde 't Beeldeken met in elkaar ge slagen handen. En plotseling, terwijl de keukenmeid in 'n brntalen schaterlach uitproestte, vluchtte zij weg, zenuwachtig huilend van emotie. En zoo zou het 't Beeldeken ook hier gaan. Ge ruikt het vleesoh, ge snuift begeerte, ge ademt ten slotte hartstocht. Ge komt tot de overtuiging, dat ook de uitvoering maar bij zaak was. Een wenk van de Koningin maakt een einde aan de voorstelling. Zij staat op, buigt links en rechts, en het Hof verlast den schouwburg het eerst, terwijl al de andere bezoekers wachten, om de Koningin niet te hinderen bij het heengaan. Den volgenden dag recepties van de militaire en rechterlijke macht, bezoeken, 's avonds bal ten Hove, den daarop volgenden dag weer diner met uitverkoren genoodigden, enz. enz., een wereld die wij, groundlings, niet kennen. En als de Koningin weer vertrokken is met Haar Hof, valt Amsterdam weer terug in zyn gewone doen van werken en geldver- dienen, boawen en breken. En om nu te eindigen met iets minder ernstigs dan een Koninginnebezoek, iets over „Flora", d.w z. het Variëteiten-Theater in de Amstelstraat. Speenhof is weer geëeiipseerd, en nevens een alleraardigste hond en dressuur en acrobatengedoe, de Heeren Solser en Heese, die met hnn komische liederen en voordrach ten de clou van den avond zijn. Om hen waren we er dan ook heengegaan. We hadden gehoord van hun „Trek het je niet aan 1" en ik moet zeggen, onze moeite er heen te gaan is ruim beloond. Ze spotten, 't is waar, met u en met mij en met heel de wereld, maar ze doen het zoo komiek en zoo schijnbaar onbevangen, dat je er niet boos om kunt worden, en, terwijl ze n door elkaar schud den, hartelijk lacht. „Er zyn vaak oogenblikkea in 't menschelyk (bestaan. Waarin men denkt: och Heere, zat ik maar (op de maan. Legt men voor de belasting op je laatsten (stoel beslag, Dan vervloek je in jezelven je eigen geboorte dag. Trek het je niet aan, hoor 1 Alles komt terecht, Al gaat het in je leven je soms bizonder (slecht Al zit je vol met sohnlden, wees opgewekt, (niet laf, Vandaag of morgen ga je dood, dan ben je (van alles af." heid, over deze lieve natuurlijkheid, te vernietigen. Paul Dönitz zag het verkeer gaarnehy prees Anne eenmaal daarover in warme bewoordingen. „Dat is lief van je, muisje. Niet waar, dat kleintje is een aantrekkelijk juffertje Hoe bevalt haar mama je „Heel goed, zoover ik haar ken, papa." Toenmaals begreep Anne nog niet, welk een diepe beteekenis dit gesprek had, maar j spoedig zou daarover voor haar een licht opgaan. Het was op een morgenwandeling met Lu. Lu was te teer, maar ook te gemak- kelyk van aard, om verre wandelingen met klimpartijen te doen. Zy bleef liever dicht j by de muziek en de vroolyke menschen. Vandaag had Anne er zich reeds over ver wonderd, dat Lu'8 kleine voeten al hooger en hooger klommen, steeds dieper de een zaamheid in, maar zy vond het uitstekend en volgde gaarne. Plotseling bleet Lu staan, prikte met haar parasol in het zand en zeide zonder haar verbit geziohtje op te heffen „Wy zyn immers heel erg goed met elkaar, niet waar Anne?" Anne lachte over de plechtigheid van die vraag. „Ik denk van ja, Lu." „Zou jy er iets tegen hebben, wanneer wy innige vriendinnen werden Anne werd nog meer verbaasd. Zy ant woordde niet dadelijk. Lu ging trots dat met een schuchteren blik op Anne voort „Hadt ge er iets op tegen, wanneer wy zusters werden „Zusters sprak Anne haar werk tuigelijk na. „Werkelijke zusters, Anne. Acb, ik ver heug er my zoo over. Dan behoeven wy nooit meer van elkander te scheiden Wanneer wanneer jou papa en myn mama Zy aarzelde en zweeg ver schrikt door de uitdrukking van Anne's gelaat. Dat was nu gloeiend rood en dan weer doodsbleek. Nauwelijks verstaanbaar stiet zy uit: „Hoe kom jy aan zoo iets? Ik begrijp jou in 't geheel niet „Het is zoo," antwoordde Lu schuchter. „Wat is zoo?" riep Anne buiten zich zelf uit. „Gisteravond laat toen wy van het concert kwamen toen hebben zy zich verloofd. Mama heeft het my dadelijk ver teld. 's Nachts nog. Wy waren zoo opge wonden en gelukkig. En toen zeide zy my, dat ik het u jou, Anne, vanmorgen vroeg moest zeggen. Je papa wilde dat ook liever. Ziet ge Anne,mannen praten niet graag over dergelijke delicate dingen. Je moet je er nu ook over verheugen, Anne Toe, kindje, ben je er nu ook bly over Anne voelde zich nog steeds als ver steend „Verloofd En met een vrouw, van wie zjjzelf slechts de vluchtigste indrukken had Voor de tweede maal trok er een stiefmoeder haar thuis binnen. Nu moest Lu lachen. „Je ziet er. wer kelijk uit, als was de hemel voor je inge vallen. Kom, wees nu toch niet zoo ont zettend zwaartillend. Wat is er nu by, om zoo van te schrikken Onze ouders zyn toch immers beide nog een paar flinke jonge menschen. Ik vind, dat er voor ons beiden nog wel iets by is, waarover we ons kunnen verheugen. Ach, kom nu tot jezelf en wees geen stuk hout." Anne streed met zichzelf. „Ja, Lu, je hebt eigenlyk wel gelyk. Ik kan mij daar zoo snel niet indenken. En weet ge, doe my een dienst en laat my nu alleen naar beneden gaan. Ik kan nog niet praten. En ik zou gaarne een poosje met vader alleen zyn," Zy had zich reeds omgedraaid en stormde naar beneden. Lu trok een mondje. „Wat een aanstellerij I" Zy was in het eerst een weinig gekrenkt. Thuis gekomen, opende Anne met een gloeiend gelaat de deur van haar vaders logeerkamer Op den ganschen weg had zy alleen d i t gevoeld „en dat laat hy my door Lu zeggen 1 Maar met den knop van de deur in de hand, bedaarde eensklaps de storm in haar. Wat had zy dan gewild Hoe kon men nu over zoo iets boos worden, wat werkelyk de moeite niet waard was Zy niet by had zich aan deze ge meenzaamheid vastgeklemd, en in smart en stryd had zy er zelf niet werkelyk aan geloofd Zy had geen reden om met hem in het ge richt te treden. Ja, het werd nu toch tijd, dat zy hem eindelijk eens werkelyk begreep. Hy was haar tegemoet gekomen, stond voor haar, rood en met bevende lippen. „Myn lief kind, wat zegt ge Geeft ge mij gelyk Ik bad het reeds gemerkt, dat je mijn lieve Henriëtte en de kleine Lu liefhad. Tegen jouw wil had ik het nooit gedaan. Nu zal ons thuis weer gemoedelij ker en gezelliger zyn voor jou, als je uit-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 7