1'
Liefdesmart.
Zondag 28 Mei '05.
TWEËUE BLAD.
De Witte Banier.
De jeugd der openbare'
Gelijk de ezel van Bileam.
FEUILLETON.
't staat er, en we moeten 't er voorloopig
mee doen, net zoo goed als de Koningin met
Haar dcnrloos Paleis; want die droom,
om Haar 'n nieuw aan te bieden, hier of daar
te boa wen in 'n Park, sohijnt weer vergeten j
te zyn. Of heeft zich dat vraagstnk toen
opgelost in die vergulde koets 't Is best
mogelijk; er worden wel meer knollen voor
citroenen verkocht, zelfs aan vorstelijke per
sonen en misschien wel aan hen het meest.
Op Hoog Bevel
Rubriek onder Redactie der Afd
„Schagen e. o" ven bet N. O. G.
door
JAN VAN DEN HORN.
Nauw le mijn kroost ontwaakt, reeds doet
(de maag zich gelden
Gelukkig, spoedig staan de boterhammen
[klaar
El zie, wat etenetrek de grage blikken melden
Bij Kees gelijk bij Piet, bij Mien gelijk bij
[Saar
Aizoo, het brood met kaas glijdt ving
[genoeg naar binnen,
Straks maken allen zich gereed, naar school
[te gaan
Zij t !ekken heen, verzeld van vriendjes en
[vriendinnen
Van allerlei geloof, maar wat gaat d i t
[hun aan
V e r n d gaan zij naar school en wel naar
[de Openbare;
El, laat ons mét hen gaar, om, kan het
[ongezien,
Van 't geen men aan die school ten laste
[iegt, het ware
Of moog'lijk 't gansch en al ónwsre te
[bespiên.
Kijk, Trijntje, schoon „modern", gaat v&t
[wat tonwljespringen
Met Leentje van haar banr, den „echten"
[Calvinist,
Ed Levie, 't joden kind, loopt op de maat
[te zingen
Met Arie, j o n g s t e n zoon van Roelof, den
[M e u n i s t
Ginds gaan, zie, vier g e 1 o o v e n samen
[hoedjeballen
Zij schaat'ï en 't uit van pret I Dat
[Luthersch ventje gooit
Petèot hoor! Maar, niet waar, hij is ook 't
oudst van allen
Wie weet, hoe Roomsche Jan zyn
[makkers later rooit
Nu gooit hij wel eens mismaar zie, dat
[Remonstrantje
Zal flaks den kleinen baas eens toonen,
|hoe het moet
Hij neemt een oogenblik den bal hem uit
[het handje
Ea geeft hem onderricht, en ja, nu gaat
[het goed.
Kijk, ginder zijn er twee aan 't knikkeren
[waoht eens even,
Dat gaat verkeerdzij krijgen ruzie met
[elkaar
Zie d'een den ander daar eens duchtig
[klappen geven
Hoe heftig vliegt deez' nu zijn vijand in
[het haar 1
Een strijd vast om 't geloof!... och neen,
[want beide knapen
Behooren tot één kevk; 't is om eeB
[knikker maar,
Die een van beiden wederreeht'Jijk op won
[rapen,
En 't geldt den knikker niet, maar 't
[recht van 't spel, ziedaar
Gelukkig komt een Jansenistje toege-
[loopen
En scheidt 't doleerend tweetal
[twisters juist van pas,
Die strakjes weer te zeêtn han knikkers
[gaan verkoopen,
Alsof er tussohen hen nooit schijn van
[tweedracht was.
zijn voorliefde, daar hjj niet alleen een trouw
bezoeker was, maar altijd naarstig leerde,
nooit zjjn (jjd verbeuzelde, altijd jegens
meent er en zyn kameraadjes zeer bescheiden
was, en zijn werk er even proper als ordelijk
uitzag.
„Onder zyn kameraden waren er spoedig
enkele, die veel van hem hielden, omdat, als
wjjze spreekt deze ezel ook tot u meester,
want God zegt u door dezen ezel, dat Hij den
spotter straffen zal"
Tot zóó ver de „Walchersohe."
Eo wat is nu, na onderzoek, gebleken
a. Dat de Inzender van bovenstaand moois
wasA. de Troije te Middelburg
b. Dat deze meneer De Troije het heele
er eens ruzie was, hy altyd met een zacht verhaal uit zyn Chrletelyken duim heeft gezo-
lijntje weer alles spoedig in het reine wist gen, teneinde de openbare school te bena-
te brengen, en op school zijn makkers uit deelen.
moeilijke lessen en vraagstukken kon het zijn Leugen en laster dus weer 1
ter hulpe kwam. Na een paar dagen op
school geweest te zijn, vroeg hij aan een
zyner vriendjes, of er op school ook in den
Bijbel werd gelezen, waarop hij terstond een
teleurstellend „neen" ten antwoord kreeg.
Des Zondags nadat de eerste schoolweek
voorby was, vroeg Piot 8. aan zijn vader,
wat toch de reden kon zijn, dat op zyn nieuwe
school nooit in den Bijbel werd gelezen, ja
zelfs bij het begin der lesuren nooit gebeden
en bij h6t uitgaan nooit gedankt werd
waarop hy van zyn vader ten antwoord
kreeg, dat hij nu op een openb. school was
en het later wel zou begrijpen, waarom daar
met God en Zijn woord nooit rekening wordt
gehouden. Drie a vier weken verliepen
en Piet 8. kwam hoe langer hoe meer in
den pas by meester, omdat hy hem nooit
behoefde te berispen, ec dus ook Plot meer laat, de spil waar Amsterdam om
vrijmoedigheid kreeg met meester te spieken, Eau venijoigerd ge west wel, wien ik
hetgeen tengevolge had, dat Piet 8. op een bedoel kan nu wel weer opmerken, dat
XII.
De Koningin komt; en als deze brief ge
drukt en in Noord-Holland verspreid is, heeft
zij met Haren prinselijken Gemaal reeds Haar
intrek genomen in 't Paleis op den Dam.
Maat op het oogenblik, dat ik dezen zit t9
schrijven, is Zij er nog niet en ware ik
dichter, ik zou recht hebben te gaan fanta-
ssoren over alle mogelijke en onmogelijke
wederwaardigheden, waar Hare Majesteit
rechtstreeks of zijdelings in betrokken was of
betrokken zou kunnen worden. Zy is toch,
op 't oogenblik dat deze brief de pers ver-
de spil waar Amsterdam om draait.
morgen, toen hij reeds des morgens voor 9
ure ter school kwam en meester met hem
sprak, aan den meester de vraag stelde,
waarom hij toch altijd den schooltijd opende
zonder gebed, hetgeen hem zoo speet, zeide
hy. Zoo, jongen, zei meester, hoor je dat zoo
graag, dan doet gjj het ook wel graag,
niet waar en spottenderwijs zeide
meester: Piet, jij mag dan van morgen op
school eens voor dominé spelen, hoor, en
eens bidden als de school aangaat. Plet was
verbluft over dat antwoord en droop zonder
iets te zeggen naar zijn plaats. Maar daar
wordt het schooltijd en daar hadt je het, hoor.
Meester riep met barsche stem „jongens,
stilte, Piet 8. zal dezen morgen eens flink
voor jelui bidden, dat zal wel mooi zyn,
luister maar hoor.
„Allé Piet, sta eens boven op de bank,
jongen, en bid er eens ferm op los."
„Piet s"ond, daar hij meester in alles onder
danig trachtte te zyn, een oogenblik als
verstomd, doch voeide In zijn kinderhart, dat
hy een voorbidder bij Zijn Vader in de
Hemelen had, en vouwde in allen eerbied
zyn kleine handen, en sloot zijn oogen en
deed voor zijn makkers en ook voor zijn
meester een kinderlijk gebed, en zoodra had
hij het Amen niet uitgesproken, of meester
vroeg spottenderwijs aan zijo scholieren
Wel, heeft de kleine dominé dat nu niet mooi
gedaan ik wil weten, of het naar uw zin is,
die het mooi vond steekt zijn vinger op, en
tot zyn groote beschaming staken van de
40 leerlingen er 82 den vinger op.
„Na dezen tijd begon de vriendschap, die
Piet 8. van meester gehad had, te wijken,
vooral toen hij bemerkte, dat dat kinderlijk
gebed voor de scholieren niet geheel was
verloren gegaan, want de volgende week
vroeg zelfs een kind van school aan meester,
of Piet 8. weer eens voor hen mocht bidden,
want hy had bemerkt, dat bij na dat gebed
veel gemakkelijker zyn sommen had gemaakt
dan vroeger. Doch wat kreeg dat kind ten
antwoord Vraag maar aan uw dominé, of
die daarvoor bidthier op school moet ge
leeren en anders niet, en róg eenige dagen
na dien zag hy, hoe Piet 8., met twee naast
hem zittende kameraadjes in stilte baden
als de schooltijd begon, zijne makkers hadden
dit gedaan op aanraden van Piet 8., die
hun zeide dat ze dan meer verwachting had
den om gemakkeiyk alles te leeren, en hij
hun dan ook des te liever wilde helpen in
hun werk, doch dit zag meester, en in plaats
van daar Piet voor te prijzen, werden hem
daarvoor allerlei sohimpwoorden naar het
nu wei
Amsterdam in 't geheel niet draait en nooit
draait, maar daar geef ik niet om. 't Is nu
eenmaal zoo de m&Dier van zich uit te druk
ken. en een manier die ieder verstaat. Eu't is
bovendien ad litteram zeer juist. Elk
gesprek hier draait op 't oogenblik om de
Koningin, elk discours begint met een opmer
king over Haar kieeding, Haar rijtuig, Haar
gezondheid, Haar paleis, Haar maaltijden.
Winst en verlies worden voor een wyle
vergeten, en zelfs aan het groote leed der
„kommerzieke Beurs" wordt door de meeste
beursspeculanten bijna niet gedacht. De
KoningiD is er, en Haar, Haar Gemaal, Haar
Hof geldt ieders aandacht. We zouden kun-
r en zeggen, dat we heden leven in het teeken
der Koningin. We eten Koninginnebrood en
Koninginnesoep, Konioginnepasteier? en Konin-
ginnebanket. We dragen Oranjestrikken, we
drinken Oranjebitter, we zijn in een Oranje
stemming en dus Oranjegezind. We zingen
Oranjeverzen en -liedjes, en alle orgels, die
niet getuigen van „Een Hertog jong van
jaren, die eens in Mecklanburg woonde,"
verhelen het niet, dat er 'n bloempje in ons
Vaderland bloeit, dat aller liefde, aller eer
bied, aller toewijding waardig is. Eu dat
bloempje is de Koningin. Als Zij uitrijdt, staan
duizenden en tienduizenden Haar af te
wachten, om te zien hoe Zij in Haar rijtuig
stapt, en als Zij terugkeert van een bezoek
hier of daar, weer precies dezelfde hoop men-
schen, die willen weten, hoe of Zij er u i t-
stapt. Daarvoor wordt huishouden, kantoor,
winkel, pakhnis in den steek gelaten. Ik, die
terwille van mijn brood genoodzaakt ben,
overal met mijn neus bot bovenop te staan,
ook al stel ik er geen steek belang in, heb
eens een vrouwtje zien staan met een kind
op den arm en een kind aan haar hand, van
's morgens tienen tot 's middags vijven. Ze
stond tegen het huis van Hayeaius. Toen ik
haar vroeg, of ze niet moe werd, antwoordde
ze: Ja meneer, maar de kleine meid wou Ze
nog zoo graag is zien. Met „Ze" bedoelde
het vrouwtje de Koningin, en de kleine meid
was naar mijn sohatting een jaar of vyf. De
liefde voor 't Huls van Oranje zat er dus al
vroeg in en ik gelocf, dat de Koningin dien
dag al wel driemaal was uitgereden en weer
thuisgekomen.
Sedert een jaar of wat heeft men de lof
felijke gewoonte, om voor een der zeven
ingangen van het Palels een baldakijn te
spannendat is dan de ingang, voor de
Koningin bestemd. En 't is heel verstandig,
dat men dit gedaan heeft, want al is dit
Paleis ook der wereld aohtste wonder, het
hoofd geslingerd, met de straf er by, dat hij negende is zeker wel, dat men niet weet hoe
De neutrale school is een gruwel van
af ander ij de gemeenschap daarmeê moet
door eiken waren ohiisten worden afge
sneden.
(Heemskerk in 1888
Ir. de „Waichersche Courant", een aDtirevo-
lutioncalr blaadje,isonlangs opgenomen een on-
geteekeud ingezonden stuk, waarin een heel
mooi verhaal gedaan wordt, en daarom in
zijn geheel door ons wordt overgenomen.
Het luidde
„Enkele jaren geleden kwam een pacht
boer een hofstiê bewonen op een dorp, waar
niets stond dan een openb. school, en daar
bij klieders had, en meer dan 2 uur van een
bijz. school verwijderd was. en volgen? de
Leerplicht wet zijn zooDtje, die nog geen 11
Jaar cud wrs naar de scbocl moest zenden,
schoot er niets andere over dan hem te zen
den naar de openbare school, wat dan ook
geschiedde, De tien we leerling Piet
3. trok al spoedig meesters aandacht, en ook
Geschiedenis van een vrouwenhart,
door
MARIE DIERS.
o—
U.
Zeer lang duurde het niet, of het was
**«r de oude geschiedenisPaul Dönitz
een kring van vrienden en bewonderaars
60 Anne stond na de eerste bezoeken, die
men W jj8d gebracht, aan zichzelf over-
Dat
Was haar in deD grond van de
zaak sangena8m hoezeer zy ter wille
an haar vader haar best ook deed om het
te veranderen.
Deze
sterk i^6Voe'de het hier evenwel niet zoo
bfi 1 ^uis, dat zy alle best deed zich
vnM j san te passen, Het wss hem nu
en oeD,fe, als zy goed gekleed verscheen
aj ?.en uitstekend figuur mankte tusschen
"ie andere elegante dames. Voor hem
aren de menschen en indrukken hier ook
te6(jW' 60 du0 genoeg met zichzelf
Mettertyd gewende Anne er aan, om
en tp <?aan, zelfs zoozeer, dat zy er zich
o verbaasde, dat een jong meisje haar
r, f11 om hennis met haar te maken,
eu 1 werd geen vluchtige kennismaking,
eo a*60 ^6-eeisle bindernis gevallen was
VoeU DBe 8'ck °P kaar gemak begon te
n met deze nieuwe kennis, kreeg zy
14 dagen aaneen per dag 100 regels moest
schrijven „tehuis mag ik bidden, mear op
de school moet ik werken", en boven dat
alles moest hij toch zijn gewone taalwerk
doen. „Daar hadt je nu de Israëliet in Egypte" 1
„En dat de maat nog niet vol was met
Piet, bleek later, toen in het dorp een kar
met een ezel kwam inrijden, welk dier zoo
ontzettend begon te bulken, dat bijna alle
kinderen op school hardop begonnen te
lachen, en de meester waarschuwde de kin
deren, dat ze onmiddellijk stil moesten zijn
of anders zonden worden gestraft. Ik zal n
eens zeggen, wat dat balken van dien ezel
beteekent, zegt meesterhij roept aan den
smid, dat hij beslagen wil worden, en na
roept terstond een der scholieren ja maar
meester, een ezel kan toch niet praten
Wat 1 zegt meester, niet praten wat
zeg jij, Plet 8., kan een ezel niet praten En
Piet zegt eenvoudig neen meester, een ezel
is een dier, en een dier kan niet spreken.
Dan liegt uw Bijbel, zegt meester tegen Piet,
want daar staat in, dat de ezel van Bileam
sprek Ja meester, dat is ook gebeurd, want
God deed Bileam aanzeggen door zijn eze^
dat hij op een zondigen weg was, en op die
het meisje werkelyk lief.
Zy heette Lu Stauffenberg, kwam uit
Thuringen en was met haar moeder, een
weduwe, sedert Juni in de badplaats Haar
moeder moest beterschap zoeken voor haar
sterk aangegrepen zenuwen Haar vader
en eenige zuster waren sedert jaren dood.
„Mama heeft my gezegd, dat wy beiden
met elkaar moesten omgaan," verklaarde
Lu. „Zy heeft my moeten sturen, anders
was ik niet gegaan. Jy zet steeds zulk
een trotsch gezicht, dat zeggen al de heeren
hier ook."
„Ik weet 't, dat dit zoo is," zeide Anne
bedroefd. „En ik kan er in 't geheel niets
aan veranderen."
Zij keek het jonge schepseltje voor zich
byna met bewondering aan. Lu Stauffen
berg was van béir leeftijd, maar reeds een
volleerde dame van de wereld in haar op
treden. Maar daarbij scheen zy het leven
1 toch weer zoo kinderlijk op te vatten. Want
onbezorgder en achteloozer, meer zich aan
het oogenblik overgeven dan zy, kon geen
kind zyn en doen.
Zy zocht uit alles den honing van het
leven. Was er werkelyk leedeen
scheldpartytje met mama over een bedorven
japon ot zoo iets, dan weende zy luid en
heftig als een onopgevoed kind. Maar was
het weer voorby, dan was zy ook weer
alles vergeten.
Lu kon, wat alle kinderen kunnen, reeds
luid lachen, terwijl zy de tranen nog in haar
oogen had van haar verdriet.
Anne voelde wel. hoe veel haar innerlijk
van Lu soheidde. Maar dat was niet sterk
genoeg om de vreugde, die zy beleefde
over hare onbezorgde, ongemaakte frisch-
men er in moet komentenminste aan den
voorkant, 't Is er preoies mee gesteld als
met 't Centraal-Station een onbekende loopt
eerst minstens tegen drie of vier deuren aan,
die gesloten zijn, en dan eindelijk ja, daar
kan hij in. En als men die baldakijn niet
gespannen had aan 't Paleis, dan verwed ik
er 'n tientje onder, dat de Koningin zalf niet
zou weten, hoe Zij in Haar eigen huis moest
komentenzij dat Ze omliep en a&n de
achterzijde zou aanbellen daar is tenminste
een deur.
Die malle manier van huizen bon wen, en
dan nog wel znlke groote, zonder denren, die
moge in Tokio of in Bengalen in den smaak
vallen, hier is 't onzin. Een huis moet
'n Ingang hebben, en een Paleis ook en
'n station ook. Ja, ik weet wel, dat dit ge
bouw oorspronkelijk niet voor Paleis bestemd
was, maar ook dkn is er nog heel wat tegen
te zeggen, net zoo goed als tegen dat station
met al die tochtige kippegaten, die ingan
gen hi-eten. Ze hebben in Keulen en in
Frankfort ook nieuwe stations gebouwd, maar
die zien er anders nit. Zeker, tegen dat te
Keulen valt nog wel wat in te brengen,
maar In Frankfort is 't onberispelijk. Evenwel,
Alevel, de Koningin is er, en de Amster
dammers zijn blij, dat Ze er is. De Burge
meester schoon het drnkker hebbend dan
anders is 'n macht geworden van den
tweeden rrng. De Koningin zwaait cn hier
Haar scepter.
wordt Maandag 29 Mei, des avonds ten half
negen, in den Stadsschouwburg een Gala
voorstelling gegeven:
GIJSBREGHT VAN AEMSTEL.
Als Badeloch zal optreden Mevrouw
MannBouwmeester, als bode La Roche.
Wie van de lezers van dezen brief is nn toch
eens zoo vrindelijk, om me een tientje, een
enkel goudtientje maar, over te staren,
om daar eens naar toe te gaan Ik zal er
dan een stuk over schrijven, wel waard om
tienmaal gelezen te worden.
Ik zie 'm al staan, dien La Roche, als
bode nog intijds ontkomen aan den vijand,
en aan Gijsbreght van Aemstel meldend, dat
hij den Bisschop en d'Abdisse heeft zien
sterven. Eu ais Gysbreght hem vraagt, hoe
't mogelijk Is, dat hij 't heeft kunnen zien,
aan dezen antwoorden
„'t Is moog'lijk heer, gnn mij, dat ik u
[daarop dien.
Toen Heemskerk Borselen geveld had voor
[uw oogen,
Lag 't lijk bezijden 't koor In eenen hoek
[getogen,
Na dat ik in den drang des vijands mij
[verstak
Mits gij terngge week en viel dat pas te zwak.
Zoodra men, om den brand, de groote kerk
[moest ruimen,
Ontwapende ik den doode, en zette helm en
[pluimen
Van Borselen op het hoofd, en toog zyn
[rusting aan
En bond het zwaard op zij, om in dien
[schijn te gaan
Ons vijanden bespiên, en letten hoe men
['t maakte.
Ik volgde Haamstee na, toen hij in 't kloos
ter raakte
Ea vloog de kerkdeur in,daar Goosewijnnog zat,
In 't midden van den rel, die even vurig bad,
En door een vast geloof op God zoo moedig
[steunde,
Dat niemand zich het woên der vijanden
[bekreunde.
Hij scheen de zon gelijk en zij de klare maan
Al d' and'ren starretjes, die bly ten rije gaan,
En jnichen om deez' twee, daar zij haar licht
[nit scheppen.
Men zag ze nauwelijks de knische lippen
[reppen.
Maar Haamstee vaart hem toe met opge-
[stroopten arm,
Beklad en rood, en van Kristijnes bloed nog
[warm,
En vat hem bij den baard met d' eene, met
[den degen
Gereed in d' sndre hand, bebloed en bloot.
[Toen stegen
De nonnen op, en geen, hoe lieflijk van
[gemoed,
Die geen leeuwin geleek, wanneer ze brult
[en woedt
Vermits de jager 't nest wil plond'ren en
[berooven.
Zoo kwam oprechte tronw en eed'le gram
schap boven.
Zij worstelen een wijl, Klaris zet voet by voet,
Omarremt Goosewijn, omringd van haren stoet.
Wie zou 't Godvruchtig hoofd een haar
[beseeren konnen.
Omheind met eenen maar van Godverloofde
[nonnen,
Gestrengeld arm in arm 1"
Enzoovoort, enzoovoort. Ik zie 'm in mijn
gedaohten al staan, dien kunstenaar, Vondel's
goddelijk mooie verzen nog aandoenlijker
makend door zijn wondere stem en zyn nobel
gebaar. En dan Mevrouw MannBouwmees
ter als Badeloch. Als zij Aemstel reeds dood
waant, en de rei van Edelingen, bij monde
van Mevrouw Holtrop—Van Gelder dat
schoone vers heeft gezegd van oprechte
huwelijkstrouw, plotseling opleeft en roept
„Mij dnnkt, ik hoor geruchtdaar roept een
[aan de poort.
God lof 1 Het is mijn manlk heb zijn stem
[gehoord."
Vondel zegt„Het is mijn Heer," maar
Mevrouw Mann gevoelt als vrouw, dat Von
del zich hier vergiste, en wydl de gedachte
van dit aandoenlijk oogenblik, door te spreken
van „haren man."
Die twee mensohen in deze rollen te zien,
is gond waardwat 't dan tronwens ook
kost. Maar er is nog veel meer te zien dan
Vondels gerealiseerde phautasieën, on ook veel
mear dan deze artisten ia hun hoogste kunst-
openbaring. Er zyn wanneer öe Koningin den
schouwburg bezoekt, te zienschitterende
toiletten, goud9a uniformen, kanten, juweelan.
De waarde van goud en edelgosteente schijnt
voor 'n wijle opgeheven te zijn, want 't is
zoo overdadig aanwezig, zoo voor 't grijpen
bij handen vol, dat ge den anderen dag niet
gelooft 't in werkelijkheid gezien te hebben.
Millioenen schats zijn in die uren op het
Leidsche Plein aanwezig. Het is hier niet 'n
broche, 'n ringetje, 'n armbandje met 'n
steentje er in. 't Is hier een overlading van
snoeren en colliers, van parures en sigrettes,
overladen, kwistig overladen met de kost
baarste steenen. Bij een Wngnervoorstelling
heb ik zelfs schoenen gezien met diamanten
versierd. Alles glanst en schittert. Maar de
toiletten en do uniformen en do diamanten
vormen dan ook 't voornaamste van wat in
don schouwburg gekomen is. Da porsonoa
schijnen bijzaak. De aangehangen waarde
doet hier opgeld. Ais Ik mij voorstel in
den f yer te zyn, te loopen iu die corridors,
dau dwalen mijn gedachten naar het boek
van Cyrlel Buysse„Arme Mensohen". Dan
denk ik aan „'t Bseldekan", dat daarin voor
komt, de vrouw van den tuinman, die op 't
kasteel moest komen om borden te wasachen,
toen er een groote partij werd gegeven. Za
was „schouw," dat de baron of mevrouw in
de keuken zou kunnen komen. Ze wist niet,
dat er mevrouwen waren, die zelfs niet eens
wisten hoe haar eigen keukeD er uitzag, 't
Beeldeken wasohte borden en telkens kwamen
er weer nieuwe stapels vnile borden van
binnen terug De keukenmeid merkte op:
„Die virkenB kennen eten, e-waer? 'K 'n
verstoa d'r mij nia an da ze nie 'n bersten 1"
En plotseling trok ze 't Beeldeken by de
mouw
„Kom mee, ge moet da verdome 'ne kier
zien. Za zitten mee ulder lijf blent an toafel."
„Ho 1 ws peist-e 1 'K 'n dnrve niet, 'k 'n
dnrve niet 1" worstelde 't Boeldeken tegen.
„Ge moet, ge moet. Ge keun ze zien zonder
da ze zulder ou zien 1"
En met geweld trok za 't Beeldeken voort.
En- ze zag de hooge gasten zitten in'de mime,
ryke eetzaal, rondom toovarachtig versierde
tafelsde heeren allen in een zwarten rok
en hoogeu witten boord, do dames schitterend
van juweelen in het blond of donker, sierlijk
golvend haar, maar verder nakond, nakend,
de grootste helft van haar bovenlijf nakend,
met bloot6n hals en bloote armen, met bloote
schouders en met blooten rug, alles bloot,
blond-roze-bloot, als hadden zij halfwege
opgehouden met zich aan te kleeden.
„Och Hier, och God 1 z'n hên gien hemd
an gilde 't Beeldeken met in elkaar ge
slagen handen.
En plotseling, terwijl de keukenmeid in 'n
brntalen schaterlach uitproestte, vluchtte zij
weg, zenuwachtig huilend van emotie.
En zoo zou het 't Beeldeken ook hier gaan.
Ge ruikt het vleesoh, ge snuift begeerte, ge
ademt ten slotte hartstocht. Ge komt tot de
overtuiging, dat ook de uitvoering maar bij
zaak was.
Een wenk van de Koningin maakt een
einde aan de voorstelling. Zij staat op, buigt
links en rechts, en het Hof verlast den
schouwburg het eerst, terwijl al de andere
bezoekers wachten, om de Koningin niet te
hinderen bij het heengaan. Den volgenden
dag recepties van de militaire en rechterlijke
macht, bezoeken, 's avonds bal ten Hove,
den daarop volgenden dag weer diner met
uitverkoren genoodigden, enz. enz., een
wereld die wij, groundlings, niet kennen. En
als de Koningin weer vertrokken is met
Haar Hof, valt Amsterdam weer terug in
zyn gewone doen van werken en geldver-
dienen, boawen en breken.
En om nu te eindigen met iets minder
ernstigs dan een Koninginnebezoek, iets over
„Flora", d.w z. het Variëteiten-Theater in de
Amstelstraat. Speenhof is weer geëeiipseerd,
en nevens een alleraardigste hond en dressuur
en acrobatengedoe, de Heeren Solser en Heese,
die met hnn komische liederen en voordrach
ten de clou van den avond zijn. Om hen
waren we er dan ook heengegaan. We hadden
gehoord van hun „Trek het je niet aan 1" en
ik moet zeggen, onze moeite er heen te gaan
is ruim beloond. Ze spotten, 't is waar, met
u en met mij en met heel de wereld, maar
ze doen het zoo komiek en zoo schijnbaar
onbevangen, dat je er niet boos om kunt
worden, en, terwijl ze n door elkaar schud
den, hartelijk lacht.
„Er zyn vaak oogenblikkea in 't menschelyk
(bestaan.
Waarin men denkt: och Heere, zat ik maar
(op de maan.
Legt men voor de belasting op je laatsten
(stoel beslag,
Dan vervloek je in jezelven je eigen geboorte
dag.
Trek het je niet aan, hoor 1 Alles komt terecht,
Al gaat het in je leven je soms bizonder
(slecht
Al zit je vol met sohnlden, wees opgewekt,
(niet laf,
Vandaag of morgen ga je dood, dan ben je
(van alles af."
heid, over deze lieve natuurlijkheid, te
vernietigen.
Paul Dönitz zag het verkeer gaarnehy
prees Anne eenmaal daarover in warme
bewoordingen. „Dat is lief van je, muisje.
Niet waar, dat kleintje is een aantrekkelijk
juffertje Hoe bevalt haar mama je
„Heel goed, zoover ik haar ken, papa."
Toenmaals begreep Anne nog niet, welk
een diepe beteekenis dit gesprek had, maar
j spoedig zou daarover voor haar een licht
opgaan.
Het was op een morgenwandeling met
Lu. Lu was te teer, maar ook te gemak-
kelyk van aard, om verre wandelingen met
klimpartijen te doen. Zy bleef liever dicht
j by de muziek en de vroolyke menschen.
Vandaag had Anne er zich reeds over ver
wonderd, dat Lu'8 kleine voeten al hooger
en hooger klommen, steeds dieper de een
zaamheid in, maar zy vond het uitstekend
en volgde gaarne.
Plotseling bleet Lu staan, prikte met
haar parasol in het zand en zeide
zonder haar verbit geziohtje op te heffen
„Wy zyn immers heel erg goed met
elkaar, niet waar Anne?"
Anne lachte over de plechtigheid van die
vraag. „Ik denk van ja, Lu."
„Zou jy er iets tegen hebben, wanneer
wy innige vriendinnen werden
Anne werd nog meer verbaasd. Zy ant
woordde niet dadelijk.
Lu ging trots dat met een schuchteren
blik op Anne voort
„Hadt ge er iets op tegen, wanneer wy
zusters werden
„Zusters sprak Anne haar werk
tuigelijk na.
„Werkelijke zusters, Anne. Acb, ik ver
heug er my zoo over. Dan behoeven wy
nooit meer van elkander te scheiden
Wanneer wanneer jou papa en myn
mama Zy aarzelde en zweeg ver
schrikt door de uitdrukking van Anne's
gelaat.
Dat was nu gloeiend rood en dan weer
doodsbleek. Nauwelijks verstaanbaar stiet
zy uit: „Hoe kom jy aan zoo iets? Ik
begrijp jou in 't geheel niet
„Het is zoo," antwoordde Lu schuchter.
„Wat is zoo?" riep Anne buiten zich
zelf uit.
„Gisteravond laat toen wy van het
concert kwamen toen hebben zy zich
verloofd. Mama heeft het my dadelijk ver
teld. 's Nachts nog. Wy waren zoo opge
wonden en gelukkig. En toen zeide zy my,
dat ik het u jou, Anne, vanmorgen vroeg
moest zeggen. Je papa wilde dat ook liever.
Ziet ge Anne,mannen praten niet graag over
dergelijke delicate dingen. Je moet je er
nu ook over verheugen, Anne Toe, kindje,
ben je er nu ook bly over
Anne voelde zich nog steeds als ver
steend „Verloofd
En met een vrouw, van wie zjjzelf slechts
de vluchtigste indrukken had Voor de
tweede maal trok er een stiefmoeder haar
thuis binnen.
Nu moest Lu lachen. „Je ziet er. wer
kelijk uit, als was de hemel voor je inge
vallen. Kom, wees nu toch niet zoo ont
zettend zwaartillend. Wat is er nu by, om
zoo van te schrikken Onze ouders zyn
toch immers beide nog een paar flinke
jonge menschen. Ik vind, dat er voor ons
beiden nog wel iets by is, waarover we
ons kunnen verheugen. Ach, kom nu tot
jezelf en wees geen stuk hout."
Anne streed met zichzelf.
„Ja, Lu, je hebt eigenlyk wel gelyk. Ik
kan mij daar zoo snel niet indenken. En
weet ge, doe my een dienst en laat my
nu alleen naar beneden gaan. Ik kan nog
niet praten. En ik zou gaarne een poosje
met vader alleen zyn,"
Zy had zich reeds omgedraaid en stormde
naar beneden. Lu trok een mondje. „Wat
een aanstellerij I" Zy was in het eerst een
weinig gekrenkt.
Thuis gekomen, opende Anne met een
gloeiend gelaat de deur van haar vaders
logeerkamer Op den ganschen weg had zy
alleen d i t gevoeld „en dat laat hy my
door Lu zeggen 1
Maar met den knop van de deur in
de hand, bedaarde eensklaps de storm in
haar.
Wat had zy dan gewild Hoe kon men
nu over zoo iets boos worden, wat werkelyk
de moeite niet waard was
Zy niet by had zich aan deze ge
meenzaamheid vastgeklemd, en in smart en
stryd had zy er zelf niet werkelyk aan geloofd
Zy had geen reden om met hem in het ge
richt te treden. Ja, het werd nu toch
tijd, dat zy hem eindelijk eens werkelyk
begreep.
Hy was haar tegemoet gekomen, stond
voor haar, rood en met bevende lippen.
„Myn lief kind, wat zegt ge Geeft ge
mij gelyk Ik bad het reeds gemerkt, dat
je mijn lieve Henriëtte en de kleine Lu
liefhad. Tegen jouw wil had ik het nooit
gedaan. Nu zal ons thuis weer gemoedelij
ker en gezelliger zyn voor jou, als je uit-