Roosje's trouwdag.
Liefdesmart.
De Witte Banier.
Zondag 4 Juni '05.
TWEEDE BLAD.
Voor de conscientie-vrijheid
van den arme!
De trom wordt geroerd.
Op 't Kinderschooltje.
Kinderen in de politiek.
FEUILLETON.
Het onderwijs in handen
der Kerk.
Arrondissements Recht
bank te Alkmaar.
Rubriek onder Reductie dsr Afd.
Schegec e. o." ven het N. 0. G.
£r is onder de vrijzinnigen maar één roep
over de onder wijsnovelle, namelijk „ze le een
schandaal I" De openbare school moet ten
onder gaan, er wordt een wettige roof ge
pleegd uit 's Rijks Kas en die der gemeenten,
ten bate van nonnen- en broederscholen der
Roomsch Katholieken, en het blijkt nu bij de
antl-revolutionnalren zal het niet anders zijn.
De ouders zullen niet minder schoolgeld
betalen, maar van het overblijvende zullen de
gereformeerde predikanten bun salaris ver
hoogd zien, en dat alles in het belang van
de conscientie-vrijheid van den arme Laten
wij dus zorgen, dat wij strijden als één man
voor onze vrijheid en voor ome openbare
school.
(Goemen Borgesius te Drachten.)
De millioenen zijn ernu moeten de bijzon
dere scholen alom verrijzen en de openbare
van de baan. Scbooner illusie Vennen de
leiders niet. Wat al treurige middelen daar
voor worden aangewend, behoeven wij niet
meer op te sommen Reeds hebben wij die
in al haar naaktheid tentoongesteld. Laster
en verdachtmaking, huichelarij en boerenbe
drog, ze hebben het vaak niet beneden
zich geacht, om zich daarvan in hunne
bladen en lezingen en gesprekken te bedienen.
En 't zjjn veelal jnist de predikanten, de
dragers der waarheid en der liefdejl], die
deze trenrige middelen aangrijpen, om het
volk tegen de openbare school op te hitsen.
Waar ze dit in 't openbaar deden, werd hun
de critiek niet bespaard, maar hunne grootste
kracht ligt in het huisbezoek, daar hebben
zij de macht, het geloof, de onderdanige
volgzaamheid. En dit werk der duisternis
maakt voor ons den strijd het moeilijkst.
Dat er met alle kracht en met alle denkbare
middelen gewerkt zal worden, geen mensch
die daaraan twijfelt. Wij dienen ons dus
voor te bereiden op dagen van groote moeite
en strijd.
„De Standaard" heeft het sein gegeven.
En dit blad heeft gezag In de clericale krin
gen. Een gezag berustende op blind geloof
en slaafsch vertrouwen in den leider, die
tegelijk de ziel is van de actie tegen het
openbaar onderwijs.
Wel heeft staalman onder toejuiching
zijner kringen openlijk gezegd: „Als men
waarheid wil weten, men neme
nooit „De Standaard" in de hand!"
Msar wij weten te goed, dat het niet om de
waarheid gaat, maar om de macht.
Op 't kinderschool:jen aan den wand
Trof tekst bg tekst mijn oog,
Nni voor het hart, voor 't jong verstand
Te duister en te hoog.
„Wordt als de kind'ren sprak de Heer,
„Derzulken is mijn Rijk
Gij maakt, o drijvers van de Leer,
Uw kind'ren li gelijk
P. A. de Génestèt.
Achterdeurtjes.
Reeds toonden we aan, hoe er groot gevaar
is, dat een deel der t wee-en een half millioen,
die aan het bijzonder onderwijs wordt toege
worpen, weer terecht komt iu de kerkelijke
kassen. Hensch, daar is zelfs een heel ge
makkelijk loopje op. Zoo werd de vacante
betrekking van onderwijzeres aan de cbr.
school te Ameide eigenlijk hij opbod of liever
bij afslag geveild. De heer Postma predikant
der Herv. Gem. van Ameide en Tienhoven,
zeg zich die betrekking voor zgce dochter
toegewezen, nadat hij toegezegd had, dat hij
f26 jaarlijks van het salaris zou teruggeven
voor andere doeleinden.
Op die wijze kan men dus de bij de Wet
vereischte salarissen uitloven en er door een
achterdeu'tje weer wat voor kerkelijke doel
einden van binnenhalen. Er schterdeurtj s
zjjn er vele
Men schrijft nit Gouda
Hier gaan schoolkinderen huis aan huis
om bonnetjes van 2V» ct. voor de anti revo-
lutlonnaire kiesvereeniging te verkoopen. Na&r
we vernemen zijn deze bonnetjes met een
opwekkend woord aan de kinderen op de
i) vrije school" uitgereikt. „Er was zooveel
geld noodig."
Geschiedenis van een vrouwenhart,
door
MARIE DIERS.
er een droppel bitterheid en haat,
8en droppel echte, onvervalschte wangunst
had 6'8 geweest, de wangunst
a *°t een vurige vlam kunnen oplaaien,
earin haar lichaam en ziel zoudeD zgn
verzengd,
in "ft 'D de vroolgkheid om haar heen,
in a aar Vreügde over anderer vreugde,
wond h ientez0Qne8chÜQ W0rd beur ver-
kio ®rt weder gezond. Toen het dwaze,
het 'n haar binnenste zag, dat
het D1' u^"cbtte met al zijn geklaag, dat
jr, vertroeteld werd door zjjn eigen
tot 8 8' *oen bezon bet zich weldra
slu't '°^S beters en opende zich weder ter-
0 8 vo°r den irisschen levenswiDd. die
Verd h ?e^en blaast en alles wat ziek en
r,rd is, dcet opleven, en wat gezond is
8 gezonder maakt.
HOOFDSTUK VIII.
jong8 bruiloft was achter den rug, het
Ketrnbt^aar Waa zÜn ni«uwe thuis binnen
veste 6n' door den ouden opperhout-
derprr WaS verlaten deze had bg zjjn kin-
Dönit/" LorderJ">»>™ gevonden. Het huis
scheen nu zonder het jonge paar
„Leert den knaap de eerste beginselen naar
den elsch zijns wegs," zoo staat er geschreven.
Kan dat ook zóó uitgelegd wordeD, dat kinde
ren verkiezlngswerk moeten verrichten We
vragen maar.
Dr. Knyper is aan 't woord (wij citeeren
uit „Ons Program") ik „Dat de school der kerk
schier in geen enkel opzicht aan de eischen
eener goede school beantwoordde, stemmen
wij gaaf toe Maar waar heeft de kerk ooit
gezegd, dat het haar om een goede school in
maatschappelijken zin, en dus om iets anders
dan als een hulpmiddel ter bevordering van
haar eigen streven, te doen was? Geeft
nog de school aan de Kerk terug,
en eerlang staat gij voor het
zelfde droeve resultaat."
De man, die aldns schreef, geeft thans niet
alleen de school der Roomsch-Katholleken aan
de kerk terug, doch maakt wetten, waardoor
roomsch-katholieke orden zooveel geld uit
de schatkist ontvangen, dat ze niet enkel de
onderwijskosten gedekt krjjgen, maar zelfs
er nog bij overhouden.
CORRESPONDENTIE
J. B. te W. Dank voor uw zending.
Zal t jj d i g geplaatst worden.
„Dag, dokter
„Dag, kind
„Ik dank u nog wèl vriendelijk."
De dokter antwoordde niet, maar ging het
tuinpad af, tasschen de dahlia's en de zonne
bloemen, een ond man, gebogen door het
diepe staren in het lesd van anderen. Maar
er glinsterden tranen in zjjoe vriendelijke
oogeD, terwijl hij langzaam voortstapte 1d het
reeds tot schemering neigende avondlicht.
Roosje trad door de deur van de melkerij,
waar alles glom van het blinkende koper
gerei en de heldere blauwwitte tegels. Zij
was knap en frlsoh genoeg met haar lande
lijk mooi van achttien jaren; maar een op
lettend waarnemer zou haar voor 'n boeren-
meisken wat te tenger en het kleurtje op
'hare wangen wat te scherp geteekend ge
vonden hebben.
„Ben je weer aan 't treuzelen riep de
knorrige stem aan hare stiefmoeder.
Roosje keek onthutst. „Ik dacht over
iets," antwoordde zij verward.
„Over de koebeesten
„Neen, niet over de koebeesten
„Over jongens dan zeker, hè?"
Roosje aarzelde „Neen, over jongens
net zoo min gaf zij langzaam terng.
„BahWaar zou een boerenmeid anders
over denken, als 't niet over koeien of jongens
is I Maar je moest je schamen, Roosje
en dat wou ik je nou maar eens zeggen. Als
't een brave knaap van ja eigen slag was,
die naar je kwam vrijen nou, wie zou daar
wat tégen hebben. Soort zoekt soort, en wat
jong is, wil leven. Maar geen fatsoenlijk
meisje legt het met een jong heerschap aan,
om zich in de maling te laten nemen."
„Hij heeft nooit een onbetamelijk woord
tegen mij gezegd 1" riep het meisje met
gloeieode kaken „nooit een woord dat niet
de heele wereld hooren mocht. Wij zijn
kameraadjes geweest van kindsbeen af. Wij
hebben altoos samen gespeeld
„Jawel, ik weet wat ik weet," bromde de
dikke boerin zelfbewust, en zij schommelde
naar de deur. Maar hare stiefdochter hield
haar staande.
„Wét weet u riep Roosje. „U bent hier
vreemd in onze streek, en u kent onze ma
nieren niet. Wij zijn hier niet zoo stijf met
elkaar, als bij u in het noorden. Wij hebben
él ons leven met de kinderen van den baron
gespeeld".
„Heb je Zoo Hou nou je mond maar,"
beet de stiefmoeder haar kwaadaardig toe. Zij
opende de deur, maar op den drempel bleef
zij staan om nog een laatsten pijl af te schie
ten „De meid van de mevrouw op't kasteel
heeft mij gezegd, dat zij allemaal weten dat
hij een oog op je heeft, maar dat Hij niet van
plan is je te trouwen zegt hg."
Roosje blesf staan in de rossige schaduw,
tusschen de witte en blauwe tegels; en de
zoetige geur van de melk was rondom haar.
Daar kwam de zoon van den baron door
de wazige velden, en nlt den avonddauw,
waarin zij graasden, hieven de koeien hare
logge koppen op, om hem voorbij te zien
gaan. Hij maakte balt bij de deur van de
melkerij Een hondje, dat om hem heen
sprong, likte hem de hand.
„Roosje," zelde bij, „ik moet morgen aan
boord."
„Dat weet ik," antwoordde Roosje.
„Ik ben nu al eene maand thuis geweest,"
hernam hij. „Dat was wel een heel geluk
kige tijd."
Zij gaf geen antwoord.
„Mijne moeder eens terng te zien, en mijn
vader, en al de anderen.Er zijn er bg
wonderlgk stil. Anne, die zoo volop bazig
heid had gehad, zag zich nu plotseling
zonder werk, en het kwam haar voor, ook
zonder levensdoel. Eerst nu bemerkte zg,
hoeveel van den dag door haar zorgen voor
Lu in beslag werd genomen.
Zg dacht er over na hoe was bet vroeger
geweest Ach ja, de zorgen voor haar
vader. Ook die waren er nu niet. Vader
werd voortreffelijk verzorgd veel beter dan
zg het ooit had verstaan
Daarbg kwam het in haar tot bewust
zijn «ij had tot dusver nog steeds voor
anderen geleefd nu werd het miscbien tijd,
ook eens voor zichzelf te leven
„Je moet zangles nemen," zeide haar
vader, die nog steeds met haar stem
dweepte „Zeker en je moet nu veel lezen
en talen leeren," meende de moeder.
Anne volgde eiken raad op. Na verlotp
van tijd kreeg zij er zelf belangstelling
voor.
Maar haar moeder oefende ook hier naar
invloed op uit. Mevrouw Henriëtte hield
het voor noodig, dat een welopgevoed
meisje alles kende, wat in de mode en
niet aanstootelijk was.
Eenmaal trof Paul Dönitz zijn dochter
aan met een veelgelezen roman in de haDd,
Het was een pessimistisch boek, waarin de
dorste levensbeschouwing was neergeschre
ven. Het was van zulk een aard. dat het
ontvankelijke jonge harten in zwaarmoedig
heid en vertwijfeling drijven koD, zonder
hoop op eenig goeds in dit leven
Paul Dönitz zeide tot Anne niets, maar
zijn vrouw maakte hij er e«n verwijt over.
„Waarom geeft ge het meisje zulk bitter
tuig te lezen
ons zoo'n hoop weet je
„Niet méér dan bij óns," bracht zij er
tasschen.
„En veel varkens maken de spoeling dan
begrijp je wel
„Och komGrootelni hebben altijd genoeg
te eten," antwoordde Roosje.
„Zou je dat denken? Wat weet je daar
van Je weet er niets van. Je weet niets
van grootelni af, Roosje."
„Best mogelijk," gaf zjj nederig toe.
„Ik bedoel, van hetgeen zg noodig hebben
Zou je denkeD, bijvoorbeeld, dat ik zou
gaan varen, als ik niet een half dozijn broer
tjes en zusjes had Maar ik moet wel. Ik
moet naar Indië om mijn eigen kost te ver
dienen. Het stond tut-sohen officier worden
te land of ter zee. Daarom koos ik de marine.
Maar naar mijn zin is 't waarachtig niet."
„Hoe lang denkt u weg te blijven vroeg
zij haastig.
„Twee jaar, op zijn minst."
„Och, die arme matrozenvrouwenzeide
zij, met een zuchtje. „Wat een lange tgd
„O, die matrozenvrouwen malen daar niets
omOf neen, dat mag ik toch niet
zeggen. Het is wel een hard lot van eene
zeemansvrouw. Ik voor mij, ik zon het nooit
een meisje durven aanbieden."
Zjj keek hem soherp aan. „Denkt n dus
nooit te trouwen vroeg zij.
„Nu ja later misschien, als ik niet meer
vaar, dan fs 't wel mogelijk dat ier óók
nog toe overga met een kaal hoofd,
rheumatlek in de beenen, en eene oude vrij
ster met dniten."
Zij schudde haar hoofd. „Dat klinkt
niet mooi," zeide zij.
„Ja wat kan lk er aan doen De
eerste twaalf of vijftien jaar moet ik nog
blijven varen. En dus kan ik niet trouwen,
al wilde ik en ik zon niet willen, al kon
ik." Hij sprak met eene ingehouden heftig
heid, alsof hij het meer tot zichzelf zeide, dan
tot haar
Zij rammelde met de melkpannen, verzette
ze, en keek naar bniten.
„Komaan," zeide de jonge man „laten
wij ons deze laatste oogenblikken niet ver
gallen met zulke treurige praatjes. Ik ben
gekomen om je goedendag te zeggen. Ik zal
nog dikwijls aan de boerderij denken, Roosje,
en aan de prettige dagen, als wg samen
speelden in het hooi en in den boomgaard.
Wat een vroolijk tro pje waren wij zoo bij
elkaar En nn is er één al dood
„Ja, één Is er al dood," herhaalde zij. Want
hij had een jaar tevoren een broeder verloren
aan typhns.
„Eéa is er. dood, ja ja. Eén nog pas," mom
pelde zij.
„Eén nog pas riep hij verbaasd. „Is dat
dan nog niet genoeg
„Het hadden er al méér kunnen zijn,"
antwoordde zij, en zij morste een grooten
plas melk op den vloer.
„Hemel, wat zal je stiefmoeder zeggen,
als je zoo met da kostelijke melk omspringt
„Het was erg lomp van mij. Het gebeurt
mij anders nooit... Na, jonker Dirk ik
geloof dat u maar beter deedt met weg te
gaan
„Weg te gaan Wat een onzin Ik ben
zoo pas gekomen
„Moeder heeft 't niet graag," zeide Roosje,
blozend.
„Wat niet Mij Nu. zij z»l in de eerste
twee jaar geen last van mij hebben... Je vader
heeft dwaas gedaan met die vrouw te trou
wen, Roosje."
„O, jonker ssst
„Zeelui noemeu altoos de dingen bg den
naam En je weet het zelf ook heel goed,
zonder dat lk het je zeg Zij maakt je het
leven zuur, Roosje en die gedachte zal mg
hinderen, terwijl ik weg ben."
Hij stampte met den voot op den grond,
zoodat het hondje, dat bezig was van de ge
spilde melk te likken, vargchrikt terugweek.
„Ja, voor den donder! Wat heeft dat wijf
weer tegen je gezegd, Roosje Komaan,
wij hebban nooit geheimen voor elkaar gehad.
Ik heb altoos, als mij ietB in den weg zat,
mijn hart voor je aitgestort en dat heb
je voor mij ook gedaan, nietwaar? Wat
schort er dan nn aan Heeft zij je weer
gesard
Hij keek haar goedig glimlachend aan. En
toen opeens viel hg uit:
„Laat haar kletsenLuister niet naar
haar 1 Geloof haar nietAl wat zg zegt, dat
zijn allemaal leugens
Roosje zweeg even. Toen antwoordde zij,
met afgewenden blik
„Zij vindt enkel, dat ik niet met n praten
moest Dat is alles."
Het bloed steeg hem naar het hoofd.
„En waarom riep hij „Zeg mij nn eens
eerlijkheb ik ooit een woord tegen je ge
zegd, een enkel woord, dat niet iedereen
hooren mocht
„Neen, o neen nooit I Maar de menschen
babbelen na eenmaal."
„Babbelen Wie babbelt er Ik ga
immers weg. Ik ben maar één maand hier
geweestWie babbelt er
„Och die en gene. Wat doet 't er
toe
„Het dost er wèl toe. Ik wil het weten."
Henriëtte was geheel verbaasd. „Maar
Paul 1 Dat moet zg toch leeren kennen.
Iedereen spreekt erover. Ik zal het ook
aan Lu zenden."
„Maar het kan haar toch schaden."
„Schaden?" Zg keek hem aan. „Wat
meent ge daarmede Zg is toch immers
geen kind En over die gedeelten, die wat
massief zgn, zal zg heenlezen zonder het
geheel te begrgpen. Het komt er slechts
op aan, dat zij op de hoogte van haar tgd
blgft, dat behoort eenvoudig tot haar op
voeding beste Paul. Overigens behoeft
gij je, geloof ik, over de keus die ik heb,
niet te verontrusten. Opgesmukte Fraosche
romans en zulke, die de kinderen werkelgk
kunnen schaden, komen bg mg beslist niet
in huis."
Mevrouw Henriëtte kon bij dergelgka
dingen scherp worden. En volkomen met
recht. Wanneer zg geen helderen blik had,
wie had het dan Die goede Paul mis
schien Ach, lieve God, waar had die zgn
opvoedkundigen ader zitten De arme kleine
Anne was erg genoeg verwaarloosd
eer zg kwam en alle dingen op hun ware
plaets zette.
Zoo kon Anne ongestoord haar roman
ten einde lezen. Zg zou er misschien niet
zooveel op tegen gebad hebben, wanneer
iemand haar dat had verboden. Zjj las
hem uit plicht maar hg kwelde haar. Niet
haar zenuwen deden haar pgn, zooals bg
een sensatieroman, maar baar hart.
Want wat in dit boek leefde, waren geen
fantas'eën, maar dat was een naakte, dorre,
harde werkelgkheid. En op elke bladzgde
voelde zg ja, zóó is het leven
En is het ook zoo niet in het mgne
Zijne stem klonk zoo gebiedend, dat
Roosje wel moest gehoorzamen, hoe onwillig
ook.
„Och, het zijn domme meidenpraatjes
maar het wordt toch maar gezegd en mis
schien wel geloofd ook De kamenier van
uw moeder heeft mijne moeder leugens ver
teld."
Hij ontstelde. Zjj zag het aan hem.
„Wat? Wat heeft zg verteld? Zeg het
mg."
„Dat kan ik niet, Jonker."
„Je moet en terstond! Over een uur
ben ik weg misschien voorgoed
„Ik kan het niet."Zij sloeg hare handen
voor haar gezicht. „U zoudt dingen ge
zegd hebben, die u nooit hebt kannen zeggen
en iedereen zou het hebben gehoord..."
„Nu, het is waarbarstte hij los. „Kijk
eens aan, wat voor ouders wij hebben Ik
heb aan mijne moeder iets gezegd, omdat zij
er mij naar vroeg en nn heeft dus mijne
moeder het oververteld aan hare meid Maar
wat maakt het uit Ik ga immers weg 1"
Zij nam hare handen van haar gloeiende
gezicht.
„Zeg het mij ook I" fluisterde zij. De sche
mering was reeds zoo donker geworden, dat
hij haar profiel tegen de koperen kannen
nanwelgks meer onderscheiden kon.
„Nean
„Zeg het mijsmeekte zij nog zachter.
„Dag Roosje dag
„Zag het mg Zeg het mij I" De woorden
kwamen haar nauwelgks over de lippen.
„Nu dan ziedaar dan als je het dan
hooren wilt ik heb je liefmaar ik
kan je niet trouwen en daarom had ik er
nooit van moeten spreken
„Ja, ja, ja! Je hebt me lief... en natuur
lijk kan je mij niet trouwen..."
„Er zou nooit een woord van gevallen zgn,
als mijne moeder niet had geklapt... Wat kan
ik doen Ik mag je toch geen iengens
over mij laten wijsmaken Dat ontbrak er
nog maar aan!"
„Je hebt mij lief... Natnurlijk kan je mij
niet trouwen dat weet ik wel en dat
wil ik ook niet. Maar toch een beetje, een
beetje heb je mij liefgehad..."
„Hoe kan ik je trouwen Ik kan nie
mand trouwen
„Later, later als je terugkomt, met een
kaal hoofd en een medalje op je borgt, .-^an
trouw je met eeue dame van je eigen stand."
„Ik heb maling aan mijn stand Als ik
terng kom, Roosje, dan kom ik je opzoeken
in je eigen hofstede, waar je zitten zult met
een braven man."
Zij glimlachte droef. Maar hij kon het
niet zien. Hij boog zich naar haar toe.
„En nu moet ik dus afscheid van je nemen."
„Een oogenblik nog één oogenbllk
Je hebt mg dus lief? Je hebt mij dus wer
kelijk lief? Zeg het nóg eens?"
„Och, waar dient dat toe Het snijdt mij
door mijn hart
„Neen, jonker, dat is niet noodig.... Luister
eens even, vóór moeder komt. Ik heb je ook
iets te zeggen. Ik ik heb je ook iets te
zeggen.
„Dat je niets om mij geeft Dat kan
je wel verzwijgen
„Neen neen iets anders
„Dat je van een ander houdt?.... Nu, des
te beter. Daar heb ik ook al zoo iets van
gehoord. Mijne moeder heeft mij er iets van
gezegd. Anders zou ik nooit neen, zelfs
nu niet er van gerept hebben."
„Het is gelogen Zij schreeuwde die
woorden uit.
Onthutst suste hij haar.
„Het is gelogen I Wat ik je zeggen wou,
wat ik j e zeggen moot, is Iets anders, o, heel
iets anders.Jonker Dirk, als je terugkomt,
dan zal ik er niet meer zgn.... Luister Laat
mij uitspreken 1 O, jonker, zon je den
ken dat ik je zóóveel zou hebben laten zeg
gen, dat ik je zou hebben uitgelokt om het
te zeggen, als ik niet
„Wat ?u
„Je weet, dat ik soms ziek ben. Heb je
nooit bedacht dat het de ziekte kon wezen
van mgne moeder, waaraan hare ganscbe fa
milie mee gestorven is Ik heb het van
avond aan den dokter gevraagd. Ik had hem
expres verzooht eens bg mij te komen. Ik
wilde het van hem weten, vóór je mij goeden
dag kwam zeggen. En nu
„Jij ziek riep hij „Onzin —jij melk en
bloed?" Zij schudde haar hoofd in het
donker.
„Ik heb er op aangedrongen, dat hij het
mij zeggen zou," hernam zij. „En nu weet ik
't ofschoon ik het vroeger al wist. Maar
nn weet ik het zeker. Ik haal geen tweeden
winter meer ik heb de kwaal van mgne
moeder
„'t Is iet waar! 't Is niet waar!"
Ja ja. het is waarMaar wat maakt
het nit Niemand zal er om treuren, als jij
weg bent en nu heeft het mij het grootste,
het grootste geluk gebraoht van mijn leven.
Nn kan er niets beters, niets heerlgkers ooit
meer voor mg komen
„Het is niet waar 1"
Zeg mg nog eens dat je mg liefhebt, vóór
moeder komt. Zeg het mg nog eens
Hij sloeg zijne armen om haar heen en
Ook niet in mgn verhouding tot andere
menschen tot mgn ouders, tot Lu, tot
Gunther, tot de vrienden Leugen en
zelfbedrog hier, zoo goed als daar. Elkaar
niet verstaan en onbevredigd zgn.
En toch klonk bet haar weer in de ooren
als een valsche toon als een groote leu
gen trots alle werkelgkheid en in alle
werkelgkheid. Maar haar jonge geest kon in
alle deze draden nog niet den rechten
draad grgpen Slechts gekweld in het ge
wirwar rondtasten, dat niet door haar werd
bebeerscht, maar dat haarzelf beheerschte.
Het was op een Zondagmorgen. Er was
reeds vroeg een brief van Lu aan hare
moeder gekomen „Zend mg Anne. ik ben
zooveel alleen Het gaat mg ook niet goed-"
Dan een lange beschrijving, die mevrouw
Dönitz Anne niet liet lezen, maar die haar
niet zoo heel bezorgd scheen te makei).
„Ga maar eens voor een veertien dagen
heen," zeide zg tot Anne.
Welk een heerlgk bericht 1 Naar Kemp-
tenhof, ook naar de anderen, naar de Wittes.
Dat mocht tot dusverre niet, hoe de zomer
ook uitgelokt had, Mama had nog meer
antipathie tegen de Wittes, dan papa.
Toen Ar.ne de Diergaardestraat langs
liep naar de kerk, klopte haar hart op
gewekt en schenen de klokken haar vreugde
uit te jubelen Op een regelmatig kerkgaan
was mevrouw Henriëtte zeer gesteld en nu
was het Anne's Zondag.
Maar onderweg in al de vroolgk-
heid van het Maartzonnetje kwam haar
weer dat troostelooze boek in de gedachten.
Daarin wilden de menschen ook verheugd
zgn en waren zoo dwaas, opgewekt te zgn
over de zon en de blauwe lucht, over jeugd
trok haar naar zich toe Hij nam haar hoofd
tasschen zijne handen en kuste haar.
„Ik heb je lief! Ik heb je lief!"
„Zeg het nog eensO, zeg het nog eens
Waat het is de laatste maal, jonker Dirk."
„Neen, neen, neen Ik heb je liefEn ik
kom terugen ik zal nooit iemand anders
liefhebben, dan jou 1"
„O, ja, dat zal je wèl. Je zult de vrouw
liefhebben, die je later trouwen zultBe
loof mg dat! Geld of geen geld, ie moogt
nooit trouwen zonder liefde, jonker
Hij drukte haar aan zijne borst, en kuste,
kuste haar weer.
„Zie je," Halsterde zg „dit is nu mijn
trouwdag maar niet de jouwe, jonker
Dirk. Jij trouwt later nog en dan zal je
nog gelnkkig wezen heel gelnkkig."
Het was nu geheel donker geworden om
hen heen. In de verte luidde eene kerkklok.
Het hondje, jaloersch en angstig, sprong
jankend tegen het meisje op.
„Ik heb je lief ik heb je lieffluister-
zij en zij was verdwenen.
N. R. Ct-
Zitting van Dinsdag 30 Mei 1905.
Zeer plechtstatig werd de eerste beklaagde
onder het hoffelijk geleide van den Alkmaar-
schen Rijksveldwachter Van Kenlen binnen
gebracht, die daarna zelfs naast haar plaats
nam.
Het zaakje van deze gedetineerde vrouwe
lijke beklaagde was verre van opwekkend.
Zij heet Aagje Commandeur, is in 1866 te
Koedijk geboren, en alzoo 39 jaar oud en
sinds de laatste weken niet meer bjj haren
man, Cornelis Vader, die thans nog bg de
bierbrouwerij „de Gekroonde Valk" te Am
sterdam werkzaam is. 't Ging dezen winter
met dit echtpaar dan blijkbaar lang niet zoo
als het eigenlijk wel behoorde. Z ij maakte
zich schuldig aan het drinken van 'n zeer
stevigeu borrel, terwjjl h ij haar erg mis
handelde de echt, hoewel met kinderen
gezegend, was dus verre van gelnkkig16
jaren geleden stapten de twee in het ranke
huwelijksbootje, waaruit elk nu een goed
heenkomen heeft gezocht. Van Jannari dezes
jaars tot op het huidige oogenblik toe heeft
Aagje slechts f 16.van haren man gehad,
wat over zulk een tijdvak voor elke vrouw,
dus ook voor eene die de leuze „sluit Sohie-
dam" nog niet aanvangt, zeker niet te veel is.
Toen zg dan ook in de gaten kreeg, dat zij
van haren echtvriend Vader toch geen lood-
dnelen meer loskreeg, giDg het mensch hare
moeder opzoeken. Haar moeder en stiefvader
wonen te Sint Fancras.
Moe gaf haar wat geld, om in de woning-
huur, waarmeê ze ook aardig ten achteren
waren, te voorzien, doch veel baatte dat niet,
want sinjeur Vader wilde zijn vrouw aan
geen thuis helpen en gaf haar den raad maar
bg haar moeder te blijven. Daar haar stief
vader, die bij zijne eerste vrouw nooit
kinderen had gehad, keek dns niet altijd even
pleizierig als Aagtje, onder deze omstandig
heden af en toe kwam aanzetten.
Tengevolge van dit een en ander bleef
Aagje niets anders over, dan met 't „dou
ceurtje" van haar moeder zich met ter woon
in Alkmaar te vestigen, een zeer donkere
toekomst tegemoet gaande. In het begin
der maand Mei was ze daD ook al in de
nijpendste geldverlegenheid, doch„een
benauwde kat maakt rare sprongen", zegt
men weieens en, hoewel we haar nu volstrekt
niet met eene kat zullen gaan vergelijken,
was toch in figuurlijken zin dat spreekwoord
alleszina op haar van toepassing.
Den 8aten van Bloeimaand dan, het was
op een Maandagavond, begaf ze zich te half
negen ruim naar den goud en zilverkashonder
en winkelier Pleter Oudes, in de Ridderstraat
te Alkmaar, waar ze begon met ringen op
zicht te vragen, voorgevende een gouden ring
te willen koopen. Zooals zich laat verklaren
liet Oudes haar bereidwillig eenige exem -
plaren zien, doch het „nieuwsgierige" Aagje
wilde er meerdere bezichtigen, want bij deze
vond ze geen kens
Ze mocht nog andere zien en wist onge
merkt een gladden gouden ring te stelen, dien
ze in hare kousverstopte. Verder ging te
nog even binnen om een kop koffie te ge
bruiken, waarna zij opstapte en zich naar
het Fnidsen begaf om eens in den goud- en
zilverwiDkel van Cornelis Oudes te kijken,
waar ze ook al gouden ringen etc. wilde zien.
Ze paste er echter maar weinige, want
spoedig was 't ook hier het oude liedje:
„ze vond geen kens Wat niet verhinderde,
dat ze hier wist weg te pakken 1 gouden
ring met witten steen, een dito met rooden
steen, een gouden heerearing, een zilveren
„bootje" met steentjes, benevens 2 zijstakjes
en 1 paar oorbelletjes.
Enfin, Oudes moest de volgende week nar-r
Amsterdam om verschillende inkoopen te doen
en daarna zon zij nog eens terugkomen om
„keus" te doen
Hiervandaan begaf de ringenlievende juf
frouw zich rechtstreeks naar Aris Oudes, den
en menschen, en dan kwamen de feiten des
levens en wierpen hun zware gewicht op
die vreugde, zoodat die werd verpletterd.
Zg liep langzaam. Vanaf den rechterkact,
uit den oosthoek, voelde zg plotseling de
scherpe wind.
De zon is ook een bedriegster ten slotte.
Waar de schaduw was, lag er nog gs.
Waarover had zg zich eigenlgk verheugd
Gunther en Lu
Ja wat had zg daaraan
En Lu voelde zich alleen, en had te
Igden. Ach was er hier beneden dan
nog een werkelgk geluk? Ten slotte is het
toch alles maar klatergoud
Onder het koorgezang en orgelruischen
gingen haar gedachten steeds verder. En
het beangstigde hart kreet: het is toch
alles niet waar. Iets moet daarvan gelogen
zgn
Maar het is toch waar! En allen ge-
looven het immers. Waarom ik dan alleen
niet
Eerst toen de oude, grgze hofprediker
vanaf den karsel het evangelie ging
verkondigen, rukte zg zich van haar ge
dachten los.
Hoe dat klonk! De oude veitrouvde
wondergeschiedenis van de spgziging in de
woestgn.
Wonderbaar, het contrast. Deze ge
schiedenis, die in zulke eenvoudige woer
den schier ongelooflijke dingen vertelde,
- en de moderne roman met zgn tintelei de,
maar toch zoo koude scbilderir g.
„Vanwaar nemen wg' bet brood vev,
dat zg allen eten
Het was Anne plotseling als viel deze
groote, geweldige vraag midden in bw