Roosje's trouwdag. Liefdesmart. De Witte Banier. Zondag 4 Juni '05. TWEEDE BLAD. Voor de conscientie-vrijheid van den arme! De trom wordt geroerd. Op 't Kinderschooltje. Kinderen in de politiek. FEUILLETON. Het onderwijs in handen der Kerk. Arrondissements Recht bank te Alkmaar. Rubriek onder Reductie dsr Afd. Schegec e. o." ven het N. 0. G. £r is onder de vrijzinnigen maar één roep over de onder wijsnovelle, namelijk „ze le een schandaal I" De openbare school moet ten onder gaan, er wordt een wettige roof ge pleegd uit 's Rijks Kas en die der gemeenten, ten bate van nonnen- en broederscholen der Roomsch Katholieken, en het blijkt nu bij de antl-revolutionnalren zal het niet anders zijn. De ouders zullen niet minder schoolgeld betalen, maar van het overblijvende zullen de gereformeerde predikanten bun salaris ver hoogd zien, en dat alles in het belang van de conscientie-vrijheid van den arme Laten wij dus zorgen, dat wij strijden als één man voor onze vrijheid en voor ome openbare school. (Goemen Borgesius te Drachten.) De millioenen zijn ernu moeten de bijzon dere scholen alom verrijzen en de openbare van de baan. Scbooner illusie Vennen de leiders niet. Wat al treurige middelen daar voor worden aangewend, behoeven wij niet meer op te sommen Reeds hebben wij die in al haar naaktheid tentoongesteld. Laster en verdachtmaking, huichelarij en boerenbe drog, ze hebben het vaak niet beneden zich geacht, om zich daarvan in hunne bladen en lezingen en gesprekken te bedienen. En 't zjjn veelal jnist de predikanten, de dragers der waarheid en der liefdejl], die deze trenrige middelen aangrijpen, om het volk tegen de openbare school op te hitsen. Waar ze dit in 't openbaar deden, werd hun de critiek niet bespaard, maar hunne grootste kracht ligt in het huisbezoek, daar hebben zij de macht, het geloof, de onderdanige volgzaamheid. En dit werk der duisternis maakt voor ons den strijd het moeilijkst. Dat er met alle kracht en met alle denkbare middelen gewerkt zal worden, geen mensch die daaraan twijfelt. Wij dienen ons dus voor te bereiden op dagen van groote moeite en strijd. „De Standaard" heeft het sein gegeven. En dit blad heeft gezag In de clericale krin gen. Een gezag berustende op blind geloof en slaafsch vertrouwen in den leider, die tegelijk de ziel is van de actie tegen het openbaar onderwijs. Wel heeft staalman onder toejuiching zijner kringen openlijk gezegd: „Als men waarheid wil weten, men neme nooit „De Standaard" in de hand!" Msar wij weten te goed, dat het niet om de waarheid gaat, maar om de macht. Op 't kinderschool:jen aan den wand Trof tekst bg tekst mijn oog, Nni voor het hart, voor 't jong verstand Te duister en te hoog. „Wordt als de kind'ren sprak de Heer, „Derzulken is mijn Rijk Gij maakt, o drijvers van de Leer, Uw kind'ren li gelijk P. A. de Génestèt. Achterdeurtjes. Reeds toonden we aan, hoe er groot gevaar is, dat een deel der t wee-en een half millioen, die aan het bijzonder onderwijs wordt toege worpen, weer terecht komt iu de kerkelijke kassen. Hensch, daar is zelfs een heel ge makkelijk loopje op. Zoo werd de vacante betrekking van onderwijzeres aan de cbr. school te Ameide eigenlijk hij opbod of liever bij afslag geveild. De heer Postma predikant der Herv. Gem. van Ameide en Tienhoven, zeg zich die betrekking voor zgce dochter toegewezen, nadat hij toegezegd had, dat hij f26 jaarlijks van het salaris zou teruggeven voor andere doeleinden. Op die wijze kan men dus de bij de Wet vereischte salarissen uitloven en er door een achterdeu'tje weer wat voor kerkelijke doel einden van binnenhalen. Er schterdeurtj s zjjn er vele Men schrijft nit Gouda Hier gaan schoolkinderen huis aan huis om bonnetjes van 2V» ct. voor de anti revo- lutlonnaire kiesvereeniging te verkoopen. Na&r we vernemen zijn deze bonnetjes met een opwekkend woord aan de kinderen op de i) vrije school" uitgereikt. „Er was zooveel geld noodig." Geschiedenis van een vrouwenhart, door MARIE DIERS. er een droppel bitterheid en haat, 8en droppel echte, onvervalschte wangunst had 6'8 geweest, de wangunst a *°t een vurige vlam kunnen oplaaien, earin haar lichaam en ziel zoudeD zgn verzengd, in "ft 'D de vroolgkheid om haar heen, in a aar Vreügde over anderer vreugde, wond h ientez0Qne8chÜQ W0rd beur ver- kio ®rt weder gezond. Toen het dwaze, het 'n haar binnenste zag, dat het D1' u^"cbtte met al zijn geklaag, dat jr, vertroeteld werd door zjjn eigen tot 8 8' *oen bezon bet zich weldra slu't '°^S beters en opende zich weder ter- 0 8 vo°r den irisschen levenswiDd. die Verd h ?e^en blaast en alles wat ziek en r,rd is, dcet opleven, en wat gezond is 8 gezonder maakt. HOOFDSTUK VIII. jong8 bruiloft was achter den rug, het Ketrnbt^aar Waa zÜn ni«uwe thuis binnen veste 6n' door den ouden opperhout- derprr WaS verlaten deze had bg zjjn kin- Dönit/" LorderJ">»>™ gevonden. Het huis scheen nu zonder het jonge paar „Leert den knaap de eerste beginselen naar den elsch zijns wegs," zoo staat er geschreven. Kan dat ook zóó uitgelegd wordeD, dat kinde ren verkiezlngswerk moeten verrichten We vragen maar. Dr. Knyper is aan 't woord (wij citeeren uit „Ons Program") ik „Dat de school der kerk schier in geen enkel opzicht aan de eischen eener goede school beantwoordde, stemmen wij gaaf toe Maar waar heeft de kerk ooit gezegd, dat het haar om een goede school in maatschappelijken zin, en dus om iets anders dan als een hulpmiddel ter bevordering van haar eigen streven, te doen was? Geeft nog de school aan de Kerk terug, en eerlang staat gij voor het zelfde droeve resultaat." De man, die aldns schreef, geeft thans niet alleen de school der Roomsch-Katholleken aan de kerk terug, doch maakt wetten, waardoor roomsch-katholieke orden zooveel geld uit de schatkist ontvangen, dat ze niet enkel de onderwijskosten gedekt krjjgen, maar zelfs er nog bij overhouden. CORRESPONDENTIE J. B. te W. Dank voor uw zending. Zal t jj d i g geplaatst worden. „Dag, dokter „Dag, kind „Ik dank u nog wèl vriendelijk." De dokter antwoordde niet, maar ging het tuinpad af, tasschen de dahlia's en de zonne bloemen, een ond man, gebogen door het diepe staren in het lesd van anderen. Maar er glinsterden tranen in zjjoe vriendelijke oogeD, terwijl hij langzaam voortstapte 1d het reeds tot schemering neigende avondlicht. Roosje trad door de deur van de melkerij, waar alles glom van het blinkende koper gerei en de heldere blauwwitte tegels. Zij was knap en frlsoh genoeg met haar lande lijk mooi van achttien jaren; maar een op lettend waarnemer zou haar voor 'n boeren- meisken wat te tenger en het kleurtje op 'hare wangen wat te scherp geteekend ge vonden hebben. „Ben je weer aan 't treuzelen riep de knorrige stem aan hare stiefmoeder. Roosje keek onthutst. „Ik dacht over iets," antwoordde zij verward. „Over de koebeesten „Neen, niet over de koebeesten „Over jongens dan zeker, hè?" Roosje aarzelde „Neen, over jongens net zoo min gaf zij langzaam terng. „BahWaar zou een boerenmeid anders over denken, als 't niet over koeien of jongens is I Maar je moest je schamen, Roosje en dat wou ik je nou maar eens zeggen. Als 't een brave knaap van ja eigen slag was, die naar je kwam vrijen nou, wie zou daar wat tégen hebben. Soort zoekt soort, en wat jong is, wil leven. Maar geen fatsoenlijk meisje legt het met een jong heerschap aan, om zich in de maling te laten nemen." „Hij heeft nooit een onbetamelijk woord tegen mij gezegd 1" riep het meisje met gloeieode kaken „nooit een woord dat niet de heele wereld hooren mocht. Wij zijn kameraadjes geweest van kindsbeen af. Wij hebben altoos samen gespeeld „Jawel, ik weet wat ik weet," bromde de dikke boerin zelfbewust, en zij schommelde naar de deur. Maar hare stiefdochter hield haar staande. „Wét weet u riep Roosje. „U bent hier vreemd in onze streek, en u kent onze ma nieren niet. Wij zijn hier niet zoo stijf met elkaar, als bij u in het noorden. Wij hebben él ons leven met de kinderen van den baron gespeeld". „Heb je Zoo Hou nou je mond maar," beet de stiefmoeder haar kwaadaardig toe. Zij opende de deur, maar op den drempel bleef zij staan om nog een laatsten pijl af te schie ten „De meid van de mevrouw op't kasteel heeft mij gezegd, dat zij allemaal weten dat hij een oog op je heeft, maar dat Hij niet van plan is je te trouwen zegt hg." Roosje blesf staan in de rossige schaduw, tusschen de witte en blauwe tegels; en de zoetige geur van de melk was rondom haar. Daar kwam de zoon van den baron door de wazige velden, en nlt den avonddauw, waarin zij graasden, hieven de koeien hare logge koppen op, om hem voorbij te zien gaan. Hij maakte balt bij de deur van de melkerij Een hondje, dat om hem heen sprong, likte hem de hand. „Roosje," zelde bij, „ik moet morgen aan boord." „Dat weet ik," antwoordde Roosje. „Ik ben nu al eene maand thuis geweest," hernam hij. „Dat was wel een heel geluk kige tijd." Zij gaf geen antwoord. „Mijne moeder eens terng te zien, en mijn vader, en al de anderen.Er zijn er bg wonderlgk stil. Anne, die zoo volop bazig heid had gehad, zag zich nu plotseling zonder werk, en het kwam haar voor, ook zonder levensdoel. Eerst nu bemerkte zg, hoeveel van den dag door haar zorgen voor Lu in beslag werd genomen. Zg dacht er over na hoe was bet vroeger geweest Ach ja, de zorgen voor haar vader. Ook die waren er nu niet. Vader werd voortreffelijk verzorgd veel beter dan zg het ooit had verstaan Daarbg kwam het in haar tot bewust zijn «ij had tot dusver nog steeds voor anderen geleefd nu werd het miscbien tijd, ook eens voor zichzelf te leven „Je moet zangles nemen," zeide haar vader, die nog steeds met haar stem dweepte „Zeker en je moet nu veel lezen en talen leeren," meende de moeder. Anne volgde eiken raad op. Na verlotp van tijd kreeg zij er zelf belangstelling voor. Maar haar moeder oefende ook hier naar invloed op uit. Mevrouw Henriëtte hield het voor noodig, dat een welopgevoed meisje alles kende, wat in de mode en niet aanstootelijk was. Eenmaal trof Paul Dönitz zijn dochter aan met een veelgelezen roman in de haDd, Het was een pessimistisch boek, waarin de dorste levensbeschouwing was neergeschre ven. Het was van zulk een aard. dat het ontvankelijke jonge harten in zwaarmoedig heid en vertwijfeling drijven koD, zonder hoop op eenig goeds in dit leven Paul Dönitz zeide tot Anne niets, maar zijn vrouw maakte hij er e«n verwijt over. „Waarom geeft ge het meisje zulk bitter tuig te lezen ons zoo'n hoop weet je „Niet méér dan bij óns," bracht zij er tasschen. „En veel varkens maken de spoeling dan begrijp je wel „Och komGrootelni hebben altijd genoeg te eten," antwoordde Roosje. „Zou je dat denken? Wat weet je daar van Je weet er niets van. Je weet niets van grootelni af, Roosje." „Best mogelijk," gaf zjj nederig toe. „Ik bedoel, van hetgeen zg noodig hebben Zou je denkeD, bijvoorbeeld, dat ik zou gaan varen, als ik niet een half dozijn broer tjes en zusjes had Maar ik moet wel. Ik moet naar Indië om mijn eigen kost te ver dienen. Het stond tut-sohen officier worden te land of ter zee. Daarom koos ik de marine. Maar naar mijn zin is 't waarachtig niet." „Hoe lang denkt u weg te blijven vroeg zij haastig. „Twee jaar, op zijn minst." „Och, die arme matrozenvrouwenzeide zij, met een zuchtje. „Wat een lange tgd „O, die matrozenvrouwen malen daar niets omOf neen, dat mag ik toch niet zeggen. Het is wel een hard lot van eene zeemansvrouw. Ik voor mij, ik zon het nooit een meisje durven aanbieden." Zjj keek hem soherp aan. „Denkt n dus nooit te trouwen vroeg zij. „Nu ja later misschien, als ik niet meer vaar, dan fs 't wel mogelijk dat ier óók nog toe overga met een kaal hoofd, rheumatlek in de beenen, en eene oude vrij ster met dniten." Zij schudde haar hoofd. „Dat klinkt niet mooi," zeide zij. „Ja wat kan lk er aan doen De eerste twaalf of vijftien jaar moet ik nog blijven varen. En dus kan ik niet trouwen, al wilde ik en ik zon niet willen, al kon ik." Hij sprak met eene ingehouden heftig heid, alsof hij het meer tot zichzelf zeide, dan tot haar Zij rammelde met de melkpannen, verzette ze, en keek naar bniten. „Komaan," zeide de jonge man „laten wij ons deze laatste oogenblikken niet ver gallen met zulke treurige praatjes. Ik ben gekomen om je goedendag te zeggen. Ik zal nog dikwijls aan de boerderij denken, Roosje, en aan de prettige dagen, als wg samen speelden in het hooi en in den boomgaard. Wat een vroolijk tro pje waren wij zoo bij elkaar En nn is er één al dood „Ja, één Is er al dood," herhaalde zij. Want hij had een jaar tevoren een broeder verloren aan typhns. „Eéa is er. dood, ja ja. Eén nog pas," mom pelde zij. „Eén nog pas riep hij verbaasd. „Is dat dan nog niet genoeg „Het hadden er al méér kunnen zijn," antwoordde zij, en zij morste een grooten plas melk op den vloer. „Hemel, wat zal je stiefmoeder zeggen, als je zoo met da kostelijke melk omspringt „Het was erg lomp van mij. Het gebeurt mij anders nooit... Na, jonker Dirk ik geloof dat u maar beter deedt met weg te gaan „Weg te gaan Wat een onzin Ik ben zoo pas gekomen „Moeder heeft 't niet graag," zeide Roosje, blozend. „Wat niet Mij Nu. zij z»l in de eerste twee jaar geen last van mij hebben... Je vader heeft dwaas gedaan met die vrouw te trou wen, Roosje." „O, jonker ssst „Zeelui noemeu altoos de dingen bg den naam En je weet het zelf ook heel goed, zonder dat lk het je zeg Zij maakt je het leven zuur, Roosje en die gedachte zal mg hinderen, terwijl ik weg ben." Hij stampte met den voot op den grond, zoodat het hondje, dat bezig was van de ge spilde melk te likken, vargchrikt terugweek. „Ja, voor den donder! Wat heeft dat wijf weer tegen je gezegd, Roosje Komaan, wij hebban nooit geheimen voor elkaar gehad. Ik heb altoos, als mij ietB in den weg zat, mijn hart voor je aitgestort en dat heb je voor mij ook gedaan, nietwaar? Wat schort er dan nn aan Heeft zij je weer gesard Hij keek haar goedig glimlachend aan. En toen opeens viel hg uit: „Laat haar kletsenLuister niet naar haar 1 Geloof haar nietAl wat zg zegt, dat zijn allemaal leugens Roosje zweeg even. Toen antwoordde zij, met afgewenden blik „Zij vindt enkel, dat ik niet met n praten moest Dat is alles." Het bloed steeg hem naar het hoofd. „En waarom riep hij „Zeg mij nn eens eerlijkheb ik ooit een woord tegen je ge zegd, een enkel woord, dat niet iedereen hooren mocht „Neen, o neen nooit I Maar de menschen babbelen na eenmaal." „Babbelen Wie babbelt er Ik ga immers weg. Ik ben maar één maand hier geweestWie babbelt er „Och die en gene. Wat doet 't er toe „Het dost er wèl toe. Ik wil het weten." Henriëtte was geheel verbaasd. „Maar Paul 1 Dat moet zg toch leeren kennen. Iedereen spreekt erover. Ik zal het ook aan Lu zenden." „Maar het kan haar toch schaden." „Schaden?" Zg keek hem aan. „Wat meent ge daarmede Zg is toch immers geen kind En over die gedeelten, die wat massief zgn, zal zg heenlezen zonder het geheel te begrgpen. Het komt er slechts op aan, dat zij op de hoogte van haar tgd blgft, dat behoort eenvoudig tot haar op voeding beste Paul. Overigens behoeft gij je, geloof ik, over de keus die ik heb, niet te verontrusten. Opgesmukte Fraosche romans en zulke, die de kinderen werkelgk kunnen schaden, komen bg mg beslist niet in huis." Mevrouw Henriëtte kon bij dergelgka dingen scherp worden. En volkomen met recht. Wanneer zg geen helderen blik had, wie had het dan Die goede Paul mis schien Ach, lieve God, waar had die zgn opvoedkundigen ader zitten De arme kleine Anne was erg genoeg verwaarloosd eer zg kwam en alle dingen op hun ware plaets zette. Zoo kon Anne ongestoord haar roman ten einde lezen. Zg zou er misschien niet zooveel op tegen gebad hebben, wanneer iemand haar dat had verboden. Zjj las hem uit plicht maar hg kwelde haar. Niet haar zenuwen deden haar pgn, zooals bg een sensatieroman, maar baar hart. Want wat in dit boek leefde, waren geen fantas'eën, maar dat was een naakte, dorre, harde werkelgkheid. En op elke bladzgde voelde zg ja, zóó is het leven En is het ook zoo niet in het mgne Zijne stem klonk zoo gebiedend, dat Roosje wel moest gehoorzamen, hoe onwillig ook. „Och, het zijn domme meidenpraatjes maar het wordt toch maar gezegd en mis schien wel geloofd ook De kamenier van uw moeder heeft mijne moeder leugens ver teld." Hij ontstelde. Zjj zag het aan hem. „Wat? Wat heeft zg verteld? Zeg het mg." „Dat kan ik niet, Jonker." „Je moet en terstond! Over een uur ben ik weg misschien voorgoed „Ik kan het niet."Zij sloeg hare handen voor haar gezicht. „U zoudt dingen ge zegd hebben, die u nooit hebt kannen zeggen en iedereen zou het hebben gehoord..." „Nu, het is waarbarstte hij los. „Kijk eens aan, wat voor ouders wij hebben Ik heb aan mijne moeder iets gezegd, omdat zij er mij naar vroeg en nn heeft dus mijne moeder het oververteld aan hare meid Maar wat maakt het uit Ik ga immers weg 1" Zij nam hare handen van haar gloeiende gezicht. „Zeg het mij ook I" fluisterde zij. De sche mering was reeds zoo donker geworden, dat hij haar profiel tegen de koperen kannen nanwelgks meer onderscheiden kon. „Nean „Zeg het mijsmeekte zij nog zachter. „Dag Roosje dag „Zag het mg Zeg het mij I" De woorden kwamen haar nauwelgks over de lippen. „Nu dan ziedaar dan als je het dan hooren wilt ik heb je liefmaar ik kan je niet trouwen en daarom had ik er nooit van moeten spreken „Ja, ja, ja! Je hebt me lief... en natuur lijk kan je mij niet trouwen..." „Er zou nooit een woord van gevallen zgn, als mijne moeder niet had geklapt... Wat kan ik doen Ik mag je toch geen iengens over mij laten wijsmaken Dat ontbrak er nog maar aan!" „Je hebt mij lief... Natnurlijk kan je mij niet trouwen dat weet ik wel en dat wil ik ook niet. Maar toch een beetje, een beetje heb je mij liefgehad..." „Hoe kan ik je trouwen Ik kan nie mand trouwen „Later, later als je terugkomt, met een kaal hoofd en een medalje op je borgt, .-^an trouw je met eeue dame van je eigen stand." „Ik heb maling aan mijn stand Als ik terng kom, Roosje, dan kom ik je opzoeken in je eigen hofstede, waar je zitten zult met een braven man." Zij glimlachte droef. Maar hij kon het niet zien. Hij boog zich naar haar toe. „En nu moet ik dus afscheid van je nemen." „Een oogenblik nog één oogenbllk Je hebt mg dus lief? Je hebt mij dus wer kelijk lief? Zeg het nóg eens?" „Och, waar dient dat toe Het snijdt mij door mijn hart „Neen, jonker, dat is niet noodig.... Luister eens even, vóór moeder komt. Ik heb je ook iets te zeggen. Ik ik heb je ook iets te zeggen. „Dat je niets om mij geeft Dat kan je wel verzwijgen „Neen neen iets anders „Dat je van een ander houdt?.... Nu, des te beter. Daar heb ik ook al zoo iets van gehoord. Mijne moeder heeft mij er iets van gezegd. Anders zou ik nooit neen, zelfs nu niet er van gerept hebben." „Het is gelogen Zij schreeuwde die woorden uit. Onthutst suste hij haar. „Het is gelogen I Wat ik je zeggen wou, wat ik j e zeggen moot, is Iets anders, o, heel iets anders.Jonker Dirk, als je terugkomt, dan zal ik er niet meer zgn.... Luister Laat mij uitspreken 1 O, jonker, zon je den ken dat ik je zóóveel zou hebben laten zeg gen, dat ik je zou hebben uitgelokt om het te zeggen, als ik niet „Wat ?u „Je weet, dat ik soms ziek ben. Heb je nooit bedacht dat het de ziekte kon wezen van mgne moeder, waaraan hare ganscbe fa milie mee gestorven is Ik heb het van avond aan den dokter gevraagd. Ik had hem expres verzooht eens bg mij te komen. Ik wilde het van hem weten, vóór je mij goeden dag kwam zeggen. En nu „Jij ziek riep hij „Onzin —jij melk en bloed?" Zij schudde haar hoofd in het donker. „Ik heb er op aangedrongen, dat hij het mij zeggen zou," hernam zij. „En nu weet ik 't ofschoon ik het vroeger al wist. Maar nn weet ik het zeker. Ik haal geen tweeden winter meer ik heb de kwaal van mgne moeder „'t Is iet waar! 't Is niet waar!" Ja ja. het is waarMaar wat maakt het nit Niemand zal er om treuren, als jij weg bent en nu heeft het mij het grootste, het grootste geluk gebraoht van mijn leven. Nn kan er niets beters, niets heerlgkers ooit meer voor mg komen „Het is niet waar 1" Zeg mg nog eens dat je mg liefhebt, vóór moeder komt. Zeg het mg nog eens Hij sloeg zijne armen om haar heen en Ook niet in mgn verhouding tot andere menschen tot mgn ouders, tot Lu, tot Gunther, tot de vrienden Leugen en zelfbedrog hier, zoo goed als daar. Elkaar niet verstaan en onbevredigd zgn. En toch klonk bet haar weer in de ooren als een valsche toon als een groote leu gen trots alle werkelgkheid en in alle werkelgkheid. Maar haar jonge geest kon in alle deze draden nog niet den rechten draad grgpen Slechts gekweld in het ge wirwar rondtasten, dat niet door haar werd bebeerscht, maar dat haarzelf beheerschte. Het was op een Zondagmorgen. Er was reeds vroeg een brief van Lu aan hare moeder gekomen „Zend mg Anne. ik ben zooveel alleen Het gaat mg ook niet goed-" Dan een lange beschrijving, die mevrouw Dönitz Anne niet liet lezen, maar die haar niet zoo heel bezorgd scheen te makei). „Ga maar eens voor een veertien dagen heen," zeide zg tot Anne. Welk een heerlgk bericht 1 Naar Kemp- tenhof, ook naar de anderen, naar de Wittes. Dat mocht tot dusverre niet, hoe de zomer ook uitgelokt had, Mama had nog meer antipathie tegen de Wittes, dan papa. Toen Ar.ne de Diergaardestraat langs liep naar de kerk, klopte haar hart op gewekt en schenen de klokken haar vreugde uit te jubelen Op een regelmatig kerkgaan was mevrouw Henriëtte zeer gesteld en nu was het Anne's Zondag. Maar onderweg in al de vroolgk- heid van het Maartzonnetje kwam haar weer dat troostelooze boek in de gedachten. Daarin wilden de menschen ook verheugd zgn en waren zoo dwaas, opgewekt te zgn over de zon en de blauwe lucht, over jeugd trok haar naar zich toe Hij nam haar hoofd tasschen zijne handen en kuste haar. „Ik heb je lief! Ik heb je lief!" „Zeg het nog eensO, zeg het nog eens Waat het is de laatste maal, jonker Dirk." „Neen, neen, neen Ik heb je liefEn ik kom terugen ik zal nooit iemand anders liefhebben, dan jou 1" „O, ja, dat zal je wèl. Je zult de vrouw liefhebben, die je later trouwen zultBe loof mg dat! Geld of geen geld, ie moogt nooit trouwen zonder liefde, jonker Hij drukte haar aan zijne borst, en kuste, kuste haar weer. „Zie je," Halsterde zg „dit is nu mijn trouwdag maar niet de jouwe, jonker Dirk. Jij trouwt later nog en dan zal je nog gelnkkig wezen heel gelnkkig." Het was nu geheel donker geworden om hen heen. In de verte luidde eene kerkklok. Het hondje, jaloersch en angstig, sprong jankend tegen het meisje op. „Ik heb je lief ik heb je lieffluister- zij en zij was verdwenen. N. R. Ct- Zitting van Dinsdag 30 Mei 1905. Zeer plechtstatig werd de eerste beklaagde onder het hoffelijk geleide van den Alkmaar- schen Rijksveldwachter Van Kenlen binnen gebracht, die daarna zelfs naast haar plaats nam. Het zaakje van deze gedetineerde vrouwe lijke beklaagde was verre van opwekkend. Zij heet Aagje Commandeur, is in 1866 te Koedijk geboren, en alzoo 39 jaar oud en sinds de laatste weken niet meer bjj haren man, Cornelis Vader, die thans nog bg de bierbrouwerij „de Gekroonde Valk" te Am sterdam werkzaam is. 't Ging dezen winter met dit echtpaar dan blijkbaar lang niet zoo als het eigenlijk wel behoorde. Z ij maakte zich schuldig aan het drinken van 'n zeer stevigeu borrel, terwjjl h ij haar erg mis handelde de echt, hoewel met kinderen gezegend, was dus verre van gelnkkig16 jaren geleden stapten de twee in het ranke huwelijksbootje, waaruit elk nu een goed heenkomen heeft gezocht. Van Jannari dezes jaars tot op het huidige oogenblik toe heeft Aagje slechts f 16.van haren man gehad, wat over zulk een tijdvak voor elke vrouw, dus ook voor eene die de leuze „sluit Sohie- dam" nog niet aanvangt, zeker niet te veel is. Toen zg dan ook in de gaten kreeg, dat zij van haren echtvriend Vader toch geen lood- dnelen meer loskreeg, giDg het mensch hare moeder opzoeken. Haar moeder en stiefvader wonen te Sint Fancras. Moe gaf haar wat geld, om in de woning- huur, waarmeê ze ook aardig ten achteren waren, te voorzien, doch veel baatte dat niet, want sinjeur Vader wilde zijn vrouw aan geen thuis helpen en gaf haar den raad maar bg haar moeder te blijven. Daar haar stief vader, die bij zijne eerste vrouw nooit kinderen had gehad, keek dns niet altijd even pleizierig als Aagtje, onder deze omstandig heden af en toe kwam aanzetten. Tengevolge van dit een en ander bleef Aagje niets anders over, dan met 't „dou ceurtje" van haar moeder zich met ter woon in Alkmaar te vestigen, een zeer donkere toekomst tegemoet gaande. In het begin der maand Mei was ze daD ook al in de nijpendste geldverlegenheid, doch„een benauwde kat maakt rare sprongen", zegt men weieens en, hoewel we haar nu volstrekt niet met eene kat zullen gaan vergelijken, was toch in figuurlijken zin dat spreekwoord alleszina op haar van toepassing. Den 8aten van Bloeimaand dan, het was op een Maandagavond, begaf ze zich te half negen ruim naar den goud en zilverkashonder en winkelier Pleter Oudes, in de Ridderstraat te Alkmaar, waar ze begon met ringen op zicht te vragen, voorgevende een gouden ring te willen koopen. Zooals zich laat verklaren liet Oudes haar bereidwillig eenige exem - plaren zien, doch het „nieuwsgierige" Aagje wilde er meerdere bezichtigen, want bij deze vond ze geen kens Ze mocht nog andere zien en wist onge merkt een gladden gouden ring te stelen, dien ze in hare kousverstopte. Verder ging te nog even binnen om een kop koffie te ge bruiken, waarna zij opstapte en zich naar het Fnidsen begaf om eens in den goud- en zilverwiDkel van Cornelis Oudes te kijken, waar ze ook al gouden ringen etc. wilde zien. Ze paste er echter maar weinige, want spoedig was 't ook hier het oude liedje: „ze vond geen kens Wat niet verhinderde, dat ze hier wist weg te pakken 1 gouden ring met witten steen, een dito met rooden steen, een gouden heerearing, een zilveren „bootje" met steentjes, benevens 2 zijstakjes en 1 paar oorbelletjes. Enfin, Oudes moest de volgende week nar-r Amsterdam om verschillende inkoopen te doen en daarna zon zij nog eens terugkomen om „keus" te doen Hiervandaan begaf de ringenlievende juf frouw zich rechtstreeks naar Aris Oudes, den en menschen, en dan kwamen de feiten des levens en wierpen hun zware gewicht op die vreugde, zoodat die werd verpletterd. Zg liep langzaam. Vanaf den rechterkact, uit den oosthoek, voelde zg plotseling de scherpe wind. De zon is ook een bedriegster ten slotte. Waar de schaduw was, lag er nog gs. Waarover had zg zich eigenlgk verheugd Gunther en Lu Ja wat had zg daaraan En Lu voelde zich alleen, en had te Igden. Ach was er hier beneden dan nog een werkelgk geluk? Ten slotte is het toch alles maar klatergoud Onder het koorgezang en orgelruischen gingen haar gedachten steeds verder. En het beangstigde hart kreet: het is toch alles niet waar. Iets moet daarvan gelogen zgn Maar het is toch waar! En allen ge- looven het immers. Waarom ik dan alleen niet Eerst toen de oude, grgze hofprediker vanaf den karsel het evangelie ging verkondigen, rukte zg zich van haar ge dachten los. Hoe dat klonk! De oude veitrouvde wondergeschiedenis van de spgziging in de woestgn. Wonderbaar, het contrast. Deze ge schiedenis, die in zulke eenvoudige woer den schier ongelooflijke dingen vertelde, - en de moderne roman met zgn tintelei de, maar toch zoo koude scbilderir g. „Vanwaar nemen wg' bet brood vev, dat zg allen eten Het was Anne plotseling als viel deze groote, geweldige vraag midden in bw

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5