Ëëïlineescli Sproöï HENRIK GEHRTS. Amsterflamscle Brieven. tweede blad. Zomlag April 06. Het Diaman ten-Meer. FEUILLETON. Ssiipr Courant. <O0— Lieg geleden, in 'n tjjd toen de over grootouders van onze overgrootouders nog niet geboren waren, woonde er in de Chi- neesche stad Kwen-lu een kleine Chinee- scbe jongen, Pei-Hang genaamd. Zjjn vader en moeder bielden zeer veel van bem en deden al het mogeljjke, om hem te be waren voor den invloed der booze geesten, waarvan er seer vele in China zich op hielden. Natuurlijk waren er ook goede geesten, maar de meesten waren boos en Pei-Hang's moeder was altijd op haar hoede voor hen, en nam zooveel mogelijk maat regelen en voorzorgen, Na moet ge weten, dat 'n booze geest nooit naar 'n Chineesch jongetje cal komen, als er een roodzijden araad is gevlochten in den staart van zgn haar. of ais hg 'n zilveren ketting draagt om zgn hals. En de brutaalste geesten dit moogt ge cok nog weten hebben een groote vrees voor oude visohnetten. Pei-Hang's moeder maakte voor hem daarom 'n schort van 'n ond vischnet en droeg zorg, dat er altjjd 'n roodzijden draad in zgn haarstaart was gevlochten, al had zg dien ook moeten koopen tegen 'n hoogen prijs. Zg droeg er altjjd bijzonder zorg voor, dat zgn hootd zorgvuldig geschoren werd en dat de pluim op de rechte plaats zat. Met al deze voorzorgen kwam Pei-Hang veilig over de moeilijkheden van zijn kin derjaren heen en groeide van kleinen jon gen op tot 'n grooten jongen en van 'n grooten jongen tot 'n flinken jongeling. Toen legde hjj het schort at, dat zjjn moe der voor hem gemaakt had van ,'n oud vischnetmaar den zilveren ketting, die om zgn hals hing, behield hij, evenals den rood zijden draad in zgn staart. Nu is het tijd, zei Pei-Hang's vader, dat ge iets meer van de wereld ziet. Gjj moet gaan naar Chang-ngan en daar de lessen volgen van den Wjjzen Man, en van hem te weten komen, wat er in de wereld cm gaat. Caang-cgan was de onde hoofdstad van China, inderdaad een zeer groote stad, en Pin-Too, tot wien Pei-Hang gezonden werd, was de wjjste man, die er woonde. Pei-Hang leerde spoedig van hem wat er in de wereld omging en nog vele andere dingen bovendien. En toen hjj achttien jaar geworden was, trok hjj den rood zjjden draad uit zjjn haarstaart en deed den zil veren ketting van zjjn hals, want volwassen menschen behoeven geen van die middelen, om hen te bewaren en te beveiligen tegen den invloed van booze geesten zjj kunnen over het algemeen zichzelven behoeden. Toen Pe:-Hang twintig jaar geworden was, vertelde Pin-Too hem, dat hjj nu niets meer van hem leeren kon. 't Is nu tjjd, zoo sprak de leeraar, om tot uw ouders terug te keeren en hen behulpzaam te zjjn in de dagen van hun ouderdom. Pin-Too keek zeer droevig, toen hg deze woorden sprak, want Pei-Hang was een zijner beste leerlingen. Dan zal ik morgen vertrekken, Meester, antwoordde Pei-Hang gehoorzaam, en ik zal de stad verlaten over de Gouden Brng. Neen, hernam de Meester, ge moet gaan over de Indigo Brug, want daar zult gjj uw toekomstige vrouw ontmoeten. Ik dacht in 't geheel niet aan 'n vrouw, merkte Pei-Hang op met zekere beschroomd heid. Pin-Too fronste de wenkbrauwen en lachteDes te beter I Maar als gjj haar eens gezien gezien hebt, dan zult ge aan niets anders denken. Het was gloeiend heet weer, en Pei-Hang zou vertrekken vroeg in den morgen, maar hjj zat den vorigen avond zoo lang over zjjn boeken, dat hjj tegen zonsopgang eerst in slaap viel en doorsliep tot de zon hoog aan den hemel stond. Roman van FRANS ROSEN. 87. o Rik liep naar huis. Hjj liep niet hjj rende, Nu wist hjj, waarvoor bjj in het woud had rondgedwaald. Nu had hjj de vergel ding, de wraak in de hand. Nu kon hjj den vader de schuld terugbetalen, die hjj zgn leven lang op het hooid van den zoon had opgestapeld. Nu kon hg hem vernietigen, zooals hjj door hem vernietigd geworden waa. En al hielp het hem niet uit zjjn benarden toestand, hjj kon toch gaan met de genoegdoening, dat hjj zich had ge wroken. In huis was alles nog even stil als straks. Jesta lag nog op bed en Ruth zat bjj haar en deed alle moeite, om haar moeder wat bedaarder te doen worden. Sedert Jesta wist, dat Rik nog is huis Was, werd haar onrust steeds grooter en steeg met elk kwartier het gevaar der crisis. Want elke minuut, die Rik hier verloor, in nutteloos, vertwjjfeld hopen, be- teekende onherroepelijk tjjdveriies. „Wanneer wjj hem maar zooveel konden geven, dat hjj over de grenzen kon komen'*, klaagde zjj nu wel reeds voor de honderd ste maal, zonder zich daideljjk te maken, dat das haar ondersteuning eerst recht noodzakelgk werd. „Jjj moet toch ook nog Toen hjj, na zich gekleed te hebben, uitging, waren de straten gloeiend en geleek heel Coaag-ngan wel een fornuis. Toch nam Pei-Hang zgn stok en rei-de af, want dat had hg zgn vader en moeder beloofd, dien dag te doem. Ik zal op de Indigo Brug 'n poosje gaan rusten, zeide hjj tot zichzelf, en dan in de koelte van den avond verder reizen. Maar op de Brug viel hg weder in slaap, zoo vermoeid was hjj van de vele elspe- looze nachten, die hjj aan zjjn studie besteed had. En terwijl hg daar sliep op de Indigo Brug, had bjj 'n droom, waarin hem 'n mooi en flink opgegroeid meisje verscheen, dat hem haren rechtervoet liet zien, waaraan 'n rood koord gebonden was Wat is de bedoeling daarvan, vrosg Pei-Hang, die nauwelijks zjjn oogen kon afhouden van haar gelaat, om naar haar voet te kjjken. Wat is ds bedoeling van het roode koord aan w voot vroeg toen het jonge meisje. Bij deze vraag keek Pei-Hang naar zgn eigen rechtervoet en zag, dat deze aan den rechtervoet van het meisje was gebonden mot hetzelfde roode koorden toen bjj dit zag. wist bjj, dat zjj zjjn toekomstige vrouw moest zgn. Ik heb mgn moeder hooren vertellen, zeide hij, dat als er 'n jongen wordt gebo ren, de Geest van de Maan een onzicht baar iood koord bindt aan ijjn rechtervoet en bet andere einde van hst koord aan den rechtervoet van het meisje, met wie bjj zal trouwen. Dat is ook zoo, zeide het meisje, en dit koord is onzichtbaar voor menschen, die wakker zjjn. Daarom zal ik u mgn naam noemsn en gjj moet er aan denken als ge dien weer hoort. Mijn naam is Yan-Ying. Dan zal ik U ook d«n miine zeggen, begon Pei-Hang, maar Yun-Ying legde hem lachend het zwjjgen op en zeiDien weet ik reeds en nog zooveel meer van u. Dit verraste Pei-Hang zeer, ofschoon dit eigenljjk overbodig was, want ieder in Chang-ngan kende Pei-Hang als de knapste, wjjste en meest geliefde leerling van den wjjzen Pin-Too. En Yan-Ying wooDde zeer dicht bjj de stad en had dikwjjls Pei-Hang gezien, als hjj met zijn boeken door de stad wandelde. Toen Pei-Hang wakker werd, vond hjj juist zooals het meisje gezegd had, geen rood koord aan zjjn voeten ook geen liet meisje stond er voor hem, dat naar hem keek. Ik ben toch nieuwsgierig, of zjj werke lijk bestaat, zei Pei-Hang tot zichzelf, of dat zij all««n maar een droombeeld is. Maar Yun-Ying bestond wel degeljjk alleen, haar moeder, die iets verstond van tooverjj, had haar de macht gegeven om te verschijnen in den droom van wien zjj verkoos. Pei-Hang stond op en wandelde verder, terwjjl hjj steeds dacht aan Yan-Ying. Het was nog altjjd zeer warm en Pei- Hang kreeg zoo'n hevigen dorst, dat hjj blijde was aan de zjjde van dan weg een hut te zien. Daar begat hjj zich naar toe, en vroeg aan een oud vrouwtje, dat op den dorpel zat, hem iets te drinken te geven. De oude vrouw riep naar binnen, dat haar dochter een van de mooiste kommen vullen zou met friscb bronwater en het brengen aan den vreemdeling.die aan de deur wachtteen toen het meisje verscheen was het niemand anders dan Ynn-Ying zelf. Oh, riep Pei-HangIk vreesde, dat ik u nooit weer zou zien, en nu heb ik u reeds zoo spoedig gevonden. En hoe is mgn naam dan vroeg het meisje lachende. Yun-Ying antwoordde Pei-Hang, Yan- Ying, - Yan-Ying herhaalde hjj bigde, alsof hjj 'n liedje zong. alsof hjj al den tjjd, dien hjj gewandeld had, van de Indigo Brug tot hier, dien naam stil in zichzelven herhaald had alpof hjj den klank ervan liefhad. Yun-Ying was gekleed in pen wit on dergewaad. maar het overkleed, dat tot aan de knieën reikte, was schitterend blauw omzoomd met prachtige bloemen, die zjj er zelf op geborduurd had. En zjj stond in de deur van de hut, waar 'n perzikboom in vollen bloei boven haar hoofd prjjkte, en zjj maakte zulk een indruk van jeugd en schoonheid, dat Pei- Hang's hart scheen te springen in zjjn keel en 't hem deed beven van ontroering. wel wat geld hebben liggen, Ruth voeg de zjj er plotseling aan toe. Ruth kromp onwillekeurig ineen; voor deze vraag was ze reeds den ganschen dag be vreesd geweest. Ja, ze had nog wat epaarpenningen bo ven in het I&adje van de schrijftafel. Ongeveer dertig mark waren het. Zjj ant woordde evenwel niet. „Zeg nu, Ruth, heb je niets Ruth's hart bonsde. Nu was het oogen- blik daar, dat ze tusschen vader en moeder kiezen moest. „Wanneer ik iets had," antwoordde ze dapper, „dan kon ik het hem toch niet geven tegen den uitdrukkeljjken wil van vader in." „Dus heb je niets ging Jesta voort. Ruth zweeg. „Je hebt wat!-1 riep Jesta opgewonden uit, „En je kunt het aanzien, hoe men mg kwelt en plaagt, en wilt niet helpen Ga oogenblikkeljjk „Moeder 1" en de oogen van Ruth rust ten donker en groot op de radelooze vrouw, „vanmorgen vroeg hebt gjj tot Rik gezegd, dat u zich niet zoo ver voor hem kon vernederen, dat ge vader be droog. En nu verlangt u het van mjjl" Steunend bedekte Jesta haar gelaat met beide handen. „Had ik maar niet naar hem geluisterd. Had ik maar gedaan, wat mgn hart mjj ingaf misschien was het dan nog vroeg genoeg geweest." Op dit oogenblik werd er aan de deur geklopt. Zjj riep: „binnen." Het kon im mers Rik zgn. Zjj wilde Ruth den tjjd niet laten, hem af te wjjzen, zjj wantrouwde Ruth plotseling. Wie Egt gjj en hoe bent gjj Yun-Ying? vroeg de oude vrouw, terwjjl zg hem met nieuwsgierige oogen aar keek en haar hand boven de oogen bracht, om ze te beschut ten tegen de zon. En toen zjj hoorde van den droom' en het roode koord, en dat Pei-Hang haar dochter wenschte te trouwen, keek zjj allee behalve vriendelijk Als ik twee dochters had, ja, dan zoudt gjj een ervan kannen krjjgen. bromde zij, en gij zoudt mjj zeer welkom wezen, maar nu Want Pei-Hang was in geen geval 'n slechte partjj. Zjjn ouders waren tameljjk wo'.gesteld en hjj was hun eenig kind. Maar Yun-Ying was een zeer liet meiaje, en 'n mandarijn, die in Chang-ngan woonde, wenschte haar tot zjjn vrouw. Hjj is viermaal zoo oud als lan-Ying, dat is waar, zei haar moeder, maar hg is zeer rijk. Al zjjn borden en schalen zgn van zuiver goud. en oen -zegt, dat de kopjes waaruit hjj thee drinkt, van goud zjjn niet alleen, maar bovendien met diamanten bezet. Hjj is oud en verschrompeld, evenals een aap, zei Yan-Ying. en ik ben niet van plan zjjn vrouw te worden. Bovendien heett de Geest van de Maan mjjn voet niet gebonden aan den zijne. Neen, dat is jammsr genoeg, zuchtte de moeder. Zjj zou graag Pei-Hang gezegd hebben, dat hjj nu maar heen moest gaan, maar zjj wist, dat indien werkeljjk een rood koord zjjn voet had gebonden aan dien van Yan-Ying, het niet raadzaam was, dit te doen. Kom binnen, zeide zjj ten laatste dan zal ik zien, wat ik u kan beloven. De hut was van binnen geurig gemaakt met allerlei kruiden, die over den vloer gestrooid lagen, en op 'n houten stoel in het midden stond een gebroken vjjzel en 'n stamper, Welnu, zei Yun-Ying's moeder, op dezen stoel stamp ik altgd mjjn toover- kruiden, die de Geesten mij brengen, maar mgn vjjzel en mjjn stamper zjjn gebroken en ik moet 'n nieuwe hebben. Die is gemakkelijk te koopen in Chang- ngan antwoordde Pei-Hang. Neen, hernam de oude vrouw, want het is 'n vjjzel en 'n stamper van bittersteen, en die kunt ge alleen verkrjjgen daar, waar de Gae-aten wonen, en dat is op 'n berg boven het Diamanten-Meer. Indien gjj daar zulk een vjjzel voor mjj wilt halen en rajj die ook brengen wilt, dan zal ik u Yun-YiDg tot vrouw geven. Pei Hang dacht 'n oogenblik na en antwoordde toonJa, dat zal ik doen maar ik moet eerst mjjn vader en mjjn moeder gaan bezoeken. Hjj had niet het mineta idéa. waar de Geesten woonden, maar Yun-Ying nam hem mee naar den tuin en toonde hem in de verte een rij besneeuwde bergtoppen, waarvan er een a!s 'n toren boven de andere uitstak. Zie, zeide zjj, dat is de berg Sumi en daar tronen de Geesten op zeven heuvel toppen, en zien van hun verheven woning neder op het Diamanten-Meer Maar om er te komen, moet gjj da Blauwe Rivier oversteken en daarna d« Witte Rivier, de Roode Rivier en de Zwarte Rivier, en al deze stroomen zjjn vol van monsterachtige visschen. Dit is ook de reden, waarom mjjn moeder u daarhenen zendt, zuchtte Yun-Ying. Zjj hoopt en verwacht, dat gjj nooit levend zult terug keeren. Ik kan zwemmen, zei Pei Hang, en voor visschen ben ik niet bang. Beloof mjj toch, dat ge niet zult be proeven de rivieren over te zwemmen, hernam Yun-Ying ernstig. Ge zoudt in een oogenblik verscheurd worden. Neem dit doosje meê, er zjjn zes kleine, roode zaadjes in. Werp in elk der rivieren een van die zaadjes en zjj zullen inkrimpen tot kleine beekjes, waar gjj gemakkelijk over heen kunt springen. Pei-Hang opende het doosje en zag er zes kleine, roode zaadjes in, elk ter grootte van 'n erwt, en hjj beloofde Yan-Ying, dat hjj er meê doen zou, zooals zjj hem had opgedragen. Toen kuste hjj haar gosiendag en ondernam de reis naar den Berg Sumi. Maar op zgn weg daarheen kwam bjj langs de stad, waar zjjn ouders leefden en hjj bracht hon eerst 'n bezoek en vertelde hen al wat hem overkomen was, sinds hjj Chang-ngan verliet. Ja, het was Rik. Hj] had een hoogrocde kleur van het vlugge loopen en keek, vreemd genoeg, heel verheugd en opge wekt. Esn verandering, waarvan Ruth de ba- teekeais niet kon doorgronden, maar die haar met wantrouwen vervulde. „Ik kom nu voor de laatste maal, moe der," zeide Rik, trad vlak naast het bed en keek met eeD soort nieuwsgierigheid op baar neder. Zg zag er zoo mager en vervallen uit, zooals ze daar lag. Het was toch eigenljjk gemeen, wat hjj voor had. Zulk een arm, weerloos cffar, „Gaat ge weg?" vroeg ze angstig. „Ja, het is al meer dan tjjd." Zjj haalde verlicht adem. Goddank, dat het dan toch zoo ver was. „Waar gaat ge heen Hjj grjjnsde geheimzinnig. „Dat zal ik liever maar niet zeggen, bjj de opofferende liefde, die gjj allen voor mjj aan den dag legt. Jelui konden ten slotte wel eens lust hebben om mjj te verraden." „Hebt ge dan geld?" vroeg ze. „Hebt ge vader gesproken „Vaderzeide Rik en hjj fronste het voorhoofd en pinkte met zgn oogen. „Va der is zjjn eigen weg gegaan. Ik wil hem ook niet meer spreken. Ik wil niets meer met hem te doen hebben. Ik zou het zelis niet meer van hem aannemen, ofschoon hjj nu eerst recht verplichting tegenover mg heeft." „Wat moet dat beteekenen „Ach. niets Hg maakte een verach- teljjke handbeweging. Daarbjj keek hg on willekeurig naar Ruth, die aan het voeten einde van het bed zat en hem met groote, Zgn moeder, die 'n zeer wijze vrouw waa, zooals moeders gewoonlgk zgn. vertelde hem, dat de Geesten boos zouden zjjn. indien hjj hunne groote rivieren in beekjes veranderde, en hem waarscbjjnljjk de vjjzel van bittersteen niet zouden geven. Daaraan heb ik nooit gedacht, zei Pei- Hang. Maar dat is niets, hernam de moeder. Ik zal u 'n doosje geven met zes witte zaadjes Als ge van den Berg Sumi terug keert en een der kleine beekjes zjjt over gegaan, werp er dan zoo n zaadje in en de kleine beek zal weer veranderen in 'n groote rivier. Den anderen morgen vroeg kuste Pei- Hang zjjn vader en zjjn moeier en toog op weg. Als de dag op zjjn heetst was, rustte hjj, en zette zgn weg voort als de warmte minder werd. En op die wjjze kwam hjj, na zeven dagen wandelen» aan deBlauweRivier. Deze Rivier was 'n kwart mjjl breed en zoo blauw als de lucht kan wezen midden in den zomeren groote visschen staken in allerlei richtingen hun koppsn uit het water. Iedere kop was wel tweemaal zoo groot als 'n football en had twee reien scherpe tanden. Maar Pei-Hang wierp 'n rood zaadje in de golven en in 'n oogen blik veranderde de breede Blauwe Rivier in 'n klein beekje, dat stroomde langs zjjn voet. De vervaarljjk groote visschen waren veranderd in kleine diertjes, niet grooter dan 'n donderpadje, en Pei-Hang stapte gemakkeljjk over het beekje heen Spoedig kwam hjj nn aan de Witte Rivier, die 'n halve mjjl breed was en zoo snel stroomde, dat zjj bedekt was met schuim, evenals versche melk. En zjj was vol van onmeteljjk groote zeeslangen. Hier zal ik niet overheen kunnen springen, dacht Pei-Hang, terwjjl hjj een rood zaadje in het water wierp Maa<- zie, tot zjjn groote verbazing kromp de Witte Rivier even snel in als de Blauwe gedaan had, en werd evenals deze 'n smal beekje met wat kleine, door elkaar wielende aaltjes op den bodem. Pei-Hang sprong er gemakkeljjk over en wandelde een langen tjjd voor hjj kwam in het gezicht van de Roode Rivier. Deze was drie vierden van een mjjl breed, en schitterde als scharlaken. Het leek wel 'n vloed van gesmolten lak, en 'n rjj alligators dat zjjn krokodillen, ook wel kaaimannen genoemd lagen met open bekken en vormden een brug van de eene zijde der rivier naar de andere. Pei-Hang wierp een rood zaadje in den vloed en de kaaiman, die er 't dichtst bjj was, dook er naar, maar miste het, en het volgende oogenblik was hjj niet grooter dan 'n hagedis en zat hjj op den bodem van een stroompje, dat geen halven Meter breed was. Wordt vervolgd. XXXIX. De ondergetcekeDde ln de eerzte plaats is verplicht, den lezers der Schager Cou rant excuus te vragen voor twee fouten, die voorkomen In den vorigen brief. Ik behandel eerst de laatste, welke staat in de laatste kolom van het tweede bied van het tammer Van 16 April 'C6. Ik zei daar, dat „'t nagenoeg vierhonderd iar geleden wsi, dat Shakespeare „H e n d r 1 k IV" schreef." Dit |g 'n fout. De dlohtor leefde van 23 April 1664 tot 23 April 1616. De overlevering deelt mee, dat hij op zgn vei jaardag stierf. Hoog stens zon 't das na driehonderd jaar geleden kunnen sjjn, dat „H e n d r 1 k IV" geschreven werd. Ik had moeten schrijven, dat Shake- pesrt „Hendrik IV" liet spelen in de 14a eenw. Dit is de eene door mij bedoelde fout. De tweede staat boven den brief, zijnde het volgnummerdat had niet zeven- endertlg, maar ach tendertig moeten wezen. Toen de brief reeds verzonden was, bemerkte lk 't, schreef 't zoo spoedig mogelijk aan den heer Trapman, om zoo mogelijk de foat nog te herstellen, maar 't heeft niet mogen baten de heilige VII waa hier bestemd 't noodlot te dleneD. Want noch de setter, noch de corrector schijnen het bemerkt te hebben, dat da zeven eeD acht moest wezen. Maar nauwgezette lezers hebben 't opgemerkt en mij er op gewezen, en daarom. Maar genoeg, boven dezen brief staat het juiste cjjfer en daarmee is de zaak gezond. dreigende oogen aankeek Als eene in het nauw gedreven kat kwam zjj hem voor. „Wacht maar," dacht hjj. „Jjj zult nog pleizier hebben van je domme afgoderjj. Daarna wendde hg zich weer tot Jesta. „Wel, en nu moet ik u nog eens iets zeggen. Ik ga dan nu heen en hoogst- waarschjjnljjk zullen we elkaar nooit weer zien. Vooreerst tenminste niet," voegde hjj er snel aaD toe, toen zjj angstig wilde opspringen. „U zult dat zelf ook niet an ders verwachten, dat zal je zelfs wel hoogst aangenaam zjjn. Je hebt mjj meer dan voldoende te kennen gegeven, dat ik niet waard ben, dat de zon mjj beschjjnt tenminste de zon der vaderlgke liefde. Hjj heeft mjj in het gezicht toegeschreeuwd, dat ik een misdadiger ben. Ik ben dat ook wel, naar het begrip der aardsche gerechtigheid. Maar er zjjn ook anderen die het ook zjjn alleen zegt van hen niemand bet. Want veel ontsnapt aan die onfeilbare aardsche gerechtigheid. Maar wat ik zeggen wildeantwoord mjj nu eens wat is erger, wanneer iemand iets verkeerds doet zooals ik oi wanneer een getrouwd man echtbreuk pleegt Hjj zweeg. Het was hem toch eenigs- zins angstig en bang te moede. Ruth stond als verlamd. Haar oogen puilden uit de kassen, haar adem ging snel en onregelmatig. Haar bovenlichaam was voorover gebogen „Wat meen je toch", vroeg Jesta, die geen tittel ot jota snapte van hetgeen Rik wilde zeggen. „Daarmee meen ik," antwoordde Rik en een cynische hoon stempelde zjjn gelaat toch een echte misdadigere tronie„dat ik zooeven vader in een teedere omarming Een en snder is weer 'n bewijs, hoe zenuw achtig ons leven ia. We doen sllez met 'n aanloopje en 'n sprong, en wijten 't den nrr>r*ip r digbeden of den baren, als 't falicant ulikouit. Want voor ons eigen gevoel bezit ten we vorsteljjke onaantastbaarheid. Dat is de onde Adam, die in ons bljjft bestaan, ln weerwil van de ontwikkeling onzer soort, „'c Is mjjn schuld niet't is de schold der vrouw, die Ge mij gegeven hebt. Neen, de slang heeft 't gedaan." Zoo was het, en zoo zal 't bijven, zoolang er menschen zjjn en er fouten gemaakt worden, 't Een behoort bij 't ander. Maar vooral hier in Amsterdam Is, evenals in alle groote. volkrjjke steden, het laven enerveerend. Ik herinner mjj. in New York zijnde, dat ik naar huls schreef: „Ik geloof, dat hier alle menschen 's morgens met schrik wakker worden, schielijk wat k leeren aanachleten, schteljjk wat eten naar binnen gooien en dan de straat ophollen, om te bijjvea hollen tot se 'i avonds op hnn bed in elkaar sakken, om den volgenden morgen dezelfl» vertooning weer opnieuw te begin nen. Twee woorden hebben dit land Ik bedoelde Amerika groot gemaaktG o ahead, en Allright; maar diezelfde twee woorden znllen 't vernielen. Dadelijk gereed alles te doen, heeft er ook geen over weging plaats, als 't gedaan ie. 't Is een leven van draven zonder nadenken, een leven van elkander en zichzelven ten onderste boven loopen. Geen tjjd om 'n ontvangen brief te lezen, minder nog om dien te beant woorden. Gsen tjjd om te eten, geen tjjd om 'n krant, laat staan 'n boek te lezen. Het zich kleeden voor 'n comedle of ooncert gebeurt met 't eten nog ln den moed, schel den op de meid, dat de schoenen nog niet klaar zjjn, de knoopjes willen niet vast. 't dasje laat zich niet strikkenen dan eindeljjk, ca veel heen en weer vliegen, na veel denren- gegool, er op uit, om kanst te genieten, om zjjn geestelijk leven op te bonwen eci te ver sterken. 'n Verstandig mensch lacht er om, maar ik ken er velen zeer velen, die 't doodge woon vinden Zoo was 't In Amerika en zoo Is 't ook hier. 't Wordt meer dan t§d, dat we elkaar tegen die ziekte van druktemaken en over haasting gaan waarschuwen. Voor den eersten keer heb Ik zoo'n waarschuwing gehoord in 'n Amerlkaansch stadje. Amerika is origineel men mag er gernst Iets zeggen, wat nog nooit gezegd Is. De waarschuwing was in dezen zinDe voorganger sprak naar aan leiding van het Scheppingsverhaal alt Genesis. Hij begon met harde woorden te zeggen tegen zgn landgeDooten, die geen tjji hadden om te werken of te bidden, wier heele leven scheen te bestaan uit 'n wedloop. Amerika, zei hg, is a hnny, maar dat was tegen Gods bedoeling. Als God hurry wilde ge kant zeer goed 't woord „hurry" vertalen door ons „herrie" dan zou hjj hemel en aards geschapen hebben la 'n oogwenk Dat had Hij gekund, omdat Hjj almachtig ia, maar Hg deed 't niet, Hg nam er den tgd voor, Hg deed er zes dagen over. Maar wQ, soo ging de predikant voort, wg, die zoomin een hemel zullen bouwen, als een aarde stichten, wg. die niets anders te doen hebben, dan 'n beitje voor elkander alt te wgken, om elkaar niet tegen 't ïgf te loopen, wg willen alles doen in 'n vloek en 'n zucht, en doen daarom niets goed, maken elkander het leven onaan genaam, en draven de eerste helft van ons leven zoo hard, dat wg het laatste gedeelte doorbiengen tusschen canapé en bed, om uit te rusten van vermosidheld eu onze over spannen zenuwen tot badaren te doen komen Zoo ongeveer luidde die toespraak. Ik heb er toen 't mjjee van gedacht en 't niet onver- makeigk gevonden. Maar later Ik ben die preek nooit vergeten. Telkens dacht ik er aan. En toen ik later ook medegesleept werd in diac zenuwachtigen stroom van tien dingen tegel gk te doen, toen ik ook door den drang der omstandigheden, en misschien ook wel door den drang van mgn eigen geaard heid, aangegrepen wes geworden door de ziekte onser eenw, toen heb ik gevoeld, dat die voorganger in sgn eenvoudige en ongekun stelde toespraak waarheid had gesproken. Wg zgn n herrie, we vermoorden ocszelvenen 't geslacht, dat wg genereeren, zal er nog ellendiger aan toe zgn. Waar zgn de stille uren, de lange avonden, de mooie vertellingen, waar zgn de huiselgke omge vingen, en waar is het huiaeiijkgeluk gebleven t Ij draven en even zitten, om dadelgk weer verder te draven. De lang Goudsche pgpan dwongen ons om ruatig te zgn, die heten geen draven en gooier, toe. Maar zg zgn nit de mode en in onbruik geraakt. Alleen bg enkele verstandige menschen worden ze nog gevondenvoor mg geven zjj aan 'n gezin, waar men se aantreft, 'n cachet van degelgk- held, 'n gevoel van veiligheid en rnst En daar hebben we behoefte aan, behoefte als aan brood. Mtar het publieke leven gaat er dwars tegen in de paarden loopen niet hard genoeg meer, 'n automobiel doet 't vlugger, ook al rent hg 'n paar menschen tegen de vlakte en slchselven te pletter tegen 'n mour. De treinen hier krggen den naam van te kruipen, vergeleken bg wat men ziet in *t buitenland met mevrouw Von Behren heb gezien." Een schreeuw van woede weerklonk door de kamer. Rik tuimelde als een bal tegen den ward. Met gebalde vuist bad Ruth hem in het gelaat gebeukt. Krjjtwit, van woede bevend, stond zg voor hem. „Katzeide hg en veegde zich langs neus en oogen. En dan keken beiden naar Jesta om. Die lag daar met verdraaide oogen had blauwe lippen, snakte raar lucht en drukte de handen tegen de borst. „Moeder 1" schreeuwde Ruth op gilleaden angsttoon en wierp zich over hsar heen. „Moeder 1 geloof hem niet 1 Het is niet waar! Ach God. moeder I" Onder haar han den werd haar moeder mat en levenloos. Haar srangetrokken vingers spreidden zich uit. „Zg stertt I" jammerde Ruth „Zjj sterft en jjj hebt haar vermoord 1' Met een luid weeklagen bleef zg op het bed liggen, zelf meer dood dan levend Rik keek nog eens met schuwen blik naar beiden en sloop de kamer uit Ni was hg hier klaar Toen Henrik Gehrte naar huis kwam met een grooten vrede in het hart, werd hjj met het bericht ontvangen, dat Jesta een hartaandoening had gehad, in een diepe onmacht was gevallen, en dat er om een dokter was gezonden. „Lieve God, is het dan nog niet erg genoeg 1" zuchtte Henrik in zichzelf, hing met een moede beweging de muts aan den kapstok en ging naar de slaap kamer. Ruth kwam hem in de deur tegemoet en trok die zacht achter zich toe. Zj zag er ellendig uit,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5