De kinderen van mijnbeer li kthiiusi. FEUILLETON. Zondag 7 Oef. '06. 50e Jaargang. No. 4193. TWEEDE BLAD. Arrondissement^ Recht bank te Alkmaar. Schager Corai. LVI. Ik zal maar dadelijk beginnen met mijn te-kort te biechten: Ik ben niet naar Carré geweest. En als er nu een uwer over wil komen, om dat gedeelte van mijn werk zaamheden over te nemen, en zjjn veege lijf bloot te stellen aan stompen, duwen, gooien, trappenals hij tot de klare bewust heid wil komen, dat hij likdoorns heeft, dat zijn knappe uitgaan's-jasje op zijn rug met sigaren kan ingebrand worden, dat zijn hoed zoo laag van bol niet wezen kan, of hij is nog lager te slaan, nu, die moet dat dan maar doen. Maar 't is mij te machtig, Ik heb er tot twee keer toe iemand heen gezonden om plaatsen, 's ochtends tien uur. Bij half een kwam hij terug zonder kaartjes. Dat was de eerste keer. Ik speelde op; morgenochtend weer er hoen. Toen kwam hij terug met'nbebloeden kop en 'n blauwoog. Maar hoe komt dat dan? Och, meneer, die opkoopers11 Maar koopt dan 'n kaartje van die opkoopers. En ik had maar 'n rijksdaalder bij me!!! Is dat dan niet genoeg? Neen, meneer, ze vragen net wat ze willen. Ga er dan morgen 'n half uur vroeger heen, en vraag om den bureaulist te spre ken en duwt 'm 'n paar kwartjes in zijn han den, en dan zal je wel plaatsen krijgen. Neen, meneer, dat doe ik niet. En hij zei er nog zoo'n leelijk woord bij, dat ik begreep, dat hij 't ornstig meende, en maar niet verder aandrong. Den anderen dag ontving ik zijn declaratie „Onvange van Meheer H. d. H. wegens het haale van kaarttjes bij Karee dindag twee uur 0.50 woensdag 0.50 voor op me ziel gehad 1. total 2 gulden Uw dienstwillige Kees Waaghals. Kruier voldaan. Toen ben ik, als baas Jochem 1) uit het kinderversje, er zelf heen gegaan; eerst 's morgens. Geen denken aan. Toen's avonds. Er was gezegd„Meneer, kom van avond tegen acht uur. Ér worden soms plaatsen per telefoon besproken, en die worden tot acht uur gereserveerd. Maar dan komen soms de besprekers niet; en als ze 'r om acht uur niet zijn, worden ze aan anderen afgestaan, al moet er dan ook soms wel eens wat bij." Maar 't was 's avonds ruim zoo erg als 's morgens, 't Leek wel 'n beleg; en tus- schen al die herrie dreunde in mijn hoofd een les uit ons jongensleesboek„Metz was gevallen; Frankrjjks sterkste vesting, die nog nooit hare poorten voor den vijand had geopend, had zich overgegeven met honderd en-zestig duizend man." Bomdaar kreeg weer 'n opstopper, 'n Meneer, die naast mij stond, maar niet vallen kon, vanwege het gedrang, zieltoogde, 'n Juffrouw had haar taschje laten vallen, maar kon 't niet op rapen. 't Was dringen zonder te vorderen. Totdat er eindelijk, zeker op 'n stoel of zooiets, 'n livrei over de menigte schreeuwde, dat er geen plaats meer was. Dat gaf ver ademing. Van lieverlede dijde de menigte en ver liep als 'n hoop mieren in den donkeren avond. Maar we konden 't niet ver brengen. Gekneusd en half ontveld brachten we 't tot 't Rembrandts-plein, waar we uitgeput op 'n paar stoelen in elkander zakten, en tot de ontdekking kwamen van den désolaten toestand, waarin zich onze arme kleertjes bevonden. Ik had 'n brandgat van 'n sigaar op my'n linkerschouder, en Kees was zijn horloge kwijt. Enfin,we hebben van heel Carré niets anders dan den donkeren gevel gezien en 'n brok van de verlichte vestibulegeen zier meer, geen Koning 'Kziezoowat, geen Alva A b d u 11 a h, geen M a g a 1 y s, geen steek maar geen mensch kan 't ons toch heeten liegen, dat we naar Carré geweest zijnals banala stigmata dragen we de bewijzen er van aan ons lichaam. Maar de verklaring van ons treurig we dervaren wachtte ons. Daar, op dat Rem- brandt-plein, was 'n heer, die ons en onzen kommervollen toestand gadesloeg. Toen wij, op zijn informatien. hem mededeelde, dat wij bruinen Napoleonskop, met zün Coriolanus- wagerijtje, één lapje van honderd maar, om imr arr^ trorati z. iw naar Carré geweest waren, was hij zoo be- kop, met zijn tintelende oogen, met zijn kort langstellend te vragen, of wjj gek waren.-- en stevig figuur. Kijk 'm maar eens opzijn pooten staan. Een olifant zou 'm nog niet omloopen. En als iemand u dan vertelt, dat Er zijn van die menschen, die op zóó'n délicate manier gegevens weten te verzame len over uw persoon en omstandigheden, dat hun discretie u confuus maakt, en 't ant woord bijna niet gegeven kan worden. Ik zweeg althans en Kees, geloof ik, ook. On gevraagd deelde hü ons verder mede, dat in de Septembermaand niemand, tenminste geen fatsoenlijk mensch, naar Carré gaat. Dat is de uitgaansmaand voor de plebejers. W ij bogen even ter oorzake dezer uiting van waardeering, en ik nam mij voor dit te melden aan myn broer, die verleden week C arré bezocht had. Waarom zou je iemand zijn reputatie verbergen? Wij waren voldaan, en kochten bij 'n apotheker 'n paar doozen pleister. Als ge jn Amsterdam zijnde, een heer ontmoet met 'n bebonden hoofd of zijn arm in 'n doek, spreek 'm maar aan. Dat ben ik of 't is Kees. Vraag dan enkel maar: Is u misschien bij Carré geweest Het verhaal volgt dan wel. Louis Bouwmeester is terug. Verleden week al; maar toen was mijn brief al weg. Niemand buiten Amsterdam weet, wat dat voor ons beteekent. Dat is alsof de koning komt! Dat is alsof uw vader, uw broer, uw liefste vriend, dien ge in lang niet gezien hebt, plotseling voor u zou staan, en zeggen zou: Daar ben ik. Bouwmeester is de gemeenschappelijke vriend van heel Amsterdam in 't algemeen, van ieder Amsterdammer in 't bizonder. Hij loopt zijn hoed maar te lichten, evenals 'n Roomsch priester, evenals 'n burgemeester, omdat er zooveel hoeden omhoog gaan als hij passeert. Durvers, die 'm nog nooit 'n hand hebben gegeven, stralen nu bonsweg op 'm af en zeggenDag, meneer Bouw meester, welkom in 't vaderland. En dan schudt hij de hand van dien on bekenden enthousiast en dan hangt 't van den persoon in kwestie af, wat hy antwoordt Dat kan wezenDag meneer, dank je wel OfDag kerelDag jongenDag ventMaar 't is altijd hartelijk. Negentig procent van de Amsterdammers is vriend van Bouw- meoster, ook al kent hij ze niet. Zij kennen hem allen. Ik heb bij zijn aankomst aan't Centraal-station menschen gezien, die onder hun lachen en roepen van „Hoera1" door, de tranen van blijdschap in de oogen barstten. Daar hadt ge bij moeten wezen. Wat 'n bloemen! wat 'n bloemen- Wat 'n handen geven! Wat 'n blijdschap! Wat 'n zoenen! 'n Mensch had zich kunnen verbeelden, dat hy op 'n groene bruiloft was, als 't jonge paar pas van 't stadhuis is teruggekomen. Men hoorde stemmon van allerlei kleur, van Cor-Schulze, van Myin, van Louis de Vries en van zoovele anderen, maar 't meest er kenbaar was 't mooie, diepe, sonore geluid van den grooten man. Hoorde-je 'm daar wel Dat was Oedipus! Dat wasLodewijkXI! Dat was Voerman Henschel 1 Ja, die stem van Bouwmeester kan alles. Ze hebben 'm in Indiö den bijnaam gegeven van „Toean Setan": „Meneer de D u i v e 1" en dien naam mag hij als'n veer op zijn hoed dragen, als hy „Voerman Henschel" speelt; maar wie hem zagen als „de Graaf van Dorincourt", als de grootvader van den „little Lord Fauntleroy": „De kleine lord"; wie hem daarin zagen,of als O e d i p u s, als G a b r i e 1 B o r k m a n, die zouden voor het woord „Setan" misschien wel 'n woord zeggen, dat er lijnrecht tegen over staat. Wie kan Bouwmeester als tooneelspeler evenaren? (Irvingh is dood). Zijn rijk be snaard gemoed heeft uiting voor elke aan doening. Gij bespreekt 'n plaats in den schouwburgge betaalt uw paar gulden, ge doorleest 't programma, ge bekijktde tooneel- circonstancesmaar als Bouwmeester binnenkomt, is alle gedachten aan schouw burg en tooneel weg. Weet ge nog hoe hy in Gabriël Borkman binnenkwam, nadat hy acht jaren lang daar boven op die kamer heen en weer had ge- loopen, altjjd weer heen en weer, heen en weer, als 'n dier in zijn hok, acht jaren lang? Weet ge dat nog? Waar bleef toen zoo opeens de comedie Hebt ge zyn Oedipus gezien? Och, die gaat men niet zien; die gaat men onder gaan; die gaat men doorleven. Had Sopho- cles dat nog eens kunnen meemaken Zulk een tragedie bestaat er geen tweede, en zulk een vertolker als Bouwmeester is, evenmin. En dan zyn zuster Mevr. Mann naast hem als lokast e. Zyn er dan nog menschen in de zaal, die vragen, hoe laat het is, of weten willen wie deze of die rol speelt Ik geloof 't nietwant dat is natuur en ik geloof, dat Bouwmeester in die laatste acte diep ongelukkig is, echt diep ongelukkig omdat hy dan werkelyk Oedipus is en geen Bouwmeester. En nu is hy terug gekomen, deze wonder hy vier-en-zestig jaren is, dan gelooft ge 't niet, want hy gaat in vlugheid voor geen jongen van twintig op zy. Wat zal Holland doen, nu Bouwmeester weer hier is? Wat zal „Het Nederlanlsche Tooneel" doen Zullen ze op 't Leidsche Plein hem niet vragen om 'n onderhoud En wat zal hy dan antwoorden? Laat ons hopen, dat 't van twee kanten wordt ingezien, dat Bouwmeester zyn eigen lijke plaats op 't Leidsche Plein is, en dat beide partyen loeren wat water in hun wyn te doen, en dat wy Bouwmeester nu maar hier mogen houden. Wat zou dat 'n winst zyn voor Amsterdam! Hier is zyn plaats, en niet in Samarang of te Batavia. Hier heeft hy vrienden en vereerders te over. Wat doet hij in dat apin dat vreemde land Blyf hier, BouwmeesterBlyf hierWe hebben nu genoeg gevoeld wat we misten, toen ge weg waart. Blijf hier! Het geld blyft 'ngroote rol spelen in de wereldook in ons Amsterdamsche leven. Invallen in speelhuizen van allerlei soort geschieden byna dagelijks. Op den Nieuwen- dyk sprongen 'n paar van de overvallenen 't raam uit misschien de minst schuldi gen de rest ging mee naar den politiepost, waar zy in 't kruisvuur kwamen. Een dag of wat later „Inval in het speelhuis in de Vondelstraat". Maar dat laatste muisje zal wel 'n staartje hebben. Het optreden van Captain 'Johnston doet vermoeden, dat hy 'ter niet by zal laten zitten. En de kleine twin tig vreemdelingen, waaronder twee dames allen overvallenen en overgebrachten naar den politie-post op 't Leidsche Plein die 'n dag of wat geleden een bezoek aan Mr. Van Gigh brachten, om inlichtingen in te winnen, hoo zy in dezen hadden te handelen, schynen de zaak heel anders te bekyken dan de Am sterdamsche politie. De respectieve gezanten zullen in do zaak gemoeid worden, en dan zullen de interna tionale overeenkomsten en verdragen met Engeland, Amerika, Frankryk. Rusland, Duitschland, Spanje want al die nationa-voetje voor voetje, liteiten waren aanwezig het moeten uit-1 dat men dadelyk maken of hier 'n daad van recht of willekeur gepleegd is. De groote vraag zal beantwoord moeten worden, of iemand in zyn eigen huis met vrienden spelen inag, ook om geld. Engeland dit weten we nu al stelt de Amsterdamsche politie in 'tongelyk. Als de vraag is uitgemaakt over „eigen huis", dan zal het luidenMy houso is my c a s 11 e. Amerika staat in dit opzicht aan de zjjde van Engelanden Frankryk zal waarschynlyk niet op onze hand zyn. En buiten alle wetten om, blyft 't voor 't gezond verstand 'n moeilijk vraagstuk, of iemand in zyn eigen huis al of niet mag spelen om geld, mag dobbelen. Allerlei vragen zullen ryzen. Mogen men schen, die kaartspelen, ik kan niet kaar ten dit doen om geld Mag iemand by courses te Duindicht, te Hilversum, wedden op de eerdere aankomst van een of ander paard Mogen aan de groote beurs to Amsterdam voor millioen guldens effecten worden verkocht, die over drie maanden of over drie dagen blyken geen dubbeltje waard to zyn? Mag iemand in zyn eigen huis en met zyn eigen geld, doen wat hy wil Ja of neen er misschien twee of drie voor terug te ontvangen! Och, 't is zoo verleidelijk, 't is zoo echt 'n zonde, om te vergeren, 't Is zoo heel anders dan inbreken of kwartjes- vinden, of valsche-munt-slaan. 't Gaat zoo buiten je wil of je toedoen om. Maar, letwel, ik zeg niet, dat de politie in haar ongelyk is. Ik ben nog nooit com missaris van politie, of agent of rechter geweest, en ik ken zoomin de politiewetten als de wetten over strafrecht. Moeten ze ons opsluiten; in godsnaam dan maar. Myn conditie en myn positie zal er wei nig door veranderen; ik zit toch altyd opgesloten. En of ik nu hier op myn kamer zit of op Weteringschans, dat zal zooveel verschil niet maken. We zullen maar in afwachting leven, en wachten, totdat ze ons komen halen. Tot ziens dus. H. d. H. Aanteekeningen 1). 't Hier bedoelde kinderversje luidt: Baas Jochem stuurde Jooqje uit Om haver te gaan snyden Joosje sneed de haver niet En kwam ook niet naar huis. Toen zond baas Jochem Poedel uit Om Joosje te gaan knauwen; Poedel knauwde Joosje niet, Joosje sneed de haver niet En kwam ook niet naar huis." Enz. enz. Totdat eindelyk baas Jochem er zelf op I uittoog, en de haver gesneden werd. Baas Jochem bracht 't dus tot 'n beter einde dan ik. De opvoedkundige waasde van dit kinder versje is reeds door Aesopus neergelegd in de fabel van „De Leeuwrik en haar jonge n". De schryver van bovengenoemd kinder- versje heeft aan die fabel de moraal ervoor ontleend. Ik raad allen menschen aan, beide verha len uit 't hoofd te leeren, en ze stoods te gedenken. Men blyft dan voor veel teleur stelling gespaard. P. 8. Eerder dan wy hadden verwacht, is de verlichting der Kalverstraat gereed gekomen. Zy prykt 's avonds met haar booglampen, in volle glorie. Het Leidsche Plein nadert zyn voltooiing En de geruchten gaan, nadat de straat gereed is, beginnen zal de huizen aan de overzyde van den schouwburg af te breken. Van bevoegde zyde verneem ik, dat de Raad van Beheer van de Vereeniging „Het Ned. Tooneel" den Heer Louis Bouwmeester heeft laten polsen over een door den Raad gewenscht onderhoud. H. d. H. Ik las in „De Schager Courant" van verleden week Donderdag, dat Sir James Brown courantenlectuur „een bolwerk vond tot het behoud van onze gezondheid". Hy noemde die lectuur „'n geneesmiddel tegen zenuwinspannenden arbeid". En zei ten slotte, dat, „indien men do couranten wilde afschaffen, men dan tegelijk de gekkenhuizen wel vergrooten kon". Welnu, wordt de laatste vraag, hierboven door my gedaan, ontkennend beantwoord, dan mag men de tuchthuizen wel vertien- dubbelen en vorgrooten. Want dan staan negentig procent van 't menschdom schul dig. Dan zullen er processen te voorschijn komen van koop en verkoop door overlede nen aangegaan, die, door welke omstandig heden dan ook, niet geheel en al afgedaan konden worden, en nu nog hangende zyn. Dan zie ik myn lieve, ouwe tante, die zoo graag haar whistje speelt, en mot zoo groote voldoening haar gewone dubbeltje in haar knipje bergt, ook nog naar 't tucht huis verdwalon. Dan blyf ik er óók niet uit, en God weet, wien ik daar dan nog tusschen die dikke muren ontmoeten zal, dien ik altyd als braaf mensch gegroet heb; en die ook gek op zal kyken, my daar te zien. Dan worden wy 'n volk van tuchte- lingen! Want och, lieve lezer, ik heb 'n Zitting van Dinsdag 2 October 1908. Brrr1 wat 'n weer 1 Haast geen enkele beklaagde, die vandaag den moed had, zijn Zondagsch pak er aan te wagen. Zulk 'n regentje dat heel sterk aan het openen van de sluizen des hemels in Noach's tijd doet-denken, is dan ook heusch wel instaat, om lieden, die overigens tóch al niet veel i belang in d'r lui zaakje stellen, stil by j moeders pappotje te houden. Niet dat dergelijke heeren voor 'n klein I geruchtje vervaard zijn! Integendeel 1 Er! waren vandaag diverse helden te bewonderen, al kon men dan ook, door hunne „uitstedig- I heid" alleen van 't nopens hen op schrift gestelde genieten. Daar heb je bijvoorbeeld No. 1 van 't répertoire. Hy die van zyne voorstelling had willen genieten, zou zich op Donderdag 19 Juli j.1. 's avonds ongeveer half 8, hebben moeten bevinden in 't café Central van don heer K. I Willig op 't Hof, te Alkmaar. Up dat tijdstip trad daar mijnheer Johannes Duin op, tot het geven van gratis-voorstellingen. Beladen i met 'n kwantum pierenverschrikkertjes, waarvoor men alle respect moet hebben, was sinjeur binnengezeild in gezelschap van zyn broer en zekeren Kager, die meer de rol van figuranten vervulden, 't Was vreeselyk mooi wat ze deden, dat kun je begrijpen en daar Willig zelf niet in zyn café was, kan hot geen verwondering wekken, dat zyne ega; Grietje Govers, het lieve klaverblaadje spoedig „loof' was en om die reden „den meer en meer gebruikelyken weg" insloeg en de politie waarschuwde om er de weinig sym pathieke gasten uit te kieperen. Dat ging echter zoo maar niet. Wel was agent Brouwer spoedig op de plaats des onheils, maar alleen, dat bleek al gauw, kon de „diender" tegen de onwillige luidjes niet heel veel uitrichten. Doeh toen de agent Koman ook ten tooneele verscheen, trad de geschiedenis voor ons drietal een andere phase in. Met Johannes hadden ze verreweg ojgroot respect voor u, niet minder dan voor den meesten last, die wou by dit en bjj dat mensch. Ziet hem maar eens gaan met zyn myzelven, byna weer; maar 'n kansje, 'n beslist niet weg vist niet ök niet! Toch raakten alle drie ten slotte buiten de deur. Toen was Johannes buiten op straat echter zóó verregaand ongenietbaar tegen de hand havers van de Alkmaarsche rust en vrede, dat de heer Officier heden alle aanleiding meende te hebben, om wegert» wederspan- nigheid eventjes 14 dagen gevangenisstraf tegen Duin te eischen. Hierna werd de zaak van den heer Officier van Justitie contra Pieter Groen, uitgeroepen. Doch was zooeven Duin afwezig, ook Groen bleef absent. En dan waren er nog maar twee van de 3 getuigenMet zóó weinig materieel wou de rechtbank toch liever niet aan 't werk. 't Tweetal getuigen moest dus maar weer ophoepelen en ze zouden mot dit zaakje nog maar wat wa«h- ten. Misschien, dat er straks wel meer „volk" thuis zou zyn. Enfin, nu moest er maar gauw 'n andere beklaagde aan gelooven. Als zoodanig moest Cornelis Hedde Buis, een fabrieksarbeider uit Hoorn, die ook al niet was verschenen, opkomen. Keesje werd op vereerend verzoek van Mr. Cnopius behoorlijk verstekt en daarna werd er met het voorspel een aanvang gemaakt. Dat speelt in den tyd, toen er met de voor bereidselen voor de prachtige Rembrandt- feesten tal van handen bezig waren, niet het minst in Hoorn. Nadat we de ambts eed i ge verklaring van den verbalisant, den agent van politie, W. J. Sanders, hadden hooren voorlezen, nam de heer Griffier een ander, niet minder gewichtig document ter hand en las 't den aanwezigen voor. 't Bleek de geloofwaardige verklaring van beklaagde te zyn. Hierna laten we in onze verbeelding het scherm een oogenblik zakken; dan komt 't eerste bodryf. 't Is nacht tusschen 20 en 21 Juli dezes jaars. Alle slapende burgers van Hoorn zyn rustig; slechts erfkele nachtvlin ders fladderen nog hier en daar en maken meer gera»s dan men als wetsdienaar mag dulden. Agent Sanders hoort naby de her berg van Nooi in de Muntstraat 't gebalk en ontwaart een clubje matrozen en eenige burgers, waarvan er één, meneer Hedde Buis hem een geweldige tik omdeooren geeft als hy de „heeren" dringend verzoekt hun gemak te houden. Dat Sanders daar van 'n verbaaltje opmaakto, ligt voor de hand en hoewel Hedde Buis later uit een heel ander vaatje tapte en den Officier schreef of hjj asjeblieft met een geldboete er af mocht, vond deze Ambtenaar, toch dat Keesje wel een week gevangenisstraf had verdiend en requireerde dan ook in dien zin. Andries Zwart en Willem Stam, een paar jeugdige visscherlui uit Egmond aan Zee, waren den lsten Augustus j.1. zoo onhandel baar, dat ze er loelyk inliepen. 't Toeval wilde dat ze toen ter hunner woonplaatse hunnen dorpsgenoot, den vracht rijder Reier Martinus Wyker ontmoetten, die met paard en wagen halt wilde houden. Stellig had Zwart nog een oude rekening met hem te vereffenen, in figuurlijken zin gesproken althans, hy hield 't vracht- - mannetje aan en wilde maar direct aan 't knokken ook. Wyker's vechtlust was echter lang niet evenredig aan dio van Zwart, en Stam, hoewel die een ziekelijk ventje is, kwam er dan ook heel gauw als arbiter tusschen, doch kon het onheil niet bezweren. Dat had Johannes de Wit, de veldwachter in de gaten en die kwam aanstormen om don vrede te bewaren en den woesten Zwart van Wyker af te scheuren. Maar toen kwam Stam zyn kameraad Zwart te hulp en verzetten zy zich beiden zoo geweldig tegen De Wit, dat deze inder daad de handen vol had. 't Was niet iets om 't den jongeheeren zoo maar te schenken en de veldwachter kalkte beiden dan ook netjes aan. Wegens wederspannigheid eischte de O. v. J. eindelijk tegen elk f 10 boete of 10 dagen hechtenis. Beklaagde Christiaan Heeres, was ook eenvoudig stilletjes thuis, te Den Helder, gebleven. Chrisje is den 28sten Juli jl. raar „doende" geweest. Hy bevond zich toen ter zijner woonstede op den Kanaalweg, waar hy 'n hooggaande ruzie kreeg met 'n woesten visscherman, die hom voor het minst wilde vermoorden. Dat is lang niet malsch en Chris liep dan ook, zoo hard als hy het maar geleerd had om zyn hachje te redden. Moer dood dan levend, van angst, woede, vermoeienis, en meerdere op het moment om den voorrang kampende eigen schappen, stormde de stumper holderde bolder het politiebureau in. En juist bytyds. Want die vreeselyke „vischkerel" had hem haast by de kladden gekregen. En ware dat gebeurd, Chrisje's lijkrede ware wellicht al lang en breed gehouden geweest, Nii echter was hy zoo veilig als in Abrahams schoot en kon hy even rusten van de vermoeienis sen des levens. Den visscherman werd aange- 17. o E» terwjjl Gsrtie den luitenant Rollinnu bespiedde, dacht zjj aan den namiddag op Egbert's kamer en hoe zjj toen „een recht kranig en ridderlijk kereltje" gewenscht had. En dat was hjj daar. Ia zyn unitorm zag hy er wel wat kra niger uit, dan nu in sjjne touristenpak. Maar de burgerkleeding stond hem toch goed. Komisch overigens, hoe klein de wereld toch iain Berlyn heeft men elkaar v°or de eerste maal gezien en nu onver dachte ia het Pitti-paleisik dacht, dat au op manoeuvre was, en hy dacht *eker, dat ik goed en wel aan de Neekar *3 dacht aoo by zichzeiven„Wat tten, als hy my straks balaagatelling in de Was in eens op den achtergrond wendde hy aich om, hy zag haar, d i ,^'ting aan sjjne verbazing, kwam l®®*MÏk op haar toe. Mot een hartelyk T^eed gelaat riep hy uit„Wel, geachte gelukt**eü>delÜk «Gelukt hjj oogen opsei Al haar kunst Op «Ja - ja, gelukt Is dat aoo vreemd m dag was ik is Heidel berg bjj mjjne ouders, en wilde u myn beloofd be zoek brengen maar hoorde aan uwe villa, dat u naar Italië waart, waarschjjnljjk op de terugreis, waarschjjnljjk in Florence. Dat is allee. Nn wanneer men iemand in Florence zoekt, vindt men hem allicht En het allereerst wel hier in Pitti." Hjj laohte weder, harteljjk, vrjj. „En was hst niet hier geweest, dsn had ik toch nog vertrouwd op myn goed gesternte Was de reis heerljjk Hoe gaat het met uw echtgenoot Gsrtie ward nu toch wel een weinig verlegen Hy had op ajjn goed gesternte vertrouwd Hjj heeft u ons reeds in Heidelberg willen opzoeken Maar dadeljjk aeide sjj tot aiohaelve „Luitenants-galanterie I Moet niet zoo zwaar worden opgenomen en zjj beant woordde ajjn groet. Langzaam wandelden zjj verder, hier en daar voor een achiiderjj bljjvende staan. Rollin gaf haar nu van elke schildery eenigs verklaring en merkte daarbjj lachend op: „Wie had dat durven denken, dat ik nu hier nog als cioerons van dianat kon ajjn aan ds geleerde vrouw van myn geleerden vriend en geschied verscher." En wat ia hjj een uitstekende cicerone. Voor my tenminste aoo dacht zjj. Beter nog das Walde zelf. Rollin was al voor de vierde maal in Florence en beschouwde de heerljjke kuist- schatten dezer atad nog met deaelfde ntl-ve bewondering, als ajj aelve dat deed. Hjj sprak niet over kunstgeschiedenis, hjj sprak slechts over de kunstwerken, over den j indruk, welken ajj op hem maakten Maar hg stond hooger dan de leek Hjj had een sterkootwikkelden kunstzin,had veelgelezen wist te schiften en te vergeljjkea. Toen zjj nog eens voor Rafall's stuk stonden en hjj h«»r verhaalde, hoe hjj gisterenmid dag ook reeds bjj deae schiiderjjen had verwjjld, prees ajj ajjn kunstzia. „Ja mevrouw daarin steekt nu eigen- ljjk niets verdienstelijks", antwoordde hjj eenvoudig. „Ik stel nameljjk veel belang in landen en volkeren, ik reis aoo gaarne en ik heb een goeiden vader, die er steeds voor sorgt dat ik met de vacantie een welge vulde beurs heb. En goddank, in deze dagen van vrede is men bjj ons met vacantie niet aoo schraal En aoo ben ik nu in de galerjjen gekomen,eerst als een blinde. Ook heb ik op de militaire academie voorlezingen gehoord over landen en volken en daaruit het myne behouden. In de vorige vacantie ban ik in Spanje geweeat en heb daar Velarquea en Ribcia leeren kennen het is dus niet te verwonderen, dat ik bizonder belang stel in de schilderyen." Zoo waren twee, drie uren verbalend snel verstreken. Toen ajj eindeljjk afscheid namen van elkaar, vroeg hjj, waar sjj gelogeerd waren. „In Grand-Hotel „Dal veroorloven mjj myne middelen nietik vertoef in een klein, echt Icaliaansch hotel Steils d' Italia - maar het is bescheiden. Mag ik u myne opwachting komen maken Zy aarzelde een wjjle. „Wat ïal Walde er wel van aeggen Maar toen dackt sjj „Hjj ia de regiments-kameraad van Egbert, hjj heeft ons in Heidelberg een beaoek gebracht en met een aekeren trots dacht ajj toen „Nu, dan moet Walde maar eens een weinigjo brommen „Myn man zal het zeker zjer aardig vinden, mjjnheer Von Rollin." Terwjji sjj naar bet hotel reed, gevoelde sy toch wel een weinig gewetenswroegirg. Het lag zoo geheel niet in haar aard, op Walde's meening vooruit te loopensjj deed het nu vjor de eereta maal. Maar in aokere mate ganoot ajj er toch van „Eigenlyk heelt hjj zoo ieta verdiend Maar hare bezorgdheid was geheël over bodig geweest. Toen ajj haar man mede deelde, dat ajj Rollin had ontmoet, schonk hg daaraan weinig aandacht Toen Rollin sa!f kwam, noodigde by hem ten eten en was seer vriendeljjk tegen heman als Rollin vroeg, waarheen ajj morgen dachten te gnan, aeide hjj„Ik moet in Lauren- aiana werken dat ia niete voor u beidaa. Z jjt gy al te Bargello geweest, Gertie Dat uitstapje soq mjjne vrouw aeker ster bslangryk vinden, mjjnheer Von Roliin. Gy moet weten, dnt myn vrouwtje seer gevoelig ia voor bet testbare, gemakkeljjk bereikbare en gaarns reist op de manier van hen, die Baedeker opvolgen. Maar dat kan ook niet anders, bjj de ge brekkige opvoeding der jongs dames in de kunstgeschiedeais." En als vergoeljjkend liet hjj er op volgen „Trek je dat maar niet aan, Gertie als je voor de tweede en de derde maal in Italië komt. sult ge ook wel van de grootere fynheden veratand krygen." Dan waren Gertie en Rollin dageljjks bjj elkaar geweest, een week en langer, som wjjlen met Walde, maar meest alleen. Door de galerjjen waren ze samen gewandeld, in de kleine cellen van ~t>et klooster Szn Marco had den ajj gestaan,in een wagentje waren sy naar Monte Oliveto gereden en samen hadden zjj het elegante leven vaa Florence bewon derd. Als twee goede, geljjkgeetemde ka meraden f aker I Elk hunner schreden had een vreemde mogen bespieden, elk hunner woorden mogen hooren. Rollin bleef steeds dezelfde, was steeds opgewekt, vroolyk, frisch, vriendeljjk en ridderljjk. Gertie genoot vrooljjke uren en vrooljjke dagen. En Walde was opgeruimder dan hjj gedurende de heele reis was geweest. Kort vóórdat de reis tin einde was, wilden ay met hun drieën naar Futole. In^ het laatste uur trok Walde aich terug. Zoodoende gingen Rollin en Gertie samen. Beiden waren in een bjjna overmoedige luim. De son schitterde aan den hemel en over de hooge muren hingen de late rozen in groote trossen. Steeds weer, wan neer eenige flinke jongens en meisjes een wedloop begonnen met het rjjtuig, liet Rollin stilhouden en kocht bloemen van hen Yandzeg wil ik eena veel geld uitgeven. Het ia vandaag aoo heerljjk In Gertie g schoot hoopten de bloemen zich °P' ^?.a ZÖ knikte telkermale aoo vriende ljjk, zjj had de bloemen zoo lief. Ea er was nog wat anders daarbjjWalde schold steeds op dat „bedelaaravolk'', die toch zeo mooi konden smeeken en vragen in hun welluidend Toscaansch. Daarna hadden ajj de bloemen aan den caféhouder toevertrouwd en waren in de koele kathedraal de Madonna van Fra Aogelica gaan bewonderen en waren zelfs tot aan San Ailessandro opgeklommen. Hier waren ajj op de breede steenen muren gaan fitten en hadden in het heerljjke Arno-dal nesrgekeken. Zonder een enkel woord te een heele poos lang, Het was te mooi: die groene weiden, die buiienzee diep beneden met hoog opschtetecde tcr>-ns de met villa's bezoomde wegen en daar achter de bergen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5