De kinderen van mijnbeer
li kthiiusi.
FEUILLETON.
Zondag 7 Oef. '06.
50e Jaargang. No. 4193.
TWEEDE BLAD.
Arrondissement^ Recht
bank te Alkmaar.
Schager Corai.
LVI.
Ik zal maar dadelijk beginnen met mijn
te-kort te biechten: Ik ben niet naar Carré
geweest. En als er nu een uwer over wil
komen, om dat gedeelte van mijn werk
zaamheden over te nemen, en zjjn veege
lijf bloot te stellen aan stompen, duwen,
gooien, trappenals hij tot de klare bewust
heid wil komen, dat hij likdoorns heeft, dat
zijn knappe uitgaan's-jasje op zijn rug met
sigaren kan ingebrand worden, dat zijn
hoed zoo laag van bol niet wezen kan, of
hij is nog lager te slaan, nu, die moet dat
dan maar doen. Maar 't is mij te machtig,
Ik heb er tot twee keer toe iemand heen
gezonden om plaatsen, 's ochtends tien uur.
Bij half een kwam hij terug zonder kaartjes.
Dat was de eerste keer. Ik speelde op;
morgenochtend weer er hoen. Toen kwam hij
terug met'nbebloeden kop en 'n blauwoog.
Maar hoe komt dat dan?
Och, meneer, die opkoopers11
Maar koopt dan 'n kaartje van die
opkoopers.
En ik had maar 'n rijksdaalder bij me!!!
Is dat dan niet genoeg?
Neen, meneer, ze vragen net wat ze
willen.
Ga er dan morgen 'n half uur vroeger
heen, en vraag om den bureaulist te spre
ken en duwt 'm 'n paar kwartjes in zijn han
den, en dan zal je wel plaatsen krijgen.
Neen, meneer, dat doe ik niet. En hij
zei er nog zoo'n leelijk woord bij, dat ik
begreep, dat hij 't ornstig meende, en maar
niet verder aandrong.
Den anderen dag ontving ik zijn declaratie
„Onvange van Meheer H. d. H.
wegens het haale van kaarttjes bij Karee
dindag twee uur 0.50
woensdag 0.50
voor op me ziel gehad 1.
total 2 gulden
Uw dienstwillige
Kees Waaghals.
Kruier voldaan.
Toen ben ik, als baas Jochem 1) uit het
kinderversje, er zelf heen gegaan; eerst
's morgens. Geen denken aan. Toen's avonds.
Er was gezegd„Meneer, kom van avond
tegen acht uur. Ér worden soms plaatsen
per telefoon besproken, en die worden tot
acht uur gereserveerd. Maar dan komen
soms de besprekers niet; en als ze 'r om
acht uur niet zijn, worden ze aan anderen
afgestaan, al moet er dan ook soms wel eens
wat bij."
Maar 't was 's avonds ruim zoo erg als
's morgens, 't Leek wel 'n beleg; en tus-
schen al die herrie dreunde in mijn hoofd
een les uit ons jongensleesboek„Metz was
gevallen; Frankrjjks sterkste vesting, die
nog nooit hare poorten voor den vijand had
geopend, had zich overgegeven met honderd
en-zestig duizend man." Bomdaar kreeg
weer 'n opstopper, 'n Meneer, die naast mij
stond, maar niet vallen kon, vanwege het
gedrang, zieltoogde, 'n Juffrouw had haar
taschje laten vallen, maar kon 't niet op
rapen. 't Was dringen zonder te vorderen.
Totdat er eindelijk, zeker op 'n stoel of
zooiets, 'n livrei over de menigte schreeuwde,
dat er geen plaats meer was. Dat gaf ver
ademing.
Van lieverlede dijde de menigte en ver
liep als 'n hoop mieren in den donkeren
avond. Maar we konden 't niet ver brengen.
Gekneusd en half ontveld brachten we 't
tot 't Rembrandts-plein, waar we uitgeput
op 'n paar stoelen in elkander zakten, en
tot de ontdekking kwamen van den désolaten
toestand, waarin zich onze arme kleertjes
bevonden. Ik had 'n brandgat van 'n sigaar
op my'n linkerschouder, en Kees was zijn
horloge kwijt.
Enfin,we hebben van heel Carré niets anders
dan den donkeren gevel gezien en 'n brok van
de verlichte vestibulegeen zier meer, geen
Koning 'Kziezoowat, geen Alva
A b d u 11 a h, geen M a g a 1 y s, geen steek
maar geen mensch kan 't ons toch heeten
liegen, dat we naar Carré geweest zijnals
banala stigmata dragen we de bewijzen er
van aan ons lichaam.
Maar de verklaring van ons treurig we
dervaren wachtte ons. Daar, op dat Rem-
brandt-plein, was 'n heer, die ons en onzen
kommervollen toestand gadesloeg. Toen wij,
op zijn informatien. hem mededeelde, dat wij bruinen Napoleonskop, met zün Coriolanus- wagerijtje, één lapje van honderd maar, om
imr arr^ trorati z. iw
naar Carré geweest waren, was hij zoo be- kop, met zijn tintelende oogen, met zijn kort
langstellend te vragen, of wjj gek waren.-- en stevig figuur. Kijk 'm maar eens opzijn
pooten staan. Een olifant zou 'm nog niet
omloopen. En als iemand u dan vertelt, dat
Er zijn van die menschen, die op zóó'n
délicate manier gegevens weten te verzame
len over uw persoon en omstandigheden,
dat hun discretie u confuus maakt, en 't ant
woord bijna niet gegeven kan worden. Ik
zweeg althans en Kees, geloof ik, ook. On
gevraagd deelde hü ons verder mede, dat in
de Septembermaand niemand, tenminste geen
fatsoenlijk mensch, naar Carré gaat. Dat is
de uitgaansmaand voor de plebejers.
W ij bogen even ter oorzake dezer uiting
van waardeering, en ik nam mij voor dit te
melden aan myn broer, die verleden week
C arré bezocht had. Waarom zou je iemand
zijn reputatie verbergen?
Wij waren voldaan, en kochten bij 'n
apotheker 'n paar doozen pleister. Als ge
jn Amsterdam zijnde, een heer ontmoet met
'n bebonden hoofd of zijn arm in 'n doek,
spreek 'm maar aan. Dat ben ik of 't is
Kees. Vraag dan enkel maar: Is u misschien
bij Carré geweest
Het verhaal volgt dan wel.
Louis Bouwmeester is terug.
Verleden week al; maar toen was mijn
brief al weg.
Niemand buiten Amsterdam weet, wat dat
voor ons beteekent.
Dat is alsof de koning komt! Dat is alsof
uw vader, uw broer, uw liefste vriend, dien
ge in lang niet gezien hebt, plotseling voor
u zou staan, en zeggen zou: Daar ben ik.
Bouwmeester is de gemeenschappelijke vriend
van heel Amsterdam in 't algemeen, van
ieder Amsterdammer in 't bizonder. Hij
loopt zijn hoed maar te lichten, evenals 'n
Roomsch priester, evenals 'n burgemeester,
omdat er zooveel hoeden omhoog gaan als
hij passeert. Durvers, die 'm nog nooit 'n
hand hebben gegeven, stralen nu bonsweg
op 'm af en zeggenDag, meneer Bouw
meester, welkom in 't vaderland.
En dan schudt hij de hand van dien on
bekenden enthousiast en dan hangt 't van
den persoon in kwestie af, wat hy antwoordt
Dat kan wezenDag meneer, dank je wel
OfDag kerelDag jongenDag ventMaar
't is altijd hartelijk. Negentig procent van
de Amsterdammers is vriend van Bouw-
meoster, ook al kent hij ze niet. Zij kennen
hem allen. Ik heb bij zijn aankomst aan't
Centraal-station menschen gezien, die onder
hun lachen en roepen van „Hoera1" door, de
tranen van blijdschap in de oogen barstten.
Daar hadt ge bij moeten wezen. Wat 'n
bloemen! wat 'n bloemen- Wat 'n handen
geven! Wat 'n blijdschap! Wat 'n zoenen!
'n Mensch had zich kunnen verbeelden, dat
hy op 'n groene bruiloft was, als 't jonge
paar pas van 't stadhuis is teruggekomen.
Men hoorde stemmon van allerlei kleur, van
Cor-Schulze, van Myin, van Louis de Vries
en van zoovele anderen, maar 't meest er
kenbaar was 't mooie, diepe, sonore geluid
van den grooten man. Hoorde-je 'm daar
wel Dat was Oedipus! Dat wasLodewijkXI!
Dat was Voerman Henschel 1 Ja, die stem
van Bouwmeester kan alles. Ze hebben 'm
in Indiö den bijnaam gegeven van „Toean
Setan": „Meneer de D u i v e 1" en dien
naam mag hij als'n veer op zijn hoed dragen,
als hy „Voerman Henschel" speelt;
maar wie hem zagen als „de Graaf van
Dorincourt", als de grootvader van den
„little Lord Fauntleroy": „De
kleine lord"; wie hem daarin zagen,of
als O e d i p u s, als G a b r i e 1 B o r k m a n,
die zouden voor het woord „Setan" misschien
wel 'n woord zeggen, dat er lijnrecht tegen
over staat.
Wie kan Bouwmeester als tooneelspeler
evenaren? (Irvingh is dood). Zijn rijk be
snaard gemoed heeft uiting voor elke aan
doening. Gij bespreekt 'n plaats in den
schouwburgge betaalt uw paar gulden, ge
doorleest 't programma, ge bekijktde tooneel-
circonstancesmaar als Bouwmeester
binnenkomt, is alle gedachten aan schouw
burg en tooneel weg.
Weet ge nog hoe hy in Gabriël Borkman
binnenkwam, nadat hy acht jaren lang daar
boven op die kamer heen en weer had ge-
loopen, altjjd weer heen en weer, heen en
weer, als 'n dier in zijn hok, acht jaren
lang? Weet ge dat nog? Waar bleef toen
zoo opeens de comedie
Hebt ge zyn Oedipus gezien? Och, die
gaat men niet zien; die gaat men onder
gaan; die gaat men doorleven. Had Sopho-
cles dat nog eens kunnen meemaken
Zulk een tragedie bestaat er geen tweede,
en zulk een vertolker als Bouwmeester is,
evenmin. En dan zyn zuster Mevr. Mann
naast hem als lokast e. Zyn er dan nog
menschen in de zaal, die vragen, hoe laat
het is, of weten willen wie deze of die rol
speelt Ik geloof 't nietwant dat is natuur
en ik geloof, dat Bouwmeester in die laatste
acte diep ongelukkig is, echt diep ongelukkig
omdat hy dan werkelyk Oedipus is en geen
Bouwmeester.
En nu is hy terug gekomen, deze wonder
hy vier-en-zestig jaren is, dan gelooft ge 't
niet, want hy gaat in vlugheid voor geen
jongen van twintig op zy.
Wat zal Holland doen, nu Bouwmeester
weer hier is? Wat zal „Het Nederlanlsche
Tooneel" doen Zullen ze op 't Leidsche
Plein hem niet vragen om 'n onderhoud
En wat zal hy dan antwoorden?
Laat ons hopen, dat 't van twee kanten
wordt ingezien, dat Bouwmeester zyn eigen
lijke plaats op 't Leidsche Plein is, en dat
beide partyen loeren wat water in hun wyn
te doen, en dat wy Bouwmeester nu maar
hier mogen houden. Wat zou dat 'n winst
zyn voor Amsterdam!
Hier is zyn plaats, en niet in Samarang
of te Batavia. Hier heeft hy vrienden en
vereerders te over. Wat doet hij in dat
apin dat vreemde land
Blyf hier, BouwmeesterBlyf hierWe
hebben nu genoeg gevoeld wat we misten,
toen ge weg waart. Blijf hier!
Het geld blyft 'ngroote rol spelen in de
wereldook in ons Amsterdamsche leven.
Invallen in speelhuizen van allerlei soort
geschieden byna dagelijks. Op den Nieuwen-
dyk sprongen 'n paar van de overvallenen
't raam uit misschien de minst schuldi
gen de rest ging mee naar den politiepost,
waar zy in 't kruisvuur kwamen.
Een dag of wat later „Inval in het
speelhuis in de Vondelstraat".
Maar dat laatste muisje zal wel 'n staartje
hebben. Het optreden van Captain
'Johnston doet vermoeden, dat hy 'ter
niet by zal laten zitten. En de kleine twin
tig vreemdelingen, waaronder twee dames
allen overvallenen en overgebrachten naar
den politie-post op 't Leidsche Plein die 'n
dag of wat geleden een bezoek aan Mr. Van
Gigh brachten, om inlichtingen in te winnen,
hoo zy in dezen hadden te handelen, schynen
de zaak heel anders te bekyken dan de Am
sterdamsche politie.
De respectieve gezanten zullen in do zaak
gemoeid worden, en dan zullen de interna
tionale overeenkomsten en verdragen met
Engeland, Amerika, Frankryk. Rusland,
Duitschland, Spanje want al die nationa-voetje voor voetje,
liteiten waren aanwezig het moeten uit-1 dat men dadelyk
maken of hier 'n daad van recht of willekeur
gepleegd is.
De groote vraag zal beantwoord moeten
worden, of iemand in zyn eigen huis met
vrienden spelen inag, ook om geld.
Engeland dit weten we nu al stelt
de Amsterdamsche politie in 'tongelyk. Als
de vraag is uitgemaakt over „eigen huis",
dan zal het luidenMy houso is my
c a s 11 e. Amerika staat in dit opzicht aan
de zjjde van Engelanden Frankryk zal
waarschynlyk niet op onze hand zyn.
En buiten alle wetten om, blyft 't voor 't
gezond verstand 'n moeilijk vraagstuk, of
iemand in zyn eigen huis al of niet mag
spelen om geld, mag dobbelen.
Allerlei vragen zullen ryzen. Mogen men
schen, die kaartspelen, ik kan niet kaar
ten dit doen om geld Mag iemand by
courses te Duindicht, te Hilversum, wedden
op de eerdere aankomst van een of ander
paard Mogen aan de groote beurs to
Amsterdam voor millioen guldens effecten
worden verkocht, die over drie maanden of
over drie dagen blyken geen dubbeltje waard
to zyn? Mag iemand in zyn eigen huis en
met zyn eigen geld, doen wat hy wil Ja
of neen
er misschien twee of drie voor terug te
ontvangen! Och, 't is zoo verleidelijk, 't is
zoo echt 'n zonde, om te vergeren, 't Is
zoo heel anders dan inbreken of kwartjes-
vinden, of valsche-munt-slaan. 't Gaat zoo
buiten je wil of je toedoen om.
Maar, letwel, ik zeg niet, dat de politie
in haar ongelyk is. Ik ben nog nooit com
missaris van politie, of agent of rechter
geweest, en ik ken zoomin de politiewetten
als de wetten over strafrecht. Moeten ze
ons opsluiten; in godsnaam dan maar.
Myn conditie en myn positie zal er wei
nig door veranderen; ik zit toch altyd
opgesloten. En of ik nu hier op myn kamer
zit of op Weteringschans, dat zal zooveel
verschil niet maken.
We zullen maar in afwachting leven, en
wachten, totdat ze ons komen halen.
Tot ziens dus.
H. d. H.
Aanteekeningen
1). 't Hier bedoelde kinderversje luidt:
Baas Jochem stuurde Jooqje uit
Om haver te gaan snyden
Joosje sneed de haver niet
En kwam ook niet naar huis.
Toen zond baas Jochem Poedel uit
Om Joosje te gaan knauwen;
Poedel knauwde Joosje niet,
Joosje sneed de haver niet
En kwam ook niet naar huis."
Enz. enz.
Totdat eindelyk baas Jochem er zelf op
I uittoog, en de haver gesneden werd.
Baas Jochem bracht 't dus tot 'n beter
einde dan ik.
De opvoedkundige waasde van dit kinder
versje is reeds door Aesopus neergelegd in
de fabel van „De Leeuwrik en haar
jonge n".
De schryver van bovengenoemd kinder-
versje heeft aan die fabel de moraal
ervoor ontleend.
Ik raad allen menschen aan, beide verha
len uit 't hoofd te leeren, en ze stoods te
gedenken. Men blyft dan voor veel teleur
stelling gespaard.
P. 8. Eerder dan wy hadden verwacht,
is de verlichting der Kalverstraat gereed
gekomen. Zy prykt 's avonds met haar
booglampen, in volle glorie.
Het Leidsche Plein nadert zyn voltooiing
En de geruchten gaan,
nadat de straat gereed
is, beginnen zal de huizen aan de overzyde
van den schouwburg af te breken.
Van bevoegde zyde verneem ik, dat de
Raad van Beheer van de Vereeniging „Het
Ned. Tooneel" den Heer Louis Bouwmeester
heeft laten polsen over een door den Raad
gewenscht onderhoud.
H. d. H.
Ik las in „De Schager Courant"
van verleden week Donderdag, dat Sir James
Brown courantenlectuur „een bolwerk vond
tot het behoud van onze gezondheid". Hy
noemde die lectuur „'n geneesmiddel tegen
zenuwinspannenden arbeid". En zei ten
slotte, dat, „indien men do couranten wilde
afschaffen, men dan tegelijk de gekkenhuizen
wel vergrooten kon".
Welnu, wordt de laatste vraag, hierboven
door my gedaan, ontkennend beantwoord,
dan mag men de tuchthuizen wel vertien-
dubbelen en vorgrooten. Want dan staan
negentig procent van 't menschdom schul
dig. Dan zullen er processen te voorschijn
komen van koop en verkoop door overlede
nen aangegaan, die, door welke omstandig
heden dan ook, niet geheel en al afgedaan
konden worden, en nu nog hangende zyn.
Dan zie ik myn lieve, ouwe tante, die zoo
graag haar whistje speelt, en mot zoo
groote voldoening haar gewone dubbeltje
in haar knipje bergt, ook nog naar 't tucht
huis verdwalon. Dan blyf ik er óók niet
uit, en God weet, wien ik daar dan nog
tusschen die dikke muren ontmoeten zal,
dien ik altyd als braaf mensch gegroet heb;
en die ook gek op zal kyken, my daar te
zien. Dan worden wy 'n volk van tuchte-
lingen! Want och, lieve lezer, ik heb 'n
Zitting van Dinsdag 2 October 1908.
Brrr1 wat 'n weer 1 Haast geen
enkele beklaagde, die vandaag den moed had,
zijn Zondagsch pak er aan te wagen. Zulk
'n regentje dat heel sterk aan het openen
van de sluizen des hemels in Noach's tijd
doet-denken, is dan ook heusch wel instaat,
om lieden, die overigens tóch al niet veel i
belang in d'r lui zaakje stellen, stil by j
moeders pappotje te houden.
Niet dat dergelijke heeren voor 'n klein I
geruchtje vervaard zijn! Integendeel 1 Er!
waren vandaag diverse helden te bewonderen,
al kon men dan ook, door hunne „uitstedig- I
heid" alleen van 't nopens hen op schrift
gestelde genieten. Daar heb je bijvoorbeeld
No. 1 van 't répertoire.
Hy die van zyne voorstelling had willen
genieten, zou zich op Donderdag 19 Juli j.1.
's avonds ongeveer half 8, hebben moeten
bevinden in 't café Central van don heer K. I
Willig op 't Hof, te Alkmaar. Up dat tijdstip
trad daar mijnheer Johannes Duin op, tot
het geven van gratis-voorstellingen. Beladen i
met 'n kwantum pierenverschrikkertjes,
waarvoor men alle respect moet hebben, was
sinjeur binnengezeild in gezelschap van zyn
broer en zekeren Kager, die meer de rol van
figuranten vervulden, 't Was vreeselyk mooi
wat ze deden, dat kun je begrijpen en daar
Willig zelf niet in zyn café was, kan hot
geen verwondering wekken, dat zyne ega;
Grietje Govers, het lieve klaverblaadje spoedig
„loof' was en om die reden „den meer en
meer gebruikelyken weg" insloeg en de
politie waarschuwde om er de weinig sym
pathieke gasten uit te kieperen. Dat ging
echter zoo maar niet. Wel was agent
Brouwer spoedig op de plaats des onheils,
maar alleen, dat bleek al gauw, kon de
„diender" tegen de onwillige luidjes niet
heel veel uitrichten. Doeh toen de agent
Koman ook ten tooneele verscheen, trad de
geschiedenis voor ons drietal een andere
phase in. Met Johannes hadden ze verreweg
ojgroot respect voor u, niet minder dan voor den meesten last, die wou by dit en bjj dat
mensch. Ziet hem maar eens gaan met zyn myzelven, byna weer; maar 'n kansje, 'n beslist niet weg vist niet ök niet! Toch
raakten alle drie ten slotte buiten de deur.
Toen was Johannes buiten op straat echter
zóó verregaand ongenietbaar tegen de hand
havers van de Alkmaarsche rust en vrede,
dat de heer Officier heden alle aanleiding
meende te hebben, om wegert» wederspan-
nigheid eventjes 14 dagen gevangenisstraf
tegen Duin te eischen.
Hierna werd de zaak van den heer Officier
van Justitie contra Pieter Groen, uitgeroepen.
Doch was zooeven Duin afwezig, ook
Groen bleef absent. En dan waren er nog
maar twee van de 3 getuigenMet zóó
weinig materieel wou de rechtbank toch
liever niet aan 't werk. 't Tweetal getuigen
moest dus maar weer ophoepelen en ze
zouden mot dit zaakje nog maar wat wa«h-
ten. Misschien, dat er straks wel meer
„volk" thuis zou zyn.
Enfin, nu moest er maar gauw 'n andere
beklaagde aan gelooven. Als zoodanig moest
Cornelis Hedde Buis, een fabrieksarbeider
uit Hoorn, die ook al niet was verschenen,
opkomen.
Keesje werd op vereerend verzoek van Mr.
Cnopius behoorlijk verstekt en daarna werd
er met het voorspel een aanvang gemaakt.
Dat speelt in den tyd, toen er met de voor
bereidselen voor de prachtige Rembrandt-
feesten tal van handen bezig waren, niet
het minst in Hoorn. Nadat we de ambts
eed i ge verklaring van den verbalisant, den
agent van politie, W. J. Sanders, hadden
hooren voorlezen, nam de heer Griffier een
ander, niet minder gewichtig document ter
hand en las 't den aanwezigen voor. 't Bleek
de geloofwaardige verklaring van beklaagde
te zyn.
Hierna laten we in onze verbeelding het
scherm een oogenblik zakken; dan komt 't
eerste bodryf.
't Is nacht tusschen 20 en 21 Juli
dezes jaars. Alle slapende burgers van
Hoorn zyn rustig; slechts erfkele nachtvlin
ders fladderen nog hier en daar en maken
meer gera»s dan men als wetsdienaar mag
dulden. Agent Sanders hoort naby de her
berg van Nooi in de Muntstraat 't gebalk
en ontwaart een clubje matrozen en eenige
burgers, waarvan er één, meneer Hedde
Buis hem een geweldige tik omdeooren
geeft als hy de „heeren" dringend verzoekt
hun gemak te houden. Dat Sanders daar
van 'n verbaaltje opmaakto, ligt voor de
hand en hoewel Hedde Buis later uit een
heel ander vaatje tapte en den Officier
schreef of hjj asjeblieft met een geldboete
er af mocht, vond deze Ambtenaar, toch dat
Keesje wel een week gevangenisstraf had
verdiend en requireerde dan ook in dien zin.
Andries Zwart en Willem Stam, een paar
jeugdige visscherlui uit Egmond aan Zee,
waren den lsten Augustus j.1. zoo onhandel
baar, dat ze er loelyk inliepen.
't Toeval wilde dat ze toen ter hunner
woonplaatse hunnen dorpsgenoot, den vracht
rijder Reier Martinus Wyker ontmoetten,
die met paard en wagen halt wilde houden.
Stellig had Zwart nog een oude rekening
met hem te vereffenen, in figuurlijken zin
gesproken althans, hy hield 't vracht- -
mannetje aan en wilde maar direct aan 't
knokken ook.
Wyker's vechtlust was echter lang niet
evenredig aan dio van Zwart, en Stam,
hoewel die een ziekelijk ventje is, kwam er
dan ook heel gauw als arbiter tusschen,
doch kon het onheil niet bezweren. Dat
had Johannes de Wit, de veldwachter in de
gaten en die kwam aanstormen om don
vrede te bewaren en den woesten Zwart
van Wyker af te scheuren.
Maar toen kwam Stam zyn kameraad
Zwart te hulp en verzetten zy zich beiden
zoo geweldig tegen De Wit, dat deze inder
daad de handen vol had.
't Was niet iets om 't den jongeheeren
zoo maar te schenken en de veldwachter
kalkte beiden dan ook netjes aan.
Wegens wederspannigheid eischte de
O. v. J. eindelijk tegen elk f 10 boete of
10 dagen hechtenis.
Beklaagde Christiaan Heeres, was ook
eenvoudig stilletjes thuis, te Den Helder,
gebleven.
Chrisje is den 28sten Juli jl. raar „doende"
geweest. Hy bevond zich toen ter zijner
woonstede op den Kanaalweg, waar hy 'n
hooggaande ruzie kreeg met 'n woesten
visscherman, die hom voor het minst wilde
vermoorden. Dat is lang niet malsch en
Chris liep dan ook, zoo hard als hy het maar
geleerd had om zyn hachje te redden.
Moer dood dan levend, van angst,
woede, vermoeienis, en meerdere op het
moment om den voorrang kampende eigen
schappen, stormde de stumper holderde
bolder het politiebureau in. En juist bytyds.
Want die vreeselyke „vischkerel" had hem
haast by de kladden gekregen. En ware dat
gebeurd, Chrisje's lijkrede ware wellicht al
lang en breed gehouden geweest, Nii echter
was hy zoo veilig als in Abrahams schoot
en kon hy even rusten van de vermoeienis
sen des levens. Den visscherman werd aange-
17. o
E» terwjjl Gsrtie den luitenant Rollinnu
bespiedde, dacht zjj aan den namiddag op
Egbert's kamer en hoe zjj toen „een recht
kranig en ridderlijk kereltje" gewenscht
had. En dat was hjj daar.
Ia zyn unitorm zag hy er wel wat kra
niger uit, dan nu in sjjne touristenpak.
Maar de burgerkleeding stond hem toch
goed. Komisch overigens, hoe klein de
wereld toch iain Berlyn heeft men elkaar
v°or de eerste maal gezien en nu onver
dachte ia het Pitti-paleisik dacht, dat
au op manoeuvre was, en hy dacht
*eker, dat ik goed en wel aan de Neekar
*3 dacht aoo by zichzeiven„Wat
tten, als hy my straks
balaagatelling in de
Was in eens op den achtergrond
wendde hy aich om, hy zag haar,
d i ,^'ting aan sjjne verbazing, kwam
l®®*MÏk op haar toe. Mot een hartelyk
T^eed gelaat riep hy uit„Wel, geachte
gelukt**eü>delÜk
«Gelukt
hjj oogen opsei
Al haar
kunst
Op
«Ja -
ja, gelukt Is dat aoo vreemd
m dag was ik is Heidel berg bjj
mjjne ouders, en wilde u myn beloofd be
zoek brengen maar hoorde aan uwe villa,
dat u naar Italië waart, waarschjjnljjk op
de terugreis, waarschjjnljjk in Florence.
Dat is allee. Nn wanneer men iemand in
Florence zoekt, vindt men hem allicht En
het allereerst wel hier in Pitti." Hjj laohte
weder, harteljjk, vrjj. „En was hst niet hier
geweest, dsn had ik toch nog vertrouwd
op myn goed gesternte Was de reis
heerljjk Hoe gaat het met uw echtgenoot
Gsrtie ward nu toch wel een weinig
verlegen Hy had op ajjn goed gesternte
vertrouwd Hjj heeft u ons reeds
in Heidelberg willen opzoeken
Maar dadeljjk aeide sjj tot aiohaelve
„Luitenants-galanterie I Moet niet zoo
zwaar worden opgenomen en zjj beant
woordde ajjn groet. Langzaam wandelden
zjj verder, hier en daar voor een achiiderjj
bljjvende staan. Rollin gaf haar nu van
elke schildery eenigs verklaring en merkte
daarbjj lachend op: „Wie had dat durven
denken, dat ik nu hier nog als cioerons van
dianat kon ajjn aan ds geleerde vrouw van
myn geleerden vriend en geschied verscher."
En wat ia hjj een uitstekende cicerone.
Voor my tenminste aoo dacht zjj. Beter
nog das Walde zelf.
Rollin was al voor de vierde maal in
Florence en beschouwde de heerljjke kuist-
schatten dezer atad nog met deaelfde ntl-ve
bewondering, als ajj aelve dat deed. Hjj
sprak niet over kunstgeschiedenis, hjj sprak
slechts over de kunstwerken, over den j
indruk, welken ajj op hem maakten Maar
hg stond hooger dan de leek Hjj had een
sterkootwikkelden kunstzin,had veelgelezen
wist te schiften en te vergeljjkea. Toen zjj
nog eens voor Rafall's stuk stonden
en hjj h«»r verhaalde, hoe hjj gisterenmid
dag ook reeds bjj deae schiiderjjen had
verwjjld, prees ajj ajjn kunstzia.
„Ja mevrouw daarin steekt nu eigen-
ljjk niets verdienstelijks", antwoordde hjj
eenvoudig.
„Ik stel nameljjk veel belang in landen
en volkeren, ik reis aoo gaarne en ik
heb een goeiden vader, die er steeds voor
sorgt dat ik met de vacantie een welge
vulde beurs heb. En goddank, in deze dagen
van vrede is men bjj ons met vacantie
niet aoo schraal En aoo ben ik nu in de
galerjjen gekomen,eerst als een blinde. Ook
heb ik op de militaire academie voorlezingen
gehoord over landen en volken en daaruit
het myne behouden. In de vorige vacantie
ban ik in Spanje geweeat en heb daar
Velarquea en Ribcia leeren kennen het is
dus niet te verwonderen, dat ik bizonder
belang stel in de schilderyen."
Zoo waren twee, drie uren verbalend
snel verstreken.
Toen ajj eindeljjk afscheid namen van
elkaar, vroeg hjj, waar sjj gelogeerd waren.
„In Grand-Hotel „Dal veroorloven
mjj myne middelen nietik vertoef in een
klein, echt Icaliaansch hotel Steils
d' Italia - maar het is bescheiden. Mag ik
u myne opwachting komen maken
Zy aarzelde een wjjle. „Wat ïal Walde
er wel van aeggen Maar toen dackt sjj
„Hjj ia de regiments-kameraad van Egbert,
hjj heeft ons in Heidelberg een beaoek
gebracht en met een aekeren trots
dacht ajj toen „Nu, dan moet Walde maar
eens een weinigjo brommen
„Myn man zal het zeker zjer aardig
vinden, mjjnheer Von Rollin."
Terwjji sjj naar bet hotel reed, gevoelde
sy toch wel een weinig gewetenswroegirg.
Het lag zoo geheel niet in haar aard, op
Walde's meening vooruit te loopensjj
deed het nu vjor de eereta maal. Maar in
aokere mate ganoot ajj er toch van
„Eigenlyk heelt hjj zoo ieta verdiend
Maar hare bezorgdheid was geheël over
bodig geweest. Toen ajj haar man mede
deelde, dat ajj Rollin had ontmoet, schonk
hg daaraan weinig aandacht Toen Rollin
sa!f kwam, noodigde by hem ten eten en
was seer vriendeljjk tegen heman als
Rollin vroeg, waarheen ajj morgen dachten
te gnan, aeide hjj„Ik moet in Lauren-
aiana werken dat ia niete voor u beidaa.
Z jjt gy al te Bargello geweest, Gertie
Dat uitstapje soq mjjne vrouw aeker ster
bslangryk vinden, mjjnheer Von Roliin.
Gy moet weten, dnt myn vrouwtje seer
gevoelig ia voor bet testbare, gemakkeljjk
bereikbare en gaarns reist op de manier
van hen, die Baedeker opvolgen. Maar
dat kan ook niet anders, bjj de ge
brekkige opvoeding der jongs dames in de
kunstgeschiedeais." En als vergoeljjkend
liet hjj er op volgen „Trek je dat maar
niet aan, Gertie als je voor de tweede
en de derde maal in Italië komt. sult ge
ook wel van de grootere fynheden veratand
krygen."
Dan waren Gertie en Rollin dageljjks bjj
elkaar geweest, een week en langer, som
wjjlen met Walde, maar meest alleen. Door de
galerjjen waren ze samen gewandeld, in de
kleine cellen van ~t>et klooster Szn Marco had
den ajj gestaan,in een wagentje waren sy naar
Monte Oliveto gereden en samen hadden
zjj het elegante leven vaa Florence bewon
derd. Als twee goede, geljjkgeetemde ka
meraden f aker I Elk hunner schreden
had een vreemde mogen bespieden, elk
hunner woorden mogen hooren. Rollin bleef
steeds dezelfde, was steeds opgewekt,
vroolyk, frisch, vriendeljjk en ridderljjk.
Gertie genoot vrooljjke uren en vrooljjke
dagen. En Walde was opgeruimder dan hjj
gedurende de heele reis was geweest.
Kort vóórdat de reis tin einde was,
wilden ay met hun drieën naar Futole.
In^ het laatste uur trok Walde aich terug.
Zoodoende gingen Rollin en Gertie samen.
Beiden waren in een bjjna overmoedige
luim. De son schitterde aan den hemel en
over de hooge muren hingen de late rozen
in groote trossen. Steeds weer, wan
neer eenige flinke jongens en meisjes een
wedloop begonnen met het rjjtuig, liet
Rollin stilhouden en kocht bloemen van
hen Yandzeg wil ik eena veel geld
uitgeven. Het ia vandaag aoo heerljjk
In Gertie g schoot hoopten de bloemen zich
°P' ^?.a ZÖ knikte telkermale aoo vriende
ljjk, zjj had de bloemen zoo lief. Ea er was
nog wat anders daarbjjWalde schold
steeds op dat „bedelaaravolk'', die toch zeo
mooi konden smeeken en vragen in hun
welluidend Toscaansch.
Daarna hadden ajj de bloemen aan den
caféhouder toevertrouwd en waren in de
koele kathedraal de Madonna van Fra
Aogelica gaan bewonderen en waren zelfs
tot aan San Ailessandro opgeklommen. Hier
waren ajj op de breede steenen muren gaan
fitten en hadden in het heerljjke Arno-dal
nesrgekeken. Zonder een enkel woord te
een heele poos lang, Het was te
mooi: die groene weiden, die buiienzee
diep beneden met hoog opschtetecde tcr>-ns
de met villa's bezoomde wegen en daar
achter de bergen.