"Tacopone. De kinderen vu mijnheer Vos Harthansen. Zondag 4 Nov. '06. 50e Jaargang. No. 4201. tweede BLAl). FEUILLETON. 26. o Sclaier Cint. (Een Hemelphantasie.) Door H. DE HOOG. De steenhouwerij van Basilio Tamaclio was ten laatste voor schuld verkocht, liüzolf 'n J aanstoot geworden voor allen, die hem kon- den. IIU sleepte zün loven voort als 'n on- j gelukkig mensch, die niets meer van het leven wenschte; zonder hoop en zonder ver wachting; voor wien de Dood 'n welkom bezoeker zou zün. Hij bracht zün nachten j door onder den blooten hemel en at wat de menschen hem uit medelüden gaven of wat de honden niet lustten. HU reinigde zich niet meer, verarmde bü den dag en wachtte op verlossing uit dit aardsch bestaan. Op een namiddag had hü zün ziek en uitgehongerd lichaam gesleept tot buiten de stad, in de naby'heid van zijn vroegere woning. HU voelde, dat 't einde nabü was en legde zich achter 'n haag neer, om te sterven. Toen het donker was geworden, kwamen er 'npaar menschen voorbü, die spraken over de stierengevechten, welke gisteren gehouden warenen hü hoorde den een den ander moedeelen, dat Gian Balero gisteravond gestorven was. 1 Basilio herinnerde zich den ty'd hunner vriendschap, den tüd waarin zü jong en ge lukkig het leven waren binnen gegaan; en eer de nacht volkomen was gedaald, sloot Basilio ook zün oogen voorgoed. 'a Morgens vond men achter de groene haag het ontzielde overschot van dezen eens zoo krachtigen man. Toen Jacopone de tijding van Gian Balero's dood ontving lag hü al 'n paar dagen te snakken naar adem: hü had weer 'n aanval van asthma gekregen. Zün klanten, die hom, happend naar lucht, gevonden hadden, met groote oogen en zweet op 't voorhoofd, waren verschrikt naar den dokter geloopen, en deze had gedaan wat des doktors is, en hem drankjes, pillen en poeders voorgeschreven. Helaas, eer men aan Anüs-Spiritus dacht, 'teenige dat asthmalyders verlichting kan geven, kwam Jacopone adem te kort en bezweek op zijn kruk in 'tpothuis; alleen. Dit geschiedde denzolfdon morgen, waarop men het lyk van Basilio gevonden had. Spoedig was het aan het paleis bekend, dat Jacopone, de schoenlapper, die in het pothuis om den hoek woonde, het tüdelüke had gezegend. Zün ziel had zich bevryd van alle aardsche banden, haar leemen hut ver laten, on was nu op weg, om haar eeuwig tabernakel in bezit te nemen. Het dienst personeel, .waarmede Jacopone soms zeer vertrouwelük had gesproken, wist daar meer van. Allen kenden zyn levensgeschiedenis en zün levensbeschouwing: onderworpen zyn, berusten, geduld hebben. De eersten zullen de laatsten, de laatsten de eersten zijn. Daar boven is alle verschil verdwenen; voor God zy'n alle menschen gelük. Het nieuws van Jacopone's dood kwam langs allerlei kronkolwegen van de keuken in de salons terecht. De kamerdienaar van den Graaf vertelde het dezen, en de Graaf gaf bevel, dat het pothuis voorloopig niet verhuurd zou worden. Het heengaan van Jacopone ontstelde niemand. De kamerdienaar vertelde verder: 't Was een wonderlüke en vreemde samen loop. Eergisteren was een van Jacopone's vrienden overleden, en dezen morgen eon tweede, dien men dood aan den weg had ge vonden. Een paar uren later stierf Jacopone. Ja, 't was 'n wonderlüke en vroemdo samen loop. Toen ontstelde de Graaf. HU keok Tofilos, zün kamerdienaar, ernstig aan en vroeg onrustigIs er dan 'n ziekte uitgebroken 'n Epidemie misschien Tofilos haalde de schouders op en antwoorddeIk weet het niet, heer Graaf, men zou 't byna gelooven 't is althans 'n vreemde geschie denis. De Graaf keek in de spiegel en vond zichzelven min of meer bleek. Voel myn handen, Tofilos, zün ze niet min of meer klam Min of meer, ja heer Graaf. Laat dadelük inspannen en ga zelfden dokter halenik voel me niet wel. Dokter Carrasso. Tofilos verdween. Onrustig liep de Graaf de kamer op en neer, telkens kijkend in eiken spiegel, dien hy voorbyging of tegemoet liep. Hy voelde zich werkelijk ongesteld Vanmorgen vroeg reeds had hy gemeend niet vry van hoofd- pyn te zün, maar had er geen acht op ge geven; nu kon hü zich dit niet meer ont veinzen; hy had zware kloppingen in het hoofd en pün in rug enbeenen. Hy gevoelde buikpy'n en neiging tot braken. Hü schelde om Sancho. Is my'n slaapkamer in orde? Ja, heer Graaf. Laat my' op u leunen en breng mü er heen. Ik gevoel mü zeer ziek. En help my" ontkleeden. Sancho schrok van de starende oogen züns meesters. Zal ik soms eerst de Gravin waarschu wen, heer Graaf? Neen, help mü eerst te bed en ga dan de Gravin zeggen, dat ik 'n weinig hoofdpün heb. Maar doe het voorzichtig, en laat da delük den dokter bü inü, als hü komt. Sancho bracht zün heer naar diens slaap vertrek, hielp hem bü 't ontkleeden en te bed. Zacht on zorgzaam legde hü de prach tige dekens, met fijne borduursels, over het van koorts rillende lichaam van den Graaf. Haastig, maar stil en geruischloos kwam dokter Carrasco de kamer binnen, boog zich over den hoogen lüder, bevoelde polsen en slapen, en gaf fluisterend aan Sancho eenige bevelen. Na vüf minuten kwam Sancho terug met 'n zwart fleachje en 'n penseel, en zei fluiste rend, dat de Gravin 'n uur geleden was uitgereden en niet voor drieén zou terug- keeren. De dokter schudde het hoofd, keek even voor zich uit, en zei toen tot Sancho, dat deze dadelük naar dokter Pedro zou gaan, om hem te verzoeken oniniddellük hier te komen. Haast u, en zeg aan Tofilos, dat hü zoo spoedig mogelük 'n schaal üsbrenge. Sancho verdween wederomde dokter nam de pols van den zieke in zyn handen en keek nauwlettend op zün horloge. De zieko baadde in zün zweet en was be wusteloos. Tofilos bracht het ys binnen en keek met angstige verslagenheid naar 't bed. De dokter beduidde hem, niets te vragen, het üs in 'n wollen doek te pakken, en in de kamer te blüven tot dokter Pedro gekomen was. Dos Graven ongesteldheid was reeds be kend in geheel het huis. Knechten en vrouwelü'ke onderhoorigen keken elkaar vragend en angstig aan, en op den gang, waar de slaapkamer was, stond een van het dienstpersoneel op post, om te melden wat hü te weten mocht komen, en klaar te staan, als er schielük hulp mocht noodig wezen. Dokter Pedro trad de ziekonkamor binnen en onderzocht den zieke. Dokter Carrasco keek hem vragend aan, wees op de schaal met y's en zei zachtOf Champagne. Te laat, antwoordde Doktor Pedro, tenzü de Graaf nog bü mocht komendan zouden we misschien met Champagne iets doen kunnen; maar absoluut geen ys- Dokter Carrasco vroeg verder: Wat dunkt u ervan, dokter? Ik heb u laten roepen, omdat ik er niets van bogryp. En dokter Pedro antwoordde Ik ook niet. 't Waren tweo eerlüke doktors. Eer de avond was gevallen, stierf Don Ramiro in tegenwoordigheid van zün vrouw, j zy'n huisbestuurder en de voornaamste loden van zyn huis; en ook zyn schoone menschen- ziel aanvaardde haar sabbatsreis. (Wordt vervolgd.) LX. 'n Paar uren vóór 't verschünen van uiün vorigen brief, berichtten Particuliere- en Reuter telegrammen" ons, dat de Köpenicker pseudo-Kapitein te .Borlyn gevat was. Ik kom daar nog even op terug, omdat ik in boven bedoelden brief 't daar nog al „te kuiaad" over had, zooals een der lezors mü onderweos.Heb-ik gezegd „'t Zou zonde wezon als men hem pakte", dan heb ik dat ge schreven, omdat ik 't innig, innig meen al spüt 't mü nu, dat 't een doortrapte schurk blükt te zün, een tuchthuisboef, wien ik, en wel honderdduizend fatsoenlijke men schen met mü, deze originaliteit bonüd. Ik had gehoopt, dat 't een grappenmaker was geweest, een man, niet met dievenstreken, maar met pit achter de ooren, die de ziekte van Duitschland alleen maar eens bespotte lijk wilde maken, en die later den ontstel den Burgemeester zün arme vierduizend Mark, onder 't een of ander voorwendsel, had terug gezonden. I Evenwel, „pit acht d' ooren" heeft hü bewezen te hebbenmaar 't is jammer, dat de ooren niet aan 'n nobeler hoofd zitten. Toch neem ik mün woord van „zonde" nog niet terug, en om te bewüzen, dat er meer zoo over denken, citeer ik uit 'n tele- Egbert keek van verre naar Gertie en ■ijn broeder. En hg las op het lieve ge- zichtje van zjja schoonzuster een spanning van verwaehting en op Walde's verdrietig gelaat„Wat halen zy nu uit Waarom met den nachttrein te reizen Verstandige menschen zitten aan hun werktafel of slapen. Daar is bepaald wel iets zeer onaangenaams gebeurd B Voor uitvoerige uiteenzettingen was na tuurlek geen tyd. Vader had nogal lang werk om uit te stappen en was erg om slachtig by de begroeting. In alle baast fluisterde moeder Gertie het voornaamste in het oor, terwyl Walde geheel door zyn 'ader en het zorgen voor de bagage in °mlag werd genomen. Maar hy vernam ^h genoeg om met hoog opgetrokken Wenkbrauwen te zeggen „Een zeer dwaas Reisje is Hilde. Ik hoop mama, dat u fl't zaakje eens energiek zult weten te behandelen." «Instappen 1" riepen de conducteurs. Een *niven, en dan het laatste oogenblik echter zag Rgbeit van uit het venster nog iets, dat s®.mat schrik vervulde. zag daar buiten Bollin staan en zag deze zyn hoed afhaalde met een zonderling verlegen gelaat en toch met een schittering in de oogen. En hy zag dicht voor den wagon Gertie, juist onder een electrische booglamp, hy aag hoe plotseling een donker rood haar wangen kleurde on dat haar hand tot steun een rywielen- stacdaard greep. Daar rolde de trein d« duisternis weer tegemoet. Arme Gertie Hoofdstuk V£LL Arme Gertie I Huiverend zeide de jonge vrouw het in deze dzgen menigmaal tot zichzelf. Zjj had zoo wakker gestreden voor eigen vrede; om een weinig eigen geluk; om de liefde voor haar man. Jawel om de liefde van Walde. Want zy moeet zichzelf steeds weer af vragen is dat nog liefde, wat hy voor mg gevoelt Is dat liefde, die steeds en altyd weer neemt, die nooit deelt, die nooit geven wilwien alles zoo gewoon, zoo on verschillig is, als bet dagelyksch brood 1 Zoo vurig had zy om Walde gevochten, juist in deze laatste weken. Onbewust misschien, maar zooveel te inniger, zooveel te hartstochtelijker, omdat in haar nog was eea klein schuldbewustzijn, sn het gevoel, dat er nog iets moest worden goed ge- 1 mankt. En nu was alle vroolykheid, alle nlf- vertrouwen van haar weggevallen, zooals dorre bladeren afvallen door den herfstwind Tot een ondraaglijke pijn werden haar die dagen. En zy bracht de nachten slape loos door, die voor haar altyd een ver kwikkende rust hadden gebracht. Zjj lag met gesloten oogen, maar de ellendigste gedachten tobden haar af. Met automatische regelmatigheid sloop gram uit Berlyn de volgende regels: „By de gevangenneming kon men „meermalen uitdrukkingen vernemen „als Hoe jammer Dat had niet moeten gebeuren", of Dia toch f' allo woorden, die werden „uitgesprokenop'ntoon van teleurstelling". Evenwel, de „Kapitein van Een Dag", de j schoenmaker Wilhelm Yoigt, gaat er nu achter, en misschien wel voor langer dan hUzelf denkt. Maar hü is getraind in 't vak en 't zal 'm dus niet zwaar vallen 't nog ettelüke jaren uit te houden. „Seine Braut" kan gerust naar 'n anderen „Freier ausgucken" haren Wilhelm ziet ze voorloopig niet terug. Amsterdam. Hier verdwijnen de dubbeltjes op 'n andere manier dan te Köpenickmaar. ze „verdwünen" toch. Natuurly'k, Amsterdam is geen reuzen- spaarpot 't geld wordt bier, evengoed als in elke andere gemeente, gelild om uitge geven te worden. Dacht-je soms, dat we hier 's nachts opbleven om rüksdaalders te poetsen en gouden tientjes in cladon te wikkelen Of dacht je soms dat Burge meester en Wethouders dat deden D'r is hier nog al maar niéts te doen, en al wat er gedaan wordt, moet betaald worden. Dat weet ik wel, maar er wordt zoo veel overbodigs godaanzooveel waar nie mand nut of voordeel van heeft, zooveel dat morgen of overmorgen weer overgedaan moet worden, afgebroken of opgebouwd. Welzeker,._tpeymaar jongens! D'r man keert nog maar aan, dat je gaat vertellen, dat deHeeren van 't stadhuis 's nachts van onze centen aan de rol gaan. 't Is wonder, dat je ons niet wy» wilt maken, dat je ze gëarmd zag dansen vóór de „Vic", toen je de Nes voorbüging. Die wordt afgebroken. Jammer hè? Wat wordt afgebroken? De Vic". Goddank 1 'n Riool minder in do stad. Maar nu je daar toch in de buurt bent, wil ik je even wüzon op 't Commandantshuis aan den Vygendam. Heb je niet gelezen in de couranten, dat 't afgebroken zou worden, evenals zoovele andere particuliere gebou wen Jawel. En heb je dan ook gezien, wat er na die bekendmaking met 't Commandantshuis gebeurd is? Mon heeft er 'n stellage rond-1 om gebouwdik dacht, om 't af te gaan breken. Maar ik heb mü vergist't wordt j opgeknapt en gerestaureerd en 't zal ook wel opnieuw geschilderd worden, 't Is, alsof men, evenals by' 't „Pesthui*" in de 1 buurt van den Overtoom, tot de overtuiging is gekomen, dat 't zoo'n pronkstuk van architectuur is. Dat stond ook anderhalf jaar geloden op 't punt van gesloopt te wordenen nu lükt 't 'n oude goed-onder- houden vesting, keurig in de verf naaroud- Hoilandsehen trant, omdat men 't zonde vond zoo'n pronkstuk prijs te geven aan sloopershanden. Misschien dat men nu tot dezelfde overtuiging is gekomen aangaande 't Commandantshuisanders kan ik 't mü niet begrüpen. Maarals ze nu over 'n poosje 't tóch gaan afbreken, dan kunnen zo oerlük zeggen dat 't reeds sedert lang bosloten was. Dan zün al die opknap- en reparatiekosten wel tevergeefs geweest, maar daar geven we hier niet om. 't Geld is rond en de logica eischt, dat 't rolt. En dit is het eenige niet Het „Hui* met de zeven Hoofden staat nu al drie jaar renteloos, met 'n steiger er voor, die nu wel zoo zachtjes aan verrot zal wezen. Toen een der Raadsleden, 'n tüdje geledon, naar den Directeur van Publieke Werken ging en hem vroeg, wat de oigenlüke be doeling toch was met dat huis, werd hü naar den Ambtenaar van Onderwüa verwe zen. Toen hü daar dezelfde vraag deed, ver wees deze hem weer naar Publieke Werken. Is 't wonder, dat de aanhoorders in 'n lach schoten? 't Plan bestond, zoo verklaarde de Wethouder Van Hall, om hot „Hui* met de zeven Hoofden" in te richten voor Hoogere Burgerschool voor meisjes; maar 'n paar weken geleden heeft men dat plan opgege ven. Het huis staat daar dus nog altüd zondor doel of bestemming. Het voorstel, om er 'n volksbibliotheek te vestigen, kan niet doorgaan, omdat men waarschünlük daartoe gelegenheid krügt vjak naast de Universi teitsbibliotheek. De Burgemeester hooft do aandacht gevestigd op de Militie-zaal en vond 't raadzaam te wachten totdat deze ont ruimd wordt. Hoe 't nu verder met 't „Huis" gaan zal, ligt in 't duister, maar 't staat intusschen ziyider doel, zonder bestemming en renteloos. Do Amsterdainsche correspondent van „De Nieuwe Rotterdammer" heeft ons intusschen meegedeeld, dat de directeur van Publ. Wer ken in „'n onbewaakt oogenblik" zyn ontslag heeft gevraagd. Dat scnünt niet alleen te wezen om zün onwetendheid over de be stemming van het „Hoofdenhuis", maar veeleer te schuilen in de dakbeschieting der de dag heen. Zóó wilde Walde het. Mams kwam veel ea had telkenmale een prak tische verandering in het huishouden en monsterde met scherpen blik den gang van zaken ia keuken en provisiekast. Dat was voor Walde een vreugde. „Myn moeder hadt jy moeten trouwen," had Gertie hem vroeger eens schertsend gezegd en toen had hy heel ernstig geantwoord: „Mama is de beste aller moeders. Ik kan je haar als voorbeeld ter navolging stellen." In de werkkamer zat de oude heer over zyn boeken gebogen, die nu de eenige vreugde van zyn loven schonen uit te maken. „Stoor papa niet," had Walde gesproken. O neen, zy 8toorde hem niet. Zy vermeed hem juist, sedert hy de eerste dagen zoo hard en scherp over Hiido had geoordeeld Dat was er ook een, die altyd als op kattepootjes ón alle zwarigheden des levens was heengeloopen en nu, terwyl het leed met geweld en onafwysbaar op hem aanrukte, daartegenover stond als een wildvreemde. „Gun toch de arme Hilde dit haar armzalig geluk, om in de laatste dagen nog wat te kannen zyn voor den maa dien zy liefheeft," had Gertie harta- tochtelyk uitgeroepen. Toen had Walde de wenkbrauwen gefronst„Wil jy dus party trekken voor een jong meisje, dat heimeljjk het huis harer ouders verlaat, om eea vreemden man, en welk een man 1 een zigeuner eerste klas, na te loopsn En met welk een vuur spring jy daarvoor in de bres 1 Gaertrude, ik begryp je niet-" Neen zy wilde niet meer hartstochte lijk zyn. Geduld geduld V/as Walde thuis, dan zat zy tegenover hem aan tafel, stil en in zichzelf gekeerd. Walde was reeds tevreden, wanneer de wynkelders In het Gemeentelük Handels- entrepot. Die wynkelders zün drie jaar geledon ge maakt en in gebruik genomen, en nu reeds wordt aan de gemeente een bedrag gevraagd van f 23000.zegge: drie-en-twintig duizend gulden, om de dakbedekking van die wijn kelders te repareeren. En die reparatie is zóó dringend noodig, dat men niet eens het antwoord van 't gemeentebestuur op die aanvraag heeft afgewacht en maar vast aan de reparatie begonnen is. Uit het relaas citeer ik:.... „Hen hee/t by het maken der „keldert tot afsluiting van de buitentemperatuur een constructie gevolgd, die geleid heeft tot hel ontstaan van ten verrottingsproces",„de „dakbeschieting der kelders is cerztcamd, en zelfs het daklood op vele plaatsen geheel ver- teerd En dit alles na drie jaren. De door my genoemde correspondent noemt dit „*n nieuw staaltje van kostbaar wanbeleid bü P. W.", en hoopt, dat de Heer Sutorius er in den Raad het zyno van zal zeggen. „Gelukkig", zegt hy, „dat deze afdoeling do kieschheid gehad „heeft zich buiten den beursbouw te houden. „We zouden er allicht mee van den wal in „de sloot zü'n geraakt." Verder is hier het vraagstuk der Reguliers gracht de nachtmerrie van duizenden. De couranten worden met „Ingezonden stukken", waarin mon dit vraagstuk tot 'n oplossing wil brengen, overstort. Het Handelsblad heeft zün lezers medegedeeld, er geon ruimte meer voor te zullen afstaan. Maar intus schen blüft het: Reguliersgracht und kein Ende. De menschen gaan er voor uit, om t grachtje nog eens te zien. Tweo jaren geleden is Thorbecke, optimus civus civii", er met de haren bügesleept, om zün geest te laten getuigen, dat 't hem nu toch speet, te hebben gezegd, dat „Kunst geen Regeerings- zaak was. Dat doelde op t grachtje, dat zoo mooi is met zy'n rü van boogbruggen, en dat ze nu dicht willen gooien. Noen dat ze open willen houden, en waarvan ze' do bruggen estaureeren willen voor f 100.000. Noen, toch niet; dat ze dicht willen gooien om er dan 'n breode straat van te maken' omdat de Utrechtscbe straat zoo druk is.' Of neen, misschien restaureeren ze toch de bruggen nog wel, en bly'ft 't grachtje be- houdon. Enfin, ze weten 't zelf niet. 't Is 'n voor- en togengepraat en -geschry'f, waar 'n inonsch zeeziek van wordt, 't Schynt wel alsof or 'n vloek van waanzin rust op alles wat van gouvernement!- of stadswege be gonnen wordt. Hier in Amsterdam loopt 't do spuigaten uit. Ik stond van de week op t Leidsche Plein te kü ken naar de afwer king van 't laatste stuk plaveisel. Er ston den meer menschen, die 't zelfde doden Iemand vroeg toen aan een der werklieden \\anneer kom jelui 't weer opbreken? Wat meneer? vroeg de man. Dit plein. En de werkman lachto, ovenals de omstan ders. Ze begrepen elkaar allemaal. Want als er een straat hier nauwelü'ks dicht is die opon was voor aanleg van gas, dan komt de waterleiding haar weeroponbroken voor don aanleg van water, en zoo gaat dat om en om. 't Is alsof we hier 'n Babel bouwen, waarby' ook de menschen elkaar niet verstonden en begrepen. Hier althans be- giypen we elkaar nooit, en 'n Amsterdain- Donesis XI leest, kan gaan meonen, dat daar sprake is van zijn stad. Daar staat „kom aan, laat ons nedervaren en laat „ons hunne spraak verwarren, opdat 'n „iegelijk; de taal zy'ns naasten niet ver sta. 1) Daarom noemde men den naam "^'eC s'a<f Babel, want aldaar verwarde „de Heer de spraak." 2) Een andere correspondent, n.1. dia van „de J olegraafschynt echter aan zulk een van boven komende oorzaak van verwarring niet te donken; min of meer boos zegt dozo Dat de burgemeester zijn hoofdambtenaren „verdedigt best, maar laat 't dan wezen, omdat het ambtenaren met een hoofd zijn, „en niet, omdat ze nu eenmaal behooren „tot het bureaucratisch kringetje, dat onze stad belachelijk maakt en op kosten jaagt." Zie eens, d e correspondent meent'twaar- schynlyk heel goed, maar de man is óf bar te goeder trouw, öf heeft totaal geen mon- schenkennis; althans goen kennis van ambte naren. „Ambteraren met 'n hoofd?!" Maar man, wat zoek je Die bestaan nietIk heb oens n prins gesproken met 'n hoofd, on ik hob koetsiers en schuitenvoerders ontmoet ri1 x1oofd haddenik weet dat boeren 'n hoofd hebben, vooral de Friesche, misschien ook de est-Friescheik heb in mün lange leven heel wat menschen ontmoet, burgors en buitenlui, die bü slot van rekening alle maal n hoofd bleken te bezitten, al merkte men dat dadely'k nietmaar 'n ambtenaar met n hoofd en dan nog wel 'n Aoo/yainbte- naar neen, dion heb ik nog nooit ontmoet. Een uur heb ik t soms gedacht, misschien wel twee uren, maar dan kwam 't uit, dat ik my had vergist. Neen vrind, als de bur gemeester niet eer zy n ambtenaars mag ver dedigen, of zy moeten 'n .hoofd' hebben, dan komt hü nooit aan zy'n verdediging toe; want zulke ambtenaars bestaan er niet. Och, en dat weet de man ook wel. Wat iedereen weet, zou nu juist hij dat niet weten Kom, kom, dat is te gek. Gy zegt zelf ik spreek altüd nog tot mün vrind-collega van „de Telegraaf' gy zegt zelf in uw artikel van 26 October, dat „de bureaucratische kliek hier, haar slijmerig iceó steeds dichter spint en zelfs 'n man als onzen burgemeester langzaam inwikkelt". Gy noemt Publieke Werken 'n „Jan-boef'. Denkt ge dan, dat onze burgemeester blind is, en dat niet ziet? Nu, hoor eens, ik zie eer kans om 'n variété-zanger aan zü'n verstand té brengen, dat 'n correspondent van ds.Schager Courant" goed bij z'n hoofd is, dan dat gy' my dat wüs kunt maken. Als de burgemeester al die stommiteiten van zün onderhoorigen goed wil praten of liever goed praat, dan doet hü dat en dan moet hü dat doen, omdat zü „ambtenaren" zün, of ze 'n „hoofd" hebben of niet. Hü zit nu eenmaal in 't schuitje en moet varen, soms zelfs rooien, soms laveeren, altüd schip peren. Och hemel, die man zit (laar ook niet voor zün plezier. Denk dat niet Ga zelf maar eens 'n poosje met ambtenaren om, dan zal je me heter begrüpen. „Ambtenaren met 'n hoofd!" Het woord al leen is in staat half Amsterdam zich 'n on geluk te laten lachen. Dat is je puurste contradictio in adjectogü kunt evengoed praten van hoekige kogel, vierkante bal, 'n levend lijk, droge regen, enz. En waarom zoudt ge niet? Huyghens spreekt wel van „uit roet" en bedoelt daarmede „sneeuw". Wie weet of er goen andere Huyghens in U schuilt. En zulke bollen mogen zulke contradicties zeggen. Ofschoon, eerly'k gezegd geloof ik niet, dat Huyghens zulk een vermetele sup positie, als gij gemaakt hebt, zou hebben aangedurfd. Zy'n u-it roet" is tenminste nog voor logische analyses vatbaar, uw „ambte naren met 'n hoofd" mist eiken logische»grond. Noteer dit, vrind't is geen vüand, die 't je zegt. En kryg by' je joviale hart 'n hel derder denkend hoofd. Loer den schün van 't wezen schiften en stel niet zulke dronken supposities; er zün nu eenmaal begrippen, die onoereenigbaar zyn. Genoeg 1 Ik heb genoeg gezegd. Ons hart in al zy'n volheid uitzeggon, kun nen wy' nooit; zouden wy niet kunnen, zon dor ongeloof te wokken by hen, die misschien zelfs langer leefden, maar minder ervaring hebben dan wy'. pen arme, die zün leed ten volle uitklaagt, müden wy', omdat hü het kiesch gevoel kwetst van hem, die gelukkiger is. Waar heid kan soms weerzin wekken. De bedrogene kan niet altyd ten volle openbaren, hoe hü dupe werdomdatschouder- ophalen en hoofdschudding 't antwoord op zyn medadeeling wezen kan. Nooit hoeft bedrogen vriondschap zich gan- schely'k uitgoklaagd. Nooit heeft misleide liefde zóó zich kunnen uitsnikken aan moeders borst, of 'n vüver in de buurt b«waarde nog inniger mededeeling van diezelfde liefde. Wy zyn gedoomd in raadselen te spreken, omdat wü in raadselen wandelen. Maar wie leefde met zyn hart, verstaat menig raadsel, dat voor andoren duister bleef. Wie leerde luisteren, hoort in bygegons hot rollon van den donder, ziet in zyn pols slag den deinenden golfslag van zyn ziel, ont waart in kinderoogen de onbezoedelde beel tenis van God. Maar hü, die leerde luisteren, hoort ook in een lachend uitgesproken dwaas heid misschien de klacht van een geslagen, miskende, en nu tot rust gekomen ziel, die eindelyk leerde sommige individuen op een afstand te houden. ErvaringOch, ds menschen noemen u een meesteres en vergen, dat ik u beminn' en eere; ja, eeren wel, beminnen kan ik niet. Het bloed, dat door mün aaren stroomde, van jeugdig vuur en lachend leven vol, hebt gü doen krimpen en vorstüven van onnoembaar wee. Gy' hebt my wüs gemaakt, zóó vreeselyk wüs, dat ik niet meer wil weten van.de menschen. Hoort ge 't, Ervaring? Niet meer wil wetenwant 'k boette telkens voor wat levenswy'sheid, die gy my' schonkt, een stukje lovon in, dat schoonor was dan gü mü hadt te geven. Ik eer U, 'k eer U hoog, o hooge Meesteres Ervaringik eer U, maar beminnen kan 'k U niet. Nog niet, nog niet. H. d. H. Aanteekeningen. 1) In jpmmige vertalingen leest men: „niet hoore." Maar dit is onjuist. Prof. Oort vertaalt 't als „niet versta." 2) Het woord „Babel" beteekent eigenlük Woning van den god Baal; maar 't Hebreouw- sche woord „Babel" kan ook „verwarring" beduiden. Als zoodanig komt t dan ook in den Bübel voor. Indien dit laatste door taalgeleerden fout talel op tyd gedokt waa, en de spyten goed waren toebereid. Ea daarvoor zorgde, dat wist hy, mama Wanneer er gespro ken weid, was het over Hilde. Daarcm zweeg Gertie nu maar. Walde werschte het immers Of sr werd gepraat ovei zekere wetenschappelijke dingen. En daar over zweeg zy ook, want zj had reeds laag erkend, dmt de wetenschap, zooals vader en Walde die beoefenden, haar echte vreagde in de kunst erbarmelyk ver moordden. Dan zaten de oude beer en Walde samen in vlytigen arbeid in de werkkamer, en die te betreden in deze oren, dat was hei ligschennis. In den namiddag moeet Walde meestal naar een ooilege. Eertyds was het reeds een zaligheid voor haar geweest, aan zyn voeten te mogen zit ten en naar zyn stem te kansen luiateren. Nu huiverde zg onder zy'n woorden, sidderde zy onder de doodende woorden, waarin zoo weinig was voor haar vrouwen hart. Misschien, znde zy tot xichxe'.l, is het myn schold, maar ik kin niet andera. 's Avonds werkten de heeren meestal weer met nyvere vlyt, die hun tot een manie scheen te zyn geworden. Het nitgaan was nog niet begonnen, het seizoen was aanstonds daar. Maar Walde hield ervan, in zyn vrye avonden eea kleinen kring rondom zich te zien. Het waren altyd zyn vereersters. Vroeger had Gertie daar een stil genoegen in gehad, maar na verveelden en ergerden haar die avonden. Hst was ook niets anders dan een nutteloos dooden van den tyd met klinkende phrasen en ingebeeld kunstgenot. Easy moest telken maal, wanneer zjj naar Walde en zyn toe hoorsters keek ot luisterde,en zag hoe hg haar dan met bewnste welwillendheid behandel de, denken hy voedert zyn paradepaard ydelbeid heet het, en galoppeert roo snel, dat jy, arme vrouw, ver, ver achter blylt." Arme Gertie I Zy zou allee habbaa verdragen, zon nooit de laatste hoop hebben verloren, wan neer dat andero baar ciat van de laatste spankracht bad berooid. Dat andere die twsestryd in haar hart, die angst voor zichzelf. „Ik heb hem zoo lief gehad,* zeide zy zichzelf dikwyls ea wroag da banden ia vartwyteling en zeltverwyt. „Ik had voor Walde willen starven. Maar liefde verlangt wederliefde. Zy moet andere verwelken ot vergaan. In my verstikt alle liefde. Niet nit den wil tot boosheid, ik weet dat wel. Ik weet wel, by heeft my liet, op zyn wys. Maar hy heeft gaen reeht begrip van myn voelen en denken. h$ heelt geen verlangen te leven ter liefde van my, by loeit alleen voor zichzelf." Ea «y steurde, en in haar binnenste klonk hetHeere God, leid my niet in ver z.ekirg I Gertie w*s doodelyk verschrikt geweest, toen zy Hollin op het station herkende. Maar het lag bepaald in den cptinaistischen grondtoon van haar wozen, dat d&de'yk de hoop opkiomde„Hy zal hier op zyn door reis zya; hy zal bepaald zya ouders be zoeken." Dat was een stil hopen, waarin toch vermengd een beimelyk verlan gen „Slechts eenmaal zou ik hem nog willen zien Dan kwam kg den volgenden dag reeds, op een uur dat hg zeker kon zya dat Waide thuis was. Die ontving hem. Gartie wilde laten zeggen, dat zjj niet thuis was

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5