Amsterilaiscle Brieven.
St. Nicolaas bij JOH. MERZ, Scha gen.
Dt kinderen m mijnheer
ïi Hartkuseo.
Galanterieën. Speelgoederen. Nikkelwaren.
Lampen. Parapluies.
Zondag 18 Nov. '06.
50e Jaargang. No. 4205.
TWEEDE BLAD.
Binuenlandsch Nieuws.
FEUILLETON.
f
Stla®
lsul
LXII.
We zyn Terplicht, ons te beperken. Aan
den eisch om geheel het wereldleven mee
te leven, kunnen wy niet voldoen. Dit is
maar aan een hoogst enkele gegeven; en
't ligt voor de hand, dat aan dezen enkeling
dan toch nog zeer veel ontsnapt. Dit toege
geven, kan 'n veroordeelend vonnis wor
den uitgesproken over elk oordeel, dat
wy vellen. Wij kennen ten de de", en zoo
lang ons kennen niet volledig is, past 't ons,
voorzichtig te zyn in ons oordeelen.
In onze disputen met bekwame mannen
wordt 't ons duidelijk, dat zelfs door den
scherpst ziende vele invloeden over 't hoofd
worden gezien. Voor den eenvoudige is elk
debat, elk gesprek 'n les, om 'n wacht te
zetten voor zyn lippen en niet lichtvaardig
'n oordeel uit te spreken. Zich te 9tellen in
de plaats van den overtreder, of waar dit
onmogelijk is, dezen ook in extenso zyn
verklaringen te laton doen, is plicht.
„Audite et alterem partern" Hoor het woord
en het wederwoord, is 'n les, die wy eiken
dag te betrachten hebben. Zonder deze be
trachting geen eerlijkheid, geen waarheid,
geen recht zonder welke ons leven 'n war
boel wordt. In den blinde oordeelen is wil
lekeurig en misdadig.
Verstandige ouders betrachten dan ook
bovengenoemde les, eer zij de geschillen
hunner kinderen beslechten. By den onder
wijzer, die hart voor zyn leerlingen heeft,
groeit deze paedagogische bekwaamheid tot
'n soort van diplomatie; en het vertrouwen
der jongens in zyn rechtspraak is zyn rijkste
bezoldiging. En bij het samenkomen van
ons menschen, getuigt 't van groote wel
opgevoedheid en 'n zekere mate van zelf-
kennis, als wy niet te haastig in ons oordeel
zijn.
Ge weet immers wel, wat ik bedoel
Mevrouw X ontmoette meneer Z; en ze
liepen tien huizen ver met elkander op. Dat
is zeven en twintig weken geleden ook al
eens gebeurd. Enz.
Ge weet wel, wat ik bedoel; 't is 'n on
smakelijk chapiter. Maar alle menschen
nu, laat my zeggenbijna alle menschen
bezondigen er zich aan. En als de naam be
zoedeld is en 'n leven verwoest, dan ligt de
man of de vrouw, die de eerste opmerking
maakte, op 't kerkhof. 't Was zoo niet
bedoeld, welnee; maar dat zijn dan toch de
gevolgen van zoo'n lichtzinnig praatje, van
zoo'n opmerking, die alleen maar gedaan
werd om eens wat te zeggen. De menschen
moesten niet praten kunnen, of 't althans
wat minder doenen waar zy 't toch doen,
hun geweten onderzoeken, of er geen boos
heid in hun spreken schuilt. Een woord,een
enkel woord, en 'n leven gaat verloren.
Hebt ge „Hedda Oabbler" gelezen van Ibsen?
Die eene zoogenaamde vriendelijke opmer
king van Hedda aan hare bezoekster: „Zie
je nu wel, dat je je niet ongerust behoefde te
maken", 1) besliste over het leven van twee
menschen en vernielde het totaal. En Hedda
had kunnen weten, wiet 't, welk 'n misdaad
zy met die schijnbaar onnoozele woorden
beging.
Al ons spreken is oordeelen, ten goede of
ten kwade. Doch beslist zeker is het ten
kwade, waar wij oordeelen uit de tweede
hand, waar wij afgaan op mededeelingen
van anderen. Mijn eigen overtuiging is mij
honderdmaal meer waard, dan honderd ver
zekeringen van myn buurman; zooals myn
eigen godsdienst rnjj meer waard is, dan
honderd geloofsbelijdenissen, waarop mijn
ziel geen „amen" zeggen kanomdat zy in
Haar niet als waarheden zijn opgebloeid.
En indien ons met klemmende zekerheid
iets wordt medegedeeld, en wij zouden 't
alleen daarom aannemen en verder brengen,
dan plegen wy groote misdaad tegenover
onze medemenschenniet het minst tegen
onszelven, omdat de waarheid van ons hart
ons boven alles, boven ouders en vrienden,
dierbaar moet wezen.
De wysten, de verstandigsten, de besten
oordeelen niet; en waar zy moeten oordeelen,
daar doen zjj dit niet dan na ernstig het
Audite et alterem partem in toepassing te
hebben gebracht.
Veertien dagen geleden heeft hior de
couranten hebben 't u reeds verteld 'n
groot ongeluk plaats gehad. De tram van
lyn 4 heeft den tweeden volgwagen van lyn
10 aangereden by de kruising van de Vij
zelgracht en de Weteringschans; en behalve
dat er velen lichter of zwaarder gewond
worden, heeft 'n meisje van 25 jaar er het
leven by verloren. De latere tram, waar
mede ik van de Weesperpoort naar 't Leid-
sche Plein ging, had er nog eenige oogen-
blikken oponthoud door. Maar toen de
meesten der inzittenden kwamen van den
trein wisten wij nog niet wat er gebeurd
was. Later werd 't ons verteld.
De familie is in rouw gedompeld, de jonge
man met wien de jonge dame verloofd was,
gebroken. Geheel Amsterdam heeft deel
genomen in dit noodlottige geval.
Een stroom van tranen te meer by den
grooten stroom, die reeds vergoten wordt, om
verloren geluk, verloren idealen.
En aan den anderen kant do wagenbe
stuurder van de tram op lyn 4, die verdacht
wordt door onbesuisdheid onvoorzichtig
heid althans dit groote leed veroorzaakt
te hebben. Behalve het voorloopig ontslag
uit zyn betrekking, dat onmiddellijk intrad,
wacht hem het Verhoor by den rechter. Inge
zonden stukken overstroomen de dagbladpers.
Geen krant, of er komen epistels in voor over
i dit ongelukin één nummer van een onzer
j hoofdbladen vond ik er vier. En in byna al
die stukken wordt op beslisten toon gespro
ken over de al of niet schuldigheid van den
trambestuurder, en het Recht vooruit-
gelodpen.
Uit wijzen mond vernamen wy de les
Oordeelt een rechtvaardig oordeel", en op een
andere plaats: „Oordeelt ganschelijk niet". Hoe
moeilijk 't ook wezen mag, dezeHsten allen
tijde te betrachten, toch moet zy on3 by
ernstige gevallen en wat is niet ernstig
steeds voor oogen staan ;otn ons te leeren
voorzichtig te zijn in onze uitspraken, opdat
ook wy niet een leven verwoesten.
I Laat ons nooit vergeef my dezen paeöa-
gogischen toon laat ons nooit de over
tredingen en tekortkomingen, de zonden en
afdwalingen van anderen wegen in do schaal
van onzen afkeer en tegenzin, in de schaal
van onze boosheid. Ze vallen dan zoo spoedig
zwaar, misschien wel te zwaar in't gewicht.
Aan den rechter de taak den evenaar in
het midden te houden, en pas na grondig
onderzoek recht te spreken en recht te doen.
ft
Verder gaat 't leven in Amsterdam, even
als op de geheele wereld, 'n cirkelgang.
Dezelfde feiten spelen zich af op 'n ander
tooneel met 'n ander achterdoek, in andere
personen; maar de feiten zijn en blijven
dezelfde. De geschiedenis herhaalt zich.
Salomo had gelijker is niets nieuws onder
de zon. Lodewyk de XIV liep met de staats
kas in zyn zak, ten bedrage van tachtig
millioen, maar datzelfde had Salomo in hoogst
eigen persoon reeds vóór hem gedaan met 'n
kas van ongeveer honderd zes-en-twintig
millioen, behalve de voordeelen, die hy nog
sloeg uit den handel in kostbaar hout, apen
en pauwen. Wat geweest is, zal komenwat
is, is geweest. Overal dezelfde zon, die
dezelfde aarde beschijnt van voor eeuwen en
eeuwen, overal dezelfde menschen met dezelfde
eigenschappen van voor honderden en duizen
den jaren her. Salomo stond niet anders
tegenover koning Hiram, dan de heer R.,
die van myn vrind duizend gulden leende,
en nu de toezegging kreeg, dat hy die schuld
met twee kwartjes in de week zal afbetalen.
De vertooning van het speelhuis in de
Vondelstraat waarvan de kwestie nog
altijd haar beslag niet kreeg is verplaatst
naar de Nes, naar den Nieuwendijk, naar
„de Py'p", naar waar ge maar wilt. De speel
huizen verrijzen als paddestoelen uit den
grond, zoowel te Vaals als te Boedapest,
't Is al gokken wat de klok slaat. „Meijer
Samethini, de voormalige nachtgids naar de
donkerste huizen van donker Amsterdam",
had in de Nes 'n achterkamertje gehuurd,
waar niemand toegang had. die niet voorzien
was van 'n „carte d'invitation"Er kwamen
alleen „nette menschen". De man zelf ver
telde 't ons. „Menschen met omgeslagen
broekspijpen en voer 't meerendeel goed ge
vulde beurzen". Dat ze onder elkaar aan 't
gokken waren gegaan, wist hy, maar hy wist
niet, dat dit strafbaar was. „Neen, heusch,
meneer de rechter, dat wist ik niet. Ik heb
my alleen vergist."
Maar hoe kwam 't dan, dat de uitgaan-
den en de winnenden een deel van hun winst
aan u moesten afstaan?
Dat was voor de „Charité".
Dus ge wist toch wel, dat er gespeeld
werd?
Ja, mijneer; maar niet zoo goed als nu.
En verder, waar bleef dat geld Wie
streek 't op?
Ik zelf, meneer de rechter.
Voor welk doel
Voor de „Charité".
Samethini loog niet. Hy heeft er zichzelf
van in de kleeren gestoken en er 'n goed
maal van genomenDo rechte weldadigheid
begint by zichzelven.
Toch kreeg de man zes maanden hechtenis,
en hy was heel beleefd en maakte 'n diepe
buiging, en verliet, op zyn teenen loopend,
de groote zaal, waar recht gesproken wordt,
tegen het groote onrecht dat gepleegd wordt
tegen onmondigen en zwakken.
Ik ga aan wonderen gelooven. Op hetzelfde
uur, dat verleden week myn vorige briefde
pers verliet, verscheen in het dagblad „de
Telegraaf" een artikel van de hand des heeren
Jotius, waarin hy dezelfde kwestie behan
delde als ik in myn brief. Dezelfde klacht
over dezelfde gruwelijke en misdadige folte
ringen, die men onze taal heeft aangedaan.
De heer Jotius en ik kennen elkander niet
en hebben elkaar nooit gesproken. Toch wer
den wy misschien wel op hetzelfde uur
bezield door dezelfde gedachten, en klaag
den wy onze droefheid uit in bijna dezelfde
woorden over de décadence in ons dicht en
proza.
Misschioa. is er door enkele lezers van
dit blad gedacht, dat ik toen overdreef;
temeer daar ik geen enkel voorbeeld als
bewys gaf. In 'n vroegeren brief, waarin
ik sprak over de tentoonstelling der
schilderstukken van Vincent van Gogh, heb
ik dit wèi gedaan. De heer Jotius geeft ons
nu zulk een bewys in het stuk boven
bedoeld. Hy citeert daarin 'n „gedicht"
van Giza Ritsclil, „dat opgenomen en dus
goedgekeurd werd, door don kunstrechter
Albert Verwey, in de November-aflevering
van „De Beweging". Dit gedicht luidt
aldus
„Verloren lief komt niet wperom,
Wiediewiediebom
Myn verlaten harte treurt er om,
Wiediewiediebom 1
Het roept, het schreit, kom, o kom.
Wiediewiediebom
Myn liefdeleed, mijn liefde klom.
Wiediewiediebom 1"
Wat dunkt u ervan? Is grooter onzin
denkbaar? Daar is het woordgeraffel van
de zes Christus-Verzen van Leopold in de
Nieuwe Gids nog niets by. (Zie myn brief
over Vincent van Gogh).
Het opstel van Jotius heeft my er toe
gebracht myn eigen aanteekoningen eens
op te slaan. Ik heb namelijk verschillende
boeken aangelegd, waarin ik alles wat my
belangrijk voorkomt, noteer. Zoo is daar
ook 'n boek bij, waarin ik veel noteerde
van de apekool, die ons op litterair gebied
werd voorgezet, en dat wy moesten slikken
als 't nieuwste, en bijgevolg als 't schoonste
en meest ware, wat in een dichterhoofd
omging. De „toerste aandoeningen" werden
dan weergegeven in de „meest sublieme
woordon." En daar zyn wonderlijke staaltjes
van by. Luister b.v. eens naar dit
Alfodil.
Aan Ixidoor (toen hy een lyk was).
Als ik dan groot ben
En ik dan dood ben
Dan blijft een plas,
Die zal verdampen in wolkenkringen
En van my zingen
Tot 's Aardryks As:
„Er is een Opper-man gestorreven,
Die 't by de kleinen had verkorreven,
Dat komt omdat hij een groote was;
En met al zyn grootheid
Ondervond hy een snoodheid,
Die niet uit-en in te zeggen was,
En van hem bleef over niets dan 'n plas."
Ixo.
Dit is 'n „gedicht", uit 'm vollen bundel,
die den naam draagt van Naturalistische
Passie-Cidus."
i Een ander vers uit dienzelfden bundel
heet
Ixa Katinka.
Waar de man de gekke namen vandaan
haalt, weet ik niet. Hy zet onder den
bovengenoemden titel nog een anderen,
n.1.
Voordeur,
en vangt aldus aan
Ik, Van der Ikheid ikkelykst geklaag
Ixelt als flodderende vlaag
't Papier en myn verliefde knoken,
Ik I Alpha en Omega, Troon
van Ixelingen, my tot loon en schoon
heid aan de Ikroos ontloken,
Die wulpsche trossen wiegewaagt
En 't Ego op zyn outer draagt
Waar Ikheids heilig waschlicht is ont
stoken.
Miljoenmaal dierbare Ego, Ta
lisman voor hoon, verdoemenis, U Ka
tinka zy een Passie-lans gebroken.
Ixo.
Elke bladzyde, waarop zoo'n gedicht voor
komt, is nog geïllustreerd. Zoo staat onder
„Affodil" 'n meisje in 'n grooten plas te
dansen, zoo staat onder „ha Katinka" een
lier. Neen, heusch, ik overdreef niet, toen
ik in myn vorigen brief zei dat 't malste
nog niet mal genoeg was.
En geheel voorbij is die storm van
waanzin nog niet; getuige de citaten van
Jotius, getuige de larie-poëzie, die ge nog
elke week thuis gestuurd kunt krijgen,
als ge er lust in hebt, en uw tijd en geld
niet te kostbaar acht.
Maar wonderlijker nog dan deze wonder-1
lyke onzin is het feit, dat 'n man als Albert
Verwey zulke vodden met zyn naam en1
goedkeuring-tot-plaatsing sanctionneert, b.v.
het boven vermelde „Wiedewiediebom." Van
1 Kloos zouden we dit nog eer verwachten.
Van Verwey is 't my 'n tiendubbel raadsel;
want dat hij 'n dichter is, behoeft niemand
te betwijfelen, diezji„Verzamelde Gedichten"
gelezen heeft. Vergun mij u daaruit 'n
paar sonnetten over te schrijven, na de
lezing waarvan ik zeker ben, dat ge myn
verwondering deelt. Onder den titel „Van
de Liefde die Vriendschap heet" komt 't vol
gende voor:
VIII
„O Man van Smarte met de doornenkroon,
O bleek bebloed gelaat, dat in den nacht
Gloeit als een groote, bleeke vlam, wat
[macht]
Van eind'loos lijden maakt uw beeld zoo
[schoon
Glanzende liefde in eenen damp van hoon,
Wat zijn uw lippen stil, hoe zonder klacht
Staart ge af van 't kruis, hoe lacht gij
[soms zoo zacht
God van Mysterie, Gods bemindste Zoon!
O Vlam van Passie in dit koud heolal
Schoonheid van Smarte op deez' donkre
[aard
Wonder van Liefde, dat geen sterv'Iing weet
Ai myik hoor aldoor don droeven val
Der dropp'len bloeds, en tot den morgen
[staart
Hij me aan met groote liefde en eind'loos
[loed.]"
XI
„Vestig die oogen niet op myhun blik
Is sty'f als van wie stierf in gruw'bre pijn;
Hef niet die handen, 'k zag ze lang
[ze zyn]
Doorboordo God, geronnen bloed kleeft
[dik]
Op uw gewonde voeten: neen, verschik
Ze niet in hunnen dooddaar is een
[schijn]
Van stille glorie rond Hem, en op Zyn
Gelaat zie 'k eindloos leed, maar vrees noch
[schrik.]
O liefste God, dien 'k lief heb wijl Ge lijdt,
Sluit Gij myn oogen, dat ik niet meer zie,
Bindt Gy mijn lippen, dat ik niet meer
[spreek
Opdat ik niet tot stervens bang uitbreek
In hoon en «enen storm van snikken, dis
U zouden smstten in Uw heerlijkheid.
Kunt ge nu begrijpen, dat 'n man, die
zulke verzen schrijft, dat „Wiediewiediebom"
ter plaatsing in zyn tijdschrift opneemt
Ik niet. Het ly'ktmy publieke voor-de-mal-
houëry. Verwey heeft ook nog andere verzen
geschreven dan die hoog-ernstigeb. v.
Kinderversjes", waaronder „De groote honden
de kleine kat"„Koning Adelboud", „De zeven
Boeven", „De Kikkertjes enz., allemaal juweel
tjes 'van geest en humor. En wie zyn Samen
spraak tot Slot" gelezen heeft, weet wel hoe
lief Verwey de taal heeft.
Maar zyn waardeering van die prullaria
van anderefl begrijpen, kan ik niet.
Ik moet weer eindigen, al zou ik kans
zien over dit onderwerp wel honderd brieven
to schrijven. De pracht van onze taal is
onbetwistbaardat hebben Vondel, Bilderdyk,
Ten Kate bewezen; dat bewijzen Verwey
(soms), Kloos (soms), Van Eeden (dikwijls),
Van Deyssel (gewoonlijk), Heyermans (zelden),
Adema van Scheltema (zoo nu en dan), H.d.H.
(byvlagen), Louis Davids (nooit). Andere
groote litteratoren, wier naam ik in deze
illustere reeks niet noemde, vergeven mij
dit verzuim.
H. d. H.
Aanteekeningen.
1). Ik citeer uit 't hoofd. Misschien staat
't er iets anders; maar dit is toch de be
doeling ervan.
Affodil, van 't Grieksche asphódêlos, een
soort van lelieachtig gewas met knolvormi-
gen wortel, die sappig, bitter en scherp is;
slaaplelie. Do wortelknollen van deze plant
bevatten hoegenaamd geen voedingsstoffen,
en werden door de oude Grieken by de
dooden op 't graf geplant. By Homérus
wandelen en droomen de geesten der ge
storvenen op de Affodilweide.
Bildcrdijk heeft een van zyn dichtwerken
naar die plant Affodillen genoemd.
H. d. H.
Zware uitslaande brand.
Een brand zoo fel als Woensdagavond heeft
gewoed, hebben we in geen tyden te Amster
dam gehad, zegt het Hbld. Helaas kostte
het onheil tevens een slachtoffer.
Omstreeks halfzes was de rijwielhandelaar
J. M. Smit, wiens magazijn is gevestigd
Kerkstraat 198 naby de Spiegelstraat, met
zijn knecht aan het werk in de z.g. herstel
plaats, aan de achterzijde van het perceel
gelegen, toen hun aandacht plotseling werd
getrokken naar den winkel, voor aan de
straat, waar een blauwachtige vlam aan
de toonbank lekte. Hevig verschrikt snel
den beiden naar voren, om te zien wat er
gebeurd was en zoo mogelijk de vlam te
kunnen blusschen. Deze had zich evenwel
in een ommezien uitgebreid, zoodat Smit
en zyn knecht inderhaast de straat opliepen
om hulp te roepen. Vermoedelijk is er een
lek geweest in de gasleiding, want binnen
weinige tellen stond de geheole winkel in
lichte laaie. De vlammen sloegen met zóó
veel kracht naar buiten, dat zy zelfs de
deuren aan de overzijde van de breede straat
blakerden. Van den winkel sloeg de
brand over naar de tweo bovenverdiepingen,
zoodat, toen de brandweer met veel mate
riaal ter plaatse kwam, zy zich voor een
vuurzee zag staan. De hitte was schier
ondragelijkzóó hevig woedde do brand,
dat men de vlammen op eenigen afstand
kon hooren looien. De buren, aan weerszijden
van het brandende huis, verlieten in allerijl
hun woningen; daarbij stroomden de nieuws
gierigen van alle kanten naar de Kerkstraat,
zoodat de politie handen vol werks had het
publiek op behoorlijken afstand te houden.
Zy zette de straat over een groot gedeelte af.
De brandweer had inmiddels het woedende
element met kracht aangetast en zy deed
dat weer met zóóveel succes, dat de huizen
196 en 200 geen brand- of waterschade van
groote beteekenis bekwamen.
De bewoners hadden niet anders gedacht,
of hun panden zouden leelijk gehavend
worden.
Zjj las met hare heldere, nehte moeder-
oogea op Egbert's gelast den innerljjken
strjjd en den geheelen omvang daarvan.
En zjj wachtte op het uar, waarin hjj tot
haar sou komen met de bede„Moeder,
help na ook mjjl"
Maar hjj kwam niet.
Die ore wu nog niet daar.
Toen zjj achter Bahrenbarg'e ljjk voort-
schreden, was eene hooge, slanke meisjes
gestalte zich bjj hen komen voegen, aïsot
zjj bjj hen hoorde. Gravin Heli Btond naast
Hilde, toen de geeeteljjke in de hal van
het kerkhof sjjn ljjkrede hield; zjj bleef tot
san het graf naast haar, toen nam zjj har-
teljjk afscheid van haar en gaf ook Egbert
de hand.
Herhaaldeljjk had Egbert gekeken naar
dit smalle, fjjne gelaat, dat juist heden
*ulk eene ernstige uitdrukking bezat. Het
scheen hem toe, dat de smart die daaruit
6prak, buiten de pereoonljjke deelname van
het oogenblik stond. Zjj had Bahrenburg
°ck ternauwernood gekend. Wanneer zjj
den overledene heden de laatste eer bewees,
dan kon dat alleen sjjn ter wille van
Milde. Zjj hielden steeds briefwisseling met
•waas.
Het kerkhof was niet de plaats, aan Hilde
iets te vragen, en de volgende aren boden
evenmin daartoe gelegenheid. Hilde was
evenwel merkwaardig kalm en rustig
een aandoenljjke zachtmoedigheid, welke
haar tot heden vreemd was geweest, scheen
zich over haar persoon uitgebreid te heb
ben. Zjj klaagde niet en zjj weende niet.
Toen zjj na de plechtigheid der ter-aarde-
bestelling gekomen was in de kamer, welke
hare moeder had betrokken, nam zjj stil
plaats bjj het venster en keek naar de
sneeuwvlokken daar buiten, Moeder, die
aan alles dacht, hielp haar de natte schoe
nen verwisselen en bracht een kopje warme
thee. Met zachten dank nam zjj dezs lietde-
bljjken aan.
„Kom zeide moeder en trok haar
zoon met zioh in de zjjkamer.
Het was haar slaapvertrek, maar dicht
bjj de kachel stond de theetafel.
„Neem ook een kopje, voor ge heengaat.
En set je bjj mjj neder. Onze Hilde zal
na het beet alleen met haar gevoelens in
het reine komen."
Toen zjj zoo voor hem zorgde, werd
Egbert door een teeder gevoel overmand.
Het had iets roerends voor hem, moedor
hier, als ware zjj tehuis, te zien manoeu-
vreeren met den dampenden theeketel en de
kleine kopjes, en te zien, hoe zjj jjverig
hout en tart in de kachel wierp en bedrjj-
vig was naar haisaljjken aard. Toen
hjj zoo zjjn mosder gadesloeg, ontdekte hjj
hoe hear haar was beginnen te grjjien
dat was pas in de laatste weken geko
men. „Goede moeder hjj boog zich
over hare hand.
Zjj keek hem aan en wachtte. En hjj
voelde, dat zjj van hem iets over zich
zelven wilde hooren. Daarom zeide hjj
„Wat soa er na van Hilde worden?"
zeer zacht, opdat sjjn zaster in bet aangren
zende vertrek het niet zou kunnen hooren.
Een schaduw van teleurstelling gleed
bjj die vraag over het gelaat der moeder.
Maar dadeljjk antwoordde zjj, eveneens
fluisterend„Wjj behoeven om haar niet
bezorgd te sjjn. Want sjj behoort, naar
het mjj toeschjjnt, tot dezulken, die juist
uit smart nieuwe levenskracht putten."
Hjj knikte met het hoofd. Het was hem
zelf toch menigmaal, als werd in
den laatsten tjjd zjjn geeateljjk weerstands
vermogen krachtiger.
Een pooeje heersohte er stilte tusschen
hen beiden. De theeketel gonsde en in den
haard knapperde het vaar. Moeder liep
hoen en weer, gluurde ook eens voorzichtig
door de smalle deuropening naar Hilde,
nam eindeljjk vlak tegenover haar zoon
plaats en schonk zichzelve ook een kopje
thee in. Ea in dien tjjd dacht bjj„Zal
ik moeder mjjn leed toevertrouwen Moet
ik nog wachten, tot het beslist is? Is het
niet beter, dat ik met een bepaald besluit
bjj mjjne oudera kom?"
Terwjjl hjj bare oogen steeds op zich
voelde rusten, zie een stomme vraag, zeide
hjj eindeljjk „Hoe kwam de gravin heden
op het kerkhof?"
„Ik had haar volgens Hilde's wensch
geschreven. De meisjes houden tooveel
van elkaar Heli kwam ook vele malen in
het sanatorium."
„Ik wist niet eens, dat zjj in Berljjn
was."
„Reeds sedert eenige weken. Zjj volgt
hier een apothekerscursus. Je weet toch
immers, dat sjj als Johanniter-soster naar
Zuid-Afrika wil gaan
Hjj sprong op. Bjjna had hjj zich ver
raden. „Gravin Heli naar Afrika? Wat
zegt de graat, haar vader, daarvan Die
kan zich immers nooit van haar scheiden?"
Moeder had een aneedje brood geboterd
en sohoof het hem toe. „Hier Eg 1 zjj
dempte haar stem nog meer. „Do graaf
Ik weet eigenljjk niet, of ik het vertellen
mag, maar het zal wel spoedig in alle
oooranten staan de graaf gaat weer
trouwen met een kleine, onbeduidende
tooneelspeelster. Maar opdat ge niet ver
keerd over het meisje gaat oordeelen,
zeg ik erbjjdit is het niet, wat haar naar
Afrika drjjft, het haweljjk was haar alleen
dienstig om haar vader sjjn toestemming
at te dwingen. Heli volgt haar innerljjken
drang."
„Dat begrjjp ik niet. Ik kan mjj de
gravin niet als verpleegster denken. Maar
bovendien ik heb mjj al reeds veel over
haar verwonderd zjj moet toch menige
goede partjj hebben kunnen doen
„Wel mogeljjk, maar een meisje als sjj
huwt nist zonder liefde. Ea dan overschat
gjj misschien hare fiaanciin. De bezitting
is een majoraat, en haar vader heeft veel noo-
dig, de jongens niet minder. Dan moet de
dochter achterstaan. Misschien moest zjj
haar hart wel het swjjgen opleggen, als
het gaarne had willen spreken. Dat is
niet zeldzaam in de familie van den hoogen
adel. Als kleine prinsesjes worden de
meisjes opgevoed, en wanneer niet toeval
lig de rechte Jozef komt, dan moeten zjj
ep het eind in een gesticht van oude jonge
juffers. of bjj han oudsten broer het genade
brood eten."
Egbert keek peinzend voor zioh been,
Hjj had de gravin reeds meermalen gezien,
maar nooit had zjj hem veel belang inge
boezemd. Er lag iets zekers en statigs
over haar manier van doen, iets wjjs en
goeds. Hjj kon zich haar reeds voorstellen
aan het ziekbed van een gewond soldaat
haar hand moest zacht «n weldoend
zjjn. Maar daar ginds in dat onherberg
zame oord de verpleegster van ruwe sol
daten en daarbjj tevens misschien han
dienares
„Dat had de graaf, dat hadden haar
broers niet mogen toestaan," zeide hjj
eindeljjk heftig.
„Maar Egbert Is het dan niet een
mooi, een heerluk vrouwenberoep, dat zjj
wil vervallen En wanneer haar vader of
haar broers zich er tegen hadden verzet
zjj hebben het misschien geprobeerd wat
konden die tegen Heli's vast besluist doen
„Zjj ia meerderjarig ea vóór alles is zjj
een meisje, dat bjj alle zachtheid een groote
wilskracht bezit. Ik heb in de laatste
weken dikwjjls moeten denken, dat zjj wel
door een harde levensschool moet sjjn ge
gaan, om te kunnen zjjn zooals zjj ia. Ook
aan haar wordt bewaarheid, wat ik reeds
zoo menigmaal heb gezegdmenigeen vindt
juist in periodes van groote smart ziin
beste kracht." u
Moeder zeide dat laatste, toen de deur
geopend werd. Hilde stond op den drem
pel en het scheen alsof zjj de laatste woer
den had gehoord. Zjj snelde op haar moe
der toe, sloeg haar beide armen om haar
hals, kuste haar innig op het voorhoofd en
zeide „Lieve, beste moeder 1" en daarna
„kunnen wjj morgen niet reeds vertrekken
ik wil morgenochtend nog eenmaal naar