Amsterilaiscle Brieven. St. Nicolaas bij JOH. MERZ, Scha gen. Dt kinderen m mijnheer ïi Hartkuseo. Galanterieën. Speelgoederen. Nikkelwaren. Lampen. Parapluies. Zondag 18 Nov. '06. 50e Jaargang. No. 4205. TWEEDE BLAD. Binuenlandsch Nieuws. FEUILLETON. f Stla® lsul LXII. We zyn Terplicht, ons te beperken. Aan den eisch om geheel het wereldleven mee te leven, kunnen wy niet voldoen. Dit is maar aan een hoogst enkele gegeven; en 't ligt voor de hand, dat aan dezen enkeling dan toch nog zeer veel ontsnapt. Dit toege geven, kan 'n veroordeelend vonnis wor den uitgesproken over elk oordeel, dat wy vellen. Wij kennen ten de de", en zoo lang ons kennen niet volledig is, past 't ons, voorzichtig te zyn in ons oordeelen. In onze disputen met bekwame mannen wordt 't ons duidelijk, dat zelfs door den scherpst ziende vele invloeden over 't hoofd worden gezien. Voor den eenvoudige is elk debat, elk gesprek 'n les, om 'n wacht te zetten voor zyn lippen en niet lichtvaardig 'n oordeel uit te spreken. Zich te 9tellen in de plaats van den overtreder, of waar dit onmogelijk is, dezen ook in extenso zyn verklaringen te laton doen, is plicht. „Audite et alterem partern" Hoor het woord en het wederwoord, is 'n les, die wy eiken dag te betrachten hebben. Zonder deze be trachting geen eerlijkheid, geen waarheid, geen recht zonder welke ons leven 'n war boel wordt. In den blinde oordeelen is wil lekeurig en misdadig. Verstandige ouders betrachten dan ook bovengenoemde les, eer zij de geschillen hunner kinderen beslechten. By den onder wijzer, die hart voor zyn leerlingen heeft, groeit deze paedagogische bekwaamheid tot 'n soort van diplomatie; en het vertrouwen der jongens in zyn rechtspraak is zyn rijkste bezoldiging. En bij het samenkomen van ons menschen, getuigt 't van groote wel opgevoedheid en 'n zekere mate van zelf- kennis, als wy niet te haastig in ons oordeel zijn. Ge weet immers wel, wat ik bedoel Mevrouw X ontmoette meneer Z; en ze liepen tien huizen ver met elkander op. Dat is zeven en twintig weken geleden ook al eens gebeurd. Enz. Ge weet wel, wat ik bedoel; 't is 'n on smakelijk chapiter. Maar alle menschen nu, laat my zeggenbijna alle menschen bezondigen er zich aan. En als de naam be zoedeld is en 'n leven verwoest, dan ligt de man of de vrouw, die de eerste opmerking maakte, op 't kerkhof. 't Was zoo niet bedoeld, welnee; maar dat zijn dan toch de gevolgen van zoo'n lichtzinnig praatje, van zoo'n opmerking, die alleen maar gedaan werd om eens wat te zeggen. De menschen moesten niet praten kunnen, of 't althans wat minder doenen waar zy 't toch doen, hun geweten onderzoeken, of er geen boos heid in hun spreken schuilt. Een woord,een enkel woord, en 'n leven gaat verloren. Hebt ge „Hedda Oabbler" gelezen van Ibsen? Die eene zoogenaamde vriendelijke opmer king van Hedda aan hare bezoekster: „Zie je nu wel, dat je je niet ongerust behoefde te maken", 1) besliste over het leven van twee menschen en vernielde het totaal. En Hedda had kunnen weten, wiet 't, welk 'n misdaad zy met die schijnbaar onnoozele woorden beging. Al ons spreken is oordeelen, ten goede of ten kwade. Doch beslist zeker is het ten kwade, waar wij oordeelen uit de tweede hand, waar wij afgaan op mededeelingen van anderen. Mijn eigen overtuiging is mij honderdmaal meer waard, dan honderd ver zekeringen van myn buurman; zooals myn eigen godsdienst rnjj meer waard is, dan honderd geloofsbelijdenissen, waarop mijn ziel geen „amen" zeggen kanomdat zy in Haar niet als waarheden zijn opgebloeid. En indien ons met klemmende zekerheid iets wordt medegedeeld, en wij zouden 't alleen daarom aannemen en verder brengen, dan plegen wy groote misdaad tegenover onze medemenschenniet het minst tegen onszelven, omdat de waarheid van ons hart ons boven alles, boven ouders en vrienden, dierbaar moet wezen. De wysten, de verstandigsten, de besten oordeelen niet; en waar zy moeten oordeelen, daar doen zjj dit niet dan na ernstig het Audite et alterem partem in toepassing te hebben gebracht. Veertien dagen geleden heeft hior de couranten hebben 't u reeds verteld 'n groot ongeluk plaats gehad. De tram van lyn 4 heeft den tweeden volgwagen van lyn 10 aangereden by de kruising van de Vij zelgracht en de Weteringschans; en behalve dat er velen lichter of zwaarder gewond worden, heeft 'n meisje van 25 jaar er het leven by verloren. De latere tram, waar mede ik van de Weesperpoort naar 't Leid- sche Plein ging, had er nog eenige oogen- blikken oponthoud door. Maar toen de meesten der inzittenden kwamen van den trein wisten wij nog niet wat er gebeurd was. Later werd 't ons verteld. De familie is in rouw gedompeld, de jonge man met wien de jonge dame verloofd was, gebroken. Geheel Amsterdam heeft deel genomen in dit noodlottige geval. Een stroom van tranen te meer by den grooten stroom, die reeds vergoten wordt, om verloren geluk, verloren idealen. En aan den anderen kant do wagenbe stuurder van de tram op lyn 4, die verdacht wordt door onbesuisdheid onvoorzichtig heid althans dit groote leed veroorzaakt te hebben. Behalve het voorloopig ontslag uit zyn betrekking, dat onmiddellijk intrad, wacht hem het Verhoor by den rechter. Inge zonden stukken overstroomen de dagbladpers. Geen krant, of er komen epistels in voor over i dit ongelukin één nummer van een onzer j hoofdbladen vond ik er vier. En in byna al die stukken wordt op beslisten toon gespro ken over de al of niet schuldigheid van den trambestuurder, en het Recht vooruit- gelodpen. Uit wijzen mond vernamen wy de les Oordeelt een rechtvaardig oordeel", en op een andere plaats: „Oordeelt ganschelijk niet". Hoe moeilijk 't ook wezen mag, dezeHsten allen tijde te betrachten, toch moet zy on3 by ernstige gevallen en wat is niet ernstig steeds voor oogen staan ;otn ons te leeren voorzichtig te zijn in onze uitspraken, opdat ook wy niet een leven verwoesten. I Laat ons nooit vergeef my dezen paeöa- gogischen toon laat ons nooit de over tredingen en tekortkomingen, de zonden en afdwalingen van anderen wegen in do schaal van onzen afkeer en tegenzin, in de schaal van onze boosheid. Ze vallen dan zoo spoedig zwaar, misschien wel te zwaar in't gewicht. Aan den rechter de taak den evenaar in het midden te houden, en pas na grondig onderzoek recht te spreken en recht te doen. ft Verder gaat 't leven in Amsterdam, even als op de geheele wereld, 'n cirkelgang. Dezelfde feiten spelen zich af op 'n ander tooneel met 'n ander achterdoek, in andere personen; maar de feiten zijn en blijven dezelfde. De geschiedenis herhaalt zich. Salomo had gelijker is niets nieuws onder de zon. Lodewyk de XIV liep met de staats kas in zyn zak, ten bedrage van tachtig millioen, maar datzelfde had Salomo in hoogst eigen persoon reeds vóór hem gedaan met 'n kas van ongeveer honderd zes-en-twintig millioen, behalve de voordeelen, die hy nog sloeg uit den handel in kostbaar hout, apen en pauwen. Wat geweest is, zal komenwat is, is geweest. Overal dezelfde zon, die dezelfde aarde beschijnt van voor eeuwen en eeuwen, overal dezelfde menschen met dezelfde eigenschappen van voor honderden en duizen den jaren her. Salomo stond niet anders tegenover koning Hiram, dan de heer R., die van myn vrind duizend gulden leende, en nu de toezegging kreeg, dat hy die schuld met twee kwartjes in de week zal afbetalen. De vertooning van het speelhuis in de Vondelstraat waarvan de kwestie nog altijd haar beslag niet kreeg is verplaatst naar de Nes, naar den Nieuwendijk, naar „de Py'p", naar waar ge maar wilt. De speel huizen verrijzen als paddestoelen uit den grond, zoowel te Vaals als te Boedapest, 't Is al gokken wat de klok slaat. „Meijer Samethini, de voormalige nachtgids naar de donkerste huizen van donker Amsterdam", had in de Nes 'n achterkamertje gehuurd, waar niemand toegang had. die niet voorzien was van 'n „carte d'invitation"Er kwamen alleen „nette menschen". De man zelf ver telde 't ons. „Menschen met omgeslagen broekspijpen en voer 't meerendeel goed ge vulde beurzen". Dat ze onder elkaar aan 't gokken waren gegaan, wist hy, maar hy wist niet, dat dit strafbaar was. „Neen, heusch, meneer de rechter, dat wist ik niet. Ik heb my alleen vergist." Maar hoe kwam 't dan, dat de uitgaan- den en de winnenden een deel van hun winst aan u moesten afstaan? Dat was voor de „Charité". Dus ge wist toch wel, dat er gespeeld werd? Ja, mijneer; maar niet zoo goed als nu. En verder, waar bleef dat geld Wie streek 't op? Ik zelf, meneer de rechter. Voor welk doel Voor de „Charité". Samethini loog niet. Hy heeft er zichzelf van in de kleeren gestoken en er 'n goed maal van genomenDo rechte weldadigheid begint by zichzelven. Toch kreeg de man zes maanden hechtenis, en hy was heel beleefd en maakte 'n diepe buiging, en verliet, op zyn teenen loopend, de groote zaal, waar recht gesproken wordt, tegen het groote onrecht dat gepleegd wordt tegen onmondigen en zwakken. Ik ga aan wonderen gelooven. Op hetzelfde uur, dat verleden week myn vorige briefde pers verliet, verscheen in het dagblad „de Telegraaf" een artikel van de hand des heeren Jotius, waarin hy dezelfde kwestie behan delde als ik in myn brief. Dezelfde klacht over dezelfde gruwelijke en misdadige folte ringen, die men onze taal heeft aangedaan. De heer Jotius en ik kennen elkander niet en hebben elkaar nooit gesproken. Toch wer den wy misschien wel op hetzelfde uur bezield door dezelfde gedachten, en klaag den wy onze droefheid uit in bijna dezelfde woorden over de décadence in ons dicht en proza. Misschioa. is er door enkele lezers van dit blad gedacht, dat ik toen overdreef; temeer daar ik geen enkel voorbeeld als bewys gaf. In 'n vroegeren brief, waarin ik sprak over de tentoonstelling der schilderstukken van Vincent van Gogh, heb ik dit wèi gedaan. De heer Jotius geeft ons nu zulk een bewys in het stuk boven bedoeld. Hy citeert daarin 'n „gedicht" van Giza Ritsclil, „dat opgenomen en dus goedgekeurd werd, door don kunstrechter Albert Verwey, in de November-aflevering van „De Beweging". Dit gedicht luidt aldus „Verloren lief komt niet wperom, Wiediewiediebom Myn verlaten harte treurt er om, Wiediewiediebom 1 Het roept, het schreit, kom, o kom. Wiediewiediebom Myn liefdeleed, mijn liefde klom. Wiediewiediebom 1" Wat dunkt u ervan? Is grooter onzin denkbaar? Daar is het woordgeraffel van de zes Christus-Verzen van Leopold in de Nieuwe Gids nog niets by. (Zie myn brief over Vincent van Gogh). Het opstel van Jotius heeft my er toe gebracht myn eigen aanteekoningen eens op te slaan. Ik heb namelijk verschillende boeken aangelegd, waarin ik alles wat my belangrijk voorkomt, noteer. Zoo is daar ook 'n boek bij, waarin ik veel noteerde van de apekool, die ons op litterair gebied werd voorgezet, en dat wy moesten slikken als 't nieuwste, en bijgevolg als 't schoonste en meest ware, wat in een dichterhoofd omging. De „toerste aandoeningen" werden dan weergegeven in de „meest sublieme woordon." En daar zyn wonderlijke staaltjes van by. Luister b.v. eens naar dit Alfodil. Aan Ixidoor (toen hy een lyk was). Als ik dan groot ben En ik dan dood ben Dan blijft een plas, Die zal verdampen in wolkenkringen En van my zingen Tot 's Aardryks As: „Er is een Opper-man gestorreven, Die 't by de kleinen had verkorreven, Dat komt omdat hij een groote was; En met al zyn grootheid Ondervond hy een snoodheid, Die niet uit-en in te zeggen was, En van hem bleef over niets dan 'n plas." Ixo. Dit is 'n „gedicht", uit 'm vollen bundel, die den naam draagt van Naturalistische Passie-Cidus." i Een ander vers uit dienzelfden bundel heet Ixa Katinka. Waar de man de gekke namen vandaan haalt, weet ik niet. Hy zet onder den bovengenoemden titel nog een anderen, n.1. Voordeur, en vangt aldus aan Ik, Van der Ikheid ikkelykst geklaag Ixelt als flodderende vlaag 't Papier en myn verliefde knoken, Ik I Alpha en Omega, Troon van Ixelingen, my tot loon en schoon heid aan de Ikroos ontloken, Die wulpsche trossen wiegewaagt En 't Ego op zyn outer draagt Waar Ikheids heilig waschlicht is ont stoken. Miljoenmaal dierbare Ego, Ta lisman voor hoon, verdoemenis, U Ka tinka zy een Passie-lans gebroken. Ixo. Elke bladzyde, waarop zoo'n gedicht voor komt, is nog geïllustreerd. Zoo staat onder „Affodil" 'n meisje in 'n grooten plas te dansen, zoo staat onder „ha Katinka" een lier. Neen, heusch, ik overdreef niet, toen ik in myn vorigen brief zei dat 't malste nog niet mal genoeg was. En geheel voorbij is die storm van waanzin nog niet; getuige de citaten van Jotius, getuige de larie-poëzie, die ge nog elke week thuis gestuurd kunt krijgen, als ge er lust in hebt, en uw tijd en geld niet te kostbaar acht. Maar wonderlijker nog dan deze wonder-1 lyke onzin is het feit, dat 'n man als Albert Verwey zulke vodden met zyn naam en1 goedkeuring-tot-plaatsing sanctionneert, b.v. het boven vermelde „Wiedewiediebom." Van 1 Kloos zouden we dit nog eer verwachten. Van Verwey is 't my 'n tiendubbel raadsel; want dat hij 'n dichter is, behoeft niemand te betwijfelen, diezji„Verzamelde Gedichten" gelezen heeft. Vergun mij u daaruit 'n paar sonnetten over te schrijven, na de lezing waarvan ik zeker ben, dat ge myn verwondering deelt. Onder den titel „Van de Liefde die Vriendschap heet" komt 't vol gende voor: VIII „O Man van Smarte met de doornenkroon, O bleek bebloed gelaat, dat in den nacht Gloeit als een groote, bleeke vlam, wat [macht] Van eind'loos lijden maakt uw beeld zoo [schoon Glanzende liefde in eenen damp van hoon, Wat zijn uw lippen stil, hoe zonder klacht Staart ge af van 't kruis, hoe lacht gij [soms zoo zacht God van Mysterie, Gods bemindste Zoon! O Vlam van Passie in dit koud heolal Schoonheid van Smarte op deez' donkre [aard Wonder van Liefde, dat geen sterv'Iing weet Ai myik hoor aldoor don droeven val Der dropp'len bloeds, en tot den morgen [staart Hij me aan met groote liefde en eind'loos [loed.]" XI „Vestig die oogen niet op myhun blik Is sty'f als van wie stierf in gruw'bre pijn; Hef niet die handen, 'k zag ze lang [ze zyn] Doorboordo God, geronnen bloed kleeft [dik] Op uw gewonde voeten: neen, verschik Ze niet in hunnen dooddaar is een [schijn] Van stille glorie rond Hem, en op Zyn Gelaat zie 'k eindloos leed, maar vrees noch [schrik.] O liefste God, dien 'k lief heb wijl Ge lijdt, Sluit Gij myn oogen, dat ik niet meer zie, Bindt Gy mijn lippen, dat ik niet meer [spreek Opdat ik niet tot stervens bang uitbreek In hoon en «enen storm van snikken, dis U zouden smstten in Uw heerlijkheid. Kunt ge nu begrijpen, dat 'n man, die zulke verzen schrijft, dat „Wiediewiediebom" ter plaatsing in zyn tijdschrift opneemt Ik niet. Het ly'ktmy publieke voor-de-mal- houëry. Verwey heeft ook nog andere verzen geschreven dan die hoog-ernstigeb. v. Kinderversjes", waaronder „De groote honden de kleine kat"„Koning Adelboud", „De zeven Boeven", „De Kikkertjes enz., allemaal juweel tjes 'van geest en humor. En wie zyn Samen spraak tot Slot" gelezen heeft, weet wel hoe lief Verwey de taal heeft. Maar zyn waardeering van die prullaria van anderefl begrijpen, kan ik niet. Ik moet weer eindigen, al zou ik kans zien over dit onderwerp wel honderd brieven to schrijven. De pracht van onze taal is onbetwistbaardat hebben Vondel, Bilderdyk, Ten Kate bewezen; dat bewijzen Verwey (soms), Kloos (soms), Van Eeden (dikwijls), Van Deyssel (gewoonlijk), Heyermans (zelden), Adema van Scheltema (zoo nu en dan), H.d.H. (byvlagen), Louis Davids (nooit). Andere groote litteratoren, wier naam ik in deze illustere reeks niet noemde, vergeven mij dit verzuim. H. d. H. Aanteekeningen. 1). Ik citeer uit 't hoofd. Misschien staat 't er iets anders; maar dit is toch de be doeling ervan. Affodil, van 't Grieksche asphódêlos, een soort van lelieachtig gewas met knolvormi- gen wortel, die sappig, bitter en scherp is; slaaplelie. Do wortelknollen van deze plant bevatten hoegenaamd geen voedingsstoffen, en werden door de oude Grieken by de dooden op 't graf geplant. By Homérus wandelen en droomen de geesten der ge storvenen op de Affodilweide. Bildcrdijk heeft een van zyn dichtwerken naar die plant Affodillen genoemd. H. d. H. Zware uitslaande brand. Een brand zoo fel als Woensdagavond heeft gewoed, hebben we in geen tyden te Amster dam gehad, zegt het Hbld. Helaas kostte het onheil tevens een slachtoffer. Omstreeks halfzes was de rijwielhandelaar J. M. Smit, wiens magazijn is gevestigd Kerkstraat 198 naby de Spiegelstraat, met zijn knecht aan het werk in de z.g. herstel plaats, aan de achterzijde van het perceel gelegen, toen hun aandacht plotseling werd getrokken naar den winkel, voor aan de straat, waar een blauwachtige vlam aan de toonbank lekte. Hevig verschrikt snel den beiden naar voren, om te zien wat er gebeurd was en zoo mogelijk de vlam te kunnen blusschen. Deze had zich evenwel in een ommezien uitgebreid, zoodat Smit en zyn knecht inderhaast de straat opliepen om hulp te roepen. Vermoedelijk is er een lek geweest in de gasleiding, want binnen weinige tellen stond de geheole winkel in lichte laaie. De vlammen sloegen met zóó veel kracht naar buiten, dat zy zelfs de deuren aan de overzijde van de breede straat blakerden. Van den winkel sloeg de brand over naar de tweo bovenverdiepingen, zoodat, toen de brandweer met veel mate riaal ter plaatse kwam, zy zich voor een vuurzee zag staan. De hitte was schier ondragelijkzóó hevig woedde do brand, dat men de vlammen op eenigen afstand kon hooren looien. De buren, aan weerszijden van het brandende huis, verlieten in allerijl hun woningen; daarbij stroomden de nieuws gierigen van alle kanten naar de Kerkstraat, zoodat de politie handen vol werks had het publiek op behoorlijken afstand te houden. Zy zette de straat over een groot gedeelte af. De brandweer had inmiddels het woedende element met kracht aangetast en zy deed dat weer met zóóveel succes, dat de huizen 196 en 200 geen brand- of waterschade van groote beteekenis bekwamen. De bewoners hadden niet anders gedacht, of hun panden zouden leelijk gehavend worden. Zjj las met hare heldere, nehte moeder- oogea op Egbert's gelast den innerljjken strjjd en den geheelen omvang daarvan. En zjj wachtte op het uar, waarin hjj tot haar sou komen met de bede„Moeder, help na ook mjjl" Maar hjj kwam niet. Die ore wu nog niet daar. Toen zjj achter Bahrenbarg'e ljjk voort- schreden, was eene hooge, slanke meisjes gestalte zich bjj hen komen voegen, aïsot zjj bjj hen hoorde. Gravin Heli Btond naast Hilde, toen de geeeteljjke in de hal van het kerkhof sjjn ljjkrede hield; zjj bleef tot san het graf naast haar, toen nam zjj har- teljjk afscheid van haar en gaf ook Egbert de hand. Herhaaldeljjk had Egbert gekeken naar dit smalle, fjjne gelaat, dat juist heden *ulk eene ernstige uitdrukking bezat. Het scheen hem toe, dat de smart die daaruit 6prak, buiten de pereoonljjke deelname van het oogenblik stond. Zjj had Bahrenburg °ck ternauwernood gekend. Wanneer zjj den overledene heden de laatste eer bewees, dan kon dat alleen sjjn ter wille van Milde. Zjj hielden steeds briefwisseling met •waas. Het kerkhof was niet de plaats, aan Hilde iets te vragen, en de volgende aren boden evenmin daartoe gelegenheid. Hilde was evenwel merkwaardig kalm en rustig een aandoenljjke zachtmoedigheid, welke haar tot heden vreemd was geweest, scheen zich over haar persoon uitgebreid te heb ben. Zjj klaagde niet en zjj weende niet. Toen zjj na de plechtigheid der ter-aarde- bestelling gekomen was in de kamer, welke hare moeder had betrokken, nam zjj stil plaats bjj het venster en keek naar de sneeuwvlokken daar buiten, Moeder, die aan alles dacht, hielp haar de natte schoe nen verwisselen en bracht een kopje warme thee. Met zachten dank nam zjj dezs lietde- bljjken aan. „Kom zeide moeder en trok haar zoon met zioh in de zjjkamer. Het was haar slaapvertrek, maar dicht bjj de kachel stond de theetafel. „Neem ook een kopje, voor ge heengaat. En set je bjj mjj neder. Onze Hilde zal na het beet alleen met haar gevoelens in het reine komen." Toen zjj zoo voor hem zorgde, werd Egbert door een teeder gevoel overmand. Het had iets roerends voor hem, moedor hier, als ware zjj tehuis, te zien manoeu- vreeren met den dampenden theeketel en de kleine kopjes, en te zien, hoe zjj jjverig hout en tart in de kachel wierp en bedrjj- vig was naar haisaljjken aard. Toen hjj zoo zjjn mosder gadesloeg, ontdekte hjj hoe hear haar was beginnen te grjjien dat was pas in de laatste weken geko men. „Goede moeder hjj boog zich over hare hand. Zjj keek hem aan en wachtte. En hjj voelde, dat zjj van hem iets over zich zelven wilde hooren. Daarom zeide hjj „Wat soa er na van Hilde worden?" zeer zacht, opdat sjjn zaster in bet aangren zende vertrek het niet zou kunnen hooren. Een schaduw van teleurstelling gleed bjj die vraag over het gelaat der moeder. Maar dadeljjk antwoordde zjj, eveneens fluisterend„Wjj behoeven om haar niet bezorgd te sjjn. Want sjj behoort, naar het mjj toeschjjnt, tot dezulken, die juist uit smart nieuwe levenskracht putten." Hjj knikte met het hoofd. Het was hem zelf toch menigmaal, als werd in den laatsten tjjd zjjn geeateljjk weerstands vermogen krachtiger. Een pooeje heersohte er stilte tusschen hen beiden. De theeketel gonsde en in den haard knapperde het vaar. Moeder liep hoen en weer, gluurde ook eens voorzichtig door de smalle deuropening naar Hilde, nam eindeljjk vlak tegenover haar zoon plaats en schonk zichzelve ook een kopje thee in. Ea in dien tjjd dacht bjj„Zal ik moeder mjjn leed toevertrouwen Moet ik nog wachten, tot het beslist is? Is het niet beter, dat ik met een bepaald besluit bjj mjjne oudera kom?" Terwjjl hjj bare oogen steeds op zich voelde rusten, zie een stomme vraag, zeide hjj eindeljjk „Hoe kwam de gravin heden op het kerkhof?" „Ik had haar volgens Hilde's wensch geschreven. De meisjes houden tooveel van elkaar Heli kwam ook vele malen in het sanatorium." „Ik wist niet eens, dat zjj in Berljjn was." „Reeds sedert eenige weken. Zjj volgt hier een apothekerscursus. Je weet toch immers, dat sjj als Johanniter-soster naar Zuid-Afrika wil gaan Hjj sprong op. Bjjna had hjj zich ver raden. „Gravin Heli naar Afrika? Wat zegt de graat, haar vader, daarvan Die kan zich immers nooit van haar scheiden?" Moeder had een aneedje brood geboterd en sohoof het hem toe. „Hier Eg 1 zjj dempte haar stem nog meer. „Do graaf Ik weet eigenljjk niet, of ik het vertellen mag, maar het zal wel spoedig in alle oooranten staan de graaf gaat weer trouwen met een kleine, onbeduidende tooneelspeelster. Maar opdat ge niet ver keerd over het meisje gaat oordeelen, zeg ik erbjjdit is het niet, wat haar naar Afrika drjjft, het haweljjk was haar alleen dienstig om haar vader sjjn toestemming at te dwingen. Heli volgt haar innerljjken drang." „Dat begrjjp ik niet. Ik kan mjj de gravin niet als verpleegster denken. Maar bovendien ik heb mjj al reeds veel over haar verwonderd zjj moet toch menige goede partjj hebben kunnen doen „Wel mogeljjk, maar een meisje als sjj huwt nist zonder liefde. Ea dan overschat gjj misschien hare fiaanciin. De bezitting is een majoraat, en haar vader heeft veel noo- dig, de jongens niet minder. Dan moet de dochter achterstaan. Misschien moest zjj haar hart wel het swjjgen opleggen, als het gaarne had willen spreken. Dat is niet zeldzaam in de familie van den hoogen adel. Als kleine prinsesjes worden de meisjes opgevoed, en wanneer niet toeval lig de rechte Jozef komt, dan moeten zjj ep het eind in een gesticht van oude jonge juffers. of bjj han oudsten broer het genade brood eten." Egbert keek peinzend voor zioh been, Hjj had de gravin reeds meermalen gezien, maar nooit had zjj hem veel belang inge boezemd. Er lag iets zekers en statigs over haar manier van doen, iets wjjs en goeds. Hjj kon zich haar reeds voorstellen aan het ziekbed van een gewond soldaat haar hand moest zacht «n weldoend zjjn. Maar daar ginds in dat onherberg zame oord de verpleegster van ruwe sol daten en daarbjj tevens misschien han dienares „Dat had de graaf, dat hadden haar broers niet mogen toestaan," zeide hjj eindeljjk heftig. „Maar Egbert Is het dan niet een mooi, een heerluk vrouwenberoep, dat zjj wil vervallen En wanneer haar vader of haar broers zich er tegen hadden verzet zjj hebben het misschien geprobeerd wat konden die tegen Heli's vast besluist doen „Zjj ia meerderjarig ea vóór alles is zjj een meisje, dat bjj alle zachtheid een groote wilskracht bezit. Ik heb in de laatste weken dikwjjls moeten denken, dat zjj wel door een harde levensschool moet sjjn ge gaan, om te kunnen zjjn zooals zjj ia. Ook aan haar wordt bewaarheid, wat ik reeds zoo menigmaal heb gezegdmenigeen vindt juist in periodes van groote smart ziin beste kracht." u Moeder zeide dat laatste, toen de deur geopend werd. Hilde stond op den drem pel en het scheen alsof zjj de laatste woer den had gehoord. Zjj snelde op haar moe der toe, sloeg haar beide armen om haar hals, kuste haar innig op het voorhoofd en zeide „Lieve, beste moeder 1" en daarna „kunnen wjj morgen niet reeds vertrekken ik wil morgenochtend nog eenmaal naar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5