Sip CnaL
Wegens vertimineriiig tot Maandag a.s. UITVERKOOP legen elk aannemelijk bod m alle voorradig zijnde goederen, als
JOH. MERZ, Hoogzijde, Schagen.
Ralantericn. Speelgoederen. Nikkel waren.
Lampen. Parapluies.
De kinderen van mijnheer
Vob Uarthaosea.
Zondag 9 Dec. 1906.
50e Jaargang. No. 42li.
TWEEDE BLAD.
Arrondissements Recht
bank te Alkmaar.
FEUILLETON.
LXV.
Het St. Nicolaasfeest is weer achter den
rug, en de „goed-heilig-man", die aan de
ramen luistert en open deuren binnensluipt,
die onzichtbaar langs de trap gaat en door
den schoorsteen roept, heeft zich niet onbe
tuigd gelaten. Hij leeft en regeert, en gaat,
zooal niet predikend, dan toch goeddoende
het land door, zegenend en straffend, al
naar gedrag en verdienste dit van hem
eischen.
Hfj sterft niet, als zoovele andere beroem
de mannen uit onze jeugd, tegen wie wy
opzagen met kinderlijke vreezezijn wezen
verbleekt niet, zijn figuur verwaast niet, als
dat van Karei de Kale bijvoorbeeld, of, om
in zyn stand te blijven, dat van den heili
gen Hubertus of den heiligen Martinus.
Onze kinderooren hebben hunne geschiede
nissen opgevangen, maar onze harten zijn
er vreemd aan gebleven en daarom is hun
wezen verneveld, hun bestaan onduidelijk
geworden, hun naam geon klank gebleven
die aandoeningen teweeg brengt. Wat was
dat ook vveer met dien sleutel van St. Hu
bertus, of met dien mantel van St. Martinus,
of met dien halsdoek van de heilige
Cunéra? Ik weet 't niet meer en zou er de
boeken voor moeten opslaan. Van Karei
den Kale weet ik heelemaal niets meer,
behalve dat hij geen haar had en dus waar
schijnlijk een pruik droeg, of zijn pet in
huis mocht ophouden. Zoo stelde ik hem
mij ten minste voor, toen ik uit dat akelige
jaartallenboekje zijn geschiedenis moest
leeren. Van die meeste beroemdheden, waar
men ons arme jongenshoofd mee gemarteld
heeft, is zoo goed als niets overgebleven.
Wie weet nog iets van al die Dirken, dan
dat ze tollen hieven of 'n brug lieten bou
wen En dan Karei de Dikke, die 't heele
rijk van Karei den Groote cadeau kreeg,
maar die afstand van de regeering moest
doen, omdat hy zooveel at. Dat was gemak
kelijk te onthouden, 888, drie achtjes. Maar
meer weet ik er op 't oogenblik niet van.
Van Multatuli heb ik later geleerd, dat die
Dirken-familie telkens verhuisde, „zeker
omdat de huizen toen zoo vochtig waren".
Dat was althans een gegeven om het te
onthouden. Maar voor het overige zyn al
die namen mij voorbijgegaan als ydele
klanken, zonder iets anders achter te laten
dan de herinnering aan zware hoofdpijn en
na vieren „blijven", zooals my van myn
rekenboekje het sterkst is bijgebleven de
angst, die 't my bezorgde en de zenuwtoe
vallen, die ik ervan kreeg, en de geur van
azijn, die om my was, als ik in 't kamertje
van den hoofdonderwijzer weer tot myzelven
kwam.
Neen, geloof niet dat ik het kleine beetje
geleerdheid, dat ik bezit, cadeau gekregen
heb. Toen eens het voorstel gedaan werd,
om 'n onderwijzer van my te maken, werd
er kalm en overtuigend geantwoord, dat ik
daar „te stom" voor was, en myn onderwy-
zers vriendelijke herinnering hebben aan
my bewezen, dat zy menschen waren met
'n goed hart en groote, zeer groote toe
gevendheid,anders hadden ze my ver
moord.
Een jaar of vier geleden zat ik in de
wachtkamer van de Delftsche Poort te Rot
terdam, toen ik aan 'n tafel tegenover my
een vroegeren onderwyzer van me zag zitten.
Hy was in myn jongensjaren naar Indië ge
gaan en daar getrouwd, en nu zag ik hem
terug. Ik weet nog, hoe goed hy voor my
was en my wel 66ns thuis bracht, om myn
strengen vader tot zachtmoedigheid voor my
te stemmen. En nu zag ik hem daar
zitten.
Dag,meneer Kolling!
Dag meneer, ik heb niet de eer
Heinl
Toen keek hy me onderzoekend aan en
vroeg verwonderdHein Dia zyn sommen
nooit kon?!
Ja meneer, dezelfde.
Wel kerel, hoe gaat 'ter mee?
Goed meneer, en met u?
Best jongen, best I Hoe gaat 't met de
toevallen
Goed meneer, als ik maar geen getal
len zie.
Is dat nog zoo?
Ja meneer, getallen en cijfers maken
me ziek.
En wat doe je nou
Ik ga nu 'niezing houden.
Een lezing?! Jy?I Waarover?!
Over Shakespeare en zyn invloed ook
op de Hollandsche letterkunde.
Is dat nu heusch waar? vroeg hy ver
wonderd.
Ja meneer; en ik liet hem de lezing,
die ik by me had, zien.
Maar jongen, wie zou dat nu ooit ge
dacht hebben, dat jy nog eens 'n gewoon
mensch zou worden
Och meneer, die jaartallen en dat reken
boekje maakten me ongewoon. Want al 't
andere kon ik goed onthouden.
Nu ja, maar 'n mensch moet toch reke
nen kunnen 1
Ja meneer, maar ik kan 't niet. Ik kan
ook niet op myn kop staan, en ook geen
fluit spelen.
Toen keek hy me aan, en ik zag, dat hy
aan hetzelfde dacht, waar ik aan dacht, nJ.
aan Hamlet, als deze Guildenstern wil dwin
gen fluit te spelen. Hy lachte en vroeg
Kan je dan ook niet liegen?
Ja meneer, liegen wel, maar geen fluit
spelen, al is het even gemakkelijk"en reke
nen ook niet.
En wie heeft je opgeleid
Daar zyn heel wat menschen aan te
pas gekomen, meneer.
Ja jongen, dat geloof ik.
Toen reed de trein voor en we namen af
scheid.
Daar hadden wy 'het besproken. Dat is
het geheim geweest van myn niet-kunnen-
leeren. Waar myn geest geon plastiek vond,
daar was zij gedoemd tot werkeloosheid.
Myn imaginatie was sterker ontwikkeld dan
myn verstand, en waar niets te borduren
viol, voor te stellen, saam te voegen, waar
alle dramatiek was buitengesloten, - drama
wil zeggenhandeling daar kon ik niet
denken en niet praten. En zoo kwam het,
dat cyfers my verstompten, dat reeksen van
namen en jaartallen my niets dedenen dat
ik alleen die grootheden onthouden kon, aan
wier bestaan, aan wier persoonlijkheid ik
een huiselijke omstandigheid kon vasthechten.
Karei de Kale b.v. dien ik 'n pet opzette.
Den slag bij Termopylae zou ik kunnen ver
tollen, alsof ik dien had meegemaaktCicero,
die 'nwrat op zyn neus had, zou ik dadelijk
weer herkennen; Croesus, in zyn kamer van
goud, vergeet ik nooit; Hendrik IV op zyn
bloote voeten naar Gregorius VII, die toen
by Mathilde van Toscane logeerde de
Debora van het Pausdom ken ik als myn
broer; en als ik nog eens ooit knap genoeg
wordt om 'n drama te schrijven, dan zou ik
dit onderwerp met liefde behandelen kunnen.
Omdat de waarheden, die ik er in zou
willen zeggen, geen historische waarheden
behoeven te zyn, maar waarheden zooals
Prof. Dr. Ritter zei in zijn lezing over Spino-
za „van 'n hoogere orde", zooals Christus
ze zei in zyn wondere gelijkenissen, zooals
elk goed boek ze ons leeren wil, zooals elk
prediker, die iets profetisch in zich heeft, ze
aan zyn hoorders predikt. De historie moet
van een zeer hoog standpunt worden bezien,
zóó, dat hetgeen geschiedde, bijzaak wordt.
Klinkt dit paradoxaal By nadere betrach
ting zal toch enkel waarheid in deze bevon
den worden. Want die hoogere waarheid
alleen kan ons opvoeden, meer en beter dan
de historische. De tuin van Jezaia is ons
meer waard, dan onze eigen tuin, al had
Jezaia nooit 'n tuin bezetendo fabel van
Jotham meer, dan de Indische begrooting.
En daarom geeft de geschiedenis van men
schen, om wier beeld de legende haar sluiers
wierp, zoo groote beteekenis voor het
menschdom. Daarom zyn in Noord-Holland
de pgocdgecfschc Truideman en zijn wijf
in Zuid-Holland „Thomas van der WieV, in
geheel Europa „St. A'icolaas" historische fi
guren met 'n historischen boog boven zich,
omdat al wat nobel is, zich aan hen hecht;
omdat de beeldrijke gedachte van toewijding
eh zelfvergeten in hen personen vindt, om
ze in daden om te zetten, om ze tot
werkelijkheid tot hoogere werkelijkheid
te doen worden.
Dan vragen we niet of 't nu heusch ge-
bourd is, dat de bisschop stuk gesnedon
kindertjes weer heel kon maken, of hy
heusch met zijn staf maar op den grond
had te slaan, om geld te krygen voor
'n arm visschertje, die zijn heele boeltje ver
loren had, en nu van den bisschop een ander
schuitje kreeg. Dat vragen we niet. We
weten dan alleen, dat daar 'n goed mensch
leefde, een weldoener zijner medemensehen,
een helper in den nood eon vriend van kin
deren.
Zooals het Kerstfeest aanlicht, om ons te
herinneren aan den Vrede, die is, en eenmaal
op aarde zyn zal, zoo w.as het feost van 5
December daar, om ons de blijdschap te pre
diken, die goedheid en weldadigheid met
zich brengen. De kindervriend is 'n vriend
voor allen, die weten, dat zy niet alleen het
recht hebben tot gonietendie weten, dat
er tranen gedroogd kunnen worden, wondon
geheeld, schulden geboet, harten verzoend.
Die weten, dat er blijdschap moet zyn in 'n
gezond leven. De uitroepen van verrassing
gaan voorbij, maar de glinstering der oogen
wordt niet vergeten, de ontroering van te
beminnen en zich bemind te weten, werkt
na. Zulko dagen zyn met recht feestdagen.
Mannen en vrouwen ontdekken nieuwe
teederheden in elkander, ouderliefde ontplooit
zich dubbel, kinderen gevoelen inniger dan
anders, hoe dierbaar ouders zyn, liefde treedt
in 't licht en vriendschap openbaart zich by
't tooverwoordSt. Nicolaas.
Of 't dan geen kinderfeest is?!
O zeker, evenals de Kerstboom ontstoken
wordt en 't Paasch-ei gekleurd voor kinderen.
Het kind, dat met zijn hersenen de zedelijke
beteekenis van een feest nog niet vatten
kan, vraagt iets te aanschouwen, leeft van
indrukken. En daarom vieren wy hoofd
zakelijk voor hen het feest der menschen-
liefde der mededeelzaamheid in tastbare
vormen. Liefde van twee kanten, d.w.z. een
liefde, die volkomen is. Want daardoor al
leen kan geluk in waarheid bestaan, dat er
met dezelfde blijdschap wordt gegeven als
aangenomen. Geven kan dan ook in hooge-
ren zin aannemen, en aannemen geven hee-
ten. Maar 'n kind verstaat dit niet, en ons
streven moet Jt zijn, hem dit te leeren. In
beschaafde kringen hoort men dan ook
„Mag ik het voorrocht hebben dit of dat
voor u te doen waardoor de dader de
gever zich als bevoorrechte beschouwt.
En zoo is 't ook. Wie denkt ge, dat 't
meest werd overstort door genade, als hij
by de armen rondging? „Truideman en zyn
wy'f", of de armen? Wiens ziel wa3 de rijp
heid meer naby do bisschop, die weldeed,
of de beweldadigdenWie is gelukkiger?
de jonge man die vraagt, of 't meisje, dat
gevraagd wordt? Aangenomen natuurlijk,
dat ze elkander liefhebben en begeeren.
Wie is blyder? de moeder, die haar kind
mot geschenken gelukkig maakt, of 't kind,
dat de geschenken dankbaar aanneemt
Ik zeg u, dat hier geen meer of minder
bestaat, bestaan mag. Want in beide toe
standen ligt begenadiging, erkenning en be
wustheid van de eeuwige bron van goedheid,
die nimmer ophoudt te vloeien. Zulk geven,
dat aannemen, en zulk aannemen, dat geven
is, houdt het leven in evenwicht.
Aan zulke dagen als St. Nicolaasdag er
een is, hebben wy behoefte als aan brood.
Zy zijn de karavansera's op onze reis door
het leven, om even neer te zitten, uit te
rusten, na te denken over datgene wat wy
kunnen noodig hebben, wat wy doen kun
nen op onzen verderen tocht. Wat wy doen
kunnen voor anderen, en voor ons zei
ven. De volgorde lykt vreemd, maar toch
neem ik haar zoo. Want 't gaat ons ge
woonlijk als dien bergreiziger, die dreigde
om te komen van kou, hoog op de Alpen,
en die toen een ander reiziger ontwaarde,
die van kou bezweken was. Zyn menschen-
liefde dwong hem hulp te bieden, den be-
zwekene met sneeuw te wrijven en zich
zoolang met hem te bemoeien tot de be
wustheid volkomen was weergekeerd. De
redder van den ander redde onbewust ook
zicbzelven. Zoo zjjn Gods wetten. Evenals
God in onze neigingen en begeerten de in
strumenten heeft neergelegd om ons te
straffen, zoo heeft hy redding en leven toe
gezegd aan allen, die op redding en behoud
van anderen bedacht zjjn. Wij zien en be
seffen dit niet altijd; voor ons faalt de
rekening zeer dikwijls, maar Gods rekening
klopt, onafhankelijk van menschelijke logica
en menschelyke rekenkunde. Ook hier—ja
hier vooral is het woord van Shakespeare
van toepassing: There is no darkness, but ig-
noranee: Er is geen duisterheid, maar onwe
tendheid. Als wij alles wisten en konden
begrijpen, zouden wy eenswillend zijn met
God.
Het feest vati den „goed-heilig-man" brengt
er ons toe te doen als hyte geven, uit te
deelen, te helpen, te verblijden, te verrassen,
te zien wat wy missen kunnen of ook wat
wij niet missen kunnen, om anderen gelukkig
te makon. Al wat wy doen, heeft 'n terug
werkende kracht. De dief besteelt ten slotte
zichzelven, de leugenaar bedriegt zichzelven
het meest, de zondaar zondigt in de eerste
plaats tegen zichzelven. Maar ookde gever
ontvangt. Niet dat wat hij weggeeft; voor
rijksdaalders geen rijksdaalders, maar iets
beters.
„God geeft den gever; wie bemint,
Krijgt liefde van zyn Hemelvader.
(Weldadigheid.) (Bilderdijk.)
En waar wy de wereld zjjn binnengegaan
met de bedoeling offers te brengen, daar
bly'ft ons 'n schat over, waar wy niet op
gerekend of aan gedacht hebben.
„Zoo zit ik nu met schatten in myn armen;
Al is myn lente- en zomerzang voorby,
Al kan geen zomergloed opnieuw myn
[borst verwarmen,
Een lied ruischt voort met wond're melody.
Een lied van geven wijl ik mocht ontvan
gen,
Een lied van zegenen waar zooveel zegen
[viel
Van d' opgegaarden schat te deelen met
[gezangen,
Schenkt rijker zegen nog der ryke ziel."
(Herfstweelde.) (H. d. H.)
Mogen wy met die bewustheid nog vele
malen het feest vieren van St. Nicolaas.
H. d. H.
Zitting van Dinsdag 4 December 1906.
Opgeroepen werd als eerste beklaagde Josef
van den Berg. En bi dat heerschap er
gauw by was Wonende in Den Haag, was
de 20-jarige jongeheer als stoker op een of
andere boot in betrekking en den lsten
November j.1. uitgeweest met een broer van
Volkert van der Heer, kapitein op de „Tele
graaf II", woonachtig te Sneek.
Toen het tweetal voldaan terugkeerde, zou
de stoker even met den kapiteinsbroeder
meegaan, om beneden in de „Telegraaf" het
geweer van den kapitein te bezichtigen. Dat
wapen maakte Josefs onverdeelde bewon
dering gaandeNeen, niet geheel onverdeeld
was die bewondering toch. Want nog meer
belangwekkend vond onze brave Josef het
gouden remontoir-horloge van den gezag
voerder. Ten opzichte daarvan liet hjj het
niet by bewonderen, want dat nam hy heel
dood-leuk mee.
Voor f 10.50 verpatste hy het vervolgens
by den goud- en zilverhandelaar E. v. Ipen-
burg te 's-Gravenhage.
Nu was de kapitein erg gevleid met de
bewondering, die er voor zijne spulletjes werd
gekoesterd, en heusch, dat is te begrijpen,want
hoeveel lieden zyn er niet, die hetzelfde
zwak hebben? Maar met al die grappen
gaf Volkert er toch den brui van om de
ijdelheid zóóver te dryven, dat hy
straffeloos zyn mooi gouden tikkertje liet
wegkapen.
Heel spoedig deed hy aangifte van het
gebeurde en reeds den 9den November j.1.
werd het uurwerk by Van Ipenburg in be
slag genomen.
Van den Berg werd ook opgepikt en in
verzekerde bewaring gesteld. Hy bekende
het feit en gaf voor, geld noodig te hebben
om kleeren te koopen. Daarom had hy
diefstal gepleegd. Maar sinjeur heeft al meer
gestolen en nü had hjj de opbrengst nog
wel verbrast.
De heer Officier gevoelde dan ook bitter
weinig sympathie voor dezen snuiter en
vond het voor den toegevoegden verdediger,
Mr. Offers, wel jammer, dat €ie niet een
waardiger exemplaar had te verdedigen.
De eisch wegens diefstal tegen Van den
Berg ingesteld, luidde ten slotte5 maanden
gevang.
Een kleine, doch forseh-gebouwde slagers
gezel van Wester-Blokker, Alewyn Ott ge
naamd, had in den avond van 21 October
j.1. ruzie met zekeren Cornelis Bakker, even
eens een pootige slagersgezel en ook 20 jaren
oud gelijk collega Ott.
Er zat nog een oude veete tusschen de
heeren en nu met de najaarskermis moest
die er 'tging zooals 'tging uitgevoch
ten worden. Eerst waren ze in de herberg
van Dammes vreedzaam aan 't biljarten, maar
het duurde heel kort of ze kregen 'n hevige
ruzie. Bakker ruimde het veld en toog naar
de herberg van Akkerman, zeker in de stille
hoop, daar méér plezier te hebben.
Ott was echter nog maar half voldaan en
holde, zoo hard zyn beentjes hem dat ver
oorloofden, Bakker achterna. Blakende van
strydlust, haalde hy Keesje in.
Eigenlyk had Bakker het zichzelven
te wyten, dat hy mot kreeg, want hij was
degene, die in 't lokaal van Dammes mot
zocht en Ott zelfs dapper te lyf wilde. Nu
gaf Ott hem buiten, in 't middernachtelijk
uur, volgens de regelen der kunst heel colle
giaal een pak slaag van wat ben je me. Een
tabaksdoos, die Bakker ontviel, bewees daarbij
goede diensten. Bakker's oudere broer Jan
uit Hem had in de gaten, welk lot Kees
wachtte en begaf zich naar het „slagveld",
juist by'tyds om broerlief van diens op hem
beukende tegenpartij te verlossen. En 't was
wél noodig, dat Bakker Jr. verlost werd, want
na de bewerking bloedde hy als een os.
De heer Officier achtte het noodig 14 dagen
gevangenisstraf tegen Ott te eisehen.
Een paar heel armoedige weg-schaapjes uit
Hoorn kwamen nu onder het wederzydsch
betoon van zusterlijke genegenheid het be
klaagdenbankje innemen, dat al op hen
wachtte. Het waren de 59-jarige Gerritje
van Dalen wed. van Willem Duivis, geboren
in Kerkrade, en de 46-jarige Wilhelmina
Krans, huisvrouw van Herman Dekker, te
Hoorn geboren.
Ze waren door den rijksveldwachter
Folkert Roodenboog uit Venhuizon op hee-
terdaad betrapt, toen ze den 26sten October
j.1. te Venhuizen bezig waren mot bedelen.
Juist toen ze bezig waren het medelijden
van een flink boerenmeisje, Anna Krynsen
geheeten, op te wekken, was Roodenboog
wel zoo goed, ze even op te kalken. De heer
Officier vond het oirbaar tegen elk der
vrouwtjes, met toepassing van art. 432
Wetb. v. Strafr., eene week gevangenisstraf
te eischen.
Nogmaals werd gepoogd, het eerste zaakje,
dat achter de dichte deuren moest zjjn afgehan
deld, maar waarbij de getuigen niet aanwezig
waren, in behandeling te nemen. De heele
getuigenverzameling was nu present, maar
o jammer, de beklaagde, een 16-jarige jongen,
was en bleef absent. Hy was, zooals we
vernamen, uit angst weggeloopen. Met 't
oog op zyn leeftyd werden de Kinderwetten
op hem toegepast, redenen waarom zijne
zaak niet in 't openbaar mocht worden uit
geplozen. Nu beklaagde op de vlucht was
gegaan, werd goedgevonden, de zaak tot den
volgenden Dinsdag uit te stellen.
De heer D. J. Hansen, een 46-jarig Enk-
huizer koopman, en zyn 26-jarige zoon Pe
trus Hansen, handelaar in visch aldaar,
stonden beiden als beklaagd van mishande
ling terecht. Als getuigen traden op de
heer Pieter Koomen, een reeds 64-jarig
„Dat was liet van H,a zeide de zieke.
„Weet ge, dat ik zeer mooi gedroomd heb,
gravin Allerlei óók van u. Ik had de
oer, met u te mogen dansen in de witte
zaal voor Hunne Majesteiten. En de kei
zer lachte ons toe maar ach ik zal
nooit meer dansen."
Dan herkende hg Egbert. „Beitje,"
zeide hg. „Ons regiment."
Maar de tnorphine scheen reeds sterk te
werken, hg sloot de oogen weder. En
dan kwam er nog een zachte ademtocht
van zgn lippen mooi droomen ja
Gertie Gertie
Haar naam was de laatste, dien Egbert
Verstond
In het morgenschemeren ging Eollin den
eeuwigen slaap in. Helena knielde aan
zyn bed en toen het gebeurd was, de
'zatste adem het lichaam had verlaten,
t°en stond zg op en reikte Egbert de
hznd. Zonder een woord te spreken.
Beiden hadden tranen in de oogen. Maar
'a hunne zielen was geen gruwen voorden
dood, alleen een stille smart; een ernstige
droeiheid. Hem die daar lag, was het zóó
Zg echter dachten aan zgne ouders
hl het verre vaderland
Het vaderland
„Eén week nog, Harthausen, en wg zul
len je naar huis knpnen zenden. Gelukkige
kerel. Waarachtig gelukkige kerel,
dat kan ik met niet genoeg nadruk
zeggen," meende de dokter. „Ik wil het
je eerlgk zeggen toen je hier werd binnen
gebracht, had ik geen cent voor je leven
durven geven.Weet ge nog, zuster Helena?
Ooh kom, nu behoeft ge het hootd niet
meer te schudden, een elk heeft zoo van
z'n zwakke oogen blikkenEn jg dap
pere, hadt het toen ook. Ja en
nu 1 Wy beiden, zuster, kunnen trotsch
daarop zgn, zooals wg dit menscheckind
weer bgelkaar geflanst hebben. Eon or-
dentlyke badkuur, waarbyUhoogwelgeborene
duchtig gemasseerd moet worden, dan
kunt gy u zelf weer als volkomen gezond
beschouwen. Na ja voor tennisspelen
zal je niet meer geschikt zyn, maar een
mensch kan buiten een racket wel leven.
Dus naar Wiesbadeo, of wat mg betrelt
ook naar Baden-Baden, wat de meeste
aantrekkingskracht op je uitoefent. Groet
van my de Lichtenthalers allen en wan
neer je eens eenmaal in mgn lyf kroeg „De
zoete Inval" komt, drink dan een grooten
pot bier op het welzijn van je dokter en
ja trouwe verpleegster. Dat hebben wy
wel noodig niet wsar, zuster Helena?"
Biden-Baden het vaderland.
Het steeg voor Egbert op als een droom
beeld. Vader de hand drukken, moeder,
dat lieve moedertje, zoo vist tegen zich
aandrukken dan nog weer eens in den
kring der kameraden zitten al die beste
menschen om zich heen dan met Gertie
lachen, en naar het pianospel van Hilde
luisteren en den Nockar hoeren rulachen,
en in het Duitsche bosch eens diep, heel
diep adem kunnen halen
Ook waren er andere klanken in dezen
verlokkelyken zang. Droeve herinneringen.
Zonder het te denken, had dezer dagen
Walde daar het zgne toe bijgedragen.
„Eens moet ik het je toch schrijven
Eg: onze oude Grumberg moet recht pech
gehad hebben. Met zyn vrouw, bedoel ik,
die hg op verboden wegen heeft aac ge
troffen. Maar hjj kan zich blykbaar niet
van haar losmaken dus leven zg verder
als hond en kat naast elkaar of met
zyn drieën
„Schoonmama, die aan de Eiviera is
geweest, vertelde daar de mooiste geschie
denissen van"
Maar dat waren toch maar slechts
smalle donkere strepen in het heldere licht.
Herinneringen zooals die by een elk opdui
ken, die in het volle leven heeft gestaan.
Geheel oplossen laten zg zich niet, maar
zg worden kleiner en zwakker en ten slotte
glimlacht men er over.
Het vaderland I
Wanneer de dokter gelyk bad, kon hy
juist met Kerstmis thuis zyn; dan stond de
kerstboom in vaders werkkamer en al de
lieve menschen daaromheen in den glans van
het vriendelijke kaarslicht. En buiten lag
de sneeuw en de arresloden klingelden
vroolyk voorby. Het hart klopte hoorbaar
in zyn binnenste, wanneer hy daaraan
daoht-.
Maar bet hart is een wonderlyk ding.
Het klopte niet alleen slechts van jubelende
vreugde. Hoe nader het uur van vertrek
kwam, des te haastiger en onzekerder
sloeg het.
In de bigde verwachting op een spoedig
weerzien mengde zich da afscheidssmart.
Dat hg zoo allesn terugkeeren zou
En in de vreugde van het lieve vader
land weer te zien. met de groene bergen, en
het bosch, en de klaterende wateren, kwam
nog iets anders, iets vreemds, dat zeer
langzaam in hem was opgekiemd, dat hg
zelf maar zeer moeilijk kon begrypen,
waartegen hg zich steeds nog verzette en
dat hem toch maar vasthielddie geheim
zinnige aanhankelijkheid tot den Afri-
kaanschan bodem. Het ging hem als zoo-
velen die hot leven naar dit deel van de
wereld had gevoerd. Sreeda verlangen zy
naar huis, naar het vaderland en tjeh
zouden zg niet voor altgd van deze plek
in den vreemde willen scheiden.
Hg had dit armoedige land liefgekregen.
Misschien wel zoo als een ouder zyn smarte-
kind bjzonder liefheeft. Hg had ock het
vrge leven hier leeren waardeeren. Er
moet bepaald wel wat waars in zgn, toen
de dokter bij een zekere gelegenheid zeide
„Na wat? wg zgn eigenlgk allen in
ons oude Europa bedorven. Het zal mis
schien kort duren, of ik zet my hier of
daar als Hottentotten-dokter neder, want
vóór wg weer in Europa thuis zgn, zal er
nog veel aan ons moeten veranderen."
Hy voelde ook een sterke dankbaarheid
tegenover dit landbier was het bewust
zijn zyner kracht eeist ten volle ontwaakt,
het had hem, voor het bloed dat hjj er
voor had vergoten, het recht gegeven, het
hoofd hoog te dragen. En eindelyk en
róór alles: hier was voor hem het schoon
ste geluk opgebloeid.
Sedert Egbert uit da ziekenzaal was
ontslagen, zag hg Helena zeldzamer Hare
plichten namen haar volkomen in beslag.
Nog steeds kwamen er gewonden uit het
zuiden aan, nog steeds kwamen er typhus-
gevallen voor. Dikwgls was het eenige wat
hjj van haar kreeg, een groet, een paar
vluchtige woorden, en dan nog veelal in
het bjjzjjn van derden.
Maar sedert d'ea nacht aan het sterfbed
van Eollin wist Egbert, wat hjj wilde. Hjj
voelde de kracht van hun gemeecschzppe-
ljjk denken en voelen. Hg hoopte
Wanneer hg nu in hat verleden terug
keek, scheen het hem dikwyls als een won
der duidelijk stonden hem dan de ver
schillende ontmoetingen met Helena voor
de ziel. Eerst op het perron van het
Aahalter station te Barlyn, dat was m-.u
een kerto ontmoeting; toen het wederzien
by Hildede avond in het hotel raet zyn
f.uater en den ouden graaf samen de ge
meenschappelijke tocht naar hst gral van
Frans Bahrenburg.
Als schalmen van een ketting volgde dit
alles op elkaar.
Het was in zyn binnensts niet gewoest
eon fel cplaaiende hartstocht. Het w*s
eerst eon zachte belargstelling voor haar,
die steeds grooter en grooter werd. Het
kon ook niet anders worden, want nu hg
Helena innerlgk leerde kennen, bleveu haar
persoonlijke bekoorlijkheden ook Diet meer
voor hem verborgen. Zy rerblindde hem
niet. maar bekoorde hem toch eterk,
Hy hóópte.
Maar in don groenen krans zyner horp
ontbraken de doornen niet. Bjj kersde
Heli te goed, cm niet te weten dat zrj
nooit voor het einde van den veldtocht uit
haar beroep zou scheiden, dat zy uit eigen
keus op zich had genomen. Maar ook
wanneer de oorlog zou zgn aigelpopen en