Sip CnaL Wegens vertimineriiig tot Maandag a.s. UITVERKOOP legen elk aannemelijk bod m alle voorradig zijnde goederen, als JOH. MERZ, Hoogzijde, Schagen. Ralantericn. Speelgoederen. Nikkel waren. Lampen. Parapluies. De kinderen van mijnheer Vob Uarthaosea. Zondag 9 Dec. 1906. 50e Jaargang. No. 42li. TWEEDE BLAD. Arrondissements Recht bank te Alkmaar. FEUILLETON. LXV. Het St. Nicolaasfeest is weer achter den rug, en de „goed-heilig-man", die aan de ramen luistert en open deuren binnensluipt, die onzichtbaar langs de trap gaat en door den schoorsteen roept, heeft zich niet onbe tuigd gelaten. Hij leeft en regeert, en gaat, zooal niet predikend, dan toch goeddoende het land door, zegenend en straffend, al naar gedrag en verdienste dit van hem eischen. Hfj sterft niet, als zoovele andere beroem de mannen uit onze jeugd, tegen wie wy opzagen met kinderlijke vreezezijn wezen verbleekt niet, zijn figuur verwaast niet, als dat van Karei de Kale bijvoorbeeld, of, om in zyn stand te blijven, dat van den heili gen Hubertus of den heiligen Martinus. Onze kinderooren hebben hunne geschiede nissen opgevangen, maar onze harten zijn er vreemd aan gebleven en daarom is hun wezen verneveld, hun bestaan onduidelijk geworden, hun naam geon klank gebleven die aandoeningen teweeg brengt. Wat was dat ook vveer met dien sleutel van St. Hu bertus, of met dien mantel van St. Martinus, of met dien halsdoek van de heilige Cunéra? Ik weet 't niet meer en zou er de boeken voor moeten opslaan. Van Karei den Kale weet ik heelemaal niets meer, behalve dat hij geen haar had en dus waar schijnlijk een pruik droeg, of zijn pet in huis mocht ophouden. Zoo stelde ik hem mij ten minste voor, toen ik uit dat akelige jaartallenboekje zijn geschiedenis moest leeren. Van die meeste beroemdheden, waar men ons arme jongenshoofd mee gemarteld heeft, is zoo goed als niets overgebleven. Wie weet nog iets van al die Dirken, dan dat ze tollen hieven of 'n brug lieten bou wen En dan Karei de Dikke, die 't heele rijk van Karei den Groote cadeau kreeg, maar die afstand van de regeering moest doen, omdat hy zooveel at. Dat was gemak kelijk te onthouden, 888, drie achtjes. Maar meer weet ik er op 't oogenblik niet van. Van Multatuli heb ik later geleerd, dat die Dirken-familie telkens verhuisde, „zeker omdat de huizen toen zoo vochtig waren". Dat was althans een gegeven om het te onthouden. Maar voor het overige zyn al die namen mij voorbijgegaan als ydele klanken, zonder iets anders achter te laten dan de herinnering aan zware hoofdpijn en na vieren „blijven", zooals my van myn rekenboekje het sterkst is bijgebleven de angst, die 't my bezorgde en de zenuwtoe vallen, die ik ervan kreeg, en de geur van azijn, die om my was, als ik in 't kamertje van den hoofdonderwijzer weer tot myzelven kwam. Neen, geloof niet dat ik het kleine beetje geleerdheid, dat ik bezit, cadeau gekregen heb. Toen eens het voorstel gedaan werd, om 'n onderwijzer van my te maken, werd er kalm en overtuigend geantwoord, dat ik daar „te stom" voor was, en myn onderwy- zers vriendelijke herinnering hebben aan my bewezen, dat zy menschen waren met 'n goed hart en groote, zeer groote toe gevendheid,anders hadden ze my ver moord. Een jaar of vier geleden zat ik in de wachtkamer van de Delftsche Poort te Rot terdam, toen ik aan 'n tafel tegenover my een vroegeren onderwyzer van me zag zitten. Hy was in myn jongensjaren naar Indië ge gaan en daar getrouwd, en nu zag ik hem terug. Ik weet nog, hoe goed hy voor my was en my wel 66ns thuis bracht, om myn strengen vader tot zachtmoedigheid voor my te stemmen. En nu zag ik hem daar zitten. Dag,meneer Kolling! Dag meneer, ik heb niet de eer Heinl Toen keek hy me onderzoekend aan en vroeg verwonderdHein Dia zyn sommen nooit kon?! Ja meneer, dezelfde. Wel kerel, hoe gaat 'ter mee? Goed meneer, en met u? Best jongen, best I Hoe gaat 't met de toevallen Goed meneer, als ik maar geen getal len zie. Is dat nog zoo? Ja meneer, getallen en cijfers maken me ziek. En wat doe je nou Ik ga nu 'niezing houden. Een lezing?! Jy?I Waarover?! Over Shakespeare en zyn invloed ook op de Hollandsche letterkunde. Is dat nu heusch waar? vroeg hy ver wonderd. Ja meneer; en ik liet hem de lezing, die ik by me had, zien. Maar jongen, wie zou dat nu ooit ge dacht hebben, dat jy nog eens 'n gewoon mensch zou worden Och meneer, die jaartallen en dat reken boekje maakten me ongewoon. Want al 't andere kon ik goed onthouden. Nu ja, maar 'n mensch moet toch reke nen kunnen 1 Ja meneer, maar ik kan 't niet. Ik kan ook niet op myn kop staan, en ook geen fluit spelen. Toen keek hy me aan, en ik zag, dat hy aan hetzelfde dacht, waar ik aan dacht, nJ. aan Hamlet, als deze Guildenstern wil dwin gen fluit te spelen. Hy lachte en vroeg Kan je dan ook niet liegen? Ja meneer, liegen wel, maar geen fluit spelen, al is het even gemakkelijk"en reke nen ook niet. En wie heeft je opgeleid Daar zyn heel wat menschen aan te pas gekomen, meneer. Ja jongen, dat geloof ik. Toen reed de trein voor en we namen af scheid. Daar hadden wy 'het besproken. Dat is het geheim geweest van myn niet-kunnen- leeren. Waar myn geest geon plastiek vond, daar was zij gedoemd tot werkeloosheid. Myn imaginatie was sterker ontwikkeld dan myn verstand, en waar niets te borduren viol, voor te stellen, saam te voegen, waar alle dramatiek was buitengesloten, - drama wil zeggenhandeling daar kon ik niet denken en niet praten. En zoo kwam het, dat cyfers my verstompten, dat reeksen van namen en jaartallen my niets dedenen dat ik alleen die grootheden onthouden kon, aan wier bestaan, aan wier persoonlijkheid ik een huiselijke omstandigheid kon vasthechten. Karei de Kale b.v. dien ik 'n pet opzette. Den slag bij Termopylae zou ik kunnen ver tollen, alsof ik dien had meegemaaktCicero, die 'nwrat op zyn neus had, zou ik dadelijk weer herkennen; Croesus, in zyn kamer van goud, vergeet ik nooit; Hendrik IV op zyn bloote voeten naar Gregorius VII, die toen by Mathilde van Toscane logeerde de Debora van het Pausdom ken ik als myn broer; en als ik nog eens ooit knap genoeg wordt om 'n drama te schrijven, dan zou ik dit onderwerp met liefde behandelen kunnen. Omdat de waarheden, die ik er in zou willen zeggen, geen historische waarheden behoeven te zyn, maar waarheden zooals Prof. Dr. Ritter zei in zijn lezing over Spino- za „van 'n hoogere orde", zooals Christus ze zei in zyn wondere gelijkenissen, zooals elk goed boek ze ons leeren wil, zooals elk prediker, die iets profetisch in zich heeft, ze aan zyn hoorders predikt. De historie moet van een zeer hoog standpunt worden bezien, zóó, dat hetgeen geschiedde, bijzaak wordt. Klinkt dit paradoxaal By nadere betrach ting zal toch enkel waarheid in deze bevon den worden. Want die hoogere waarheid alleen kan ons opvoeden, meer en beter dan de historische. De tuin van Jezaia is ons meer waard, dan onze eigen tuin, al had Jezaia nooit 'n tuin bezetendo fabel van Jotham meer, dan de Indische begrooting. En daarom geeft de geschiedenis van men schen, om wier beeld de legende haar sluiers wierp, zoo groote beteekenis voor het menschdom. Daarom zyn in Noord-Holland de pgocdgecfschc Truideman en zijn wijf in Zuid-Holland „Thomas van der WieV, in geheel Europa „St. A'icolaas" historische fi guren met 'n historischen boog boven zich, omdat al wat nobel is, zich aan hen hecht; omdat de beeldrijke gedachte van toewijding eh zelfvergeten in hen personen vindt, om ze in daden om te zetten, om ze tot werkelijkheid tot hoogere werkelijkheid te doen worden. Dan vragen we niet of 't nu heusch ge- bourd is, dat de bisschop stuk gesnedon kindertjes weer heel kon maken, of hy heusch met zijn staf maar op den grond had te slaan, om geld te krygen voor 'n arm visschertje, die zijn heele boeltje ver loren had, en nu van den bisschop een ander schuitje kreeg. Dat vragen we niet. We weten dan alleen, dat daar 'n goed mensch leefde, een weldoener zijner medemensehen, een helper in den nood eon vriend van kin deren. Zooals het Kerstfeest aanlicht, om ons te herinneren aan den Vrede, die is, en eenmaal op aarde zyn zal, zoo w.as het feost van 5 December daar, om ons de blijdschap te pre diken, die goedheid en weldadigheid met zich brengen. De kindervriend is 'n vriend voor allen, die weten, dat zy niet alleen het recht hebben tot gonietendie weten, dat er tranen gedroogd kunnen worden, wondon geheeld, schulden geboet, harten verzoend. Die weten, dat er blijdschap moet zyn in 'n gezond leven. De uitroepen van verrassing gaan voorbij, maar de glinstering der oogen wordt niet vergeten, de ontroering van te beminnen en zich bemind te weten, werkt na. Zulko dagen zyn met recht feestdagen. Mannen en vrouwen ontdekken nieuwe teederheden in elkander, ouderliefde ontplooit zich dubbel, kinderen gevoelen inniger dan anders, hoe dierbaar ouders zyn, liefde treedt in 't licht en vriendschap openbaart zich by 't tooverwoordSt. Nicolaas. Of 't dan geen kinderfeest is?! O zeker, evenals de Kerstboom ontstoken wordt en 't Paasch-ei gekleurd voor kinderen. Het kind, dat met zijn hersenen de zedelijke beteekenis van een feest nog niet vatten kan, vraagt iets te aanschouwen, leeft van indrukken. En daarom vieren wy hoofd zakelijk voor hen het feest der menschen- liefde der mededeelzaamheid in tastbare vormen. Liefde van twee kanten, d.w.z. een liefde, die volkomen is. Want daardoor al leen kan geluk in waarheid bestaan, dat er met dezelfde blijdschap wordt gegeven als aangenomen. Geven kan dan ook in hooge- ren zin aannemen, en aannemen geven hee- ten. Maar 'n kind verstaat dit niet, en ons streven moet Jt zijn, hem dit te leeren. In beschaafde kringen hoort men dan ook „Mag ik het voorrocht hebben dit of dat voor u te doen waardoor de dader de gever zich als bevoorrechte beschouwt. En zoo is 't ook. Wie denkt ge, dat 't meest werd overstort door genade, als hij by de armen rondging? „Truideman en zyn wy'f", of de armen? Wiens ziel wa3 de rijp heid meer naby do bisschop, die weldeed, of de beweldadigdenWie is gelukkiger? de jonge man die vraagt, of 't meisje, dat gevraagd wordt? Aangenomen natuurlijk, dat ze elkander liefhebben en begeeren. Wie is blyder? de moeder, die haar kind mot geschenken gelukkig maakt, of 't kind, dat de geschenken dankbaar aanneemt Ik zeg u, dat hier geen meer of minder bestaat, bestaan mag. Want in beide toe standen ligt begenadiging, erkenning en be wustheid van de eeuwige bron van goedheid, die nimmer ophoudt te vloeien. Zulk geven, dat aannemen, en zulk aannemen, dat geven is, houdt het leven in evenwicht. Aan zulke dagen als St. Nicolaasdag er een is, hebben wy behoefte als aan brood. Zy zijn de karavansera's op onze reis door het leven, om even neer te zitten, uit te rusten, na te denken over datgene wat wy kunnen noodig hebben, wat wy doen kun nen op onzen verderen tocht. Wat wy doen kunnen voor anderen, en voor ons zei ven. De volgorde lykt vreemd, maar toch neem ik haar zoo. Want 't gaat ons ge woonlijk als dien bergreiziger, die dreigde om te komen van kou, hoog op de Alpen, en die toen een ander reiziger ontwaarde, die van kou bezweken was. Zyn menschen- liefde dwong hem hulp te bieden, den be- zwekene met sneeuw te wrijven en zich zoolang met hem te bemoeien tot de be wustheid volkomen was weergekeerd. De redder van den ander redde onbewust ook zicbzelven. Zoo zjjn Gods wetten. Evenals God in onze neigingen en begeerten de in strumenten heeft neergelegd om ons te straffen, zoo heeft hy redding en leven toe gezegd aan allen, die op redding en behoud van anderen bedacht zjjn. Wij zien en be seffen dit niet altijd; voor ons faalt de rekening zeer dikwijls, maar Gods rekening klopt, onafhankelijk van menschelijke logica en menschelyke rekenkunde. Ook hier—ja hier vooral is het woord van Shakespeare van toepassing: There is no darkness, but ig- noranee: Er is geen duisterheid, maar onwe tendheid. Als wij alles wisten en konden begrijpen, zouden wy eenswillend zijn met God. Het feest vati den „goed-heilig-man" brengt er ons toe te doen als hyte geven, uit te deelen, te helpen, te verblijden, te verrassen, te zien wat wy missen kunnen of ook wat wij niet missen kunnen, om anderen gelukkig te makon. Al wat wy doen, heeft 'n terug werkende kracht. De dief besteelt ten slotte zichzelven, de leugenaar bedriegt zichzelven het meest, de zondaar zondigt in de eerste plaats tegen zichzelven. Maar ookde gever ontvangt. Niet dat wat hij weggeeft; voor rijksdaalders geen rijksdaalders, maar iets beters. „God geeft den gever; wie bemint, Krijgt liefde van zyn Hemelvader. (Weldadigheid.) (Bilderdijk.) En waar wy de wereld zjjn binnengegaan met de bedoeling offers te brengen, daar bly'ft ons 'n schat over, waar wy niet op gerekend of aan gedacht hebben. „Zoo zit ik nu met schatten in myn armen; Al is myn lente- en zomerzang voorby, Al kan geen zomergloed opnieuw myn [borst verwarmen, Een lied ruischt voort met wond're melody. Een lied van geven wijl ik mocht ontvan gen, Een lied van zegenen waar zooveel zegen [viel Van d' opgegaarden schat te deelen met [gezangen, Schenkt rijker zegen nog der ryke ziel." (Herfstweelde.) (H. d. H.) Mogen wy met die bewustheid nog vele malen het feest vieren van St. Nicolaas. H. d. H. Zitting van Dinsdag 4 December 1906. Opgeroepen werd als eerste beklaagde Josef van den Berg. En bi dat heerschap er gauw by was Wonende in Den Haag, was de 20-jarige jongeheer als stoker op een of andere boot in betrekking en den lsten November j.1. uitgeweest met een broer van Volkert van der Heer, kapitein op de „Tele graaf II", woonachtig te Sneek. Toen het tweetal voldaan terugkeerde, zou de stoker even met den kapiteinsbroeder meegaan, om beneden in de „Telegraaf" het geweer van den kapitein te bezichtigen. Dat wapen maakte Josefs onverdeelde bewon dering gaandeNeen, niet geheel onverdeeld was die bewondering toch. Want nog meer belangwekkend vond onze brave Josef het gouden remontoir-horloge van den gezag voerder. Ten opzichte daarvan liet hjj het niet by bewonderen, want dat nam hy heel dood-leuk mee. Voor f 10.50 verpatste hy het vervolgens by den goud- en zilverhandelaar E. v. Ipen- burg te 's-Gravenhage. Nu was de kapitein erg gevleid met de bewondering, die er voor zijne spulletjes werd gekoesterd, en heusch, dat is te begrijpen,want hoeveel lieden zyn er niet, die hetzelfde zwak hebben? Maar met al die grappen gaf Volkert er toch den brui van om de ijdelheid zóóver te dryven, dat hy straffeloos zyn mooi gouden tikkertje liet wegkapen. Heel spoedig deed hy aangifte van het gebeurde en reeds den 9den November j.1. werd het uurwerk by Van Ipenburg in be slag genomen. Van den Berg werd ook opgepikt en in verzekerde bewaring gesteld. Hy bekende het feit en gaf voor, geld noodig te hebben om kleeren te koopen. Daarom had hy diefstal gepleegd. Maar sinjeur heeft al meer gestolen en nü had hjj de opbrengst nog wel verbrast. De heer Officier gevoelde dan ook bitter weinig sympathie voor dezen snuiter en vond het voor den toegevoegden verdediger, Mr. Offers, wel jammer, dat €ie niet een waardiger exemplaar had te verdedigen. De eisch wegens diefstal tegen Van den Berg ingesteld, luidde ten slotte5 maanden gevang. Een kleine, doch forseh-gebouwde slagers gezel van Wester-Blokker, Alewyn Ott ge naamd, had in den avond van 21 October j.1. ruzie met zekeren Cornelis Bakker, even eens een pootige slagersgezel en ook 20 jaren oud gelijk collega Ott. Er zat nog een oude veete tusschen de heeren en nu met de najaarskermis moest die er 'tging zooals 'tging uitgevoch ten worden. Eerst waren ze in de herberg van Dammes vreedzaam aan 't biljarten, maar het duurde heel kort of ze kregen 'n hevige ruzie. Bakker ruimde het veld en toog naar de herberg van Akkerman, zeker in de stille hoop, daar méér plezier te hebben. Ott was echter nog maar half voldaan en holde, zoo hard zyn beentjes hem dat ver oorloofden, Bakker achterna. Blakende van strydlust, haalde hy Keesje in. Eigenlyk had Bakker het zichzelven te wyten, dat hy mot kreeg, want hij was degene, die in 't lokaal van Dammes mot zocht en Ott zelfs dapper te lyf wilde. Nu gaf Ott hem buiten, in 't middernachtelijk uur, volgens de regelen der kunst heel colle giaal een pak slaag van wat ben je me. Een tabaksdoos, die Bakker ontviel, bewees daarbij goede diensten. Bakker's oudere broer Jan uit Hem had in de gaten, welk lot Kees wachtte en begaf zich naar het „slagveld", juist by'tyds om broerlief van diens op hem beukende tegenpartij te verlossen. En 't was wél noodig, dat Bakker Jr. verlost werd, want na de bewerking bloedde hy als een os. De heer Officier achtte het noodig 14 dagen gevangenisstraf tegen Ott te eisehen. Een paar heel armoedige weg-schaapjes uit Hoorn kwamen nu onder het wederzydsch betoon van zusterlijke genegenheid het be klaagdenbankje innemen, dat al op hen wachtte. Het waren de 59-jarige Gerritje van Dalen wed. van Willem Duivis, geboren in Kerkrade, en de 46-jarige Wilhelmina Krans, huisvrouw van Herman Dekker, te Hoorn geboren. Ze waren door den rijksveldwachter Folkert Roodenboog uit Venhuizon op hee- terdaad betrapt, toen ze den 26sten October j.1. te Venhuizen bezig waren mot bedelen. Juist toen ze bezig waren het medelijden van een flink boerenmeisje, Anna Krynsen geheeten, op te wekken, was Roodenboog wel zoo goed, ze even op te kalken. De heer Officier vond het oirbaar tegen elk der vrouwtjes, met toepassing van art. 432 Wetb. v. Strafr., eene week gevangenisstraf te eischen. Nogmaals werd gepoogd, het eerste zaakje, dat achter de dichte deuren moest zjjn afgehan deld, maar waarbij de getuigen niet aanwezig waren, in behandeling te nemen. De heele getuigenverzameling was nu present, maar o jammer, de beklaagde, een 16-jarige jongen, was en bleef absent. Hy was, zooals we vernamen, uit angst weggeloopen. Met 't oog op zyn leeftyd werden de Kinderwetten op hem toegepast, redenen waarom zijne zaak niet in 't openbaar mocht worden uit geplozen. Nu beklaagde op de vlucht was gegaan, werd goedgevonden, de zaak tot den volgenden Dinsdag uit te stellen. De heer D. J. Hansen, een 46-jarig Enk- huizer koopman, en zyn 26-jarige zoon Pe trus Hansen, handelaar in visch aldaar, stonden beiden als beklaagd van mishande ling terecht. Als getuigen traden op de heer Pieter Koomen, een reeds 64-jarig „Dat was liet van H,a zeide de zieke. „Weet ge, dat ik zeer mooi gedroomd heb, gravin Allerlei óók van u. Ik had de oer, met u te mogen dansen in de witte zaal voor Hunne Majesteiten. En de kei zer lachte ons toe maar ach ik zal nooit meer dansen." Dan herkende hg Egbert. „Beitje," zeide hg. „Ons regiment." Maar de tnorphine scheen reeds sterk te werken, hg sloot de oogen weder. En dan kwam er nog een zachte ademtocht van zgn lippen mooi droomen ja Gertie Gertie Haar naam was de laatste, dien Egbert Verstond In het morgenschemeren ging Eollin den eeuwigen slaap in. Helena knielde aan zyn bed en toen het gebeurd was, de 'zatste adem het lichaam had verlaten, t°en stond zg op en reikte Egbert de hznd. Zonder een woord te spreken. Beiden hadden tranen in de oogen. Maar 'a hunne zielen was geen gruwen voorden dood, alleen een stille smart; een ernstige droeiheid. Hem die daar lag, was het zóó Zg echter dachten aan zgne ouders hl het verre vaderland Het vaderland „Eén week nog, Harthausen, en wg zul len je naar huis knpnen zenden. Gelukkige kerel. Waarachtig gelukkige kerel, dat kan ik met niet genoeg nadruk zeggen," meende de dokter. „Ik wil het je eerlgk zeggen toen je hier werd binnen gebracht, had ik geen cent voor je leven durven geven.Weet ge nog, zuster Helena? Ooh kom, nu behoeft ge het hootd niet meer te schudden, een elk heeft zoo van z'n zwakke oogen blikkenEn jg dap pere, hadt het toen ook. Ja en nu 1 Wy beiden, zuster, kunnen trotsch daarop zgn, zooals wg dit menscheckind weer bgelkaar geflanst hebben. Eon or- dentlyke badkuur, waarbyUhoogwelgeborene duchtig gemasseerd moet worden, dan kunt gy u zelf weer als volkomen gezond beschouwen. Na ja voor tennisspelen zal je niet meer geschikt zyn, maar een mensch kan buiten een racket wel leven. Dus naar Wiesbadeo, of wat mg betrelt ook naar Baden-Baden, wat de meeste aantrekkingskracht op je uitoefent. Groet van my de Lichtenthalers allen en wan neer je eens eenmaal in mgn lyf kroeg „De zoete Inval" komt, drink dan een grooten pot bier op het welzijn van je dokter en ja trouwe verpleegster. Dat hebben wy wel noodig niet wsar, zuster Helena?" Biden-Baden het vaderland. Het steeg voor Egbert op als een droom beeld. Vader de hand drukken, moeder, dat lieve moedertje, zoo vist tegen zich aandrukken dan nog weer eens in den kring der kameraden zitten al die beste menschen om zich heen dan met Gertie lachen, en naar het pianospel van Hilde luisteren en den Nockar hoeren rulachen, en in het Duitsche bosch eens diep, heel diep adem kunnen halen Ook waren er andere klanken in dezen verlokkelyken zang. Droeve herinneringen. Zonder het te denken, had dezer dagen Walde daar het zgne toe bijgedragen. „Eens moet ik het je toch schrijven Eg: onze oude Grumberg moet recht pech gehad hebben. Met zyn vrouw, bedoel ik, die hg op verboden wegen heeft aac ge troffen. Maar hjj kan zich blykbaar niet van haar losmaken dus leven zg verder als hond en kat naast elkaar of met zyn drieën „Schoonmama, die aan de Eiviera is geweest, vertelde daar de mooiste geschie denissen van" Maar dat waren toch maar slechts smalle donkere strepen in het heldere licht. Herinneringen zooals die by een elk opdui ken, die in het volle leven heeft gestaan. Geheel oplossen laten zg zich niet, maar zg worden kleiner en zwakker en ten slotte glimlacht men er over. Het vaderland I Wanneer de dokter gelyk bad, kon hy juist met Kerstmis thuis zyn; dan stond de kerstboom in vaders werkkamer en al de lieve menschen daaromheen in den glans van het vriendelijke kaarslicht. En buiten lag de sneeuw en de arresloden klingelden vroolyk voorby. Het hart klopte hoorbaar in zyn binnenste, wanneer hy daaraan daoht-. Maar bet hart is een wonderlyk ding. Het klopte niet alleen slechts van jubelende vreugde. Hoe nader het uur van vertrek kwam, des te haastiger en onzekerder sloeg het. In de bigde verwachting op een spoedig weerzien mengde zich da afscheidssmart. Dat hg zoo allesn terugkeeren zou En in de vreugde van het lieve vader land weer te zien. met de groene bergen, en het bosch, en de klaterende wateren, kwam nog iets anders, iets vreemds, dat zeer langzaam in hem was opgekiemd, dat hg zelf maar zeer moeilijk kon begrypen, waartegen hg zich steeds nog verzette en dat hem toch maar vasthielddie geheim zinnige aanhankelijkheid tot den Afri- kaanschan bodem. Het ging hem als zoo- velen die hot leven naar dit deel van de wereld had gevoerd. Sreeda verlangen zy naar huis, naar het vaderland en tjeh zouden zg niet voor altgd van deze plek in den vreemde willen scheiden. Hg had dit armoedige land liefgekregen. Misschien wel zoo als een ouder zyn smarte- kind bjzonder liefheeft. Hg had ock het vrge leven hier leeren waardeeren. Er moet bepaald wel wat waars in zgn, toen de dokter bij een zekere gelegenheid zeide „Na wat? wg zgn eigenlgk allen in ons oude Europa bedorven. Het zal mis schien kort duren, of ik zet my hier of daar als Hottentotten-dokter neder, want vóór wg weer in Europa thuis zgn, zal er nog veel aan ons moeten veranderen." Hy voelde ook een sterke dankbaarheid tegenover dit landbier was het bewust zijn zyner kracht eeist ten volle ontwaakt, het had hem, voor het bloed dat hjj er voor had vergoten, het recht gegeven, het hoofd hoog te dragen. En eindelyk en róór alles: hier was voor hem het schoon ste geluk opgebloeid. Sedert Egbert uit da ziekenzaal was ontslagen, zag hg Helena zeldzamer Hare plichten namen haar volkomen in beslag. Nog steeds kwamen er gewonden uit het zuiden aan, nog steeds kwamen er typhus- gevallen voor. Dikwgls was het eenige wat hjj van haar kreeg, een groet, een paar vluchtige woorden, en dan nog veelal in het bjjzjjn van derden. Maar sedert d'ea nacht aan het sterfbed van Eollin wist Egbert, wat hjj wilde. Hjj voelde de kracht van hun gemeecschzppe- ljjk denken en voelen. Hg hoopte Wanneer hg nu in hat verleden terug keek, scheen het hem dikwyls als een won der duidelijk stonden hem dan de ver schillende ontmoetingen met Helena voor de ziel. Eerst op het perron van het Aahalter station te Barlyn, dat was m-.u een kerto ontmoeting; toen het wederzien by Hildede avond in het hotel raet zyn f.uater en den ouden graaf samen de ge meenschappelijke tocht naar hst gral van Frans Bahrenburg. Als schalmen van een ketting volgde dit alles op elkaar. Het was in zyn binnensts niet gewoest eon fel cplaaiende hartstocht. Het w*s eerst eon zachte belargstelling voor haar, die steeds grooter en grooter werd. Het kon ook niet anders worden, want nu hg Helena innerlgk leerde kennen, bleveu haar persoonlijke bekoorlijkheden ook Diet meer voor hem verborgen. Zy rerblindde hem niet. maar bekoorde hem toch eterk, Hy hóópte. Maar in don groenen krans zyner horp ontbraken de doornen niet. Bjj kersde Heli te goed, cm niet te weten dat zrj nooit voor het einde van den veldtocht uit haar beroep zou scheiden, dat zy uit eigen keus op zich had genomen. Maar ook wanneer de oorlog zou zgn aigelpopen en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5