I' I. Zondag 3 Febr. '07. 51e Jaargang. No. 4227. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Zonnestofjes. Arronilissements Recht bank te Alkmaar. LXXIII. 0 Ziezoo, 't is klaar. Had ik my verleden week te verweren tegen een theologicus, nu staan er vier tegenover m;j in 't geweer. In mijn onbevangenheid en goed vertrouwen had ik de hoele kwestie van den aanvang af te beginnen met mijn verwarde voorstel ling van Brahmanisme en Buddhisme ge zonden naar Noord en Zuid aan vrienden theologici; en daarna bracht bijna iedere post mij 'n epistel, dat veel had van 'n aanval of 'n uitdaging. Ik leef op heden in een sfeer, die ik niet ken. Als ik den moed heb aan te bellen bij 'n vriend-dominee of bjj 'n Doctor in de thoologie, waar ik anders met groote voorkomendheid ontvan gen werd, dan begint nu de meid al met mij van top tot teen op te nemen en mij aan te kijken alsof zij zeggen wil„Hoe durf je nog hier te komen?" En eenmaal binnen, ben ik blij, als ik niet in den hoek behoef te staan. Ik heb mijzelven in de kerkelijke schaal geworpen en de kerkelijke hoeren bevinden mij, met aandoenlijke eenstemmigheid, te licht, 'n Hoogst enkele, die ook de kerk ontvlucht is en haar de gehoorzaamheid heeft opgezegd al is zijn trouw en ge hoorzaamheid aan Christus er niet minder uit dit aardsche tranendalmaar bovenal ben ik V dankbaardat Gij mij verlost van het gehaspel der the 'togen." Is dit voldoe: de? Of wil ik nu nog wat versjes van De Génestet citeeren Öf iets van Emerson? Van Theod. Parker? Van Les sing? Van Wahl Withman? Maar waartoe zou het dienen Laat ons liever niet haspelen. Er zijn zoovele mannen, wier woorden en daden ons 'n nuttiger en beter voorbeeld geven. Laat ons liever, als Menno Simonsz, „het pont. ons door God gegeven, ter winning besteden," of ons hou den aan het woord van Uitenbogaerdi „arbeijden te heelen, dat anderen ghewont heb ben en soecken te stillen dat anderen beroerdt hebben ende noch soeken te beroeren." Dit was zijn verzoenend woord in 1682 op den Remonstrantschon kansel te Den Haag, toen hij zich weer in Holland waagde, nadat 'n jaar of wat vroeger de Zuid- Hollandsche synode hem verbannen en zijn goederen verbeurd verklaard had. Twisten over theologische kwesties heeft geen nut, dogmatiek staat buiten vroomheid. Ik acht mijn eigen godsdienst hooger dan het geloof van mijn buurman, hooger dan de leer van elke kerk. Ik eerbiedig ieders gevoelen, maar heb mijn eigen verstand en mijn eigen overtuiging. Navolgenen napra ten wil ik niemand, zelfs den beste niet; 'n navolger moet achterblijven, en dat wil ik nu liever niet. Elke overreding draagt 'n vonnis in zich tot achterblijven, tot mid delmatigheid. Een eigen pad kan ieder gaanieder althans, die 'n eigen ziel bezit. Ik heb zoo weinig, dat ik „mijn eigen" kan noemen; geen huis, geen fortuin, geen ge leerdheid gun mij tenminste de weeldo van 'n eigen ziel. En wat ik voor mijzelven begeer en eisch, begeer en eisch ik voor ieder, tevens bid dend, dat iedere ziel met bedachtzaamheid ga op de paden, die zij zichzelve koos. Maar „eigen" en zelf kiezen zij voorwaarde. Zonder die kan er, naar mijn diepste overtuiging, van waarachtige innerlijke waaide geen sprake zijn. Al zou 'n ziel in zulk een zelf gekozen pad dwalen, dan zou die dwaling toch schooner op geworden heeft nog woorden van j en waarachtiger zijn, dan 't gedreven wor- vertroosting voor mijmaar de overigen Och, waarde B. d. L., waarom hebt ge die eene onjuistheid van mij maar niet laten passeeren? Is door uw: „kip, ik heb je" j nu één der Schager-courantlezers een zier j wjjzer of beter geworden? Nu weten zij, dat ik geen zuiver onderscheid maakte dat was althans in mijn brief te lezen tusschen Brahmanisme en 'n jongere ont- wikkeling ervan. Nu weten zij, om het maar duidelijk te zeggen, dat ik niet zoo j geleerd bon, als ik my soms wel eens voor doe. Nu weten zy, dat ik ,,'w uil ben". Is dat prettig voor hen Of misschien prettig voor rnjj Is dit weten de moeite van 't weten waard Ik zie 't niet in. Tot nu toe heeft uw offensief en tegelijk apologetisch geschrijf alleen wat vrienden van mij tegen my in 't harnas gejaagd, zelfs zóó, dat ik er vanmorgen mijn floretten eens op heb nagekeken. Ik heb ook 'n briefje geschre ven aan mijn vroegeren schermmeester, monsieur Leopold van Humbeek, professeur d' escrime, om rnjj, als 't tot 'n assaut mocht komen, by te staan. Maar voor 't overige Ja, weet Ge, wat Ge óók nog gedaan hebt? Ge hebt de Firma Trapman den weg aangewezen, waarlangs zij tot my komen kan met 'n voorstel tot vermindering van honorarium. Ze heeft nu de troeven van üw gezaghebbend woord in handen, die Ze straks met winst tegen myn gepubliceerde ongeleerdheid en onbeholpenheid kan uit spelen. 't Zou niet nobel wezen, da's waar maar 'n mensch is maar 'n mensch, en 'n uitgever blijft 'n uitgever, net zoo goed als 'n dominee 'n dominee blijft, al doen ze - nog zoo hun best, om beter en braver te interessante kwestie, die hier ontstaan is txt/-*-r\ av» r\r\ fa Himmfin tnt". Hifi hon.o-f.A. tusscnen de Heeren Mr. D. P. D, Fabius den op paden, die anderen voor ons de schiktste achtton. Men oordeele hier niet te licht en verdenke my n woorden niet,voedsel te zy n voor ongebrei deldheid. „Gelooven op gezag" en „niet geloo- ven op gezag" wegen even zwaar, of liever even licht. Het eenige „gezag", waaraan wij ons mogen onderwerpen, is 't gezag van onze eigen nadenkende ziel. Laat my eindigen te doen alsof ik 'n etiko-theoloog ben, al zou ik dit gaarne van professie willen zyn. Vind hierin, bid ik u, nu weer geen aan leiding om my aan te vallen over dit „gaarne willen zyn", en 't woord „theoloog", want ik zal er niet op antwoorden. Dit schrijven is ook my'n laatste woord over de Trimurti- en-Triniteitskwestie; ik schrijf er niet meer over. Wil iemand nu denken, dat ik overwon nen heb, goedof dat ik overwonnen ben, ook goed. De week is nog niet ten einde, en 't is best mogelijk, dat er nog 'n brief nu weer over dien 72-sten komt. Men leze dan nu echter uit dezen, dat brieven van theologischen aard niet meer door mij beant woord zullen worden, en, indien de heer Trapman my weer 'n dergelijk schrijven zenden mocht met de vraag, of hij 't plaat sen zou, ik hem dit beslist zal afraden. Om 'n zeer begrijpelijke reden vooral ti 11, nu de rook van 'n brand, door mijzelf gesticht, nog over myn dak waait zal ik voor heden niet spreken over een 'n zeer en vraag over het al of niet invoeren van de doodstraf. Mr. Fabius y'vort vóór de invoering ervan, Mr. Levie schrijft zeer lange kolommen er tegen, of liever tegen Fabius. Om genoemde reden en ook omdat wy nog heel wat van Mr. Levie verwachten I I over dit onderwerp, schrijf ik er heden niet over. De gegevens gaan in portefeuille. Tot later dus. worden en op te klimmen tot die hoogte,faunen ue nmnvn mr. u. r. l waarheen ze hun lezers aansporen te gaan. A. Levie. Het betreft de En als ze dat dan doet, die firma, God geve, dat ze 't niet doetdan zit ik er mêe. Alweer maar duizend gulden minder. Welzeker 1 Ik ben nog niet arm genoeg, i Nog minder eten, nóg meer kou lijden, nóg schunniger in de kleertjes. Ochoch, waar 'n theologisch dispuut al niet goed voor is Ik begin nu zooiets te begrijpen van do vele klachten, die ik heb opgovangen, maar niet altijd begreep, als 't woord theologie werd uitgesproken, 't Leed van Faust wordt my nu duidelijk, als ik hem hoor klagen „Habe nun, ach 1 Philosophie, Juristerei und Medizin, Und, leider auch Theologie Durchaus studiert, mit heiszen Bemühn. Da stehf ich nun, ich armer Thor! Und bin so klug, als wie zuvor." Och, en ik heb niet eens de „Theologie durchaus studiert." Dat doen maar enkele knappe koppen, zooals b.v. Melanchton, die vrind van Luther. Maar op zyn sterfbed ontsnapte hem dan ook de klacht: „Ik dank U, o God, dat Ge mij verlost „De Paardenvriend, oen weekblad voor eigenaars en liefhebbers van paarden", heeft in zjjn nummer van verleden week'n stukje, getiteld „Over een Paard", dat het blad over nam uit „Androcles", een boekje, dat wordt uitgegeven door dé „Vereeniging tot be- bescherming van dieren." Toen ik 't gelezen had, deed ik 't in de doos „voor Schagen", om er te gelegener tyd gebruik van te maken. Jawel, ik'weet wel, dat er genoeg andere dingen ook zijn om over te schrijven. B.v. over Isadora Duncan, die voor 'teerst na haar moeder-worden zy heet nu Mevrouw Graig hier weer 'n paar keeren is opge- O M A N van OTTO VAN LEITGEB. 14. o- „Ik verlang alleen veel van u," ant woordde de advocaat, „omdat ik wset, dat u zooveel kunt geven." „De akte ervoor heb ik In elk geval nog niet," antwoordde de minister. „Ik heb die toch bepaald noodig," ant woordde Boring onverstoord. Sturz fronste de wenkbrauwen. „Gfj hebt die noodig „Jawel, want het moet dienen als bruids geschenk." „Wel zooriep de minister uit Nu sloeg Boring een meer ernstigen toon aan. „Het is een schandaal voor bet zedelyk gevoel, dat men in deze zaak zoo lang aarzelt. Er is alleen sprake vaa, een onderscheiding te geven aas een man wiens verdiensten huizenhoog oprjjien. Hjj is in arbeid en eero grys geworden. Een man die ons staatsburgerschap tot eere is. Die op tallooze groote offers van weldadig heid kan wijzen. Die nog pas kort gele den, door een bij ons ongekende, vorste- Ijjko schenking, de echtheid zijner vader- landsche gevoelens onwederlegbaar heeit bewezen. Ik bedoel zijn stichting voor arme soldaten. Wil men hem aan zjj& levensavond de e»nige vreugde niet scheu ken, waarvoor hjj nog toegankelijk is j Heeft men er ooit aan geducht, zjjn ver diensten ta beloonaa I" „Nu, nu, ik wil u even herinnereo, dat toen de oude hoer Hauszmann eenige jaren geleden met zyn industrie aan den rand vaa het graf stond, hjj door staatshulp er waer bovenop is gebracht. De regeering heeft hom toen een enorm ersdiet bezorgd, dat hem weer in staat hooft gesteld te werken - „Volkomen waar 1" riep Boring levendig. „Dit ook nog 1 Want slechts een man ala Hauszmann kon ia zulk een storm blijven staan. Slechts hèaa kon hot gelukken, daarmede een beduidend deei onzer industrie te redden, die uit eea diepgaande crisis op te hefihn. Ook daarmede beeft hij aan zyn land onvergetelijke diensten bewezen De minister glimlachte sarcastisch „Kort om hoe wilt ge hot gemaakt zien zeide hij." „U hoort do uiting mijner diepste overtuiging," antwoordde Boring. „Jawel maar wat verwacht ge van mij vroeg Sturz. „Dat ge mijn lieveuugswensch vervalt," antwoordde Boring en keek den minister aan. zonder met de wimpers te knippen. Sturz draaide zich een oogenblik om en trommelde op de ruiten. Het was bijna te veel, wat deze man vroeg. Waarach tig, Boring was in oon roes en diens macht en invloed worden te groot, zij gingen ver over de grenzen, die daarvoor eens getrokken warea. En daarbij was er niemand, die men zoo behoefde te vreezen, als Boring. „Misschien wilt ge mij wel zeggen, op welke wyze ge denkt, dat ik in deze treden. Maar reeds vroeger schreef ik u over haar on haar kunst, en aangezien haar programma, door de omstandigheden waarin zy was, sinds dion niet is uitgebreid, is er weinig nieuws van te zeggen. Alleen dit wil ik meedeelen, dat de groote Schouw burg alle drie de keeren, dat zy optrad, tot aan den nok toe bezet was. Zoo zou ik misschien ook kunnen schrijven j over den invloed, dien de vorst hier gehad heeft op vele bruggen in onze stad en op j groote gedeelten van de straat, waar deze 1 met houten blokjes is geplaveid. Door den j voorafgaanden regen waren deze blokjes uit- gezet, was er veel vocht tusschen gedrongen, 1 en toen de vorst dit alles kwam bevriezen, was de uitzetting zoo groot, dat overal bulten I ontstonden en hier en daar bruggen en straten openbarstten, alsof de stad van onderen uit beschoten was. Maar nu wil ik liever even schryven over het stukje van „De Paardenvriend",en vertel u het volgende „Schuin over mijn woning stond een paard voor een kar te slapen. Het was een Amster- damsch sleeperspaar d op zijn nadagen en vóór zijn tijd versleten. Dien dag was de dagtaak de klamme huid van het beest droeg er nog de sporen van zwaar geweest, en terwgl de kar gelost werd, was het paard ingedommeld. Toen de kar leeg was, schopte de sleepersknecht zijn paard, om het te wekkent met zyn zware laars tegen den mond." Ziedaar de tekst. Niet veel bizonders, vindt ge wel Toch voor 'n begaafd redenaar voldoend gegeven om er n aandoenlijke toespraak over te houden. Toch ernstig feit genoeg, om er barming en medelyden in te roepen voor deze arme dieren, die niets anders voor ons doen dan goeds. De schrijver, 8. Gorter, vraagt in zyn goed geschreven stukje, of 't niet voldoende ge weest zou zyn, als die man eens gezegd had „Kom, ouë jongen!" en of dan dat dier niet evengoed den wagon zou hebben voortge trokken. Maar dat deed hy niethy schopte het dier tegen don mond. Waarvoor toch? Waarvoor toch die wreed heid Is 'n mensch bevreesd te toonen, dat hy 'n mensch is Te toonen, dat hy begrip heeft van liefde en goedheid Hoe maakt zoo'n man zyn kind toch wakker? Met 'n stomp misschien? Ik weet't niet zeker, want ik heb geen kinderen, maar ik geloof, dat ik 't toch eerst probeeren zou met 'n zoen. Kinderachtig, hè? Misschien wel laf. Maar monsterachtig en laf is het, 'n wezen, paard of kind, dat zich niet verdedigen kan, op 'n wreede wyze uit zyn slaap te wekken. Monsterachtig is elke wreedheiddom tevens. Vergeten zulke menschen, dat hun kind hen boven 't hoofd kan groeien, ook in lichaams kracht, ook in wreedheid, en-dat elk uitgezet kapitaal met woeker kan worden terugbetaald? Een and ere vraag Is er reden voor Moet 'n paard mishandeld worden? Kent ge een dier, dat zoo leerzaam, zoo schrander, zoo gewillig is, als 'n paard? Dat evenals een hond zich zoo hecht aan zyn meester, aan zyn om geving Dat zoo gevoelig is voor pronk, voor muziek, voor vriendelijke woorden Indertijd heb ik zeer korte verhalen ge schreven; een daarvan luidt: „Als uw knecht spreekt van het paard, kan hij 'n goede knecht wezenspreekt hy echter van ons paard, dan is hy 'beter; maar als hjj zegt mijn paard, houd 'm dan in waarde, want dan is hy best." Ik voeg er niet meer bjj, maar wil nog'n enkele vraag doen. Hoe bevalt het u, Japen en Keezen, Dirken en Klazen, Boeren en Bazen en Heeren, die met paarden omgaat, hoe bevalt het u, als 'n ruwe hand u aan raakt? Wat gaat er in u om, als een mee- doogenlooze tong, de tong van 'n schoft u toespreekt, toesnauwt, toebijt? Hoe oordeelt ge over zoo'n wezen met zulk 'n hand, zulke manieren, zoo'n mond? Wil ik 't leeljjke, afschuwelijk leelyke woord eens zeggen, dat ge dan uit wilt spreken Ik durf 't nietwant ik zou elk beschaafd mensch, die deze courant in handen kreeg, kwetsen, door hem dat woord te laten lezen of hooren uitspreken. Maar het stormt my in den mond, als ik zoo'n handeling bijwoon, 't zjj in woord of in daad. Dan zou ik Christus' les vergeten kun nen van linker- en rechterwang; en Lamech's woord in toepassing brengen en een zeventig maal zevenvoudige wraak toepassen. Als woorden en vermaningen, klachtenen gebeden niet meer helpen voor onze trouwe helpers in het leven, wat moetzoo'n mensch dan doen Of zyn uw paarden, uw koeien, uw schapen uw helpers niet? 't Is meer dan 'n enkele vraag geworden. Ik zou er nog wel duizend kunnen doen. Maar ik vrees alweer „te lang van stof" te worden. Zoo stond 'ter immers, G. G. Ik kan 't niet zoo gauw opzoeken. Maar ik be waar toch al die brieven. Er zjjn er vandaag weer twee bijgekomen. Maar Luistert, o lezers van 'de Schager [krant 1 Luistert, o vrienden uit het Noorder- [land 1 Het zjjn geen aanvallen nu, geen uitda gingen. Ik ontving, ook van predikanten uit het Noorderkwartier, betuigingen van instem ming, brieven van zeer groote waardeering. Al die brieven met 'n persoonlijk adres be antwoorden kan ik niet, maar mijn erkente lijkheid is er niet minder om. Wil men dit noteeren Saluut! t. t. H. d. H. Zitting van Dinsdag 29 Januari 1907. O, Theodoor, o, Theodoor, je hebt er water bjj gedaanDit kon men onlangs wel zin gen van den groentekoopman en kruidenier Theodoor van der Lee te Hoorn, geboren aldaar den 5den Maart 1868. Deze toch heeft een drietal melkkoetjes, beste beestjes; bij contract had hy zich verbonden, de melk die ze gaven, te leveren aan Dirk van Straten, een 37-jarigen Hoornsehen melkslyter. Aan vankelijk marcheerden de zaakjes best, maar in den iaatsten tyd kreeg Dirk's fijne neus er den reuk van, dat Dorus de melk wat erg ging wasschen en dat was hein toch gansch niet naar den zin. Immers, als dat gewensoht geacht moest worden, wél, dan kon hjj het zelf wel doen. Dirk werd het dan ook weldra „loof". 't Pijlen wees bjj Theodoor's melk gewoon lijk 25 graden aan; bjj die van anderen 30. Dien December-avond konden slechts 22 gra den worden geconstateerd en Dirk was zoo uit zjjn humeur, dat hy zyn naamgenoot Dirk van den Berg, den rijksveldwachter, in den arm nam om Van der Lee even de duimschroeven aan te doen. Yan den Berg nam van de waterachtige melk een mon ster nog een monster; deze werden naar Alkmaar gestuurd en kwamen later in handen van Dr. K. H. M. van derZande, dir. v.h. Rijkslandbouwproefstation te Hoorn, die beide monsters nauwkeurig onderzocht, 't Resultaat daarvan was waarlijk niet ten gunste van Theodoor en de zaak moest en zou dan ook voor den strafrechter komen. De O. v. J. vond het wettig en overtuigend bewjjs wel terdege geleverd; ook bekende beklaagde. Een enkel woord wilde spreker wijden aan beklaagde en aan hen, die even eens melk, ter aflevering bestemd, vervalsch- ten. Door den wetgever is noodig gevonden, om by dergelijke gevallen gevangenisstraffen op te leggen. Nu zou Mr. Cnopius eigenlijk geldboeten wel meer toepasselijk vinden want de vervalsching wordt begonnen om eigen gel delijk voordeel en wanneer dan de straf gel delijk nadeel berokkende, stond het weer gelijk maar de wet spreekt in deze alleen van gevangenisstraf en daarmee is't praatje uit. Yandaar eischte Mr. Cnopius met toe passing van art. 330 W. v. Str. 6 dagen tegen beklaagde. Beklaagde sympathiseerde veel meer met de meening van Mr. Cnopius dan met die van de wet en wou daarom heel wat liever eene geldboete „hebben" of beter gezegd „geven", te meer ook omdat hij huisvader is van wel zes kinderen. De zaak van den weesvader Hendrik Zot uit Schagen, waarin Mr. A. Prins als rechts geleerd raadsman zou optreden, werd nu voorgedragen. Feitelyk stond Zot als no. 1 op de straf- zakenrol geplaatst, maar door zyn wegblijven had men eerst maar een ander genomen. De O. v. J. deelde echter mede, zooeven een telegram te hebben ontvangen, meldende dat Zot zich van het leven had beroofd. Zot moest terechtstaan ter zake overtre ding van art. 227 Wetb. v. Strafr., datj zegt„Hy, die in eene authentieke akte eene valsche opgave doet opnemen aan- j gaande een feit, van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk i om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijne opgave in overeenstemming met de waarheid, wordt, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. „Met dezelfde straf wordt gestraft hy die opzettelijk gebruik maakt van de akte als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan.„ Mr. Cnopius bleef nu niets anders meer over dan te verklaren, dat hy van de straf zaak afzag. Jacob Lont, een 32-jarig schildersknecht, was als beklaagde, geflankeerd door 2 getuigen a décharge, van Wieringen naar Alkmaar gekomen. Den 26sten December j.1. was Lont ook kwestie kan helpen 1" „Heel eenvoudig: u maakt de stukken zoo vlug mogelijk in orde," antwoordde Boring. „Uwe Excellentie kas dat. En het is tenslotte maar een kleine dienst. Ge maakt bovendien nog een fout goed, door aan deze eindeloos sleepende zaak een eind te maken. Nog meer. Het betreft goede vrienden van u, Straks heb ik laohend gezegd dat ik het noodig had als bruids geschenk. Maar u zult het ou maken tot een sehoone verrassing voor een jonge dame. De jonge Hauszmann heeft zich zoo even verloofd mot de dochter van den handoisraad Winter -- „Ah 1" liet de minister hooren. „Ik heb u reeds te lang opgehouden," zeide Boring en greep naar zjja hoed. „Ik wilde alleen, een paar menschen big maken, hen iets geven, waarvan ik weet dat het ze gelukkig maakt „Erfelijke adel," zeide de minister, met een eterken nadruk op het woord erfeljjk. „En aan de verdiensten herinnaren, die men niet vergeten mag. Dat behoort tot de plichten van een rageering." „Een dergeljjk man 1" riep de minister en zijn stem beefde van opgewondenheid. Maar Boring deed, alsof hy niets dergelijks merkte. „Mag lk hopen, dat uwe excellentie de zaak ter harte zal nemen „Ik wil ««as zien, wat ik doen kan," antwoordde Sturz. Hy lachte daarbij, maar dit lachje kostte hem moeite. „Duizendmaal dank I" Boring boog. „Ik ben als steeds bloot de onderhandelaar, maar toch, duizendmaal dank." Aan de deur zeide Sturz„Vergeet niet, mynheer Boring, dat u het was, dien ik een dienst heb willen bewijzen'" „Hoe zou ik dat ooit 1" zeide Boring, byna hartelijk. „Ik zal dat nooit vergeten." Toen Boring was heengegaan, liet de minister zich zwaar in een stoel neervallen. I Hy was opgewonden. Zyn vingers trom- melden op het blad van de tafel, en met een zekere woede smakte hjj dan nu dit, dan dat neer. Een ambtszegel, een bronzen papierechsar, een breed liniaal. Het was ongehoordl En weer gaf hjj een slag met het liniaal op de tafel. Maar ten slotte men moest in dit geval misschien toch maar rnstig aan de ?&&k denken en niet in de eerste plaats aan den persoon. En bjj deed al zjjn beet om rustig te denken. Tenslotte -t- mis schien ja ja, het was wel goed, als men ar aan dacht, dat de akte er roeda lang lag en de minister verviel in gepeins. En dan was het ook Boring, die het vroeg. Misschien was het de verstandigste politiek, om hem te winnen hem op die wyze onschadelijk te maken. Het kon een verdienste genoemd worden Boring niet te ergeren. Eenvoudig een politieke ver dienste, noodig in het belang van hoogere dingen. Na een poosje had do minister zich reeds met deze gedachte gerustgesteld. Hjj belde, liet zich door 8en bediende hoed, stok en overjas geven, an verliet het ministerie. Niet lang daarna bracht Gaston Hausz mann aan Elinore het bericht, dat hjj de verrassing had genoemd. Zyn vader was in den erfoljjken adelstand verheven. Gaston was er een weinig over teleurgesteld, zoo onverschillig deze groote onderscheiding voor zjjn naam, door haar ward ontvangen, present en terdege! Doch tóén te Wieringen," waar hy den 52-jarigen Piet Bakker schopte en trapte. Piet gaf een tamelijk wydloopige verklaring van 't geval. „Ik stond in myn huis," klonk het flegmatisch en met grooten nadruk op elk woord. Hjj legde er terdege den nadruk op, dat Lont hem had mishandeld. De beide ge tuigen a décharge „getuigden" zoo hard als ze maar eenigszins konden, maar 't hielp den braven menschen niet zoo heel erg veel. De O. v. J. vond 't bewjjs van de mishandeling, die Lont den ouden Bakker aandeed, voldoende geleverd en wist boven dien heel goed, dat beide familiën het slecht met elkaar kunnen vinden. Af en toe wordt er van weerszijden wel eens twist uitgelokt. De O. v. J. eischte met toepassing der artt. 300 en 422 Wetb. v. Strafr. 10 dagen gevangenisstraf tegen Lont. Hendrik van Wieringen, een Hoornsche scharrelaar, of, om 't een beetje deftiger te zeggen, „koopman", was met zyn broer Jochem den lsten Kerstavond des vorigen jaars vlijtig op herbergbezoek geweest. De gevolgen laten zich dan denken. Jochem, hoewel ook niet zoo heel zoetsappig, was dien avond, toen de Hoornsche politie ten tooneele verscheen, werkelyk gewillig en handelbaar. Maar Hendrik roerde zjjn snater allergeweldigst en maakte 't zóó bont dat de 0. v. J. wegens beleediging van dienst doende ambtenaren wel f 10 boete of 10 dagen hechtenis tegen hem eischte. Glazenmakers-werkverschaffing in Enk huizen 1 Hoe lustig L rinkinkten de ruiten van de woningen der vreedzame huisvaders in de rustige loggerstad! Hoe vriendelijk hé, van onzen befaamden Jaap Meilink en zyn broer Kees, benevens neef Jan Appelman, om den boel in dat ouwe stadje eens terdege op te scheppen. Daaraan wydde dit edele drietal den 9den December des vorigen jaars zijne beste krachten. Eerst in de herberg van mej. de wed. bchoutsen natuurlijk de noodige hoeveelheid vuurwater naar binnen geslagen en daarna aan den slag. Pas was de boemelparty langs straat aangevangen of de heeren kregen al trek naar een vischje. By vroegere gelegenheden was dan meermalen met goed succes aan geklopt by Nanne van der Werff. Toen echter had Nanne niets voorradig en hy wilde ook niet met 't edele klaver blad te doen hebben. Dat zou Appelman hem echter leeren Dan zou er geen steen van het heele visch- magazyn heel bly'ven. „Beginnen we met de ruiten was Appeltje's parool en hy nam een paar spionnetjes van het raam- kozyn af en smeet ze pardoes door de gla- z2n,/t Pe Meilinken moesten toch niet „heefte en men ging verder. „Jy durft ook niet meer, tartten de Meilinkjes, maar -Paf" daar sloeg onze brave Appelman, die" zulk een meening wou logenstraffen, weer een paar ruiten stuk bjj den landbouwer Jonge- J®ugd. Die grappemakery kwam echter aan t licht en Jan draaide er voor op. v. Pe 9' T" P w's^> dat hy vroeger goed bekend stond, maar sedert zjjn omgang met de heeren Meilink is 't mis. Geldboete zou Mr. Cnopius hier streng 3 .,®n, ontraden. Immers, de gebroeders Meilink ontvangen nu vrij wat getuigengeld waarmee dan vrij zeker de boete van neef Jan zou worden betaald. Op die wyze betaalde de Staat. Ook zou 't geval dan wellicht herhaling kunnen hebben. Gedeelte- lyk bekende beklaagde en ook voor een gedeelte werd de vernieling bewezen geacht. Mr. Cnopius eischte tegen Jan Appelman een week gevang. Piet Dekker, Jan Bakker en Abram Dekker allen arbeiders, geboren en wonende te Broek op Langendyk, waren daar den 26sten Dec j.1. heel aardig „doende". Piet had 'n beetje „zinnigheid" aan Keetje, een dochter van Dirk de Jong, een 47-jarig landbouwer en dorpsgenoot van 'm. Hij had al eventjes met haar geloopen, doch zyn declaratie was nog niet beëindigd geworden. Niets kon hem echter weerhouden, ter eere van haar een serenade of dergelijke hulde betuiging ten beste te geven. Stil sloop hii naar eene schutting, liet zich door Jan zoo goed mogelyk over 't daarop aangebrachte prikkeldraad helpen enklaar hoor Maar liefde is last 1 Dat moest naast zoovelen fins 00^, ondervinden. Hy richtte zyn smach tende blikken al naar het bovenkamertje waar zy sliep, maar lette niet op den meer piozaïschen waakhond, die heel ordinair be- ®0nD- blaffen. Welk een schrille dissonant in Piet s zoete liefdes-rnjjmering Keetje's moe, die mot het oog op hare huwbare dochter, byna even waakzaam was als de wachthond, sloop stilletjes naar buiten en een manspersoon ontwarende, ging ze 3 b,aar man wekken. Deze, gewa pend met de tang, er op los. Piet zocht een goed heenkomen, na eerst het Slot, waarin zyn lieveling sliep, met een steen te hebben Hemzelf had deze zaak verbazend bezig gehouden. Hy dacht op dezen namiddag meermalen aan visitekaartjes, aan portieren met wapens en kroon, zelfs aan nieuwe livrei voor de bedienden; en of de knoopen der livrei alleen een kroontje, of ook het wapen zouden dragen. In elk geval zou hy het op het groote ijzeren hek van Wied laten aanbrengen. Vervolgens werden de verlovingskaarten rondgezonden. In September was het bruiloft. Het was een geweldig feest. De trou werij had in de residentie-kerk plaats het Godshuis leek wel een bloementuin en het gezelschap was schitterend. Op Gaston's dringend verzoek waren er zelfs twee schitterends gasten gekomen n.1. de oude prins Von Scharrenstein en een bloedver want van hem, de jonge erigraaf Von Herberswiller. Direct na de trouwplechtigheid ontving het jonge paar de gasten in den huize Winter, waar op een aantal tafels de rjjke geschen ken stonden Hitgestald. Daarna volgde het diner. Toen viel het Elinore op, dat zy eigen lijk geen bloedverwanten bezat, buiten de Essenbach's, die natuurlijk allen gekomen waren. Paul droeg zyn uniformhy was bruidsjonker geweest. Zy knikte hem nu over de tafel eens toe. Daarna vond zjj het ook natuurlijk, dat haar vader met den ouden Hauszmann sprak op zulk een koele wjjze, alsof zjj elkaar nu pas hadden ontmoet. De handelsraad had hare schoon moeder aan tafel geleid. Maar er was nu ook geen tjjd om lang na te denken. Het groote menu werd zoo snel opgediend omdat het jonge paar, dadeljjk na tafel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5