f
L
Zonnestofjes.
Zondag 10 Febr. 07.
5Ie Jaargang. No. 42*29.
TWEEDE BLAD.
wmïiüV iv "9°ed" °J »kwuad" zai genoemd
worden? Dien avond zullen wij niet zien.
INGEZONDEN.
FEUILLETON.
LXXIV.
Mag ik torugkeeren tot mijn gewone ma
nier van schrijven, on nu weer iets gaan
vertellen over laten we zeggen: Flora
in de Amstelstraat Is 't niet te van-den-hak-
7«onr Invallen is noemen wjj den
v™ "F06 ,-,0 »kwaad''maar wanneer valt
voor den Eeuwige de avond, waarin al wat
was en geschiedde, mot al zyn go-
volgen en uitkomsten voor Hem zal komen,
Dn het denken daaraan doet ons als 'n an-
j aore Job de hand beschaamd op den mond
leggen. We denken dan aan andere mannen,
cue zooveel hooger stonden dan wij, en met
hun profetenoogen zooveel verder zagen dan
wyen ontsteld ontsteld, omdat wij qeen
I profeten zyn, hooren wy van een Jezaia:
„Ik maak den vrede en ik schep het kicaad. Ik
oi meer het licht en ik schep de duisternis, ik
de Heer doe alle dingen, (45:7);hooren wy
uit den mond van Amos: „Zou er 'n kuaad
m de stad zijn, dat de lieer niet doet (3:6);
hooren wy vanShtikespeare: There is noihiwj,
JulianusZal ik
MaximosSpreek, spreek!
JulianusWaarom werd ik geboren?
Een Stem in het Licht: Om den Geest te
dienen.
MaximosGaf het antwoord
JulianusJa, ja
MaximosVraag meer.
Julianus: Wat is mijn daad? (Wat zal ik
doen
De StemGy zult het Ryk bevestigen.
Julianus: Welk Ryk?
De Stem Het Kijk.
Julianus: Langs welken weg?
De StemLangs dien der vryheid.
Julianus: Spreek verder. Wat is de weg
der vryheid.
De StemDie der noodwendigheid.
Julianus: En door welke macht?
De Stem Door de macht van don Wil.
Julianus: Wat zal ik willen?
De Stem Wat gy moet.
Met de klacht: „Juliaan!" verdwijnt de
Geest. De Keizer gevoelt zich als zwevende
boven 'n onpeilbare diepte, weet niet welk
either good or bad, but thinking makes it so
„Daar is qeen goed en er is geen kwaad', het den
ken alleen maakt het ervan
>,Tïe ver? Vraagt gy dat aan my 1
op-den-tak-springeng, als ik my zet tot schry- Vergeef 'tmy, als ik u het antwoord op die rlQOU
ven over „Majesteitsschennis m de procedures vraag met gevon durf, niet geven kan, niet Ryk door den Geest bedoeld is, verneemt
waarover Keizer Wilhelm zelf wil ingrijpen gey0n mag- Zal ik Jezaia tegenspreken? van Maximos, dat er drie Rijken zyn, waar
in Ju 1 £aan schry ven over tDuitsche Zal ik my wagen in een strijd met Amos, van het eerste is gegrond op den Boom der
„Spook dat om de zooveel nachten slaap- die wel „geen profeet was en ook geen prof eten- Kennis, het tweede op den Stam van het
grage, rustlievende Hollanders komt ontstel- zoon maar die toch door den Heer Zelf was Kruis, en dat het derde Ryk, het Rijk der groote
ion en ze naar de reketten van de sluizen „weggeroepen van achter de kudde, om te pro- Geheimenissen, gevestigd zal worden op den
doet hollen, om den boel onder water te feteeren tot zijn volku (714) Zal ik my wa- Boom der Kennis en op den Stam van het
zetten, ten einde den steeds loerenden nabuur gen aan n exegese van dit wonderwoord I Kruis beide; omdat het beide haat en beide
van Shakespeare? j liefheeft, omdat het zyn levensbronnen heeft
vergeef t mij, wanneer ik u oerlyk zeg, zoowel ia Adam's hof als op Golgotha.
ik dit alles niet durf. Wat liefde kan,, Julianus: En dat Rijk zal komen
op 'n paar natte voeten te tracteeren Zal
hot niot dwaas worden gevonden, als ik nu
op eeus, na al wat mij in de laatsto twoe
weken is wedervaren, kalm ga zitton praten
over 't Vredespaleis, dat, in weerwil van de
millioenen, die er voor beschikbaar werden
gesteld, niet zoo groot en mooi zal worden,
als Cordonnier oorspronkelijk bedoelde?
Wil een van U allen eens overkomen, om
mij by te staan in de keuze van 'n te be
handelen onderwerp? Uitknipsels genoeg.
Aanteekeningen te over. Brieven plenty.
Maar 'n mensch, die eens gebeten
werd door 'n slang, is daarna bang voor 'n
eind touw. (1) lk mag hierboven 'n ander num<
dat
durft
stand
liefde ondernemen; maar voor ver
en profetisme gelden andere wetten.
Heeft t denken aan Ibsen's „Kaiser und
Galilaer" my op dit pad gebracht Is 't nog
oen ver gerucht iu my over den nu beëin
digden strijd, die zoovele personen in be
weging bracht en openbaring gaf van ge
hechtheid en overeenstemming van ziele-
klanken, die my nu dwingt tot nadenken
dien stryd Die
MaximosHet staat voor de deur.
i Gefluister van geesten wordt alweer ge
hoord. Do Keizer wenscht ze te zien en
I mot heil te spreken. Mvximos zwaait een
witten staf en roept: Noem gestalte aan en
Iaat u zien, gy eerste offerlam der uitver
kiezing 1
De Keizer uit een kreet van schrik.
Maximos Wat ziat gy
JulianusDaar ligt hy dicht in den hoek.
Hij is groot als Hercules en schoon
maar neen, niet als gy kunt, spreek toe
my
Een Stem: Wat wilt gy weten?
Julianus: Wat was uw roeping in uw
over dien strijd Die my woord en
weerwoord, gedachte en tegengedachte tegen-
raer zetten, maar 't is toch alweer 'n „brief." over elkaar in de schaal van myn waardee-
Ik mag by't zeggen van sommige dingen de ring doen leggen?
noodige voorzichtigheid betrachten, en met Hoeveel waarde heeft my'ne moening en
zekeren huiver 'n gedachte neerschrijven, 'n overtuiging En hoeveel waarde heeft de 1 leven f
overtuiging weergeven, ik kan 'ttoch niet meening en overtuiging van myn bestrijder? De Stem: Schuld,
helpen, dat ik praat op myn eigen manier. Wat in -het tijdelijke geboren is, zal ook Julianus: Welko schuld begingt gy
Elk vogeltje zingt, zooals tgebekt is. Ik wel tydelyke waarde hebben en in het tijde-De Stem: Waarom was ik niet myn
zou ook wel willen, dat ik wat nadenkender Ujke onder gaan. Wy grijpen, ik en myn i broeder
oestryder, wy grijpen beiden naar de Waar
heid. Weten wy beiden ook, dat God alleen
haar heeft
Elk eerly'k streven heeft gelijke waarde....
De StemOmdat ik willen moest.
Julianus: Wie koos u?
De StemDe Meestor.
Julianus: Was de Meester vóórwotend,
toen Hy u koos?
De StemJa, dat is het Raadsel.
De.Geest verdwijnt.
Maximos: Hebt gy hom erkond.
Julianus: Ja.
Maximos: Hoe heotte hy in het leven?
JulianasJudas Iscariot.
Een geur van bloemen stijgt omhoog,
Maximos springt op; de Keizer schreeuwt
hem toeDe derde Geest
Maximos: Hy zal komen. Treed voor, gij
derde hoeksteenTreed voor, gij derde
groote bevrijder onder de noodwendigheid!
(En dan tot Julianus)', Wat ziet gij
I JulianusNiets, niets
Maximos, (wederom zyn staf zwaaiend):
j Treed voor, gy Maximos zwijgt
I plotseling, stoot 'n schreeuw uit en springt op)
Ah, een bliksemstraal in den NachtIk
bob 't; alle kunst is tevergeefs.
Julianus', (opstaand): Waarom? Spreek,
spreek
Maximos: De derde is nog niet onder de
Schaduwen.
JulianusHy leeft
MaximosJa, hy leeft
Julianus: En hier zegt gy
Maximos: Hier of daar, of onder de onge
borenen ik weet niet
Julianus, (op hom aan dringend)Gy liegt
Gij bedriegt myHier, hier zegt gij
Maximos: Laat myn mantel losl
JulianusGij of ik Maar wie van ons
Maximos: Laat den mantel los, Juliaan!
Julianus: Wie van ons Wie Alles hangt
van dezen eenen af.
Maximos: Gij weet meer dan ik. Wat
verkondigde u de Stem in het Licht?
JulianusDe Stem in het Licht
(schreeuwend)
Het Rijk! Het Ryk? Bevestig het Ryk
Maximos Het derde Ryk
Julianus: Neen, duizendmaal neen! Wyk,
verderver! Ik scheur my van u los en
van al uw werk 1
MaximosVan de Noodwendigheid
Julianus: Ik totseer de Noodwendigheid!
Ik wil haar niet dienen. Ik bon vrij, vrÜi
vry 1
was, dat ik wat meer geleerd had, dat ik
my correcter kon uitdrukken,, dat ik wat
meer getoomd was. Ik heb er nu zoo
zachtjes-aan genoeg voor geboet; maar kan
'ttoch niet helpen, dat de stroom van myn i voor God- tenminste. Niemand verachte een
wezen in die bedding ligt, en alles wat hy j ziel, die langs 'n anderen weg dan zy n
in zijn loop ontmoet, in zyn onstuimigheid eigene, tracht op te klimmen tot den bergtop,
meovoert. I waar het Goddelijke, de Eeuwige, de Machtige,
j de Wetende troont.
Evenwel.... ik moet schrijven. Maar ons bewegen zij klimmen, ons doen
't Is vreemd, dat ik op dit oogenblik denk streven. Schuim rondom 'n kiel zegt niets
aan „Kaiser und Galilaer" van Ibsen. In meer dan dat hot schip niet stil ligtmaar
moeien ligt willenin doenmoeten en willen de vraag is, of 't ook vooruitgaat. Bestaat
beido. Onze strydjes en ruzietjes, ons gaan j heel onze lading uit ballast, of hebben wy
links en rechts, ons behouden en vernielen, j ook dingen van waarde aan boord Een
ons ja en neen wegen alle even zwaar.enkel pond waarheid, oprechtheid, goede
Niet voor ons. Niet voor ons persoonlijk, trouw, is meer waard dan 'n hooge boven-
Maar voor een ver-weg-liggend doel, dat wy last van zelfbedrog en eigenzinnigheid, wat
niet kennen. j'fc Hollandsch zeggen wileigenwijsheid.
Waar wij werken en slagen; waar j Weten wy dit? Weten voor- en tegenstan-
wij worken on falen; de laatste dois van eenzelfde princiep dit? Hebben wy
consequentie van wat wy doon, kennen wy 'n anderen gids, een beteren in 't leven dan
niet de horizon dien wij zien, kan niet de gezond verstand en goedheid, die lichtende
horizon van den Eeuwige zyn. Ons doel is fakkel, die goddelijke vonk, die ook wel door
aan te wijzen, te bereiken met menschen- God in ons zal zyn neergelegd, toen Hy ons
handen; het doel der Menschhcid raken icij niet, den adem ^des levens inblies Jk weet geen
jg schoon zeer menschel yk met men-
schenoogen niet te speuren. Het beweeg van
onze voeten heeft invloed op don dorpel, dien
wy betreden; maar verder...? Het woord
dat wy spreken, zien wij terug-glanzen in
het oog van hem, tot wien wy spreken
maar verder Wij weten 't niet. Wij
zyn hoog boven en diep beneden in hetzelfde
oogenblik. Als wy hooger stonden dan wy
nu staan, zouden wy niet disputeeren, zouden i
wjj een hoogore wijsheid betrachten, en mis
schien erkennen wat wy nu miskennen, en
miskennen wat wy nu erkennen; zooals wy
nu al durven weten, dat wy in ons zoeken
naar menschenzielen, dikwjls onze eigen ziel
over 't hoofd kjken. i j
We zien don buitenkant en weten van t
inwendige maar heel weinig. We leven den
dag van heden, met zyn vreugde en geluk,
of met zyn smart en droefenis, en zien jaren
en jaren later, hoe wj ons toen en toen
vergisten. Maar zyn laatste consequentie
zien wy nooit. De gevolgon van ons eigen
woord kunnen wy niet beiekenen, en het
woord van onzen tegenstander niet op zyn
juiste waarde schatten. Daarom is het raad
zaam voorzichtig te zyn, in onze afkeuring
vooral. In Midsummer Night's Dreani (3 2)
lees ik: „Disparage not the faith thoudostnot
knowlest, to thy peril, thou aby it dcar'
Verwacht niet den geest, dien gij niet kent, op
dat gij niet, tot uw schade, er voor boete.
En wat voor woorden geldt, geldt voor
daden niet minder. Ja, voor ons menschen,
menschen van een dag, bestaat er ontegen
zeggelijk absoluut goed en absoluut kwaad.
anderen. En dwingt gezond verstand ons
niet tot de erkenning
,,Wy weten weinig,
Te weinig, Heer!"
„Zelfs Hy, die allen
Is vóórgegaan,
Liet zonder antwoord
Ons „Waarom staan."
(Peinzensmoede.) (De Génestet.)
Het groote Raadsel is verborgen gebleven
tot op dezen dag, en hy, die ineenen zou
't gevonden te hebben, is verder van de op
lossing, dan toen hy begon er naar te zoeken.
Nu keer ik terug tot „Kaiser und Galilaer"
van Ibsen, wat wy naar allen schijn tot deze
beschouwing, in verband met de brieven 70
en 72, heeft gebracht. In verband ook met
de vele brieven, die ik in den loop der week
met groote dankbaarheid heb ontvangen van
lezers, wier „lof gemeend" wa3 zoo stond
het in één daarvan en die alle te zamen tot
deze nabetrachting hebben geleid.
In het eerste deel van het genoemde groote
werk van Ibsen komt in de derde akte
keizer Julianus voor in gezelschap van
Maximos, den mystieker, die den zoekenden,
twijfelenden Keizer meedeelt, dat er „gees- j
ten" aanwezig zyn.
De Keizer ziet in het licht 'n aangezicht
schemeren.
Man of vrouw? vraagt Maximos.
Julianus: Ik weet 't niet.
Maximos: Spreek 't aan.
Julianus: Geen uitvluchten! Welke schuld
begingt gy
De StemWaarom was ik, die ik was
Waarom was ik ikzelf?
Julianus En wat wildet gy, als uzelf?
De StemWat ik moest.
JulianusEn waarom moest gy
De StemIk was ik.
Julianus: Gy zyt knap in woorden.
Maximos(zonder op te zien) In vino veri-
tas. (In wyn is waarheid.)
De Keizer trekt 'n volle schaal naar de
leege plaats en zegt tot den Geest: Baad u
in wyngeur, myn bleeke gast! Verkwik u.
Meer, nog meer er stijgt iets als offer-
rook omhoog.
De Stem: Offerrook stygt niet altijd.
Julianus: Waarom wordt die streep rood
op uw voorhoofd? Neen, neen strijk uw
haar niet er overheen. Wat is dat
De StemHet teéken.
Julianus: Hm; niets meer daarover. Eu
welke vrucht heeft uw schuld u gebracht?
De SlemDe heerlykste.
JulianusWat noemt gy de heerlykste
De StemHet Leven.
Julianus: En des Levens grond?
De StemDe Dood.
Julianus: En die des Doods?
De Stem(zuchtend) Ja, dat is het Raadsel.
De Geest is verdwenen; Maximos vraagt
den Keizer Hebt gy hem erkend
JulianusJa.
Maximos: Wie was het?
JulianusKaïn.
Do Keizer eischt van Maximos, dat hy
meer geesten zal oproopen; Maximos zwaait
don witten staf en roeptTreed voor en
laatu zien, willende slaaf, gy, die hielpt by
den laatsten grooten wereldommekeer.
De Keizer strekt afwerend de hand uit i
en roept: Niet dichter by
MaximosZiet gy hem
JulianusJa.
MaximosHoe ziet gy hem
JulianusIk zie hem als een roodbaardi-
gen man. Hy heeft verscheurde kleeren
aan en 'n strik om den hals, spreek hem
toe, Maximos.
Maximos: Gy moet spreken.
Julianus: Wat waart gy in het leven?
Een Stem: Het twaalfde wiel aan den
Wereld wagon.
JulianusHet twaalfde 1 Het vijfde wordt
reeds onnoodig geacht.
De StemWaar zou do wagen zonder my
heengerold zyn?
JulianusWaarheen ging hy met u
De Stem: In de heerlijkheid.
JulianusWaarom hielpt gy
De StemOmdat ik wilde.
JulianusWaarom wildet gy
En later, veel later, aan 't einde van het
boek 363 na Chr. waar Keizer Julia
nus sterft, daar is zyn laatste woordGy
hebt overwonnen, Galilaer 1
Daar staan Makrina en Basilios by zyn Ijk,
en hun laatste gesprek is
BasiliosChristus, Christus, waar was
uw volk, dat het uwen openbaren Raad
niet zag? Keizer Julianus was ons tot 'n
tuchtroede niet ten doode, maar tot 'n
j verheffing.
Makrina: Het geheim der uitkiezing is
ontzettend. Wat weten wj
BasiliosStaat niet geschreven „Gescha
pen worden vaten ter eere en vaten ter
oneere
MakrinaO broeder, laat ons dezen
afgrond niet peilen willen. (Zij buigt zich
over den doode en bedekt zijn aangezicht.)
Dwalende menschenziel, moest gj dwalen,
zoo zal hot u zeker ten goede gerekend
worden in dien grooten dag, als de Gewel
dige komt op de wolken om te oofdeelen
over de levende dooden en over de dooden
die leven.
Moet ik hier iets aan toevoegen Moet ik
verklaring geven van wat ik heb bedoeld
met het overschrijven van deze regels uit
het machtig Wereldhistorisch Drama" van
Ibsen
Zeker niotIeder ernstig lezer heeft wel
begrepen, dat eenzelfde wet voor ons allen
geldt. Het moeten en niet anders kunnen is
de wet der noodzakeljkheid, der noodwen
digheid, die den zonneschjn Ier bevruchting I
en den hagelslag ter vernieling ter juister j
tjd oproept.
Ik zei iu 'n vorigen brief: „Waar God het
kleed weeft, is 't gevaarljk naar de spoel
te grijpen" Nu wil ik er aan toevoe
gen Maar ook dat grjpen is noodwendig.
Arme Judas
In dit schrjven was 't mjn opzet, alle
theologie te vermjdentevens mjn bedoe
ling, zoowel mjn medestanders als mjn
bestrjders te doen weten, dat ik hen zoo
goed als mjzelven werktuigenacht allen
nuttig allen gekozen door die Opperste
Macht, welke door Ibsen de Macht dor Nood
wendigheid wordt genoemd.
Grieken en Christenen gevoelen zich daar
aan onderworpen.
Grieken en Christenen reiken elkaar over
den afgrond, waarvan Makrina spreekt, de
broederhand.
Beulen eu martelaren worden gedreven
door eenzelfde Macht.
Alles wal ademt juiche in de weelde van
het leven; alles wat ademt, snikke zjn
smart om te loven uit.
Wie durft roemen?
Wie durft zeggenIk heb overwonnen
Twee strijdende mensbhon; eli hy dii
valt zal zegevieren en hy die zegeviert zal
vallen.
„Wy weten weinig,
Te weinig, Heerl"
Ik wil dezen vreemden brief eindigen mot
'n citaat uit „Song of Men" van Walt Whit-
man.
„Niemand heeft u begrepen, maar ik
[begrjp u.
Niemand heeft u recht gedaan gj ook
[niet uzelven.
Onvolmaakt heeft men u bevonden, ik
[vind geen onvolmaaktheid in u.
Men heeft u willen beheerschenik alleen
]zal nooit toestaan dat gj beheerscht
[wordt;
Ik stel boven u geen meester, geen
[eigenaar, geen betere tenzj al
[datgene wat innerljk uw eigen is.
Schilders hebben dichte groepen geschil-
[derd en oen figuur in het midden
Om het hoofd van die midden-figuur een
[nimbus van goudkleurig licht.
Ik schilder myriaden van hoofden en
[geen hoofd mist den nimbus van
[goudkleurig licht.
H. D. H.
Aanteekeningen.
(1) Dit is oorspronkeljk een Engelsch
spreekwoord, dat luidt: One bitten by a ser
pent, is afraid of a rope's end.
De gedeelten in dezen brief uit Ibsen
vertaalde ik uit de Duitsche overzetting van
Ernst Brausewetter.
De vertaling van het deel uit „Song of
Menvond ik in '92 in een der nummers
van het Amsterdamsche Weekblad(deGroene).
H. d. H.
Geachte Redactie!
Het voorlaatste Donderdagnummer Uwer
courant bracht ons een verslag van eene alg.
vergadering dor afdeeling Anna Paulowna
van Het Witte Kruis. In dat verslag is be
treffende de werkzaamheid der vereeniging
„Gezinsverpleging" eene opmerking neerge
schreven, die naar mjne meening bezjden
de waarheid is, althans, waaruit verkeerde
gevolgtrekkingen zouden kunnen worden
I gemaakt.
j Wat is het geval?
J Aan genoemde „Gezinsverpleging" zal
volgens dat verslag door „Het Witte Kruis"
te Anna Paulowna geen subsidie worden
verstrekt, omdat z j is „eene vereeniging van
een bepaald kerkeljke kleur."
In deze laatste zinsnede ligt gevaar voor
misverstand. Een der zake onkundig lozer
1 zou hieruit de gevolgtrekking kunnen maken,
dat het in de bedoeling dezer vereeniging
ligt, hare gezegende werkzaamheid alleen uit te
strekken tot de zieke leden van een bepaald
kerkgenootschap. Wélk kerkgenootschap
bedoeld wordt, meldt het verslag niet.
Nu is dit niet juist. Al aanstonds zegt
art. 1 van het reglement der vereeniging
„Gezinsverpleging," dat het doel is: „verpleging
van Protestantsche zieken in hunne woning
zonder volstrekte uitsluiting van andere
gezindten." En te Anna Paulowna kan ieder
weten, dat de Zuster der vereening reeds
meer dan één keer hare hulp verleend heeft
in een Roomsch-Katholiek huisgezin. In de
praktijk wordt niemand van verpleging
buitengesloten, en kan er dus van „bepaald
kerkeljke kleur" in den zin van exclusivisme
geen prake zjn.
Op welke w jze wordt verpleging verleend
Zoowel van Protestantsche als van niet-
Protestantsche meergegoeden wordt naar een
zeer matig klassetarief eenige vergoeding
voor elk bezoek van de Zuster gevraagd.
Hierin staan allen geljk. Kosteloos wordt
de hulp der vereeniging alleen verstrekt aan
on- en minvermogende Protestanten. En
nu schjnt daarmede het verwjt van de
kerkeljke kleur reden van bestaan te hebben
verkregen. Maar daar staat tegenover, dat
van Roomsche-Katholieke en Joodsche parti
culieren en vereenigingen of instellingen
nimmer vaste jaarljksche bjdragen worden
gevraagd. Billjk is dus, dat, wanneer de
diaconieën of armbesturen dezer niet-Protes-
tant.sche kerkgenootschappen ten behoeve van
hunne on- of minvermogende patiënten van
de hulp der vereeniging wenschen gebruik
te maken, zj daarvoor eenige vergoeding
geven in den vorm van betaling naar klasse
tarief.
En wat betreft het bestuur der vereeniging
zeker, de basis van elk kringbestuur wordt
gevormd door de afgevaardigden van de
kerkeraden der Ned. Herv. Kerk uit dien
kring. Maar naast dezen, hebben in dat be
stuur ook zitting (zie art. 12) afgevaardigden
van instellingen van weldadigheid, vereenigin
gen, lichamen, die do vereeniging financiëol
steunen of van de werkzaamheden der pleeg
ROMAN
van
OTTO VAN LEITGEB.
16. o
Men verzamelt de heiligdommen in den
zwijgenden tempel der herinneringDie
is zoo vast en sterk, dat niets hem kan
doen instorten. De priester ben je zelf.
"Want nu hebt ge het beloofde land leeren
kennen. Je beihoeft van het toeval noch
genade, noch geschenken Alles hebt ge
in jezelf,zoo dacht Paul,
Misschien was zijn gevoel ijdjl geweest,
een gevoel, dat z ij nooit kende, waarvan
zij het bestaan niet eens wist en waarvan
hn meende, dat zijn gansche leven afhing.
Ja. het was geen klein voorval in zyn
leven; dat voelde hy nu als iets groots.
Hy had den polsslag gevoeld, die
de ganrche schepping doorsiddert. Die
door de natuur klopt, die in de bloemen,
in het stroomende water, in den vallenden
regen, in eiken tak van het woud, in elke
vogelkeel slaat, en uit de natuur tot iade
harten der menschen, Want het heele
leven is niets dan liefde. Hy had het veld
en het woud liofgehad en het geheimzin
nige water van het meer, en den sterren
hemel Langzaam was de rijkdom in zyn
hart gegroeid, Gedachten had hy gevonden,
den verborgen aia der gebeurtenissen be
grepen, wyl hy wist, dat de liefde het
hoogste werk der schepping was. Het was
de hooge school voor al zyn denken, voor elk
or.derdcel hoe klein ook, voor zyn wil,
voor eiken ademtocht van zyn werkkracht,
hem door den Schepper geschonken. Als
een droom hadden der liefde vleugolen zyn ziel
gedragen, toen hy nog een onwetende
jongeling was. Misschien had zy het zachte en
het droomerige verloren. Zy is tegelijk
gery'pt met den ernst, die hem niet ge
spaard was gebleven, die niemand gespaard
blijven moest. En nu was zy gery'pt zóó
zeer, dat zy den kr&chtigen storm had
doorstaan en overwonnen, zoodat de
dierbaarste droom zijns levens onvervuld
blyven kon. Misschien verbleeken lynen
en klenren, gestalten en namen Maar
het kostbaarste, den koateljjksten schat had
hy gered. Niets kon hem van zijn hart
scheiden. De groote schat der herinnering.
En die bewaarde voor hem alles
Buiten op Essenbach maakte hy ook
lange wandelingen. Menigmaal was hy
onder den sneeuwgryzen najaarshemel,
menigmaal in den neerstroomonden regen.
Maar och hoe arm was zyn her
innering, Wat noemt gij dan slechts
herinneren Is het niet dat betooverende
oogenblik, dat u het gebeurde, het ver-
ledane zoo levendig voor uwe ziel terug
roept, als geschiedde het voor de tweede
maall Is het niet, alsof ge het nogmaals
doorleeft En beleefd hebt gy niets.
Gy hebt maar zwijgend gazonnen, hebt
gedacht, gedroomd en gevoeld. Kant gy
wel de sterkere gevoelens der liefde?
een enkele aanraking van
hy
Kent
leven,
gj
wat men met een blik kAn ba-
wat men voelen kan by den klank
van een enkel woord, by een beweging van
het hoofd, by
de hand?
Menigmaal, wanneer hy 's avonds met
Ba rnwart in de store zat, 6praken zy over
allerlei bekenden, en dan vroeg Paai, hoe
men toch gesproken had over hst huwe
lijk van Hauszmaun en Elinore. Daarover
wist de schilder evenwel niet veel te zeg
gen. Mevrouw Von Wioke, die over niets
anders peinsde, dan hoe haar dochters goed
aan den man te kryges, had blykbaar
nooit op Gaston Hausj.maun gerekend. Dat
zy er evenwel haar vinnige opmerkingen
niet heelemaal over achterwege kon laten, dat
was te begrijpen. Ali Senkbacb wss een
weinig teleurgesteld, daar zy zich in de
laatste jaren alle moeite had gegeven, naast
mijnheer Von Heim, ook nog Hauszmann
in haar net te vangen. Haar man ver- 1
heugde zich er over, dat or nu een jong
paar was, dat ontvangdagen zou hebben
en dat in staat was door zyn geldmiddelen,
een dag van vroolykheid te brengen.
Wanneer de oude erftante er eindelijk eens
tusschecuitging en dat kon zy toch niet
moer zoo lang uitstellen, dan waren de
Senkb&ch's er ook bovenop en dan zouden
zy eens een b&ndje helpen om den boel
wat te vermaken.
Dst waren alle kleinigheden Ei zy be-
trcfibn een kring, waarby BSrnwart zich j
in den grond van de zaak vreemd gevoelde. I
„Wy worden steeds gehinderd in ons
leven door een paar menschen, die wy
toevallig het meest ontmoeten. Ea zooals
het in den geest des tyds ligt, hebben wy
vele kennissen, maar wellicht geen enkelen j
vriend. En wanneer wy er dan één heb-
ben, dan verliezen wy hem door een snood,
ermzaiig toeval. Men moet egoïstisch I.,
worden, opdat men zich er tegen verharde,
dat dit toeval eiken dag intreden kan.
Ea opdat men zoo worden kan. moet men
wel het leven in, heel ver, Men moet in
de wereld da groote lijnen trachten te
ontdekken de groote wegen, die haar ovor-
spannen. Men moet uit zyn eigen eng
tuintje het wijde landschap in treden. Ha!
hoe vry maakt een mensch die ruimte
Dan zeide B&rawart„Och ja, zeker,
mon spreekt dikwijls over Elinore Winter
Zjj was iemand, die een mensch bezig hield,
tenminste als men haar kende. Het deed
een mensch waarlijk goed, haar te
kennen. Zy heelt haar ros zoo vroolijk en
onbekommerd en moedig door bet leren
gestuurd nietwaar Men zou denken, dat
het haar niet te zwaar zou vallen, het over
hindernissen heen te helpen." En na een
korte pauze voegde hij er nan toe: ,,Er
zija weinig menschen, die niet opkijken
als een vroolyk springend paard komt
voorbijgereden."
Tagea nieuwjaar kwam eindelijk een
lange brief van Elinore aan haar tante.
Maar ook daarin vertelde zy weinig van
zichselve. Alleen van de reizen die zy
had gemaakt en van haar verblyf in het
Zuiden.
Zy hoopte in het voorjvar thuis te ko
men en dan in Wied te gaan wonen,
Mevrouw klapte in do handen. Hoe heer
lijk moest het worden, als Elinore zoo
vlakbij kwam te wonen.
Op Nieuwjaarsdag begon Bkrnwart aan
zijn groote schilderij. Van toen af werd
de omgang met hem steeds minder. Hij
bekommerde zich om geen mensch meer
en werd zoo weinig spraakzaam, dat hy
zelf3 tegenover Paul soms gean woord
sprak.
De winter bracht veel sneeuw en
ook heerlyk ys
Toen ging Paul op een van die heer
lijke winterdagen over het meer, en ver
wonderde er zich over, in da eneeuw
voetstappen te vinden van een mensch, die
hetzelfde pad had genomen, on daarnaast
de sporen van een hond, dia den wandelaar
vergezelde.
Ey had zonder eenige bedoeling hot
meer betreden. Nu ging hy er over, op
Wied toe, gelijk in den vorigen winter, toen
Elinore en al de anderen uit de stad
waren overgekomen. Hy dacht er aan, hos
hy met Elinore gereden had, cn welk
een opgewekt gesprek zy hadden gevoerd.
En dasr in Wied hadden zy in de groote
hal gedanst.
Nu stapte hij de trap op, dis naar het
terras leidde. Eanmaal bleef hij daarop
staan, en stootte met zyn voeten de sneeuw
weg, zoodat bet hardsteen te voorschijn
kwam. Daar was Elinore indertijd aan zijn
zyde opgegaan, misschien bad haar voet
wel juist deze plek aangeraakt. Zg was
toen voor de eerste maal op Wied ge
weest. En nu
Hy ging weer naar bonedea, liep lang
zaam om het huis heen, en trad den tuin
binnen. Daar stond Kasper, een van de
jagers van Wied; die stak juist zyn pijp
aan. Hy maakte het militaire saluut en
Paul sprak hem ann eu vroeg naar zyn
jonge vrouw en den pasgeboren kleine.
„Het is een arm wurmpje, baron," ant
woordde de jager. „Ik mag ovor niets
klsgon, als bet jv/erebuis m:<ar riet zoo
vochtig was en wat beter onderhouden."