f L Zonnestofjes. Zondag 10 Febr. 07. 5Ie Jaargang. No. 42*29. TWEEDE BLAD. wmïiüV iv "9°ed" °J »kwuad" zai genoemd worden? Dien avond zullen wij niet zien. INGEZONDEN. FEUILLETON. LXXIV. Mag ik torugkeeren tot mijn gewone ma nier van schrijven, on nu weer iets gaan vertellen over laten we zeggen: Flora in de Amstelstraat Is 't niet te van-den-hak- 7«onr Invallen is noemen wjj den v™ "F06 ,-,0 »kwaad''maar wanneer valt voor den Eeuwige de avond, waarin al wat was en geschiedde, mot al zyn go- volgen en uitkomsten voor Hem zal komen, Dn het denken daaraan doet ons als 'n an- j aore Job de hand beschaamd op den mond leggen. We denken dan aan andere mannen, cue zooveel hooger stonden dan wij, en met hun profetenoogen zooveel verder zagen dan wyen ontsteld ontsteld, omdat wij qeen I profeten zyn, hooren wy van een Jezaia: „Ik maak den vrede en ik schep het kicaad. Ik oi meer het licht en ik schep de duisternis, ik de Heer doe alle dingen, (45:7);hooren wy uit den mond van Amos: „Zou er 'n kuaad m de stad zijn, dat de lieer niet doet (3:6); hooren wy vanShtikespeare: There is noihiwj, JulianusZal ik MaximosSpreek, spreek! JulianusWaarom werd ik geboren? Een Stem in het Licht: Om den Geest te dienen. MaximosGaf het antwoord JulianusJa, ja MaximosVraag meer. Julianus: Wat is mijn daad? (Wat zal ik doen De StemGy zult het Ryk bevestigen. Julianus: Welk Ryk? De Stem Het Kijk. Julianus: Langs welken weg? De StemLangs dien der vryheid. Julianus: Spreek verder. Wat is de weg der vryheid. De StemDie der noodwendigheid. Julianus: En door welke macht? De Stem Door de macht van don Wil. Julianus: Wat zal ik willen? De Stem Wat gy moet. Met de klacht: „Juliaan!" verdwijnt de Geest. De Keizer gevoelt zich als zwevende boven 'n onpeilbare diepte, weet niet welk either good or bad, but thinking makes it so „Daar is qeen goed en er is geen kwaad', het den ken alleen maakt het ervan >,Tïe ver? Vraagt gy dat aan my 1 op-den-tak-springeng, als ik my zet tot schry- Vergeef 'tmy, als ik u het antwoord op die rlQOU ven over „Majesteitsschennis m de procedures vraag met gevon durf, niet geven kan, niet Ryk door den Geest bedoeld is, verneemt waarover Keizer Wilhelm zelf wil ingrijpen gey0n mag- Zal ik Jezaia tegenspreken? van Maximos, dat er drie Rijken zyn, waar in Ju 1 £aan schry ven over tDuitsche Zal ik my wagen in een strijd met Amos, van het eerste is gegrond op den Boom der „Spook dat om de zooveel nachten slaap- die wel „geen profeet was en ook geen prof eten- Kennis, het tweede op den Stam van het grage, rustlievende Hollanders komt ontstel- zoon maar die toch door den Heer Zelf was Kruis, en dat het derde Ryk, het Rijk der groote ion en ze naar de reketten van de sluizen „weggeroepen van achter de kudde, om te pro- Geheimenissen, gevestigd zal worden op den doet hollen, om den boel onder water te feteeren tot zijn volku (714) Zal ik my wa- Boom der Kennis en op den Stam van het zetten, ten einde den steeds loerenden nabuur gen aan n exegese van dit wonderwoord I Kruis beide; omdat het beide haat en beide van Shakespeare? j liefheeft, omdat het zyn levensbronnen heeft vergeef t mij, wanneer ik u oerlyk zeg, zoowel ia Adam's hof als op Golgotha. ik dit alles niet durf. Wat liefde kan,, Julianus: En dat Rijk zal komen op 'n paar natte voeten te tracteeren Zal hot niot dwaas worden gevonden, als ik nu op eeus, na al wat mij in de laatsto twoe weken is wedervaren, kalm ga zitton praten over 't Vredespaleis, dat, in weerwil van de millioenen, die er voor beschikbaar werden gesteld, niet zoo groot en mooi zal worden, als Cordonnier oorspronkelijk bedoelde? Wil een van U allen eens overkomen, om mij by te staan in de keuze van 'n te be handelen onderwerp? Uitknipsels genoeg. Aanteekeningen te over. Brieven plenty. Maar 'n mensch, die eens gebeten werd door 'n slang, is daarna bang voor 'n eind touw. (1) lk mag hierboven 'n ander num< dat durft stand liefde ondernemen; maar voor ver en profetisme gelden andere wetten. Heeft t denken aan Ibsen's „Kaiser und Galilaer" my op dit pad gebracht Is 't nog oen ver gerucht iu my over den nu beëin digden strijd, die zoovele personen in be weging bracht en openbaring gaf van ge hechtheid en overeenstemming van ziele- klanken, die my nu dwingt tot nadenken dien stryd Die MaximosHet staat voor de deur. i Gefluister van geesten wordt alweer ge hoord. Do Keizer wenscht ze te zien en I mot heil te spreken. Mvximos zwaait een witten staf en roept: Noem gestalte aan en Iaat u zien, gy eerste offerlam der uitver kiezing 1 De Keizer uit een kreet van schrik. Maximos Wat ziat gy JulianusDaar ligt hy dicht in den hoek. Hij is groot als Hercules en schoon maar neen, niet als gy kunt, spreek toe my Een Stem: Wat wilt gy weten? Julianus: Wat was uw roeping in uw over dien strijd Die my woord en weerwoord, gedachte en tegengedachte tegen- raer zetten, maar 't is toch alweer 'n „brief." over elkaar in de schaal van myn waardee- Ik mag by't zeggen van sommige dingen de ring doen leggen? noodige voorzichtigheid betrachten, en met Hoeveel waarde heeft my'ne moening en zekeren huiver 'n gedachte neerschrijven, 'n overtuiging En hoeveel waarde heeft de 1 leven f overtuiging weergeven, ik kan 'ttoch niet meening en overtuiging van myn bestrijder? De Stem: Schuld, helpen, dat ik praat op myn eigen manier. Wat in -het tijdelijke geboren is, zal ook Julianus: Welko schuld begingt gy Elk vogeltje zingt, zooals tgebekt is. Ik wel tydelyke waarde hebben en in het tijde-De Stem: Waarom was ik niet myn zou ook wel willen, dat ik wat nadenkender Ujke onder gaan. Wy grijpen, ik en myn i broeder oestryder, wy grijpen beiden naar de Waar heid. Weten wy beiden ook, dat God alleen haar heeft Elk eerly'k streven heeft gelijke waarde.... De StemOmdat ik willen moest. Julianus: Wie koos u? De StemDe Meestor. Julianus: Was de Meester vóórwotend, toen Hy u koos? De StemJa, dat is het Raadsel. De.Geest verdwijnt. Maximos: Hebt gy hom erkond. Julianus: Ja. Maximos: Hoe heotte hy in het leven? JulianasJudas Iscariot. Een geur van bloemen stijgt omhoog, Maximos springt op; de Keizer schreeuwt hem toeDe derde Geest Maximos: Hy zal komen. Treed voor, gij derde hoeksteenTreed voor, gij derde groote bevrijder onder de noodwendigheid! (En dan tot Julianus)', Wat ziet gij I JulianusNiets, niets Maximos, (wederom zyn staf zwaaiend): j Treed voor, gy Maximos zwijgt I plotseling, stoot 'n schreeuw uit en springt op) Ah, een bliksemstraal in den NachtIk bob 't; alle kunst is tevergeefs. Julianus', (opstaand): Waarom? Spreek, spreek Maximos: De derde is nog niet onder de Schaduwen. JulianusHy leeft MaximosJa, hy leeft Julianus: En hier zegt gy Maximos: Hier of daar, of onder de onge borenen ik weet niet Julianus, (op hom aan dringend)Gy liegt Gij bedriegt myHier, hier zegt gij Maximos: Laat myn mantel losl JulianusGij of ik Maar wie van ons Maximos: Laat den mantel los, Juliaan! Julianus: Wie van ons Wie Alles hangt van dezen eenen af. Maximos: Gij weet meer dan ik. Wat verkondigde u de Stem in het Licht? JulianusDe Stem in het Licht (schreeuwend) Het Rijk! Het Ryk? Bevestig het Ryk Maximos Het derde Ryk Julianus: Neen, duizendmaal neen! Wyk, verderver! Ik scheur my van u los en van al uw werk 1 MaximosVan de Noodwendigheid Julianus: Ik totseer de Noodwendigheid! Ik wil haar niet dienen. Ik bon vrij, vrÜi vry 1 was, dat ik wat meer geleerd had, dat ik my correcter kon uitdrukken,, dat ik wat meer getoomd was. Ik heb er nu zoo zachtjes-aan genoeg voor geboet; maar kan 'ttoch niet helpen, dat de stroom van myn i voor God- tenminste. Niemand verachte een wezen in die bedding ligt, en alles wat hy j ziel, die langs 'n anderen weg dan zy n in zijn loop ontmoet, in zyn onstuimigheid eigene, tracht op te klimmen tot den bergtop, meovoert. I waar het Goddelijke, de Eeuwige, de Machtige, j de Wetende troont. Evenwel.... ik moet schrijven. Maar ons bewegen zij klimmen, ons doen 't Is vreemd, dat ik op dit oogenblik denk streven. Schuim rondom 'n kiel zegt niets aan „Kaiser und Galilaer" van Ibsen. In meer dan dat hot schip niet stil ligtmaar moeien ligt willenin doenmoeten en willen de vraag is, of 't ook vooruitgaat. Bestaat beido. Onze strydjes en ruzietjes, ons gaan j heel onze lading uit ballast, of hebben wy links en rechts, ons behouden en vernielen, j ook dingen van waarde aan boord Een ons ja en neen wegen alle even zwaar.enkel pond waarheid, oprechtheid, goede Niet voor ons. Niet voor ons persoonlijk, trouw, is meer waard dan 'n hooge boven- Maar voor een ver-weg-liggend doel, dat wy last van zelfbedrog en eigenzinnigheid, wat niet kennen. j'fc Hollandsch zeggen wileigenwijsheid. Waar wij werken en slagen; waar j Weten wy dit? Weten voor- en tegenstan- wij worken on falen; de laatste dois van eenzelfde princiep dit? Hebben wy consequentie van wat wy doon, kennen wy 'n anderen gids, een beteren in 't leven dan niet de horizon dien wij zien, kan niet de gezond verstand en goedheid, die lichtende horizon van den Eeuwige zyn. Ons doel is fakkel, die goddelijke vonk, die ook wel door aan te wijzen, te bereiken met menschen- God in ons zal zyn neergelegd, toen Hy ons handen; het doel der Menschhcid raken icij niet, den adem ^des levens inblies Jk weet geen jg schoon zeer menschel yk met men- schenoogen niet te speuren. Het beweeg van onze voeten heeft invloed op don dorpel, dien wy betreden; maar verder...? Het woord dat wy spreken, zien wij terug-glanzen in het oog van hem, tot wien wy spreken maar verder Wij weten 't niet. Wij zyn hoog boven en diep beneden in hetzelfde oogenblik. Als wy hooger stonden dan wy nu staan, zouden wy niet disputeeren, zouden i wjj een hoogore wijsheid betrachten, en mis schien erkennen wat wy nu miskennen, en miskennen wat wy nu erkennen; zooals wy nu al durven weten, dat wy in ons zoeken naar menschenzielen, dikwjls onze eigen ziel over 't hoofd kjken. i j We zien don buitenkant en weten van t inwendige maar heel weinig. We leven den dag van heden, met zyn vreugde en geluk, of met zyn smart en droefenis, en zien jaren en jaren later, hoe wj ons toen en toen vergisten. Maar zyn laatste consequentie zien wy nooit. De gevolgon van ons eigen woord kunnen wy niet beiekenen, en het woord van onzen tegenstander niet op zyn juiste waarde schatten. Daarom is het raad zaam voorzichtig te zyn, in onze afkeuring vooral. In Midsummer Night's Dreani (3 2) lees ik: „Disparage not the faith thoudostnot knowlest, to thy peril, thou aby it dcar' Verwacht niet den geest, dien gij niet kent, op dat gij niet, tot uw schade, er voor boete. En wat voor woorden geldt, geldt voor daden niet minder. Ja, voor ons menschen, menschen van een dag, bestaat er ontegen zeggelijk absoluut goed en absoluut kwaad. anderen. En dwingt gezond verstand ons niet tot de erkenning ,,Wy weten weinig, Te weinig, Heer!" „Zelfs Hy, die allen Is vóórgegaan, Liet zonder antwoord Ons „Waarom staan." (Peinzensmoede.) (De Génestet.) Het groote Raadsel is verborgen gebleven tot op dezen dag, en hy, die ineenen zou 't gevonden te hebben, is verder van de op lossing, dan toen hy begon er naar te zoeken. Nu keer ik terug tot „Kaiser und Galilaer" van Ibsen, wat wy naar allen schijn tot deze beschouwing, in verband met de brieven 70 en 72, heeft gebracht. In verband ook met de vele brieven, die ik in den loop der week met groote dankbaarheid heb ontvangen van lezers, wier „lof gemeend" wa3 zoo stond het in één daarvan en die alle te zamen tot deze nabetrachting hebben geleid. In het eerste deel van het genoemde groote werk van Ibsen komt in de derde akte keizer Julianus voor in gezelschap van Maximos, den mystieker, die den zoekenden, twijfelenden Keizer meedeelt, dat er „gees- j ten" aanwezig zyn. De Keizer ziet in het licht 'n aangezicht schemeren. Man of vrouw? vraagt Maximos. Julianus: Ik weet 't niet. Maximos: Spreek 't aan. Julianus: Geen uitvluchten! Welke schuld begingt gy De StemWaarom was ik, die ik was Waarom was ik ikzelf? Julianus En wat wildet gy, als uzelf? De StemWat ik moest. JulianusEn waarom moest gy De StemIk was ik. Julianus: Gy zyt knap in woorden. Maximos(zonder op te zien) In vino veri- tas. (In wyn is waarheid.) De Keizer trekt 'n volle schaal naar de leege plaats en zegt tot den Geest: Baad u in wyngeur, myn bleeke gast! Verkwik u. Meer, nog meer er stijgt iets als offer- rook omhoog. De Stem: Offerrook stygt niet altijd. Julianus: Waarom wordt die streep rood op uw voorhoofd? Neen, neen strijk uw haar niet er overheen. Wat is dat De StemHet teéken. Julianus: Hm; niets meer daarover. Eu welke vrucht heeft uw schuld u gebracht? De SlemDe heerlykste. JulianusWat noemt gy de heerlykste De StemHet Leven. Julianus: En des Levens grond? De StemDe Dood. Julianus: En die des Doods? De Stem(zuchtend) Ja, dat is het Raadsel. De Geest is verdwenen; Maximos vraagt den Keizer Hebt gy hem erkend JulianusJa. Maximos: Wie was het? JulianusKaïn. Do Keizer eischt van Maximos, dat hy meer geesten zal oproopen; Maximos zwaait don witten staf en roeptTreed voor en laatu zien, willende slaaf, gy, die hielpt by den laatsten grooten wereldommekeer. De Keizer strekt afwerend de hand uit i en roept: Niet dichter by MaximosZiet gy hem JulianusJa. MaximosHoe ziet gy hem JulianusIk zie hem als een roodbaardi- gen man. Hy heeft verscheurde kleeren aan en 'n strik om den hals, spreek hem toe, Maximos. Maximos: Gy moet spreken. Julianus: Wat waart gy in het leven? Een Stem: Het twaalfde wiel aan den Wereld wagon. JulianusHet twaalfde 1 Het vijfde wordt reeds onnoodig geacht. De StemWaar zou do wagen zonder my heengerold zyn? JulianusWaarheen ging hy met u De Stem: In de heerlijkheid. JulianusWaarom hielpt gy De StemOmdat ik wilde. JulianusWaarom wildet gy En later, veel later, aan 't einde van het boek 363 na Chr. waar Keizer Julia nus sterft, daar is zyn laatste woordGy hebt overwonnen, Galilaer 1 Daar staan Makrina en Basilios by zyn Ijk, en hun laatste gesprek is BasiliosChristus, Christus, waar was uw volk, dat het uwen openbaren Raad niet zag? Keizer Julianus was ons tot 'n tuchtroede niet ten doode, maar tot 'n j verheffing. Makrina: Het geheim der uitkiezing is ontzettend. Wat weten wj BasiliosStaat niet geschreven „Gescha pen worden vaten ter eere en vaten ter oneere MakrinaO broeder, laat ons dezen afgrond niet peilen willen. (Zij buigt zich over den doode en bedekt zijn aangezicht.) Dwalende menschenziel, moest gj dwalen, zoo zal hot u zeker ten goede gerekend worden in dien grooten dag, als de Gewel dige komt op de wolken om te oofdeelen over de levende dooden en over de dooden die leven. Moet ik hier iets aan toevoegen Moet ik verklaring geven van wat ik heb bedoeld met het overschrijven van deze regels uit het machtig Wereldhistorisch Drama" van Ibsen Zeker niotIeder ernstig lezer heeft wel begrepen, dat eenzelfde wet voor ons allen geldt. Het moeten en niet anders kunnen is de wet der noodzakeljkheid, der noodwen digheid, die den zonneschjn Ier bevruchting I en den hagelslag ter vernieling ter juister j tjd oproept. Ik zei iu 'n vorigen brief: „Waar God het kleed weeft, is 't gevaarljk naar de spoel te grijpen" Nu wil ik er aan toevoe gen Maar ook dat grjpen is noodwendig. Arme Judas In dit schrjven was 't mjn opzet, alle theologie te vermjdentevens mjn bedoe ling, zoowel mjn medestanders als mjn bestrjders te doen weten, dat ik hen zoo goed als mjzelven werktuigenacht allen nuttig allen gekozen door die Opperste Macht, welke door Ibsen de Macht dor Nood wendigheid wordt genoemd. Grieken en Christenen gevoelen zich daar aan onderworpen. Grieken en Christenen reiken elkaar over den afgrond, waarvan Makrina spreekt, de broederhand. Beulen eu martelaren worden gedreven door eenzelfde Macht. Alles wal ademt juiche in de weelde van het leven; alles wat ademt, snikke zjn smart om te loven uit. Wie durft roemen? Wie durft zeggenIk heb overwonnen Twee strijdende mensbhon; eli hy dii valt zal zegevieren en hy die zegeviert zal vallen. „Wy weten weinig, Te weinig, Heerl" Ik wil dezen vreemden brief eindigen mot 'n citaat uit „Song of Men" van Walt Whit- man. „Niemand heeft u begrepen, maar ik [begrjp u. Niemand heeft u recht gedaan gj ook [niet uzelven. Onvolmaakt heeft men u bevonden, ik [vind geen onvolmaaktheid in u. Men heeft u willen beheerschenik alleen ]zal nooit toestaan dat gj beheerscht [wordt; Ik stel boven u geen meester, geen [eigenaar, geen betere tenzj al [datgene wat innerljk uw eigen is. Schilders hebben dichte groepen geschil- [derd en oen figuur in het midden Om het hoofd van die midden-figuur een [nimbus van goudkleurig licht. Ik schilder myriaden van hoofden en [geen hoofd mist den nimbus van [goudkleurig licht. H. D. H. Aanteekeningen. (1) Dit is oorspronkeljk een Engelsch spreekwoord, dat luidt: One bitten by a ser pent, is afraid of a rope's end. De gedeelten in dezen brief uit Ibsen vertaalde ik uit de Duitsche overzetting van Ernst Brausewetter. De vertaling van het deel uit „Song of Menvond ik in '92 in een der nummers van het Amsterdamsche Weekblad(deGroene). H. d. H. Geachte Redactie! Het voorlaatste Donderdagnummer Uwer courant bracht ons een verslag van eene alg. vergadering dor afdeeling Anna Paulowna van Het Witte Kruis. In dat verslag is be treffende de werkzaamheid der vereeniging „Gezinsverpleging" eene opmerking neerge schreven, die naar mjne meening bezjden de waarheid is, althans, waaruit verkeerde gevolgtrekkingen zouden kunnen worden I gemaakt. j Wat is het geval? J Aan genoemde „Gezinsverpleging" zal volgens dat verslag door „Het Witte Kruis" te Anna Paulowna geen subsidie worden verstrekt, omdat z j is „eene vereeniging van een bepaald kerkeljke kleur." In deze laatste zinsnede ligt gevaar voor misverstand. Een der zake onkundig lozer 1 zou hieruit de gevolgtrekking kunnen maken, dat het in de bedoeling dezer vereeniging ligt, hare gezegende werkzaamheid alleen uit te strekken tot de zieke leden van een bepaald kerkgenootschap. Wélk kerkgenootschap bedoeld wordt, meldt het verslag niet. Nu is dit niet juist. Al aanstonds zegt art. 1 van het reglement der vereeniging „Gezinsverpleging," dat het doel is: „verpleging van Protestantsche zieken in hunne woning zonder volstrekte uitsluiting van andere gezindten." En te Anna Paulowna kan ieder weten, dat de Zuster der vereening reeds meer dan één keer hare hulp verleend heeft in een Roomsch-Katholiek huisgezin. In de praktijk wordt niemand van verpleging buitengesloten, en kan er dus van „bepaald kerkeljke kleur" in den zin van exclusivisme geen prake zjn. Op welke w jze wordt verpleging verleend Zoowel van Protestantsche als van niet- Protestantsche meergegoeden wordt naar een zeer matig klassetarief eenige vergoeding voor elk bezoek van de Zuster gevraagd. Hierin staan allen geljk. Kosteloos wordt de hulp der vereeniging alleen verstrekt aan on- en minvermogende Protestanten. En nu schjnt daarmede het verwjt van de kerkeljke kleur reden van bestaan te hebben verkregen. Maar daar staat tegenover, dat van Roomsche-Katholieke en Joodsche parti culieren en vereenigingen of instellingen nimmer vaste jaarljksche bjdragen worden gevraagd. Billjk is dus, dat, wanneer de diaconieën of armbesturen dezer niet-Protes- tant.sche kerkgenootschappen ten behoeve van hunne on- of minvermogende patiënten van de hulp der vereeniging wenschen gebruik te maken, zj daarvoor eenige vergoeding geven in den vorm van betaling naar klasse tarief. En wat betreft het bestuur der vereeniging zeker, de basis van elk kringbestuur wordt gevormd door de afgevaardigden van de kerkeraden der Ned. Herv. Kerk uit dien kring. Maar naast dezen, hebben in dat be stuur ook zitting (zie art. 12) afgevaardigden van instellingen van weldadigheid, vereenigin gen, lichamen, die do vereeniging financiëol steunen of van de werkzaamheden der pleeg ROMAN van OTTO VAN LEITGEB. 16. o Men verzamelt de heiligdommen in den zwijgenden tempel der herinneringDie is zoo vast en sterk, dat niets hem kan doen instorten. De priester ben je zelf. "Want nu hebt ge het beloofde land leeren kennen. Je beihoeft van het toeval noch genade, noch geschenken Alles hebt ge in jezelf,zoo dacht Paul, Misschien was zijn gevoel ijdjl geweest, een gevoel, dat z ij nooit kende, waarvan zij het bestaan niet eens wist en waarvan hn meende, dat zijn gansche leven afhing. Ja. het was geen klein voorval in zyn leven; dat voelde hy nu als iets groots. Hy had den polsslag gevoeld, die de ganrche schepping doorsiddert. Die door de natuur klopt, die in de bloemen, in het stroomende water, in den vallenden regen, in eiken tak van het woud, in elke vogelkeel slaat, en uit de natuur tot iade harten der menschen, Want het heele leven is niets dan liefde. Hy had het veld en het woud liofgehad en het geheimzin nige water van het meer, en den sterren hemel Langzaam was de rijkdom in zyn hart gegroeid, Gedachten had hy gevonden, den verborgen aia der gebeurtenissen be grepen, wyl hy wist, dat de liefde het hoogste werk der schepping was. Het was de hooge school voor al zyn denken, voor elk or.derdcel hoe klein ook, voor zyn wil, voor eiken ademtocht van zyn werkkracht, hem door den Schepper geschonken. Als een droom hadden der liefde vleugolen zyn ziel gedragen, toen hy nog een onwetende jongeling was. Misschien had zy het zachte en het droomerige verloren. Zy is tegelijk gery'pt met den ernst, die hem niet ge spaard was gebleven, die niemand gespaard blijven moest. En nu was zy gery'pt zóó zeer, dat zy den kr&chtigen storm had doorstaan en overwonnen, zoodat de dierbaarste droom zijns levens onvervuld blyven kon. Misschien verbleeken lynen en klenren, gestalten en namen Maar het kostbaarste, den koateljjksten schat had hy gered. Niets kon hem van zijn hart scheiden. De groote schat der herinnering. En die bewaarde voor hem alles Buiten op Essenbach maakte hy ook lange wandelingen. Menigmaal was hy onder den sneeuwgryzen najaarshemel, menigmaal in den neerstroomonden regen. Maar och hoe arm was zyn her innering, Wat noemt gij dan slechts herinneren Is het niet dat betooverende oogenblik, dat u het gebeurde, het ver- ledane zoo levendig voor uwe ziel terug roept, als geschiedde het voor de tweede maall Is het niet, alsof ge het nogmaals doorleeft En beleefd hebt gy niets. Gy hebt maar zwijgend gazonnen, hebt gedacht, gedroomd en gevoeld. Kant gy wel de sterkere gevoelens der liefde? een enkele aanraking van hy Kent leven, gj wat men met een blik kAn ba- wat men voelen kan by den klank van een enkel woord, by een beweging van het hoofd, by de hand? Menigmaal, wanneer hy 's avonds met Ba rnwart in de store zat, 6praken zy over allerlei bekenden, en dan vroeg Paai, hoe men toch gesproken had over hst huwe lijk van Hauszmaun en Elinore. Daarover wist de schilder evenwel niet veel te zeg gen. Mevrouw Von Wioke, die over niets anders peinsde, dan hoe haar dochters goed aan den man te kryges, had blykbaar nooit op Gaston Hausj.maun gerekend. Dat zy er evenwel haar vinnige opmerkingen niet heelemaal over achterwege kon laten, dat was te begrijpen. Ali Senkbacb wss een weinig teleurgesteld, daar zy zich in de laatste jaren alle moeite had gegeven, naast mijnheer Von Heim, ook nog Hauszmann in haar net te vangen. Haar man ver- 1 heugde zich er over, dat or nu een jong paar was, dat ontvangdagen zou hebben en dat in staat was door zyn geldmiddelen, een dag van vroolykheid te brengen. Wanneer de oude erftante er eindelijk eens tusschecuitging en dat kon zy toch niet moer zoo lang uitstellen, dan waren de Senkb&ch's er ook bovenop en dan zouden zy eens een b&ndje helpen om den boel wat te vermaken. Dst waren alle kleinigheden Ei zy be- trcfibn een kring, waarby BSrnwart zich j in den grond van de zaak vreemd gevoelde. I „Wy worden steeds gehinderd in ons leven door een paar menschen, die wy toevallig het meest ontmoeten. Ea zooals het in den geest des tyds ligt, hebben wy vele kennissen, maar wellicht geen enkelen j vriend. En wanneer wy er dan één heb- ben, dan verliezen wy hem door een snood, ermzaiig toeval. Men moet egoïstisch I., worden, opdat men zich er tegen verharde, dat dit toeval eiken dag intreden kan. Ea opdat men zoo worden kan. moet men wel het leven in, heel ver, Men moet in de wereld da groote lijnen trachten te ontdekken de groote wegen, die haar ovor- spannen. Men moet uit zyn eigen eng tuintje het wijde landschap in treden. Ha! hoe vry maakt een mensch die ruimte Dan zeide B&rawart„Och ja, zeker, mon spreekt dikwijls over Elinore Winter Zjj was iemand, die een mensch bezig hield, tenminste als men haar kende. Het deed een mensch waarlijk goed, haar te kennen. Zy heelt haar ros zoo vroolijk en onbekommerd en moedig door bet leren gestuurd nietwaar Men zou denken, dat het haar niet te zwaar zou vallen, het over hindernissen heen te helpen." En na een korte pauze voegde hij er nan toe: ,,Er zija weinig menschen, die niet opkijken als een vroolyk springend paard komt voorbijgereden." Tagea nieuwjaar kwam eindelijk een lange brief van Elinore aan haar tante. Maar ook daarin vertelde zy weinig van zichselve. Alleen van de reizen die zy had gemaakt en van haar verblyf in het Zuiden. Zy hoopte in het voorjvar thuis te ko men en dan in Wied te gaan wonen, Mevrouw klapte in do handen. Hoe heer lijk moest het worden, als Elinore zoo vlakbij kwam te wonen. Op Nieuwjaarsdag begon Bkrnwart aan zijn groote schilderij. Van toen af werd de omgang met hem steeds minder. Hij bekommerde zich om geen mensch meer en werd zoo weinig spraakzaam, dat hy zelf3 tegenover Paul soms gean woord sprak. De winter bracht veel sneeuw en ook heerlyk ys Toen ging Paul op een van die heer lijke winterdagen over het meer, en ver wonderde er zich over, in da eneeuw voetstappen te vinden van een mensch, die hetzelfde pad had genomen, on daarnaast de sporen van een hond, dia den wandelaar vergezelde. Ey had zonder eenige bedoeling hot meer betreden. Nu ging hy er over, op Wied toe, gelijk in den vorigen winter, toen Elinore en al de anderen uit de stad waren overgekomen. Hy dacht er aan, hos hy met Elinore gereden had, cn welk een opgewekt gesprek zy hadden gevoerd. En dasr in Wied hadden zy in de groote hal gedanst. Nu stapte hij de trap op, dis naar het terras leidde. Eanmaal bleef hij daarop staan, en stootte met zyn voeten de sneeuw weg, zoodat bet hardsteen te voorschijn kwam. Daar was Elinore indertijd aan zijn zyde opgegaan, misschien bad haar voet wel juist deze plek aangeraakt. Zg was toen voor de eerste maal op Wied ge weest. En nu Hy ging weer naar bonedea, liep lang zaam om het huis heen, en trad den tuin binnen. Daar stond Kasper, een van de jagers van Wied; die stak juist zyn pijp aan. Hy maakte het militaire saluut en Paul sprak hem ann eu vroeg naar zyn jonge vrouw en den pasgeboren kleine. „Het is een arm wurmpje, baron," ant woordde de jager. „Ik mag ovor niets klsgon, als bet jv/erebuis m:<ar riet zoo vochtig was en wat beter onderhouden."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5