MrflaisÉ Brieven. Zonnestofjes. Zondag 24 Febr. '07. 5ie Jaargang. No. 4233. TWEEDE KLAD. Zonnemythen. FEUILLETON. Arrondissements Recht bank te Alkmaar. Zonnemythen zijn verhalen, waarin do zon als een persoon wordt voorgesteld, en haar op- en ondergang, gezegende werking in hot voorjaar, verterende hitte in den zomer af nemende kracht in den herfst worden' be schreven als een geboren worden, een strij den, een zegepralen, een nederlaag lijden, een sterven van dien persoon. Ter eere van de zon, of liever want bjjna overal werd de zon als een mannelijk wezen voorgesteld ter eere van den zonnegod, werden in onder scheiden landen op verschillende tijden fees ten gevierdb.v. na den langsten dag een treurfeest, omdat dan do dagen begonnen te korten, en na den kortsten een vreugdedag, dewijl zij dan weder longden. Of men liet het treuren over den ondergang van den zonnegod dadelijk gevolgd worden door het gejuich over zijne opstanding. Dat is alles zeer natuurlijk en gomakkelijk te begrijpen voor ons mensehen, wien niets menschelijks vreemd is. Vele oude zonnemythen zyn tot ons ge komen, hoewel niet in den oorspronkelijken vorm. De zonnegod is meestal geworden een held, een priester, oen koning, een jager, al naar het karakter van de menschen, die het verhaal opschreven, en de behoeften hunner lezers. Over ééne zonnemythe eone O.T.ische wensch ik hier iets te zeggendie van Simson, den sterken held. Hij is de lang harige. Wat dit in de oorspronkelijke mythe beteekend heeft, is licht te gissen en blijkt ook uit de voorstellingen van den zonnegod bij andere volken: de lange haren zijn de zonnestralen. De hoofdtrekken van het verhaal van Simson's gevecht met den leeuw en het daarop volgend raadsel, zijn aan de zonne mythe ontleend. Om zo te verstaan, moet men zich den weg, dien do zon in een jaar tijds aan den hemel schijnt af te leggen, voorstellen. Daar de aarde zich rondom de zon beweegt, schijnt deze laatste voortdurend van plaats aan den hemel te veranderen, wat blijkt uit hare verhouding tot verschil lende sterrengroepen. In de twaalf maanden zyn het twaalf onderscheiden sterrenbeelden, die tegelijk met de zon op- en ondergaan. Men noemt ze de teekenen van den dieren riem. Zij heeten: de Ram, de Stier, de Tweelingen, de Kreeft, de Leeuw, de Maagd, de Weegschaal, de Schorpioen, de Schutter, de Steenbok, de Waterman en de Visschen. Men gevoelt, waar het heen moet. Simson verscheurt een leeuw beteekentde zon gaat midden door dat sterrenbeeld heen. Hieruit is ook het bekendo, hoewel duistere raadsel en zijne oplossing te verklaren. Vermoedelijk moet het aldus luiden: „Hoe kan er zoete spijs, honing, uitgaan van een sterken eter, een leeuw?" En dan luidt do oplossing„Wanneer de zon door den Leeuw gaat, maken de bijen hare raten, en als het hemellichaam dat sterrenbeeld verlaat, is de honing gereed." Houdt men dit alles voor oogen, dan zal ook het verdere verloop van Simson's daden beter zijn te begrijpen. Zoo, wat van hem verhaald wordt mot betrekking tot die drie honderd jakhalzen, met fakkels tusschen de staarten: de rosse donderwolken, uit wier uitpuilende punten de bliksemstralen schijnen te voorschijn te komen. En dan de helden daad met den ezelskinnebak, waarmee be doeld is de getakte onweerswolk, waaruit de bliksem schiet. Men zal begrijpen, waarom uitdrukkelijk verhaald wordt, dat Simson het wapen na de behaalde overwinning wegwerpt en dat uit de holte van den kinne bak een bron welt: do zonnegod gebruikt na den zegepraal op zijne vijanden de onweers wolken niet meer als wapen, maar laat daaruit den regen vloeien. En nu het laatste deel van Simson's leven het droevig einde! Wij hebben in de mythe, die aan dit gedeelte van hot verhaal ten grondslag ligt, de beschrijving van de geschie denis der zon in het winter-halfjaar. Gaande weg wordt de god besprongen door zijne vijanden: nevelen en duisternis; eerst hand haaft hij gemakkelijk zijne vrijheid en toont roemrijk zijne sterkte, maar al krachtiger worden de banden, totdat hij eindelijk, van zijn stralenkrans beroofd, alle heerlijkheid en macht verliest: de zon in den winter. Doch niet voor altijd blijft zij ontluisterd. Gaandeweg groeit weer haar kracht aan. Eindelijk treedt zij weer te voorschijn, maar schijnt nog met zich te laten spelen. Doch ROMAN van OTTO VAN LEITGEB. 20. o Elinore werd zenuwachtig en rusteloos. Zjj begon de inrichting van haar kamers te veranderen, zjj sprak er over met Paul, om de groote vestibule anders te maubeleeren, Een week lang gingen zware meubelstuk ken trap op, traf af. De hal moest en zou anders worden. Het best zou Eft-nwart dat kunnen doen; Paul vertelde haar echter hoe deze zich geheel had teruggetrokken, sedert hg aan zgn groot schilderstuk werkte, dat het volgend jaar naar de tentoonstel ling te Parjjs moest. Dikwgls ging zg naar het jagershuis. Met de vrouw van Kasper sloot zjj een zekere vriendschap. Zg liet zich door de jagersvrouw vertellen. En dezs lachte daarover, Maar mevrouw werd niet moede te vragen en al spoedig zag de jagers vrouw in dat het Elinore werkeljjk een genoegen móest zijn, dat heteen kleine afwisseling voor haar was, omdat zg dikwgls kwam. Zoo deed dejagersvrou w haar het pleizier en praatte over ails wat haar onschuldig hart had on haar eenvoudig lioctd had gedacht Naar rI het mogelijke vroeg Elinore. Wilde zg niet op een goeden keer weten, hoe het tusschen haar ea Kispw was toegegaan, de macht om zich te wreken is in haar teruggekeerd, zoodat zij tenslotte weder zegepraalt over hare vijanden. Dit laatste wout ons gotoekend in het tooneel bij den tempel van Dagon. Maar de mythe schijnt tuer grootendeels vervangen te zijn door do voorstelling van den omwerker, die in Sim son den Filistjjnen-dooder beschrijft, en hem daarbjj tot Jahwe zijnen God laat biddon, terwijl zijne vijanden tot hun god roepen. In deze laatste opmerking nu ligt het ge heim voor het juiste verstaan van al derge lijke verhalen. Zooals Simson ons uit het O. T. tegentreedt, is hij een man, eon held. Maar de daden, welke hij verricht, wijzen er op, dat achter dit O. T.-ische verhaal ligt een ouder, maar ten deole bewaard, verhaal, dat van den zonnegod. Men heeft dus niet het recht om te zeggendie 0. T.-ische Sim son is geen held, maar eene personificatie van de zon. Ik kan me dan ook maar tot op zokere hoogte vereenigen met het gevoelen van den groot-meester op dit gebied, den onvolprezen Kuenen. Naar Kuenen meende, „gaat over vele bijzonderheden in Simson's levensge schiedenis alleen dan het noodige licht op, wanneer wy aannemen, dat Simson een mythisch wezen was, t. w. de zonneheld, persoonlijk vertegenwoordiger van de wer kingen der zon." Neen, niet de O. T.-ische Simson is een mythisch wezen, maar de Simson, die aan den O. T.-ischen Simson is voorafgegaan! 1 Ik meen hiermee duidelijk genoeg te zijn j geweest. Wat was nu het doel van dit schrijven Aan belangstellende gemeente leden oenen blik te gunnen in de geheime nissen der bybel-critiek. 't Is zoo waar, wat dr. Cramer van Den Haag heeft gezegd: De gemeente weet zoo weinig, o zoo weinig van hetgeen op godgeleerd gebied met betrekking tot den bybel wordt gedaan. En dit kan niet anders zyn dan tot hare eigen schade en zal onvermijdelijk aanleiding geven tot een niet meer begrijpen van wat de voorgan ger der gemeente verkondigt. Mocht men dus in het vervolg nog eens iets lezen van myne hand over een bybelsch onderwerp, dan weet men de bedoeling. Dr. TOXOPEüS. Anna Paulowna, Febr. 1907. LXXVI. Omdat ik weet, hoe ver de afstand soms kan wezen tusschen lip en beker, tusschen voornemen en uitvoering, heb ik 't in mijn vorig schrijven niet gezegd, dat ik U den volgenden brief uit Londen schrijven zou. Door het lot aangewezen, om een bezen ding kostbare lijsten te begeleiden op hun tocht naar Engeland's hoofdstad, waar miin vrind Mauritz 'n tentoonstelling van schil- derstukken zou openen, moest ik als passa gier plaats nemen op 'n vrachtboot, en heb ik myn veege leven, mijn arme maag ander maal gewaagd aan 't botsen en deinen van 'n booze zee, die geen medelijden had met... ...Zal ik maar niet verder vertellen? Ge begrijpt my toch immers wel 1 De andere vrind, die my vergezelde en my bij zou staan in genoemd transport, lag in de kooi boven my, en toen ik tusschen allerlei leelyke geluiden door, myn leed on ziekte uitklaagde in de woorden„Ochoch, wat gaat die zee te keerIk geloof dat 't schip nog vergaan zal", toen was zyn eenige ver troosting: „Maar wat kan jou dat nou schelen 't Is toch jouiv schip niet 1" Ik geloof, dat hy' by' die woorden lachend onder de dekens kroop; ik heb 'in althans niet meer gehoord. Maar den andoren ochtend kwamen wij tusschen Londen- en Towerbridge ten anker, en daar had onder betrekkelijk gunstige omstandigheden de ontscheping van menschen, dieren en lijsten plaats. Als 'n vreemde optocht vreemd althans voor ons, voor de Londeners niet; de Londeners vinden niets vreemd ging 't naar „the Goupil Gallery", Regenlstreet Waterloo Place, S \V, waar do Heeren William Marchant and Co. request the honour of your visit to the private view of a Series of Pain- tings of Holland, Paris and Normandy by the Dutch Artist M. de Groot. In hoe korten ty'd de zestig ten toon te stellen schilder stukken geëncadreerd waren, is niet te zeg gen. Genoeg, dat den anderen dag 's mid dags ten één ure de opening plaats had, en vele aanzienlijke Hollandsche Londeners en ryke Engelschen de tentoonstelling be zochten. Den eersten dag reeds werden drie stukken verkocht en 't geheel was 'n groot succes. Dit ter eere van myn vrind en zijn werk. Later zal ik, of zullen anderen 'er op terug komen. Onthoud dit, en beproef myn profetie. Nu reeds zult Ge in de groote Hollandsche bladen van dit zich openbarend genie kunnen lezen. Zoo zit ik dan nu op 't heerlijke ruime studio van 'n schilder, kamer 5 en 6 van Trafalgar Studi09, Manresa Road, Cholsea in the S. "W. of London, en zal ik zoówat hoe zg elkaar hadden leeren kennen, of zg elka»r zeer hadden liefgehad en hoe zg elkaar dat hadden bekend? En het was de jagars vrouw een ware vreugde, van haar geluk te mogen vertellen. Ook van haar leven in den winter moest zg vertellen. Maar daar waa weinig variatie in. Zg kwam maanden lang niet uit buis en zag geen enkel vreemd mensch, wanneer myn heer Von Essen hg ch niet eens voorbijkwam. Zoo, dus die kwam dan toch? Ja, hg kwam dikwgls, vooral in den winter. Mgoheer Von Essenbaoh was zoo innig goed voor hen. Ia den vorigen winter, toen zg zoo hevig hoestte, had hg medicijnen voor haar meegebracht, die haar zoo goed deden. Bijna altijd bracht hg wat voor haar mee; ook voor Kasper of voor den ouden man. Alle menschen hielden van hem. En dat verdiende hg ook. Menigmaal zag hg er zoo eenzaam en droevig uit. „Eenzaam vroeg Elinore lachend. „Ja, zoo eenzaam, ik weet het niet anders te zeggen. Hg moet een vrouw nemen." „Ja zeker, dat most hg juist," zeide Elinore. Eindelgk kwam Jane Simonsen naar Wied en zou veertien dagen blijven. Dat was een lieve gast. Ea zoo gemoedelijk vood zg het, wanneer mijnheer Heim of Evolaar kwamen en een avond buiten doorbrachten, of wanneer het Paul von Essenbach was, haar oude vriend Essen baoh, en wanneer deze heoren zoo vriende lijk en beleefd met haar keuvelden. Maar om haar angst te overwinnen, om eens in de boot te stappen, dat kon alleen Paul. Neen, mijnheer Von Evelaar moest haar dst «iet kwaljjk nemen, Wanneer hg tegelyk niet het verschijnen van deze cou rant in Holland komen. Na by'na vier dagen leven hier, worstelen, draven, arbeiden, kijken en genieten, ben ik alleen gelaten, om dozen brief te schry ven. De vyf andere gasten zyn met onzen gastheer de stad in, omdat andere dingen niet op my wachten kunnen. Ik kan gaan schrijven over 't gebeurde hier. Maar ik vraag my zei ven afwaartoe zal ik myn keuze bepalen? Ik maakte mee de reis, het transport in de stad, de opening in Goupil Gallery, 'n bezoek van drie uren aan 't Britsch Museum, eon kort bezoek aan de National Gallery, een dienst in de Hollandsche Kerk in de nabijheid van de Bank, onder het gohoor van Ds. F. B. Westerdyk van Enschedé, een bezoek aan „the Albert Me- morial" en gisteravond on van nacht 'n Joodsche bruiloft in 't hartje van Whitochapel. Waarover zal ik dan nu schrijven? Ik zou 't liefst schrijven over de omgeving waarin ik nu zit; over die slordige pracht van wonderwerken vvaartusscben ik nu zit te schrijven; over die ernstige, mooie jonge mensehenzielen, waarmede ik hier in aan raking ben gekomen. Ik zou willen schrij ven over den verheffenden invloed, dien Kunst heeft, over haar opvoedende kracht. Ik zou willen schry von over het leven zeif, dat wjj hier leiden, een leven, on-metho- disch, van vrijheid, gelijkheid on broeder schap, zooals dat niet in Parijs gevonden wordt, tenzy op Butte Montmartre, tonzy in Quartier Latin. Maar dat alles zou U niet genoog belang inboezemen, zou misschien 'n enkele uwer ergeren, omdat Hollandsche zeden en Hol landsche keurigheid zich zoo moeilijk aan passen aan de bogrippen van menschen, die er geen been in vinden om zonder hand- schoonen uit te gaan en er niet op letten, wie 't eerst aan tafel plaats neemt. Maai er was iets heel moois in, van morgen aan 't ontbyt te zitten met twee Engelschen, drie Franschen en nog twee Hollanders, waaronder drie Joden, twee Roomschen en drie Protestanten, zonder dat één van die j allen dacht aan nationaliteit of godsdienst. I Ja toch, ik wel, ik dacht er aan; en ware ik gestemd geweest tot toosten, dan hadde ik graag 'n toost geslagen op die broeder schap, die den mensch verheft boven natio naliteit on op dien godsdienst, die boven den uitsluitirigsgeest van alle godsdiensten staat. In deze omgeving zou ik uit gods dienst en vromen zin myn eigen godsdienst niet durven erkennen als den door my geko zene, omdat'in dezen kleinen kring de banier wappert van wereldvrede en wereldbroeder schap. Dus niet over myn ontving. Waarover dan Over 't Britsch museum Kan dat Ik twijfel er aan. Voor vieren moet deze brief gepost zyn, en ik schryf zoo graag zonder my te haasten; vooral wanneer 't iets zoo belangryks betreft als genoemd museum. Over den kerkdienst dan? Evenmin. Om dezelfde reden. Do rede van Ds. Westerdyk, zyn prachtige weder- vertelling van de vertelling genaamd „Naza- rethvan Selma Lagerlöff, zyn mooi toepas sen van den zonneschijn te gry'pen en daarmede ons leven te kleuren en ryk te maken, hebben my to zeer geboeid en te veel doen donKen, om al mijn indrukken vluch tig weer te geven, ik maakte onder die sublieme toespraak myn aanteekeningen en zal U te gelegener ty'd er mede van laten genieten. Wat zyn 't toch domme menschen, die nooit: ter korke komen en de kans voorby laten gaan, iets moois te hoo- ron en zich te laten gry'pen in de ziel. Als ge aan 't eind van die rede naast my gezeten hadt, toon Westerdyk dat vers van Jan Luiken uitsprak, „de Dageraaddan hadt ge evenals ik 'n ontroering U door de leden voelen gaan bij de woorden: „Met opdoen was 't geioonnen." Waarom heeft hij dat vers nog niet tien maal gezegd Alle menschen moesten 't kennen. „Daar is hen aan gelegen". Zal ik dan gaan vertellen van de Joodsche bruiloft, waar ik als dubbele vreemdeling ook wel een dubbel vreemden indruk zal gemaakt hebben? Ik durf 't heusch niet. Nu niot. Ik wil alleen even zeggen, dat ik nog nooit zoo veel zy'de en kant, zooveel parelen enjuwee- Ion by elkaar gezien heb. Maar op de bruiloft zelf durf ik niet ingaan. Nu niet. Later, 'n Volgenden keer misschien. Heusch, al is deze brief niet meer dan 'n programma van wat ik tot nu toe hier meemaakte, deze reis is voor my toch niet verloren, en, zoo ik hoop dat uit volgende brieven blijken zal, ook niet voor de lezers der Schager Courant. Als deze brief verschijnt, hoop ik weer in Amsterdam te zyn. H. d. H. eens met haar wilde r y d e n, dan met ge noegen, want niemand kon zoc met paarden omgaan als hij. Later wilde zg zich bjj Elinore verge wissen, dat Evelaar dit toch niet kwalijk genomen kon hebben. Zjj wist immers toch, dat zg beiden van Paul hielden; zg hadden immers dezelfde meening over hem. En nu kwam bet haar voor, als kende zg Paul zoo mogelijk nog beter dan vroeger 1 Dat was in den winter gekomen door zijne vriendelijke bezoeken in de stad. Dat waren heerlijke uren. Ja, zjj waren elkaar nog nader gekomen en haar vriend schap voor Paul was zoo mogelijk nog dieper en beter geworden. Ook vond zg Essenbach een« heerljjk goed. Daar bemerkt men eerst recht, welk een knap man Paul is. Men krijgt znlk een diepe achting voor hem. Jane dweepte met hem. „Wat zullen hem de ooren tuiten," riep Elinore. Zg had opmerkzaam toegeluisterd en lachte nu wat verstrooid. „Jane Jane 1 Geloof je, dat hg eenig denkbeeld van dit alles heeft Dat jij hem dezen winter zoo heel goed hebt leeren kennen „Ja, mijn hemel, ik weet niet, wat jij daarmee zeggen wilt I" stotterde Jane en kreeg roode wangen. Den volgenden morgen vroeg zg Evelaar zelf, of hg met haar uit rjjden wilde gaan. Misschien had deze baar onnoodige vrees voor zgne boosheid bemerkt, en wilde hij haar dus geruststellen, want hg was zóó vrieodelgk en beleefd, als anders niet zgn aard lag. Men liep buiten in het park Daar plukte Evelaar een heerlijken rozeknop. dien Jane bewonderd had. Zg nam hem blozend aan, droeg hem iu de band en stak menigmaal het postje van Zitting van Dinsdag 19 Februari 1907. De eerste zaak, waaraan we heden onze persmuskieten-nieuwsgierigheid konden be vredigen was contra mynhoer Hendricus Franciscus Antonius Stevens, een soortement decoratieschildersknecht uit Haarlem waar mijnheer de penseelridder nu uit anderen hoofde goed en wel gevangen zit, terwylhy onder vaderlijk geleide van een politie-agent dit „uitstapje" naar Alkmaar mocht maken. Stevens, een tenger 24-jarig kereltje, met een waren zin van het schoone bedeeld, was in de vorige maand met een kennis uit Amsterdam een lid van de schoone sekse in Alkmaar gearriveerd, eigenlijk met het doel om, zooveel de gelegenheid dat toeliet, te stelen. Althans, toen hy' hare schoonheid met zijn geoefend schildersoog genoegzaam had bewon derd, ging hjj alleen op marsch om „zaken I te doen." En 't marcheerde nog al welletjes. Eerst 1 ging hy' den 17den van Louwmaand een bierwagen stelen van den bierbottelaar Sipke van der Wy'k, welk rijtuig toen in een steegje nabij de Laat stond en door mijnheer Lang- vinger voor een appel en een ei werd ver kocht aan den kastelein Schuit in de „Reuzen- fonograaf," een wolkekend café op 'tRitso- voort. 't Was Schuit vóór en Schuit na, vrouw en kinderen hadden den armen Stevens verlaten, die voorgaf, den boel te willen verkoopen. Hy was brouwer voor iemand en de bierwagen, zie je, die was voor Schuit te koop, voor een paar guldens maar. En Stevens die naar Den Haag wilde, wou zoo mogelijk over 2 maanden terugkomen en dan wou hjj op billijke voorwaarden den wagen weer van Schuit torugkoopen kortom, hjj praatte don Reuzenfonografist om en do koop word gesloten. Konteekenen, dat hij van de bierbrouwerij „De 3 Hoefijzers" was, had de wagen niet; wél stond er oen plaatje van do Kon. Bierbrouwerij op. Toch miste de eigenaar gauw zyn middel van vorvoer en maakte d'r zooveel werk van, dat de zaak voor 't gerecht kwam. Op 's Presidenten desbetreffende vraag toonde Schuit zich nu wel genegen om don bierwagen aan Sipke over te doen voor de f2.—, die 't rijtuig hem had gekost, maar Sipke moest hem bovendien de schade ver goeden, geleden door't sluiten van de „Reu- zenfonograaf," telkens als hy, Schuit, naar de rechtbank moest. Yoor die magere 2 kwartjes getuigengeld afstand kreeg hij als Alle rnaarder natuurlijk niet betaald kon hjj zyn zaak niet sluiten! De President, beduidde het heerschap, dat het voor hem zaak was, niet to pogen winst uit dit geval te slaan. Schuit echter verdedigde zyn eens ingeno men standpunt hardnekkig: Stevens was in nood 't was ongeregeld goed later zou Stevens don wagen weer torugkoopen en Schuit heeft bovendien, zooals hy zelf zegt, al jaren zulke zaakjes by de hand Laten we ons echter met Stevens nog even bezighouden en hom op den voet volgen als hy wat later in den avond van 17 Januari een koperen gewicht van één pond uit een Alk- maarschen slagerswinkel ontvreemdt. Ook dit grapje komt echter aan 't licht en hij krygt het terdege op zijn brood, nu de vierschaar toch met hem bezig is. Groote armoede geeft beklaagde voor als motief voor zijn wandaden. En dan was hy by 'tplegen daarvan erg dronken geweest! Daarvan wilde de O. v. J. echter bitter weinig gelooven, want de verzinsels van beklaagde wijzen er op, dat hij terdege by de pinken was bij 't plegen der diefstalletjes. Veel goeds valt er overigens niet van hem te zeggen, 't Vorige jaar heeft hy 3 maanden gezeten wegens diefstal. Nü ondergaat hy voor diefstal te Haarlem 4 maanden gev.; bovendien heeft hy vroeger al 2 maal wegens verduistering en diefstal 2 maanden en 3 maanden gevan genisstraf ondergaan. Hij wordt nog van meerdere dingetjes verdacht, dan die welke hom by' dagvaar ding zyn ten laste gelegd, maar daar over wil Mr. Cnopius 't nu niet hebben. Liever wijdt Z. E. G. nog oven een woordje aan getuige Schuit on zegt: we willen aan nemen, dat deze, toen hij voor f 2.— den bierwagon kocht, geen kwaad zagal is het heel goedkoop! We zullen hem op zyn eerlyk gezicht gelooven. Maar, indim hy eerlyk wil blijven on we willen gelooven dat hy dat gebleven is toon hy' den goed- koopen wagen kocht, dan moet hy géén schadevergoeding van Sipke gaan eischen, want die praatjes over geloden schade zyn zeer onbeduidend. Immers, de vorige maal moest hy te 10 uur verschijnen en een uur later kon liy alweer naar huis, dus is 50 cent vergoeding daarvoor al moet de Rouzenfonograaf dan ook gedurende dien tijd gesloten worden zeker geene schade. Met die lading kon dezo Schuit netjes naar huis varen. Stevens werd wegens diefstal 2 maal ge pleegd, nog wel by recidive, bedacht met haar kleine neusje daarin. Het was een mooie donkerroode roos. Ook daar maakte zg geen geheim van, hoe haar mijnheer Von Evelaar beviel. Zjj vond iets zelfbewust?, mannelijks en koens in zgn wezen. Ja. zoo een rustige, mannelijke koenheid. Jane was zakar, dat in menschen als Evelaar iets beteokenends moest steken. Er was bepaald ook iets romantisch aan hem O, het was zoo lief, zooals Jane met iemand kon dwepen. Vóór zjj afscheid nam, moesten allen nog eens naar Essenbach. Elinore was in eso buitengewoon opgewekte stemming. Zij sprak meer en luider, dan anders haar gewoonte was, en zg had JaDO den gan- schea weg langs over haar dwepen met Paul geplaagd Het had allen schjjn, alsof zg Jane cea weinig in de engte wilde drüven. En zg trof het goed. Toen men Essen bach bereikte, had zg Jane reeds verle gen gemaakt, zoodat deze haar gewone zekerheid had verloren. „Pas op voor mg, Jane, pas op," zeide zjj tenslotte lachend. Ea dan nam zg Paul in het verhoor. Werkeljjk. het moest als een kleine biecht worden. Dan merkte zy, dat mon haar zoo aankeek, alsof men de scherts niet verstond, en men haar gedrag zeer onge woon vond. Toen werd zg eensklaps stil en keek naar den grond. Dan zeide zg „Kunnen wjj niet eens het een of ander ondernemen, omdat Jane morgen reeds heengaat Neer Kunnen wjj iiot? Wanneer de oude orgeldraaier hier nog was, dan zou die ons wel een dansje weten te bezorgen." een jaar gevangenisstraf. Nu kregen we 't met een Snoek te doen, een grooten dubbelen Snoek, die midden in de Zuiderzee en wel op Urk het eerste levenslicht zag en nu van de eene naar de andere plaats trekt, waar maar visch is te vangen, want daar is hy op verzot. Trouwens, dat is met al zyne soort- gonooten zoo. Hy houdt eigenlijk te Enk huizen verblijf, doch was in 't laatst van December te Den Helder, 't Was de 25ste, en eerste Kerstavond alzoo. Visscher Snoek en een vroegere kameraad van hem, Maarten Bakker genaamd, waren zooals dat vrome, geloovige en oppassende visscher]ioden be taamt, ter kerke getogen, vol stichting in 't gemoed. Toch besloten ze, na 't uitgaan der kerk, er gauw eentje te pakken. En dat werd er van één spoedig meer. De gevolgen laten zich denken. Nuchteren wa ren ze al spoedig niet meer; nog wat goede kameraden in de dorstigheid waren spoedig gevonden in de porsonen van de visschers Hendrik, van der Heide, Gerrit Rezelman, Kuiper en Johannes Kramer. Voor de variatie had bekl. in een of ander bierhuis spoedig met een troepje matrozen herrie gekregen en verzocht Kramer om hulp, hem daarvoor één zijner messen aan biedende. Snoek lykt doorgaans met „scherp" goed gesorteerd te zyn. Gelukkig dreef het onweer voorbij. Toen de dappere vis schers echter in het Ankerpark een wande lingetje gingen maken, ontstond er weer ruzie, maar nü tusschen Snoek en Bakker, omdat de laatste ons Snoekje verwijten deed over medeplichtigheid aan een diefstal,die hier voor de rechtbank is behandeld geworden. Er zat natuurlijk een beste borrel in by beide kampioenen en de vergevingsgezind heid was zoo goed als geheel woggespoeld. Tengevolge daarvan kon een treffen niet uitblijven. Dubbele Snoek bracht Bakker dan ook een geweldige steekwond toe, zoo dat de getroffene by Dokter Van der Lee werd gebracht, die de eerste hulp verleende, waarna Bakker werd vervoerd naar het gemeente-ziekenhuis, waar de Directrice, mej. Antoinette Brouwer, hem verder behandelde. Ruim 3 weken duurde het, eer Bakker van 't grapje in zooverre was bekomen, dat hy als hersteld kon worden ontslagen. Eene vervolging werd tegen don ruwen Snoek inge steld en heden was de roofvisch de rechts zaal ingezwommen tot vlak voor 't bokke- beuntje. De heer Officier vond 't een allervreemdste wyze van Kersttydviereneerst naar de kerk, dan naar de kroeg, vervolgens bekkesnyden, dat de lappen er afvliegen en eindelijk in de rechtszaal. En dan is 't nog niet uit te maken, welke gevolgen de steek zal heb ben! Die ban Bakker's dood nog wel ver- oorzakon I (Ook wel bemoedigend voor Bakker, die als getuige present was en er heusch uitzag als 'teeuwige leven) De O. v. J. vond 't feit vry ernstig en eischte wegens mishandeling met toepassing van art. 300 Wetb. v. Strafr., 6 maanden gevan genisstraf tegen Snoek. Gerardus van der Lee, een 49-jarig aan nemer te Medemblik, heeft het den 17den Januari j.1. met zijnen stadgenoot, don in de Nieuwstraat wonenden manufacturier Jacob Koop, terdege aan den stok gehad. Het is van algemeens bekendheid in het oude West-Friesche stadje en ook wel daarbuiten dat dit tweetal vroeger dikke vrienden thans sinds eenige jaren het ezeltje héél slecht samen kunnen rijden. Meermalen zijn zo al voor de rechtbank ge weest, de éën als beklaagde, do ander als aanklager, en nog alty'd is 't twistvuur niet uitgedoofd. Ook nu was 'fcwoer een recktzaakje ge worden. Van der Lee schold Koop uit voor allerlei moois, toen hij hem op de Kaasmarkt tegenkwam, en Koop wilde dat van zyn vroogeren vriend maar niet hooren en liet er hem wegens boleediging tusschendraa'len. Ieder der partyen betuigde natuurlijk met grooten ijver zijne onschuld, maar o, 't is zoo moeilyk uit te maken, wie gelijk heeft. Kun je Van der Lee gelooven, dan heeft Koop al vanaf 4 December 1899 getracht hem arm te maken; hy maakt me dóód, heeren! luidde 'tweemoedig. Koop daarentegen beweerde, dat hy Van der Lee nooit iets in don weg legt. De man begint zelf! En de President, èn do Officier wezen er met nadruk op, dat het voor de heeren Van der Lee en Koop het verstan digste mag heeten, wanneor ze elkaar zoo veel als eenigszins mogelijk is, uit den weg gaan, indien ze het toch samen niet kunnen vinden. "Was de eisch de vorige maai f 10, nü diende dio hooger te zyn, want het moest daarmede wel „sempro crescendo" wezen, wil het tot leering strekken. Mr. Cnopius requireerde tegen Van der Lee dan nu ook f20 boete, subs. 10 dagen hechtenis, wat dezen niet erg aanstond, want hy wilde, assieblieft heere lagere boete I De volgende beklaagde was de 29-jarige visschersknecht Adrianus over de Linden, „Elinore, Elinore 1" zeide de barones, en schudde het hoofd. „Mgn lief kind I je bent vandaag in een zeer zonderlinge bui." Marianne riep echter in verrukking: „Ik heb n nog nooit zoo vrooljjk gezien,Elinore. Ja bant waar zooals dea vorig8n winter toen ge Wied bezocht en wij in de bal gedanst hebben. Dat was een kostelijke dag „Ik wil jelui wat voorspelen!" zeide Elinore en zg liep vlug naar don vleogel en speelde eenige dansan in een razend tempo. Eindelgk maakte zg een kleiae pauze en probeerde dan een eenvoudige, oude malodie, die haar te btanen schoot. Als iets uit lang vergeten dagen. „Kent niemand van u dat?" vroeg zg. Niemand kende het. „Ik had gaarne geweten wat het was." zeide zg, toen zg den vleugel sloot, „Ik heb het jaren geleden gods hooren zingen." Den volgendon dag, in het laatste uur, was zjj met Jane in de kamer, en het stemde haar een weinig treurig, dat zg weer afscheid van elkaar moesten nemen. Jane was aan het pakken. Nu trad zjj aan het venster. Daar stond de kleine, shake vaas, waarin al deze dagen don geurende donkerroode roos had gestoken. De knop had de bladeren ge opend. Jane haalde hem uit het water droogde den stengel zorgvuldig, bakeek de bloem opmerkzaam en zeids „Kjjk eens, hoe mooi ds roos nog is. Ik neem hem mee." „Kén roos—", zeide Elinore. „Ter berinnering, weet ge 1 Het Was

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5