MrflaisÉ Brieven.
Zonnestofjes.
Zondag 24 Febr. '07.
5ie Jaargang. No. 4233.
TWEEDE KLAD.
Zonnemythen.
FEUILLETON.
Arrondissements Recht
bank te Alkmaar.
Zonnemythen zijn verhalen, waarin do zon
als een persoon wordt voorgesteld, en haar
op- en ondergang, gezegende werking in hot
voorjaar, verterende hitte in den zomer af
nemende kracht in den herfst worden' be
schreven als een geboren worden, een strij
den, een zegepralen, een nederlaag lijden, een
sterven van dien persoon. Ter eere van de
zon, of liever want bjjna overal werd de
zon als een mannelijk wezen voorgesteld
ter eere van den zonnegod, werden in onder
scheiden landen op verschillende tijden fees
ten gevierdb.v. na den langsten dag een
treurfeest, omdat dan do dagen begonnen te
korten, en na den kortsten een vreugdedag,
dewijl zij dan weder longden. Of men liet
het treuren over den ondergang van den
zonnegod dadelijk gevolgd worden door het
gejuich over zijne opstanding. Dat is alles
zeer natuurlijk en gomakkelijk te begrijpen
voor ons mensehen, wien niets menschelijks
vreemd is.
Vele oude zonnemythen zyn tot ons ge
komen, hoewel niet in den oorspronkelijken
vorm. De zonnegod is meestal geworden
een held, een priester, oen koning, een jager,
al naar het karakter van de menschen, die
het verhaal opschreven, en de behoeften
hunner lezers.
Over ééne zonnemythe eone O.T.ische
wensch ik hier iets te zeggendie van
Simson, den sterken held. Hij is de lang
harige. Wat dit in de oorspronkelijke mythe
beteekend heeft, is licht te gissen en blijkt
ook uit de voorstellingen van den zonnegod
bij andere volken: de lange haren zijn de
zonnestralen.
De hoofdtrekken van het verhaal van
Simson's gevecht met den leeuw en het
daarop volgend raadsel, zijn aan de zonne
mythe ontleend. Om zo te verstaan, moet
men zich den weg, dien do zon in een jaar
tijds aan den hemel schijnt af te leggen,
voorstellen. Daar de aarde zich rondom de
zon beweegt, schijnt deze laatste voortdurend
van plaats aan den hemel te veranderen,
wat blijkt uit hare verhouding tot verschil
lende sterrengroepen. In de twaalf maanden
zyn het twaalf onderscheiden sterrenbeelden,
die tegelijk met de zon op- en ondergaan.
Men noemt ze de teekenen van den dieren
riem. Zij heeten: de Ram, de Stier, de
Tweelingen, de Kreeft, de Leeuw, de Maagd,
de Weegschaal, de Schorpioen, de Schutter,
de Steenbok, de Waterman en de Visschen.
Men gevoelt, waar het heen moet. Simson
verscheurt een leeuw beteekentde zon
gaat midden door dat sterrenbeeld heen.
Hieruit is ook het bekendo, hoewel duistere
raadsel en zijne oplossing te verklaren.
Vermoedelijk moet het aldus luiden: „Hoe
kan er zoete spijs, honing, uitgaan van een
sterken eter, een leeuw?" En dan luidt do
oplossing„Wanneer de zon door den Leeuw
gaat, maken de bijen hare raten, en als het
hemellichaam dat sterrenbeeld verlaat, is de
honing gereed."
Houdt men dit alles voor oogen, dan zal
ook het verdere verloop van Simson's daden
beter zijn te begrijpen. Zoo, wat van hem
verhaald wordt mot betrekking tot die drie
honderd jakhalzen, met fakkels tusschen de
staarten: de rosse donderwolken, uit wier
uitpuilende punten de bliksemstralen schijnen
te voorschijn te komen. En dan de helden
daad met den ezelskinnebak, waarmee be
doeld is de getakte onweerswolk, waaruit
de bliksem schiet. Men zal begrijpen, waarom
uitdrukkelijk verhaald wordt, dat Simson
het wapen na de behaalde overwinning
wegwerpt en dat uit de holte van den kinne
bak een bron welt: do zonnegod gebruikt na
den zegepraal op zijne vijanden de onweers
wolken niet meer als wapen, maar laat
daaruit den regen vloeien.
En nu het laatste deel van Simson's leven
het droevig einde! Wij hebben in de mythe,
die aan dit gedeelte van hot verhaal ten
grondslag ligt, de beschrijving van de geschie
denis der zon in het winter-halfjaar. Gaande
weg wordt de god besprongen door zijne
vijanden: nevelen en duisternis; eerst hand
haaft hij gemakkelijk zijne vrijheid en toont
roemrijk zijne sterkte, maar al krachtiger
worden de banden, totdat hij eindelijk, van
zijn stralenkrans beroofd, alle heerlijkheid
en macht verliest: de zon in den winter.
Doch niet voor altijd blijft zij ontluisterd.
Gaandeweg groeit weer haar kracht aan.
Eindelijk treedt zij weer te voorschijn, maar
schijnt nog met zich te laten spelen. Doch
ROMAN
van
OTTO VAN LEITGEB.
20. o
Elinore werd zenuwachtig en rusteloos.
Zjj begon de inrichting van haar kamers te
veranderen, zjj sprak er over met Paul, om
de groote vestibule anders te maubeleeren,
Een week lang gingen zware meubelstuk
ken trap op, traf af. De hal moest en zou
anders worden. Het best zou Eft-nwart dat
kunnen doen; Paul vertelde haar echter hoe
deze zich geheel had teruggetrokken,
sedert hg aan zgn groot schilderstuk werkte,
dat het volgend jaar naar de tentoonstel
ling te Parjjs moest.
Dikwgls ging zg naar het jagershuis.
Met de vrouw van Kasper sloot zjj een
zekere vriendschap. Zg liet zich door de
jagersvrouw vertellen. En dezs lachte
daarover, Maar mevrouw werd niet moede
te vragen en al spoedig zag de jagers vrouw
in dat het Elinore werkeljjk een genoegen
móest zijn, dat heteen kleine afwisseling voor
haar was, omdat zg dikwgls kwam. Zoo deed
dejagersvrou w haar het pleizier en praatte over
ails wat haar onschuldig hart had on
haar eenvoudig lioctd had gedacht Naar
rI het mogelijke vroeg Elinore. Wilde zg
niet op een goeden keer weten, hoe het
tusschen haar ea Kispw was toegegaan,
de macht om zich te wreken is in haar
teruggekeerd, zoodat zij tenslotte weder
zegepraalt over hare vijanden. Dit laatste
wout ons gotoekend in het tooneel bij den
tempel van Dagon. Maar de mythe schijnt
tuer grootendeels vervangen te zijn door do
voorstelling van den omwerker, die in Sim
son den Filistjjnen-dooder beschrijft, en
hem daarbjj tot Jahwe zijnen God laat
biddon, terwijl zijne vijanden tot hun god
roepen.
In deze laatste opmerking nu ligt het ge
heim voor het juiste verstaan van al derge
lijke verhalen. Zooals Simson ons uit het
O. T. tegentreedt, is hij een man, eon held.
Maar de daden, welke hij verricht, wijzen er
op, dat achter dit O. T.-ische verhaal ligt
een ouder, maar ten deole bewaard, verhaal,
dat van den zonnegod. Men heeft dus niet
het recht om te zeggendie 0. T.-ische Sim
son is geen held, maar eene personificatie
van de zon.
Ik kan me dan ook maar tot op zokere
hoogte vereenigen met het gevoelen van den
groot-meester op dit gebied, den onvolprezen
Kuenen. Naar Kuenen meende, „gaat over
vele bijzonderheden in Simson's levensge
schiedenis alleen dan het noodige licht op,
wanneer wy aannemen, dat Simson een
mythisch wezen was, t. w. de zonneheld,
persoonlijk vertegenwoordiger van de wer
kingen der zon."
Neen, niet de O. T.-ische Simson is een
mythisch wezen, maar de Simson, die aan
den O. T.-ischen Simson is voorafgegaan!
1 Ik meen hiermee duidelijk genoeg te zijn
j geweest. Wat was nu het doel van dit
schrijven Aan belangstellende gemeente
leden oenen blik te gunnen in de geheime
nissen der bybel-critiek. 't Is zoo waar, wat
dr. Cramer van Den Haag heeft gezegd: De
gemeente weet zoo weinig, o zoo weinig van
hetgeen op godgeleerd gebied met betrekking
tot den bybel wordt gedaan. En dit kan
niet anders zyn dan tot hare eigen schade
en zal onvermijdelijk aanleiding geven tot
een niet meer begrijpen van wat de voorgan
ger der gemeente verkondigt. Mocht men
dus in het vervolg nog eens iets lezen van
myne hand over een bybelsch onderwerp, dan
weet men de bedoeling.
Dr. TOXOPEüS.
Anna Paulowna, Febr. 1907.
LXXVI.
Omdat ik weet, hoe ver de afstand soms
kan wezen tusschen lip en beker, tusschen
voornemen en uitvoering, heb ik 't in mijn
vorig schrijven niet gezegd, dat ik U den
volgenden brief uit Londen schrijven zou.
Door het lot aangewezen, om een bezen
ding kostbare lijsten te begeleiden op hun
tocht naar Engeland's hoofdstad, waar miin
vrind Mauritz 'n tentoonstelling van schil-
derstukken zou openen, moest ik als passa
gier plaats nemen op 'n vrachtboot, en heb
ik myn veege leven, mijn arme maag ander
maal gewaagd aan 't botsen en deinen van
'n booze zee, die geen medelijden had met...
...Zal ik maar niet verder vertellen? Ge
begrijpt my toch immers wel 1
De andere vrind, die my vergezelde en
my bij zou staan in genoemd transport, lag
in de kooi boven my, en toen ik tusschen
allerlei leelyke geluiden door, myn leed on
ziekte uitklaagde in de woorden„Ochoch,
wat gaat die zee te keerIk geloof dat 't schip
nog vergaan zal", toen was zyn eenige ver
troosting: „Maar wat kan jou dat nou
schelen 't Is toch jouiv schip niet 1"
Ik geloof, dat hy' by' die woorden lachend
onder de dekens kroop; ik heb 'in althans
niet meer gehoord. Maar den andoren
ochtend kwamen wij tusschen Londen- en
Towerbridge ten anker, en daar had onder
betrekkelijk gunstige omstandigheden de
ontscheping van menschen, dieren en lijsten
plaats. Als 'n vreemde optocht vreemd
althans voor ons, voor de Londeners niet;
de Londeners vinden niets vreemd ging
't naar „the Goupil Gallery", Regenlstreet
Waterloo Place, S \V, waar do Heeren William
Marchant and Co. request the honour of your
visit to the private view of a Series of Pain-
tings of Holland, Paris and Normandy by the
Dutch Artist M. de Groot. In hoe korten
ty'd de zestig ten toon te stellen schilder
stukken geëncadreerd waren, is niet te zeg
gen. Genoeg, dat den anderen dag 's mid
dags ten één ure de opening plaats had,
en vele aanzienlijke Hollandsche Londeners
en ryke Engelschen de tentoonstelling be
zochten. Den eersten dag reeds werden drie
stukken verkocht en 't geheel was 'n groot
succes.
Dit ter eere van myn vrind en zijn werk.
Later zal ik, of zullen anderen 'er op terug
komen. Onthoud dit, en beproef myn
profetie. Nu reeds zult Ge in de groote
Hollandsche bladen van dit zich openbarend
genie kunnen lezen.
Zoo zit ik dan nu op 't heerlijke ruime
studio van 'n schilder, kamer 5 en 6 van
Trafalgar Studi09, Manresa Road, Cholsea
in the S. "W. of London, en zal ik zoówat
hoe zg elkaar hadden leeren kennen, of zg
elka»r zeer hadden liefgehad en hoe zg
elkaar dat hadden bekend? En het was de
jagars vrouw een ware vreugde, van haar
geluk te mogen vertellen.
Ook van haar leven in den winter moest
zg vertellen. Maar daar waa weinig
variatie in. Zg kwam maanden lang niet uit
buis en zag geen enkel vreemd mensch,
wanneer myn heer Von Essen hg ch niet eens
voorbijkwam. Zoo, dus die kwam dan
toch? Ja, hg kwam dikwgls, vooral in
den winter. Mgoheer Von Essenbaoh was
zoo innig goed voor hen. Ia den vorigen
winter, toen zg zoo hevig hoestte, had hg
medicijnen voor haar meegebracht, die haar
zoo goed deden. Bijna altijd bracht hg wat
voor haar mee; ook voor Kasper of voor den
ouden man. Alle menschen hielden van
hem. En dat verdiende hg ook. Menigmaal
zag hg er zoo eenzaam en droevig uit.
„Eenzaam vroeg Elinore lachend.
„Ja, zoo eenzaam, ik weet het niet
anders te zeggen. Hg moet een vrouw
nemen."
„Ja zeker, dat most hg juist," zeide
Elinore.
Eindelgk kwam Jane Simonsen naar
Wied en zou veertien dagen blijven. Dat
was een lieve gast. Ea zoo gemoedelijk
vood zg het, wanneer mijnheer Heim of
Evolaar kwamen en een avond buiten
doorbrachten, of wanneer het Paul von
Essenbach was, haar oude vriend Essen
baoh, en wanneer deze heoren zoo vriende
lijk en beleefd met haar keuvelden.
Maar om haar angst te overwinnen, om
eens in de boot te stappen, dat kon alleen
Paul. Neen, mijnheer Von Evelaar moest
haar dst «iet kwaljjk nemen, Wanneer hg
tegelyk niet het verschijnen van deze cou
rant in Holland komen.
Na by'na vier dagen leven hier, worstelen,
draven, arbeiden, kijken en genieten, ben
ik alleen gelaten, om dozen brief te schry
ven. De vyf andere gasten zyn met onzen
gastheer de stad in, omdat andere dingen
niet op my wachten kunnen. Ik kan gaan
schrijven over 't gebeurde hier. Maar ik
vraag my zei ven afwaartoe zal ik myn
keuze bepalen? Ik maakte mee de reis, het
transport in de stad, de opening in Goupil
Gallery, 'n bezoek van drie uren aan 't Britsch
Museum, eon kort bezoek aan de National
Gallery, een dienst in de Hollandsche Kerk
in de nabijheid van de Bank, onder het
gohoor van Ds. F. B. Westerdyk van
Enschedé, een bezoek aan „the Albert Me-
morial" en gisteravond on van nacht
'n Joodsche bruiloft in 't hartje van
Whitochapel.
Waarover zal ik dan nu schrijven? Ik
zou 't liefst schrijven over de omgeving
waarin ik nu zit; over die slordige pracht
van wonderwerken vvaartusscben ik nu zit
te schrijven; over die ernstige, mooie jonge
mensehenzielen, waarmede ik hier in aan
raking ben gekomen. Ik zou willen schrij
ven over den verheffenden invloed, dien
Kunst heeft, over haar opvoedende kracht.
Ik zou willen schry von over het leven zeif,
dat wjj hier leiden, een leven, on-metho-
disch, van vrijheid, gelijkheid on broeder
schap, zooals dat niet in Parijs gevonden
wordt, tenzy op Butte Montmartre, tonzy
in Quartier Latin.
Maar dat alles zou U niet genoog belang
inboezemen, zou misschien 'n enkele uwer
ergeren, omdat Hollandsche zeden en Hol
landsche keurigheid zich zoo moeilijk aan
passen aan de bogrippen van menschen, die
er geen been in vinden om zonder hand-
schoonen uit te gaan en er niet op letten,
wie 't eerst aan tafel plaats neemt. Maai
er was iets heel moois in, van morgen aan
't ontbyt te zitten met twee Engelschen,
drie Franschen en nog twee Hollanders,
waaronder drie Joden, twee Roomschen en
drie Protestanten, zonder dat één van die
j allen dacht aan nationaliteit of godsdienst.
I Ja toch, ik wel, ik dacht er aan; en ware
ik gestemd geweest tot toosten, dan hadde
ik graag 'n toost geslagen op die broeder
schap, die den mensch verheft boven natio
naliteit on op dien godsdienst, die boven
den uitsluitirigsgeest van alle godsdiensten
staat. In deze omgeving zou ik uit gods
dienst en vromen zin myn eigen godsdienst
niet durven erkennen als den door my geko
zene, omdat'in dezen kleinen kring de banier
wappert van wereldvrede en wereldbroeder
schap.
Dus niet over myn ontving.
Waarover dan
Over 't Britsch museum Kan dat Ik
twijfel er aan. Voor vieren moet deze
brief gepost zyn, en ik schryf zoo graag
zonder my te haasten; vooral wanneer 't
iets zoo belangryks betreft als genoemd
museum.
Over den kerkdienst dan?
Evenmin. Om dezelfde reden. Do rede
van Ds. Westerdyk, zyn prachtige weder-
vertelling van de vertelling genaamd „Naza-
rethvan Selma Lagerlöff, zyn mooi toepas
sen van den zonneschijn te gry'pen en
daarmede ons leven te kleuren en ryk te
maken, hebben my to zeer geboeid en te veel
doen donKen, om al mijn indrukken vluch
tig weer te geven, ik maakte onder die
sublieme toespraak myn aanteekeningen
en zal U te gelegener ty'd er mede van
laten genieten. Wat zyn 't toch domme
menschen, die nooit: ter korke komen en de
kans voorby laten gaan, iets moois te hoo-
ron en zich te laten gry'pen in de ziel. Als
ge aan 't eind van die rede naast my
gezeten hadt, toon Westerdyk dat vers van
Jan Luiken uitsprak, „de Dageraaddan
hadt ge evenals ik 'n ontroering U door de
leden voelen gaan bij de woorden: „Met
opdoen was 't geioonnen."
Waarom heeft hij dat vers nog niet tien
maal gezegd Alle menschen moesten 't
kennen.
„Daar is hen aan gelegen".
Zal ik dan gaan vertellen van de Joodsche
bruiloft, waar ik als dubbele vreemdeling
ook wel een dubbel vreemden indruk zal
gemaakt hebben?
Ik durf 't heusch niet. Nu niot. Ik wil
alleen even zeggen, dat ik nog nooit zoo
veel zy'de en kant, zooveel parelen enjuwee-
Ion by elkaar gezien heb.
Maar op de bruiloft zelf durf ik niet
ingaan. Nu niet. Later, 'n Volgenden keer
misschien.
Heusch, al is deze brief niet meer dan 'n
programma van wat ik tot nu toe hier
meemaakte, deze reis is voor my toch niet
verloren, en, zoo ik hoop dat uit volgende
brieven blijken zal, ook niet voor de lezers
der Schager Courant.
Als deze brief verschijnt, hoop ik weer in
Amsterdam te zyn. H. d. H.
eens met haar wilde r y d e n, dan met ge
noegen, want niemand kon zoc met paarden
omgaan als hij.
Later wilde zg zich bjj Elinore verge
wissen, dat Evelaar dit toch niet kwalijk
genomen kon hebben. Zjj wist immers
toch, dat zg beiden van Paul hielden; zg
hadden immers dezelfde meening over hem.
En nu kwam bet haar voor, als kende zg
Paul zoo mogelijk nog beter dan
vroeger 1 Dat was in den winter gekomen
door zijne vriendelijke bezoeken in de stad.
Dat waren heerlijke uren. Ja, zjj waren
elkaar nog nader gekomen en haar vriend
schap voor Paul was zoo mogelijk
nog dieper en beter geworden. Ook vond
zg Essenbach een« heerljjk goed. Daar
bemerkt men eerst recht, welk een knap
man Paul is. Men krijgt znlk een diepe
achting voor hem. Jane dweepte met hem.
„Wat zullen hem de ooren tuiten," riep
Elinore. Zg had opmerkzaam toegeluisterd
en lachte nu wat verstrooid. „Jane
Jane 1 Geloof je, dat hg eenig denkbeeld
van dit alles heeft Dat jij hem dezen
winter zoo heel goed hebt leeren kennen
„Ja, mijn hemel, ik weet niet, wat jij
daarmee zeggen wilt I" stotterde Jane en
kreeg roode wangen.
Den volgenden morgen vroeg zg Evelaar
zelf, of hg met haar uit rjjden wilde gaan.
Misschien had deze baar onnoodige vrees
voor zgne boosheid bemerkt, en wilde hij
haar dus geruststellen, want hg was zóó
vrieodelgk en beleefd, als anders niet
zgn aard lag. Men liep buiten in het
park Daar plukte Evelaar een heerlijken
rozeknop. dien Jane bewonderd had. Zg
nam hem blozend aan, droeg hem iu de
band en stak menigmaal het postje van
Zitting van Dinsdag 19 Februari 1907.
De eerste zaak, waaraan we heden onze
persmuskieten-nieuwsgierigheid konden be
vredigen was contra mynhoer Hendricus
Franciscus Antonius Stevens, een soortement
decoratieschildersknecht uit Haarlem waar
mijnheer de penseelridder nu uit anderen
hoofde goed en wel gevangen zit, terwylhy
onder vaderlijk geleide van een politie-agent
dit „uitstapje" naar Alkmaar mocht maken.
Stevens, een tenger 24-jarig kereltje, met
een waren zin van het schoone bedeeld, was
in de vorige maand met een kennis uit
Amsterdam een lid van de schoone sekse
in Alkmaar gearriveerd, eigenlijk met het
doel om, zooveel de gelegenheid dat toeliet,
te stelen.
Althans, toen hy' hare schoonheid met zijn
geoefend schildersoog genoegzaam had bewon
derd, ging hjj alleen op marsch om „zaken
I te doen."
En 't marcheerde nog al welletjes. Eerst
1 ging hy' den 17den van Louwmaand een
bierwagen stelen van den bierbottelaar Sipke
van der Wy'k, welk rijtuig toen in een steegje
nabij de Laat stond en door mijnheer Lang-
vinger voor een appel en een ei werd ver
kocht aan den kastelein Schuit in de „Reuzen-
fonograaf," een wolkekend café op 'tRitso-
voort. 't Was Schuit vóór en Schuit na,
vrouw en kinderen hadden den armen Stevens
verlaten, die voorgaf, den boel te willen
verkoopen. Hy was brouwer voor iemand
en de bierwagen, zie je, die was voor Schuit
te koop, voor een paar guldens maar. En
Stevens die naar Den Haag wilde, wou zoo
mogelijk over 2 maanden terugkomen en
dan wou hjj op billijke voorwaarden den
wagen weer van Schuit torugkoopen
kortom, hjj praatte don Reuzenfonografist om
en do koop word gesloten. Konteekenen, dat
hij van de bierbrouwerij „De 3 Hoefijzers"
was, had de wagen niet; wél stond er oen
plaatje van do Kon. Bierbrouwerij op. Toch
miste de eigenaar gauw zyn middel van
vorvoer en maakte d'r zooveel werk van,
dat de zaak voor 't gerecht kwam.
Op 's Presidenten desbetreffende vraag
toonde Schuit zich nu wel genegen om don
bierwagen aan Sipke over te doen voor de
f2.—, die 't rijtuig hem had gekost, maar
Sipke moest hem bovendien de schade ver
goeden, geleden door't sluiten van de „Reu-
zenfonograaf," telkens als hy, Schuit, naar de
rechtbank moest. Yoor die magere 2 kwartjes
getuigengeld afstand kreeg hij als Alle
rnaarder natuurlijk niet betaald kon hjj
zyn zaak niet sluiten! De President, beduidde
het heerschap, dat het voor hem zaak was,
niet to pogen winst uit dit geval te slaan.
Schuit echter verdedigde zyn eens ingeno
men standpunt hardnekkig: Stevens was in
nood 't was ongeregeld goed later
zou Stevens don wagen weer torugkoopen
en Schuit heeft bovendien, zooals hy zelf
zegt, al jaren zulke zaakjes by de hand
Laten we ons echter met Stevens nog even
bezighouden en hom op den voet volgen als
hy wat later in den avond van 17 Januari een
koperen gewicht van één pond uit een Alk-
maarschen slagerswinkel ontvreemdt.
Ook dit grapje komt echter aan 't licht en
hij krygt het terdege op zijn brood, nu de
vierschaar toch met hem bezig is.
Groote armoede geeft beklaagde voor als
motief voor zijn wandaden. En dan was hy
by 'tplegen daarvan erg dronken geweest!
Daarvan wilde de O. v. J. echter bitter weinig
gelooven, want de verzinsels van beklaagde
wijzen er op, dat hij terdege by de pinken
was bij 't plegen der diefstalletjes. Veel goeds
valt er overigens niet van hem te zeggen,
't Vorige jaar heeft hy 3 maanden gezeten
wegens diefstal. Nü ondergaat hy voor diefstal
te Haarlem 4 maanden gev.; bovendien heeft
hy vroeger al 2 maal wegens verduistering
en diefstal 2 maanden en 3 maanden gevan
genisstraf ondergaan.
Hij wordt nog van meerdere dingetjes
verdacht, dan die welke hom by' dagvaar
ding zyn ten laste gelegd, maar daar
over wil Mr. Cnopius 't nu niet hebben.
Liever wijdt Z. E. G. nog oven een woordje
aan getuige Schuit on zegt: we willen aan
nemen, dat deze, toen hij voor f 2.— den
bierwagon kocht, geen kwaad zagal is
het heel goedkoop! We zullen hem op zyn
eerlyk gezicht gelooven. Maar, indim hy
eerlyk wil blijven on we willen gelooven
dat hy dat gebleven is toon hy' den goed-
koopen wagen kocht, dan moet hy géén
schadevergoeding van Sipke gaan eischen,
want die praatjes over geloden schade zyn
zeer onbeduidend. Immers, de vorige maal
moest hy te 10 uur verschijnen en een uur
later kon liy alweer naar huis, dus is 50
cent vergoeding daarvoor al moet de
Rouzenfonograaf dan ook gedurende dien
tijd gesloten worden zeker geene schade.
Met die lading kon dezo Schuit netjes naar
huis varen.
Stevens werd wegens diefstal 2 maal ge
pleegd, nog wel by recidive, bedacht met
haar kleine neusje daarin. Het was een
mooie donkerroode roos.
Ook daar maakte zg geen geheim van,
hoe haar mijnheer Von Evelaar beviel.
Zjj vond iets zelfbewust?, mannelijks en
koens in zgn wezen. Ja. zoo een rustige,
mannelijke koenheid. Jane was zakar, dat
in menschen als Evelaar iets beteokenends
moest steken. Er was bepaald ook iets
romantisch aan hem
O, het was zoo lief, zooals Jane met
iemand kon dwepen.
Vóór zjj afscheid nam, moesten allen
nog eens naar Essenbach. Elinore was in
eso buitengewoon opgewekte stemming.
Zij sprak meer en luider, dan anders haar
gewoonte was, en zg had JaDO den gan-
schea weg langs over haar dwepen met
Paul geplaagd Het had allen schjjn, alsof
zg Jane cea weinig in de engte wilde
drüven.
En zg trof het goed. Toen men Essen
bach bereikte, had zg Jane reeds verle
gen gemaakt, zoodat deze haar gewone
zekerheid had verloren.
„Pas op voor mg, Jane, pas op," zeide
zjj tenslotte lachend.
Ea dan nam zg Paul in het verhoor.
Werkeljjk. het moest als een kleine biecht
worden. Dan merkte zy, dat mon haar
zoo aankeek, alsof men de scherts niet
verstond, en men haar gedrag zeer onge
woon vond. Toen werd zg eensklaps stil
en keek naar den grond.
Dan zeide zg „Kunnen wjj niet eens
het een of ander ondernemen, omdat Jane
morgen reeds heengaat Neer Kunnen
wjj iiot? Wanneer de oude orgeldraaier
hier nog was, dan zou die ons wel een
dansje weten te bezorgen."
een jaar gevangenisstraf.
Nu kregen we 't met een Snoek te doen,
een grooten dubbelen Snoek, die midden in
de Zuiderzee en wel op Urk het eerste
levenslicht zag en nu van de eene naar
de andere plaats trekt, waar maar
visch is te vangen, want daar is hy op
verzot. Trouwens, dat is met al zyne soort-
gonooten zoo. Hy houdt eigenlijk te Enk
huizen verblijf, doch was in 't laatst van
December te Den Helder, 't Was de 25ste,
en eerste Kerstavond alzoo. Visscher Snoek
en een vroegere kameraad van hem, Maarten
Bakker genaamd, waren zooals dat vrome,
geloovige en oppassende visscher]ioden be
taamt, ter kerke getogen, vol stichting in
't gemoed. Toch besloten ze, na 't uitgaan
der kerk, er gauw eentje te pakken. En
dat werd er van één spoedig meer. De
gevolgen laten zich denken. Nuchteren wa
ren ze al spoedig niet meer; nog wat
goede kameraden in de dorstigheid waren
spoedig gevonden in de porsonen van de
visschers Hendrik, van der Heide, Gerrit
Rezelman, Kuiper en Johannes Kramer.
Voor de variatie had bekl. in een of ander
bierhuis spoedig met een troepje matrozen
herrie gekregen en verzocht Kramer om
hulp, hem daarvoor één zijner messen aan
biedende. Snoek lykt doorgaans met „scherp"
goed gesorteerd te zyn. Gelukkig dreef
het onweer voorbij. Toen de dappere vis
schers echter in het Ankerpark een wande
lingetje gingen maken, ontstond er weer
ruzie, maar nü tusschen Snoek en Bakker,
omdat de laatste ons Snoekje verwijten deed
over medeplichtigheid aan een diefstal,die hier
voor de rechtbank is behandeld geworden.
Er zat natuurlijk een beste borrel in by
beide kampioenen en de vergevingsgezind
heid was zoo goed als geheel woggespoeld.
Tengevolge daarvan kon een treffen niet
uitblijven. Dubbele Snoek bracht Bakker
dan ook een geweldige steekwond toe, zoo
dat de getroffene by Dokter Van der Lee
werd gebracht, die de eerste hulp verleende,
waarna Bakker werd vervoerd naar het
gemeente-ziekenhuis, waar de Directrice, mej.
Antoinette Brouwer, hem verder behandelde.
Ruim 3 weken duurde het, eer Bakker van
't grapje in zooverre was bekomen, dat hy
als hersteld kon worden ontslagen. Eene
vervolging werd tegen don ruwen Snoek inge
steld en heden was de roofvisch de rechts
zaal ingezwommen tot vlak voor 't bokke-
beuntje.
De heer Officier vond 't een allervreemdste
wyze van Kersttydviereneerst naar de kerk,
dan naar de kroeg, vervolgens bekkesnyden,
dat de lappen er afvliegen en eindelijk
in de rechtszaal. En dan is 't nog niet uit
te maken, welke gevolgen de steek zal heb
ben! Die ban Bakker's dood nog wel ver-
oorzakon I (Ook wel bemoedigend voor
Bakker, die als getuige present was en er
heusch uitzag als 'teeuwige leven) De
O. v. J. vond 't feit vry ernstig en eischte
wegens mishandeling met toepassing van
art. 300 Wetb. v. Strafr., 6 maanden gevan
genisstraf tegen Snoek.
Gerardus van der Lee, een 49-jarig aan
nemer te Medemblik, heeft het den 17den
Januari j.1. met zijnen stadgenoot, don in
de Nieuwstraat wonenden manufacturier
Jacob Koop, terdege aan den stok gehad.
Het is van algemeens bekendheid in het
oude West-Friesche stadje en ook wel
daarbuiten dat dit tweetal vroeger
dikke vrienden thans sinds eenige jaren
het ezeltje héél slecht samen kunnen rijden.
Meermalen zijn zo al voor de rechtbank ge
weest, de éën als beklaagde, do ander als
aanklager, en nog alty'd is 't twistvuur niet
uitgedoofd.
Ook nu was 'fcwoer een recktzaakje ge
worden. Van der Lee schold Koop uit voor
allerlei moois, toen hij hem op de Kaasmarkt
tegenkwam, en Koop wilde dat van zyn
vroogeren vriend maar niet hooren en liet er
hem wegens boleediging tusschendraa'len.
Ieder der partyen betuigde natuurlijk met
grooten ijver zijne onschuld, maar o, 't is
zoo moeilyk uit te maken, wie gelijk heeft.
Kun je Van der Lee gelooven, dan heeft
Koop al vanaf 4 December 1899 getracht
hem arm te maken; hy maakt me dóód,
heeren! luidde 'tweemoedig.
Koop daarentegen beweerde, dat hy Van
der Lee nooit iets in don weg legt. De man
begint zelf! En de President, èn do Officier
wezen er met nadruk op, dat het voor de
heeren Van der Lee en Koop het verstan
digste mag heeten, wanneor ze elkaar zoo
veel als eenigszins mogelijk is, uit den weg
gaan, indien ze het toch samen niet kunnen
vinden. "Was de eisch de vorige maai f 10,
nü diende dio hooger te zyn, want het moest
daarmede wel „sempro crescendo" wezen,
wil het tot leering strekken. Mr. Cnopius
requireerde tegen Van der Lee dan nu ook
f20 boete, subs. 10 dagen hechtenis, wat
dezen niet erg aanstond, want hy wilde,
assieblieft heere lagere boete I
De volgende beklaagde was de 29-jarige
visschersknecht Adrianus over de Linden,
„Elinore, Elinore 1" zeide de barones,
en schudde het hoofd. „Mgn lief kind I
je bent vandaag in een zeer zonderlinge
bui."
Marianne riep echter in verrukking: „Ik
heb n nog nooit zoo vrooljjk gezien,Elinore.
Ja bant waar zooals dea vorig8n winter
toen ge Wied bezocht en wij in de bal
gedanst hebben. Dat was een kostelijke
dag
„Ik wil jelui wat voorspelen!" zeide
Elinore en zg liep vlug naar don vleogel
en speelde eenige dansan in een razend
tempo.
Eindelgk maakte zg een kleiae pauze en
probeerde dan een eenvoudige, oude malodie,
die haar te btanen schoot. Als iets uit lang
vergeten dagen.
„Kent niemand van u dat?" vroeg zg.
Niemand kende het.
„Ik had gaarne geweten wat het was."
zeide zg, toen zg den vleugel sloot, „Ik
heb het jaren geleden gods hooren zingen."
Den volgendon dag, in het laatste uur,
was zjj met Jane in de kamer, en het
stemde haar een weinig treurig, dat zg
weer afscheid van elkaar moesten nemen.
Jane was aan het pakken.
Nu trad zjj aan het venster. Daar stond
de kleine, shake vaas, waarin al deze
dagen don geurende donkerroode roos had
gestoken. De knop had de bladeren ge
opend. Jane haalde hem uit het water
droogde den stengel zorgvuldig, bakeek de
bloem opmerkzaam en zeids „Kjjk eens,
hoe mooi ds roos nog is. Ik neem hem
mee."
„Kén roos—", zeide Elinore.
„Ter berinnering, weet ge 1 Het Was