Zonnestofjes. Zondag 21 April '07. 5le Jaargang. No. 4249. TWEEDE BLAD. 10 FEUILLETON. Gemengd Nieuws. INGEZONDEN. LXXXV. Niet om het kwartje van 't entrée al zou 't twee kwartjes gekost hebben of nog meer ben ik niet naar St. Lucas geweest; maar alleen, omdat ik er tot nog toe geen tyd of moed toe had. „Arti et Amicitiae die 'n voorjaarstentoonstelling houdt in haar gebouw aan het Rokin, ben ik 't eerst gaan zien, omdat ik daarvan zooveel goeds hoorde, omdat ik ervan in do cou ranten las, dal. ze „zooveel gedegener, serieuzer1' was dan die van St. Lucas in 't Stedelijk Museum, (Suasso), omdat ze „niet zoo rammelde." Zoo stond 't in de cou ranten, en daarom ben ik naar Arti gegaan, en ook omdat ik er toch 'n boodschap had waar de premie bleef van 1906, de „Kruis- zegen", die ik nu toch al lang had moeten ontvangen, zooals alle leden der „Yereeniging ter bevordering van Beeldende kunsten". Misschien had ik wel 'n prjjs, 'n „Mesdag" of 'n „Maris" of zooiets, en hield men my zoolang mogelijk de verrassing verborgen. Maar 'n prijs had ik niet en de premie zou my' in den loop der week tegen voldoening der jaarlyksche contributie worden thuis bezorgd. En toen ben ik en passant al nam 't twee uren de voorjaarstentoon stelling wezen bekyken, de tentoonstelling dan die niet „rammelde". Maar toen ik er vandaan kwam, had ik niet den moed naar Suasso te gaan, en den anderen dag ook nog nieten nu hoop ik maar, dat ik 't in de volgende week zal kunnen doen, anders is er een hiaat in mijn kunstbeschouwing. Neen, 't was heusch niet om 't kwartje. Menschen als wjj kijken daar niet op, kunnen daar niet op kyken, zelfs op geen tien gulden, als de omstandigheden dit eischen. 'n Journalist 'n mensch die stads brieven schryft over tooneel, opgebroken straten, ingestorte huizen, weggeloopen ambtenaars, dienen alles te weten, ten minste zoo ten naasteby, en daarom loopt hy overal binnen, om wat te weten, en vraagt niet eerst: hoeveel kost dat? Hij klopt kalm aan by den Raad van Beheer van de „Koninklyke" en informeert naar de ver schillende salarissen dor artisten. Of hy antwoord krygt, is dikwijls 'n tweede vraag. Maar hy doet 't. Hy spreekt straatmuzi kanten aan en vraagt wat ze zoo gemiddeld per dag verdienen. Van de meeste kellners in Amsterdam weet hy dit op 'n prik. De kosten van groote en kleine wasch kan hy u binnen 'n minuut zeggen, als hy 't aan tal personen maar mag weten, die „be- wasschen" moeten worden. Hy gaat om met tooneelspelers en schilders, met domi néés en handelsreizigers en is gewoonlijk even arm als zy. Hy moet, om iets te weten te komen, zich al tyd min of meer van den domme houden, en toch over alles meepratenover 'n mooie preek en 'n vervelende, over 'n goede créatie of 'n slechte, over alles wat er gebeurt en op zy'n weg hem tegen komt. Er zou over 't be drijf van zoo'n man 'n lierdicht geschreven kunnen worden, 'n stuk epiek, zooals Beets jdat deed over „'n Hollandschen jongen", want zy'n bedrijf, of liever zy'n arbeid voert hem op duizenderlei wegen, waarop andere menschen niet komen. Maar daarvoor moet hy ook trachten zooveel mogelijk te zien en te hooren; daarvoor mag hy ook, wanneer hiertoe de kans hem wordt aangeboden, nooit die kans laten voorbijgaan, en stapt hy eenmaal binnen, zyn beurs gereed houden. De omstandig heden zouden hem kunnen dwingen af te dingen op 'n broodje met kaas, of op 'n paar halve zolen, maar nooit op 'n entrée. Dat betaalt hy zoo kalm en zoo bereid willig, alsof 'n ander 't voor hem doet. En misschien is dit ook zoo. Misschien is er menig uitgever Nu ja, ik meende 't woord niet uit te spreken, maar nu doe ik 't toch, al is 't by ongeluk mis schien is er menig uitgever, die hier de verborgen „power is behind the throne." Zonder uitgever geen Jawel, maar hierop ga ik niet in; ik zou tenslotte myn eigen ruiten ingooien; 'n mensch moet altyd voorzichtig wezen in zyn lof. Dit hebben uitgevers my geleerd. Dus niet ter oorzake van 't kwartje. Waarom ik dan niet naar 't Suasso ging? Misschien begrypt ge't, zonder dat ik'tu zeg. Twee groote en twee kleine zalen zyn in Arti gevuld ja, gevuld is goed met schilderstukken; en er zijn stukken by, die niet alleen 't bekyken, maar ook 't koopen waard zyn. Dit is byna altyd 't geval met die soort dingen, die geen pretentie maken. Om zoo'n heele tentoonstelling te gaan be spreken, nummer voor nummer, is geen doen; maar enkele ervan nemen zoozoor uw aan dacht in beslag, dat ge 'r even uzelven om vergeet. Een van die kleine, minst preten tieuze dingen, is blikken bakje met eieren" van Kloris Verster. Toen ik er naar stond te kyken, had ik 't voorrecht in gesprek te raken met 'n vriendinnetje uit myn jeugd, die ik hier ontmoette, en die reeds sedert jaren op 't gebied van kunstschilderen lau weren plukteen 't deed my genoegen voor myn eigen smaak en eigen kunst waardeering, dat z\j myn oordeel over dit meesterstukje bevestigde. Zelden heb ik 'n zoo eenvoudig onderwerp, 'n zoo weinig „gewild" stilleven, zoo waar zien weergeven. Aan denzelfden wand hangt 'n „jonge moeder met kind" van Simon Maris, hetzelfde dat drie maanden geleien 'n week lang bij BufFa heeft gestaan. De- naam „Maris" heeft in Holland 'n ge schiedenis en 'n reputatie te handhaven, doet verwachten, en waarlyk, deze zoon of neef van het beroemde schilders trias stolt niet teleur. Zooals 't niet voldoende is 'n boom, ik bedoel den vorm van 'n boom, of 'n huis, ik bedoel den vorm van 'n huis, te schilderen, zoo is 't ook niet voldoende 'n menschen- gezicht te schilderen, ars 'n mensch moet worden woergegeven. 't Is by den boom niot te doen om zijn stand, om zyn takken, om zijn blaren, om zyn kleur, maar om de aan doening, die u bevangt uit dit alles tozamen. Wat vertelt u die boom? Wat gaat er in u om, als ge dien boom aanky kt on dien boom laat kyken naar u Klinkt dit vreemd Welnu, ga dan eens naar 't Suasso, en ga daar eens zitten voor „het boschgezicht met water" van Daubigny, en luister dan eens naar 't teere, sprookjesachtige verhaal, dat die schildery u doet. Schilderyen kunnen praten, al zyn er menschen die dit niet gelooven. Ga eens naar 't Mau ritshuis in Den Haag en hoor daar eens, hoe 't spookt en jammert in 't hart van don Saul, dien Bembrandt ons naliet. Zie datzelfde beeld eens in 't Suasso van Israëls, en blyf dan beweren, als 't u mogelijk is, dat schilder stukken niets anders zijn dan stukken doek met wat verf orop gesmeerd. Mij is 't niet mogelyk. 'n Goed schilderstuk is 'n open baring van ziel, 'n bekentenis, duidelijker soms dan menige biecht. En als 'n publiek redenaar, die tot taak heeft menschen op te voeden, 't goede en schoone by menschen aan te kweeken, 'n predikant bijvoorbeeld, 'n leeraar, 'n onderwijzer, geen onderwerp zou weten om te behandelen, laat hy dan gaan naar een dier tempels, waar kunste naars, schilders, dichters, heroën en profeten hun ziel hebben uitgejubeld en uitgesnikt in hun werken; laat hij dan gaan met 'n onbevangen hart en luisteren naar al die stemmen uit Verleden en heden, en hooren wat deze hem te zeggen hebben, 'n Onder- werp vindt hy niet, 'n bepaald onderwerp, maar hij zal aangedaan worden, ontroerd, bewogen, bozield, en zonder zelf te weten hoe, zal hy in extase uiting geven aan zyn enthousiasme. Enthousiasme nu wil zeggen vervuld zijn van God, vervuld zyn van de hoogste geestdrift. Een boom schilderen kan ik ook wel, en 'n menschengezicht misschien ook, twee i ooren, twee oogen, 'n neus en 'n mond zyn wel saam te brengen, maar hebt ge dat aapje gezien in Suasso, dat kleine aapje dat daar zit te sterven van heimwee? 'n Aapje kan iedereen wel schilderen, maar zóó'n aapje niet, zulke oogen niet, zulk 'n smart niet. Heel ver weg, diep verborgen, voor den opporvlakkigen bekyker nooit te vinden, ligt de innige waarde van dit schilderstuk. Die ruige huid is maar byzaak, dat lekkere warme, wollen dekentje is maar byzaak, maar de ziel van 't aapje, de ziel, die niet in kleuren kon worden weergegeven, die doet 't 'm. 'n Schilder, die niet weet wat pyn is, zou Maar 'n ziel is iet3 zeer eigenaardigs; de een wordt verteerd door haar adem, gehei ligd door hot vuur dac in haar brandt, en de ander vermoedt zelfs haar bestaan niet. Haar aanwezigheid is misschien wol afhan kelijk van hem of haar, die haar zoekt. Als iemand zoekt naar den eersten oorspong van den eikeboom, zal hy dien waarschynlyk niet vinden; maar Buddha vond hem in het ledig van den eikel. Waardeering,bewondering, liefde houden gelyken tred met de waarde van het gevondene. Voor my is 'n boek zooveel waard, als ik er ziel in vond; Adja is voor my meer waard dan tien andere honden, die van zuiverder ras zyn dan hy, maar zulke oogen niet hebben, en zoo'n nobel karakter niet'11 vrind mag stotteren of door zyn neus praten, 't komt er maar op aan of hy in staat is tot zielenruil, want daarvoor is 'n „ziel" noodig en daar zit ik om verlegen. En al kon ik nu de mooiste vrouw van Europa krijgen, met al do zeven schoonheden, die goden haar geven konden, en ze zou zielloos zyn, b.v. dooie oogen hobben of geen zier temperament, geen greintje extase, geen sikkepit van datgene wat ik niet zeggen kan, geen goed heid, geen teerheid, geen liefde, 'n stuk marmer, mooi marmerjwelnu, dan zou ik haar niet begeeren, ook niet al bracht ze 'n ton mee. En als ik in 'n onzeker oogenblik aan haar vastgeketend was, dan ging ik er toch binnen drie weken van door. Maar dat alles keert om, als er ziel is. Wat kan 't my schelen, dat Adja zyn bek van binnen eigenlijk pikzwart moest wezen en nu bloedrood is? Wat kan 't my sche len, dat zyn ras niet zuiver is? Zyn ziel is des te zuiverder. Wat doe't er toe dat de banden van myn Ilias, van myn By'bel, van zooveel andere dierbare boeken niet onberispelijk zyn? Als ik u iets van hun inhoud voorlees, denkt ge aan heel de ban den niet meer, omdat hun onaanzienlijk uitwendig geheel wegvalt by hun inwendige waarde. Doert 't m.y, als myn vrind 'n hoofd heeft zoo kaal als 'n biljartbal, wanneer ik woet, dat hy zichzelven vergeten zal om mijnentwil? Kees en Willem on Anton mogen voor myn part gerust hun schoonen scheef loopen en kalm tnyn laatste flesch St Einilon „soldaat" maken; als do nood aan den man komt, ga ik ongevraagd aan hun tafel zitten, wetend dat ze ook niet anders wenschen zouden. Want vriendschap is nog iets anders dan naast elkaar loopen, en 't spottend zeggen van „les habits de mes amis sont mes h'abitskan tusschon menschen met '11 ziel wel eens ernst van ziel worden. Zou myn geluk er onder lijden, als ik verliefd werd en liefde gevoelde voor '11 meisje, die wol drie valsche tanden had en 'n sproetje in haar nek en 'n wijnvlek aan haar enkel, als ik wist, dat zij voor myn heele leven van toewijding, 'n heel hart vol liefde en goedheid in de plaats gaf? Dat kan toch nietPrjjs voor prijs is do voor waarde van ons gemeenschapsleven, maar 't kostbaarste dat wij elkander geven kunnen is niet iets uitwendigs. Wie ooit waarach tig hoeft liefgohad, weet dit by ervaring. Mijn eigen lief oud moedertje was de oog appel van myn kloeken vader, die maar niet oud worden kón was de afgod van haar kinderen, die altyd maar tevergeefs trachtten af te doen die schuld van ziol en liefde, die zy tegenover hun oude moeder wisten dat zy hadden. Daar leeft 'n menself boven zijn uitwendig wezen, en die mensch is 't. dien wij liefhebben. En zoo is alle liefde en alle waardeering. Zoo hebben wy onze ouders lief, zoo waar- deeren wij onze vrienden, zoo voelen wy ons aangetrokken tot soms schunnige boe ken, zoo staan wy tegenover alles wat ons nadert met ziel. Zoo staan wy ook voor 'n schilderstuk. Hoe knap, hoe wonderlijk knap is die „moeder met haar kind" van Simon Maris maar 't meest wonderlijk, omdat uit die beidon ons zooveel warmte en innigheid tegemoet komt. Dat is ook 't geheim van do „oude damevan Therèse Schwarlze, van dat „Oostersch vrouwenhoofdvan Monniken dam, van de stukken van Mesdag, Willy beste te spreken. Ik had kunnen antwoor- kwetsends mede, integendeel, en ik zou aan den, dat ik de eerste niet was, en de beste nog minder; maar ik zei niets en bleef wachten, in 'n restauratie in de buurt, op myn vrind Mauritz, die intusschen'n bezoek by hem aflegde. Toen hy er vandaan kwam, had hy 'n paar krabbels by zich en 'n hoop te ver tellen. Praat Maris zoo druk? vroeg ik. het gezegde van genoemden schrijver willen toevoegen, dat het vaak voorkomt dat de naam, hier meer bedoeld de familienaam, a. h. w. den drager daarvan qualificeort. De hoer Bol heeft die uitspraak opnieuw bewezen on in zyn ingezonden stuk van Zondag j.1. j workelyk getoond, dat hy is wat zyn naam aangeeft. Met diplomatisch talent heeft hy zijn zaak verdedigd. In een vloed van woor- Welnee, hy zegt byna niks. Toen ik den heeft de heer Bol gotracht een onvoor- by 'm binnen kwam, was hij den vloer aan zichtigheid, door hom begaan, niet, het moet 't vegen, en toen hy zag dat ik 't was, zei j eerlijk gezegd, weg te redeneeren, doch te hy: „Zoo, ben jij daar?" Ik wou 'n doek 1 verzachten, te bemantelen. Hier verschoo- oplichten, die over 'n ezel hing, en hy zei nend, daar prikjes uitdeelend naargelang dit alleen: Afblijven^ ik heb 't zelf in geen j voordeel kon geven aan zichzolf en zyn superieuren, of afbreuk kon doen aan zyn van Thijs Maris, trots is van 't ik zoo in Arti ik heb 't zelf maanden gezien. Éven later besloeg hij wat meel, om 'n pannekoek te bakken, maar praten deed hy niet veel. Toen hy eindelijk even ging zitten, liet ik 'm wat zien; maar veel ervan zoggen, doet ie niet. Na wat heen en weer getob, om toch iets erover te hooren, zei-die: „Ken je myn broers?" En toen ik „ja" zei, vervolgde hij: „Nou, Willem is 'n knoeier en Jaap is nog grooter knoeier, maar de grootste knoeier ben ik, omdat ik myzelf ben. Wat zal ik dan oordeelen over jou en over je werk? Dan moet joby groote schilders wezen, die met groote vette letters beginnen d'r naam op het doek te kwasten, en er dan 'n figuurtje of '11 weilandje rond gaan verven. Maar de naam is 't mooiste, 't andere is maar bijzaakom den naam is dan ook te doen. Maar wat komt 't er op aan, wie zoo'n prul schildert, als ik soms doe Ik durf er dan ook myn naam byna niet onder te zetten, wel wetende dat 't toch niemand interesseert." Dat vertelde Mauritz my wiens Bruidjehier de Suasso-Museum. En toon rond liep en al die groote namen zag gy wenscht toch niet, dat ik ze noemen zal? toen dacht ik aan die woorden van Thijs. En die woorden slaan my met beschaming, als ik myn eigen naam zet, onder 'n opstel of 'n vertelling of 'n versje, omdat ik weet, omdat ik intens diep gevoel, dat, als ik wezenlijk iets goeds schrijven kon, ik dan ook te verstandig en te bescheiden zou wezen, om er met vette letters myn naam onder te zetten. Wat kan ons eigenlijk die namen schelen, die vette, groote, in 't oog loopende namon We vragen zelf om werk, om goed werk, dat ons wijzer en beter en nobeler maakt, en zien er niet tegen op anderen onzen naam op te dringen, en 't werk als byzaak te beschouwen. Is dat redelijk Is dat waardig? Hoeveel vodden worden er aan den man gebracht, litterair of van de schildersbent, alleen maar omdat de naam met zooveel gebrek aan bewustheid van eigen onbeduidendheid er onder wordt gezwab berd Kent ge de theorie van Laplace Die punt in 't midden, dien cirkel er om hoen? Dat symbool van niets weten en zich dan te verbeelden alles te weten, en van iets te kunnen en iets te weten, en dan met be schamende zelfkennis te moeten biechten ik kan en ik weet niets Och, ververs, och, papierverknoeiers, och, beste H. d. H., ga naar Thijs Maris en hoor uit zjjn mond en neem het aan met 'n leergierig hart, dat ge allemaal stumpers zjjt, dat uw wallende lokken apekool is, dat uw puntbaardje u niet tot kunstenaar wydt, dat uw tyd beter besteed kan worden met pruimen en krenten te verkoopen, met klompen te maken, met aardappelen te poten en kool te planten, en dat uw naam,' uw vetgedrukte naam heelemaal niets be- teekent, omdat gij zelf 'n nul zyt, 'n groote nul. A.ls ge wezenlijk wat waart, zoudt ge niet zoo dik en zwaarwichtig doen. nooit zoo'n onderwerp waarachtig kunnen J Sluiters on Jurris, van Eeijenbroek, Dakc en ROMAN van OTTO VAN LEITÖEB, 84, 0 Nadat Paul Eiinore had verlaten, sloeg hg het voetpad door het bosch in, door het stille wond met zjjn heerlijke zomer-geuren. Het was hem nu zoo licht zoo aangenaam, te moede, alsof hem iets gelukkigs was over komen. Hg gevoelde zich dankbaar voor iets, wat hg zelf nog niet nader wist aan te duiden. Waarvoor wilde hg eigenlgk dankbaar zgn Waarvoor l Slechts voor een blik? Wat dacht hg wel in haar blik gelezen te hebban? Of voor de verma ning, welke zg hem nog had nageroepen: dat hg 't vooral niet moest vergeten En toch een gevoel van dankbaarheid bracht zgn gemoed in opgewekte stemming. Hoofdstuk XXL Bjj al de vertwijfeling en den opstand, waaraan Eiinore nu ten prooi was, kwam een toeval haar nog ter hulp. De verkla ringen, welke nu tusschen haar en Giston hadden plaats gevonden, hadden 'n einde ge maakt aan de vertwijfeling van een heel stuk leven. Er scheen tusschen hen beiden au een heel andere verhouding te zgn inge weergeven. 't Is 't beeld, dat achter 't beeld aanwezig moet zyn, en daar is 'torn te doen I en dat geeft 't waarde. En zonder dat ver borgen beeld is er van waarde geen sprake, I al was 't nóg zoo goed geschilderd. „'t Is er mee als met sommige menschen zo hebben een gave huid, 'n goed govormd voorhoofd, 'n onberispely ken neus,'n mooien mond met fraaie tanden, alles even prachtig, I en toch zyn ze me nog geen vijf minuten i pratens waard, omdat 't zou blyken tijdver- lies te zyn, en als 't vrouwen waren, zou ik t ze nog niet eens 'n zoen willen geven, omdat ik niet geleerd heb dingen zonder ziel te zoenen. Als er niet anders te bewon deren en lief te hebben valt in schilderij of mensch, dan wat wy zien kunnen, dan is 't 'n bedroefd beetje. Als ik iets liefheb of bewonder, moet 't 'n 7iel hebben, en is die niet aanwezig, dan acht ik 't zoo min myn liefde als myn bewondering waard Franken. Dake wil doen denken aan Dau bigny, maar 't zou verstandiger zyn als hy nooit meer naar Daubigny omkeek en zyn eigen weg ging. Legner is beter, al is zyn werk soms wat slap, en Pic-t Mondriaan moest zoo vriendelijk zyn onder zyn stuk, dat nu in Arti hangt, eens te zetten wat 't voorstelt; want we hebben 't met ons vyven niet kunnen vinden. Hoe is Karsen aan die gouden medaille gekomen van de Koningin Ik woet 't niot. Weet Karsen 't zelf misschien? Zeker, die tint is goed en dat water ook wolmaar wat zyn die wolkon loelyk 1 Toen ik onlangs in Londen was ge weet wel, midden Februari toen had ik zoo'n innige hoop by Thijs Maris te worden toegelaten. Myn vrind zou beproeven my te introduceeren. Maar es hat nicht sollen sein, Thys is niet voor den eersten den tegenstanders, en eindigend met een vrien delijke bereidwilligheid tot het houden eener conferentie. Do heer Bol heeft, zooals gezogd, met talent zyn zaak verdedigd. Doch een zaak die niet goed verdedigbaar is, voert den verdediger zoo gemakkelijk op zijpaden, die aanleiding kunnen geven, zichzelf te willen ontlasten door anderen te bezwaren. Aan dit euvel is ook de heer Bol niet ontkomen. Ik zal er een paar noemen Ten le by de voorgestelde transactie om n.1. f 100 extra te doen bijdragen, scheen volgens den heer Bol het oordeel van den hr. B. daarover niet ongunstig m. a. w. de heer B. scheen ook. wel eenigszins geneigd in die richting te sturen. Vergeef my echter dat ik redenen heb om uw idéé ten sterkste te betwijfelen. Ten 2e, U heeft niot kunnen vermoeden dat handelingen, aan U opgedragen, de goedkeu ring van anderen behoeven. De tyd, mijnheer Bol, van alles afdoen „onder de roos" en van „zooals de heeren wyzen etc." is voorbij. Een lid v. d. Raad of een lid v. h. Armbestuur, dat buiten zyn boekje gaat, moet in het belang van 't alge meen op zyn vingers worden getikt. Ten 3e, zyn volgens den heer Bol, door gobrek aan grondig onderzoek, onschuldige personen beschuldigd. Dat vergrijp wordt door den heer Bol nog al zwaar opgenomen en terecht. Maar mynheer Bol, dat drukt in al zijn zwaarte op U. U- hadt dat kunnen, U hadt dat moeten voorkomen. Gy' hadt in opdracht, de zaak met de betrokken personen te bespreken. Ge zijt in uw opdracht verder gegaan dan de heeren v. h. Armbestuur wonschten en Ge hebt niet juist of niet tijdig verslag uitgebracht van uwe onderhandelin gen. Ge waart vergeten dat er nog Armbe stuurders naast of boven U stonden. Hadt Ge gedaan wat plicht gebood, dan hadden de heeren raadsl.-armbests. my direct kun nen antwoordenniet wy, maar een lid van ons bestuur hoeft, tegen onzen zin, een dergelijke overeenkomst willon tot stand brengen. De zaak was dan met een sisser van de baan geweest. Gij hebt, zeker wel onwillens, de heeren Armbestuurders, die Ge hoog acht, er in laten loopen en wilt dat nu goed maken, door anderen een knauwtje te geven en de ge noemde heeren als verdrukte onschuldjes te laten poseeren. Maar genoeg, het blijven words, words. Tracht met m;j de zaak waar 't omgaat aan te pakken, dan kunnen we ter conferentie spijkers met koppen slaan. Aan de Redactie myn beleefden dank voor de verleende gastvrijheid. Hoogachtend, P. DE ZEEUW. Kolhorn, April '07. De Hemelsein' Weefster. Japansche legende. In de omgeving van Yuldo- nu Tokio- leefde een jongo man, even braaf als onge lukkig. Zy'n moeder stierf van verdriet, om dat zy moest aanzion, hoe de grond, door haar man mot zooveel zorg bewerkt, steeds onvruchtbaarder werd. Hy' had vol droefheid gebonden, tegen 'n heuvel optrekken; werk j Xe™ kV derf avoï ^fSrouden^ader August i alice. Zie, dat was voor mU te verzorgen, totdat dio ook eindelijk sterven x m j. Hi, 1' ging. Niets was er overgebleven, geld noch in my op te nemen. Dat roept gedachten goed om zyn vader behoorlyk te begraven op van zoo groote toewyd ng en liefde, dat vork^cbt b\j zieh als slaaf. ymet het verlies ze u in staat stellen met liefde u zelvon te zijner kon do' }<latsto plicXn tegenover zyn, vader vervullen. Met gebogen hoofd, zy'n verloren vrijheid betreurende, j diende hy zy'n meester, ijverig en trouw. Op zekeren dag vorscheon hem oene vrouw van Waar was ik ook weer? O ja, in Arti. Ik zag daar de buste van Pasteur, van den grootsten Franschman der negentiende eeuw maar 't mooist, 't allermooist van heel de tentoonstelling vond ik vier paarden in gips, die 'n paar boomen, onder aan 'n wagen gen 'n 1 van August Falice. Zie, dat was voor my onzegbaar aandoenlijk om naar te kijken en j ging. Niet3 Was er overgebleven, geld noch wijden aan 'n bescheidener taak, on u inni bewust doen zijn van uwfalend pogen, uw voortdurend jammerlijk verdwalen op de hooge wegen der kunst. Zal ik dezen brief nog langer maken? Ik durf byna niet. Zal ik er 'n oordeel moe hebben uitgelokt, dat '11 vonnis wozen kan? 't Zy zoo. Ik heb gepoogd eerlijk te zy'n. Geachte Redactie Ik meen dat het Mr. Jacob van Lonnep was die ergens neerschreef, dat veel menschen een naam dragen, die vaak by hun persoon past. Mr. van Lennep bedoelde daar niets die op hem toe- verblindende schoonheid, trad en sprak „Ik wil U eon gunst vragen. Ik ben alleen en verlaten, neom my' tot uwe vrouw, ik zal U trouw on nederig dienen en U in uwen nood bijstaan". „Helaas!" antwoordde de jonge man, „hoe graag ik dat ook zou willen, dat kan onmo gelijk, niet alléén dat ik niets bezit, ik heb zélfs geen beschikking meer over myn per soonlijke vryheid." „Dat alles verhinderde of belette U niet, ik ben buitengewoon bedreven in het zy de- weven, breng my maar by uwen meester; van zyne toestemming houd ik my verze kerd." treden. De vorm en wjjze van hnn omgang zag er natuurlijk uit. Ja, onderden invloed van het tragische keerpunt in hun leven, schenen zg nu weder kserig zich in te span nen, elkander recht te laten wedervaren. De geweldige stap, tot welken zg nu samen besloten waren, had een last van hunne zielen afgewenteld. Daarom werd door een toeval Eli- nore's kalmte van gemoed nog eenmaal aan 't wankelen gebracht. De vrouw van den jager kwam .paar Wied, om van haar afscheid te nemen Een der groote honder, welke op den hof lagen, viel op haar aan en wierp het zwakke vrouwtje, dat doodeljjk ontstelde, op den grond. Toevallig was Eiinore, die in de hal was, getuige van dit tafereel, hetwelk zich zoo plotseling afspeelde. Doch zy zag dadelyk daarep, dat Gaston, die aan de andere zjjde bg de automobiel stond, dit onheil zeer gemakkelijk had kunnen ver hoeden. Het verbitterde haar geweldig, dat hg het niet deed, omdat het maar ds vrouw van den jager was. Hjj had steeds onwelwillend over dat menschenpaar gespro ken. Hermine was dadelyk toegesneld en nam Kaspar's vrouw met zich mede, om haar gelegenheid te geven zich van den schrik te herstellen. Eiinore was woedend over Gaston's ge drag, die da nijdige honden zeer goed kennende, alles had aangezien en geen hand had uitgestoken om te helpen. Toen hg de hal betrad, kionkea hare woorden scherp en verwgtend het was niot onmo- gelgk, dat er een beleediging aït klonk, In den beginne luisterde Gaston zwijgend toe. Daarna verdedigde hg zich teg-m haar ver wjj t. En hjj voegde er aan toe, dat hjj het niet voor mogeljjk had gebonden, dat zy nog weder op zulk een wy'ze tot hem sprak. „Alsof ook niet ik my geweld aandoe, niets meer te zeggen", eindigde hg. „Niets b*let u zulks te doen", antwoordde Eiinore. „Vooral nn niet meer. Ik heb u nooit willen dwingen, uwe meening achter te houden Ja, hjj had haar toch nog ieto te zeggen. Dat eene hinderde hem dikwgls zoo ge dacht. Het moest worden uitgasproken. Ook had hg, zonder het zichzelf direct te willen bekennen eigenlgk steeds op de gelegenheid daartoe gewacht. „Na ja, E'inore I" zeide hg nu op hef tiger, ongeiuldigen toon. „Omdat het zoo is, wil ik u toch met een enkel woord wat vragen. Het moet tooh eenmaal tusschen ons beiden worden uitgesproken. Ik denk dat niemand my daarvan een verwyt kan maken, ook nu niet. Het is eenvoudig dit, ik wilde eindeljjk wal eens weten Is het waar, dat gjj kort vóór ik u heb ge vraagd, dan student Ecker hebt bszooht, dat ga bg hem op zgn kamer bent gegaan Is dat waarheid of niet Er mag daarvan niet hot minste waar zgn zist ga niet hot minste, geringste." Hier kwam nu onverwacht een geweldigen honw, die haar diep treffsa kon. Zg was hopeloos daar tegen. Maar zg kon instaan voor alias wat zg had gedaan, En zg was daartoe bereid L\ngzaam antwoordde zg: „En toch ia dat volkoman waar". Hjj zag haar eon oogenblik als we zin loos aan. „Het ia waarl" riep hjj. „Bjj God, het is waar 1 Mjj komt bet voor, alsof ik droomde. Men heeft het mjj eens in een anoniem brief mtegvdeeld en ik was niet in staat om het te gelooven". „Ik had dezen man gekrenkt, diep belee- digd", zeide zjj, „en wilde dat weer goed 1 maken. Ik was in de war en wist nau welijks wat ik d*ed, Zeker, ik had het niet moeten doen, maar Hjj wilde haar in da rede vallen, maar zjj liet dat niet toe. „Nsen Ivoer zg scherp voort. „Jjj hebt, zooals ik zei, verkeerde inlichtingen op je laten werken en moet mjj ook nu toestaan, dat ik z?g hoe alles zich heeft toegedragen. Ik hoorde, dat jelui hadden geduelleerd, en dat Ecker zrer zwaar, ja doodelgk gewond was. Ik voelde, dat ik daarvan de aanlei ding was „Zoo Gaston lachte krampachtig. „Pardon 1 Je zegt mjj eigealjjk meer, dan ik mjj veroorloofd heb te vragen. Ja zoker, dit is moer, veel meer I Hoe Gjj hebt hem gekrenkt 1 Gjj waart dus in de gele genheid hem te krenken En gjj voeldet u verplicht, hem troost te brengen Had hg zich soms door den een of anderen mede dinger achter-afgezet gevoeld?" „Juist dit moest ik gelooven", zeide Eiinore kond. „Misschien herinnert gij u, dat ik n voor dat bal den cotilloa heb be loofd. Dat had ik vergeten en Ecker'a verzoek voor denzeliden dans aangenomen, zoodat ik later, toen ik daarna mjj de belofte aan jou herinnerde, hem weder moest af zeggen. Diardoor voeide hjj zich bepaald baleedigd, en tegelijk was hat een roden voor hem, jou lastig te zjjn, omdat hjj koa veronderstellen, dat wjj dit gevalletje samen hadden bedacht". „Hoe oeavou.iig!" riep Gaston, „Dat was nu voor eon jonge dame een prachtige aanleiding om des student in porsoon te be ;oaken ea zich bjj hem te rechtvaar digen H „Gaston !a „Ja, nu herinner ik mjj. Man kan om standigheden, die zoo sterk op ons hebban ingewerkt, niet zoo geheel vergeten. Ja waart op dien avond zoo haal erg lief voor mjj dat myn besluit daardoor verhaast werd, Nituurljjk wist ik niot, dat ik met een niet te onderschatten medeminnaar te doen h&d". Elioore stond op. Een gevoel van groote smart, maar ook van ergernis, deed haar bjjaa stikken. „Het is genoeg, denk ik zeide zjj met groote inspanning. Hjj zeide eveneens: „genoog, zeker, genoeg Toen zwegen zjj beiden Eiinore schreed hem langzaam voorbjj en ging daarna de kamer uit. Hoofdstuk XXII, Tegen daa middag kwam mijnheer Von Heim naar Wied. „Evelaar heeft mjj gevraagd, zjjee veront- schuldigiagen te maken, hjj komt morgen" berichtte hjj. „Hjj is eerst vandaag thuis gekomen". Aan tafol verscheen P4ul. Heim varteld9 van »Ua3. Of Elbore wist dat er op do fabriekoa v»n haar vader gestaakt werd Men sprak veel daarover. Heim was van nabjj zjer goed onderricht Er zaten oreer panr sentor, ir. de oers'e p!a-ts Boring. Alles kwam bjj minister

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 3