Zonnestofjes.
Zondag 21 April '07.
5le Jaargang. No. 4249.
TWEEDE BLAD.
10
FEUILLETON.
Gemengd Nieuws.
INGEZONDEN.
LXXXV.
Niet om het kwartje van 't entrée al
zou 't twee kwartjes gekost hebben of nog
meer ben ik niet naar St. Lucas geweest;
maar alleen, omdat ik er tot nog toe geen
tyd of moed toe had. „Arti et Amicitiae
die 'n voorjaarstentoonstelling houdt in
haar gebouw aan het Rokin, ben ik 't
eerst gaan zien, omdat ik daarvan zooveel
goeds hoorde, omdat ik ervan in do cou
ranten las, dal. ze „zooveel gedegener,
serieuzer1' was dan die van St. Lucas in 't
Stedelijk Museum, (Suasso), omdat ze „niet
zoo rammelde." Zoo stond 't in de cou
ranten, en daarom ben ik naar Arti gegaan,
en ook omdat ik er toch 'n boodschap had
waar de premie bleef van 1906, de „Kruis-
zegen", die ik nu toch al lang had moeten
ontvangen, zooals alle leden der „Yereeniging
ter bevordering van Beeldende kunsten".
Misschien had ik wel 'n prjjs, 'n „Mesdag"
of 'n „Maris" of zooiets, en hield men my
zoolang mogelijk de verrassing verborgen.
Maar 'n prijs had ik niet en de premie zou
my' in den loop der week tegen voldoening
der jaarlyksche contributie worden thuis
bezorgd. En toen ben ik en passant al
nam 't twee uren de voorjaarstentoon
stelling wezen bekyken, de tentoonstelling
dan die niet „rammelde".
Maar toen ik er vandaan kwam, had ik
niet den moed naar Suasso te gaan, en den
anderen dag ook nog nieten nu hoop ik
maar, dat ik 't in de volgende week zal
kunnen doen, anders is er een hiaat in
mijn kunstbeschouwing.
Neen, 't was heusch niet om 't kwartje.
Menschen als wjj kijken daar niet op,
kunnen daar niet op kyken, zelfs op geen
tien gulden, als de omstandigheden dit
eischen. 'n Journalist 'n mensch die stads
brieven schryft over tooneel, opgebroken
straten, ingestorte huizen, weggeloopen
ambtenaars, dienen alles te weten, ten
minste zoo ten naasteby, en daarom loopt hy
overal binnen, om wat te weten, en vraagt
niet eerst: hoeveel kost dat? Hij klopt
kalm aan by den Raad van Beheer van de
„Koninklyke" en informeert naar de ver
schillende salarissen dor artisten. Of hy
antwoord krygt, is dikwijls 'n tweede vraag.
Maar hy doet 't. Hy spreekt straatmuzi
kanten aan en vraagt wat ze zoo gemiddeld
per dag verdienen. Van de meeste kellners
in Amsterdam weet hy dit op 'n prik. De
kosten van groote en kleine wasch kan hy
u binnen 'n minuut zeggen, als hy 't aan
tal personen maar mag weten, die „be-
wasschen" moeten worden. Hy gaat om
met tooneelspelers en schilders, met domi
néés en handelsreizigers en is gewoonlijk
even arm als zy. Hy moet, om iets te
weten te komen, zich al tyd min of meer
van den domme houden, en toch over alles
meepratenover 'n mooie preek en 'n
vervelende, over 'n goede créatie of 'n
slechte, over alles wat er gebeurt en op
zy'n weg hem tegen komt. Er zou over 't be
drijf van zoo'n man 'n lierdicht geschreven
kunnen worden, 'n stuk epiek, zooals
Beets jdat deed over „'n Hollandschen jongen",
want zy'n bedrijf, of liever zy'n arbeid voert
hem op duizenderlei wegen, waarop andere
menschen niet komen.
Maar daarvoor moet hy ook trachten
zooveel mogelijk te zien en te hooren; daarvoor
mag hy ook, wanneer hiertoe de kans hem
wordt aangeboden, nooit die kans laten
voorbijgaan, en stapt hy eenmaal binnen,
zyn beurs gereed houden. De omstandig
heden zouden hem kunnen dwingen af te
dingen op 'n broodje met kaas, of op 'n
paar halve zolen, maar nooit op 'n entrée.
Dat betaalt hy zoo kalm en zoo bereid
willig, alsof 'n ander 't voor hem doet. En
misschien is dit ook zoo. Misschien is er
menig uitgever Nu ja, ik meende 't
woord niet uit te spreken, maar nu doe
ik 't toch, al is 't by ongeluk mis
schien is er menig uitgever, die hier de
verborgen „power is behind the throne."
Zonder uitgever geen Jawel, maar
hierop ga ik niet in; ik zou tenslotte myn
eigen ruiten ingooien; 'n mensch moet
altyd voorzichtig wezen in zyn lof. Dit
hebben uitgevers my geleerd.
Dus niet ter oorzake van 't kwartje.
Waarom ik dan niet naar 't Suasso ging?
Misschien begrypt ge't, zonder dat ik'tu zeg.
Twee groote en twee kleine zalen zyn in
Arti gevuld ja, gevuld is goed met
schilderstukken; en er zijn stukken by, die
niet alleen 't bekyken, maar ook 't koopen
waard zyn. Dit is byna altyd 't geval met
die soort dingen, die geen pretentie maken.
Om zoo'n heele tentoonstelling te gaan be
spreken, nummer voor nummer, is geen doen;
maar enkele ervan nemen zoozoor uw aan
dacht in beslag, dat ge 'r even uzelven om
vergeet. Een van die kleine, minst preten
tieuze dingen, is blikken bakje met eieren"
van Kloris Verster. Toen ik er naar stond te
kyken, had ik 't voorrecht in gesprek te
raken met 'n vriendinnetje uit myn jeugd,
die ik hier ontmoette, en die reeds sedert
jaren op 't gebied van kunstschilderen lau
weren plukteen 't deed my genoegen voor
myn eigen smaak en eigen kunst waardeering,
dat z\j myn oordeel over dit meesterstukje
bevestigde. Zelden heb ik 'n zoo eenvoudig
onderwerp, 'n zoo weinig „gewild" stilleven,
zoo waar zien weergeven. Aan denzelfden
wand hangt 'n „jonge moeder met kind" van
Simon Maris, hetzelfde dat drie maanden
geleien 'n week lang bij BufFa heeft gestaan.
De- naam „Maris" heeft in Holland 'n ge
schiedenis en 'n reputatie te handhaven, doet
verwachten, en waarlyk, deze zoon of neef
van het beroemde schilders trias stolt niet
teleur.
Zooals 't niet voldoende is 'n boom, ik
bedoel den vorm van 'n boom, of 'n huis, ik
bedoel den vorm van 'n huis, te schilderen,
zoo is 't ook niet voldoende 'n menschen-
gezicht te schilderen, ars 'n mensch moet
worden woergegeven. 't Is by den boom niot
te doen om zijn stand, om zyn takken, om
zijn blaren, om zyn kleur, maar om de aan
doening, die u bevangt uit dit alles tozamen.
Wat vertelt u die boom? Wat gaat er in u
om, als ge dien boom aanky kt on dien boom
laat kyken naar u Klinkt dit vreemd
Welnu, ga dan eens naar 't Suasso, en ga
daar eens zitten voor „het boschgezicht met
water" van Daubigny, en luister dan eens
naar 't teere, sprookjesachtige verhaal, dat
die schildery u doet. Schilderyen kunnen
praten, al zyn er menschen die dit niet
gelooven. Ga eens naar 't Mau ritshuis in
Den Haag en hoor daar eens, hoe 't spookt
en jammert in 't hart van don Saul, dien
Bembrandt ons naliet. Zie datzelfde beeld
eens in 't Suasso van Israëls, en blyf dan
beweren, als 't u mogelijk is, dat schilder
stukken niets anders zijn dan stukken doek
met wat verf orop gesmeerd. Mij is 't niet
mogelyk. 'n Goed schilderstuk is 'n open
baring van ziel, 'n bekentenis, duidelijker
soms dan menige biecht. En als 'n publiek
redenaar, die tot taak heeft menschen op te
voeden, 't goede en schoone by menschen
aan te kweeken, 'n predikant bijvoorbeeld,
'n leeraar, 'n onderwijzer, geen onderwerp
zou weten om te behandelen, laat hy dan
gaan naar een dier tempels, waar kunste
naars, schilders, dichters, heroën en profeten
hun ziel hebben uitgejubeld en uitgesnikt
in hun werken; laat hij dan gaan met 'n
onbevangen hart en luisteren naar al die
stemmen uit Verleden en heden, en hooren
wat deze hem te zeggen hebben, 'n Onder-
werp vindt hy niet, 'n bepaald onderwerp,
maar hij zal aangedaan worden, ontroerd,
bewogen, bozield, en zonder zelf te weten
hoe, zal hy in extase uiting geven aan zyn
enthousiasme. Enthousiasme nu wil zeggen
vervuld zijn van God, vervuld zyn van de
hoogste geestdrift.
Een boom schilderen kan ik ook wel, en
'n menschengezicht misschien ook, twee i
ooren, twee oogen, 'n neus en 'n mond zyn
wel saam te brengen, maar hebt ge dat
aapje gezien in Suasso, dat kleine aapje dat
daar zit te sterven van heimwee? 'n Aapje
kan iedereen wel schilderen, maar zóó'n
aapje niet, zulke oogen niet, zulk 'n smart
niet. Heel ver weg, diep verborgen, voor den
opporvlakkigen bekyker nooit te vinden, ligt
de innige waarde van dit schilderstuk. Die
ruige huid is maar byzaak, dat lekkere warme,
wollen dekentje is maar byzaak, maar de
ziel van 't aapje, de ziel, die niet in kleuren
kon worden weergegeven, die doet 't 'm.
'n Schilder, die niet weet wat pyn is, zou
Maar 'n ziel is iet3 zeer eigenaardigs; de
een wordt verteerd door haar adem, gehei
ligd door hot vuur dac in haar brandt, en
de ander vermoedt zelfs haar bestaan niet.
Haar aanwezigheid is misschien wol afhan
kelijk van hem of haar, die haar zoekt. Als
iemand zoekt naar den eersten oorspong
van den eikeboom, zal hy dien waarschynlyk
niet vinden; maar Buddha vond hem in het
ledig van den eikel. Waardeering,bewondering,
liefde houden gelyken tred met de waarde
van het gevondene. Voor my is 'n boek
zooveel waard, als ik er ziel in vond; Adja
is voor my meer waard dan tien andere
honden, die van zuiverder ras zyn dan hy,
maar zulke oogen niet hebben, en zoo'n
nobel karakter niet'11 vrind mag stotteren
of door zyn neus praten, 't komt er maar
op aan of hy in staat is tot zielenruil,
want daarvoor is 'n „ziel" noodig en daar
zit ik om verlegen. En al kon ik nu de
mooiste vrouw van Europa krijgen, met al
do zeven schoonheden, die goden haar geven
konden, en ze zou zielloos zyn, b.v. dooie
oogen hobben of geen zier temperament,
geen greintje extase, geen sikkepit van
datgene wat ik niet zeggen kan, geen goed
heid, geen teerheid, geen liefde, 'n stuk
marmer, mooi marmerjwelnu, dan zou ik
haar niet begeeren, ook niet al bracht ze
'n ton mee. En als ik in 'n onzeker
oogenblik aan haar vastgeketend was, dan
ging ik er toch binnen drie weken van
door.
Maar dat alles keert om, als er ziel is.
Wat kan 't my schelen, dat Adja zyn bek
van binnen eigenlijk pikzwart moest wezen
en nu bloedrood is? Wat kan 't my sche
len, dat zyn ras niet zuiver is? Zyn ziel
is des te zuiverder. Wat doe't er toe dat
de banden van myn Ilias, van myn By'bel,
van zooveel andere dierbare boeken niet
onberispelijk zyn? Als ik u iets van hun
inhoud voorlees, denkt ge aan heel de ban
den niet meer, omdat hun onaanzienlijk
uitwendig geheel wegvalt by hun inwendige
waarde. Doert 't m.y, als myn vrind 'n hoofd
heeft zoo kaal als 'n biljartbal, wanneer ik
woet, dat hy zichzelven vergeten zal om
mijnentwil? Kees en Willem on Anton
mogen voor myn part gerust hun schoonen
scheef loopen en kalm tnyn laatste flesch
St Einilon „soldaat" maken; als do nood
aan den man komt, ga ik ongevraagd aan hun
tafel zitten, wetend dat ze ook niet anders
wenschen zouden. Want vriendschap is nog
iets anders dan naast elkaar loopen, en 't
spottend zeggen van „les habits de mes amis
sont mes h'abitskan tusschon menschen met
'11 ziel wel eens ernst van ziel worden. Zou
myn geluk er onder lijden, als ik verliefd
werd en liefde gevoelde voor '11
meisje, die wol drie valsche tanden had en
'n sproetje in haar nek en 'n wijnvlek aan
haar enkel, als ik wist, dat zij voor myn
heele leven van toewijding, 'n heel hart vol
liefde en goedheid in de plaats gaf? Dat
kan toch nietPrjjs voor prijs is do voor
waarde van ons gemeenschapsleven, maar
't kostbaarste dat wij elkander geven kunnen
is niet iets uitwendigs. Wie ooit waarach
tig hoeft liefgohad, weet dit by ervaring.
Mijn eigen lief oud moedertje was de oog
appel van myn kloeken vader, die maar
niet oud worden kón was de afgod van
haar kinderen, die altyd maar tevergeefs
trachtten af te doen die schuld van ziol en
liefde, die zy tegenover hun oude moeder
wisten dat zy hadden.
Daar leeft 'n menself boven zijn uitwendig
wezen, en die mensch is 't. dien wij liefhebben.
En zoo is alle liefde en alle waardeering.
Zoo hebben wy onze ouders lief, zoo waar-
deeren wij onze vrienden, zoo voelen wy
ons aangetrokken tot soms schunnige boe
ken, zoo staan wy tegenover alles wat ons
nadert met ziel.
Zoo staan wy ook voor 'n schilderstuk.
Hoe knap, hoe wonderlijk knap is die
„moeder met haar kind" van Simon Maris
maar 't meest wonderlijk, omdat uit die
beidon ons zooveel warmte en innigheid
tegemoet komt. Dat is ook 't geheim van
do „oude damevan Therèse Schwarlze, van
dat „Oostersch vrouwenhoofdvan Monniken
dam, van de stukken van Mesdag, Willy
beste te spreken. Ik had kunnen antwoor- kwetsends mede, integendeel, en ik zou aan
den, dat ik de eerste niet was, en de beste
nog minder; maar ik zei niets en bleef
wachten, in 'n restauratie in de buurt, op
myn vrind Mauritz, die intusschen'n bezoek
by hem aflegde.
Toen hy er vandaan kwam, had hy 'n
paar krabbels by zich en 'n hoop te ver
tellen.
Praat Maris zoo druk? vroeg ik.
het gezegde van genoemden schrijver willen
toevoegen, dat het vaak voorkomt dat de
naam, hier meer bedoeld de familienaam,
a. h. w. den drager daarvan qualificeort. De
hoer Bol heeft die uitspraak opnieuw bewezen
on in zyn ingezonden stuk van Zondag j.1.
j workelyk getoond, dat hy is wat zyn naam
aangeeft. Met diplomatisch talent heeft hy
zijn zaak verdedigd. In een vloed van woor-
Welnee, hy zegt byna niks. Toen ik den heeft de heer Bol gotracht een onvoor-
by 'm binnen kwam, was hij den vloer aan zichtigheid, door hom begaan, niet, het moet
't vegen, en toen hy zag dat ik 't was, zei j eerlijk gezegd, weg te redeneeren, doch te
hy: „Zoo, ben jij daar?" Ik wou 'n doek 1 verzachten, te bemantelen. Hier verschoo-
oplichten, die over 'n ezel hing, en hy zei nend, daar prikjes uitdeelend naargelang dit
alleen: Afblijven^ ik heb 't zelf in geen j voordeel kon geven aan zichzolf en zyn
superieuren, of afbreuk kon doen aan zyn
van Thijs Maris,
trots is van 't
ik zoo in Arti
ik heb 't zelf
maanden gezien. Éven later besloeg hij wat
meel, om 'n pannekoek te bakken, maar
praten deed hy niet veel. Toen hy eindelijk
even ging zitten, liet ik 'm wat zien; maar
veel ervan zoggen, doet ie niet. Na wat heen
en weer getob, om toch iets erover te hooren,
zei-die: „Ken je myn broers?" En toen ik
„ja" zei, vervolgde hij: „Nou, Willem is 'n
knoeier en Jaap is nog grooter knoeier,
maar de grootste knoeier ben ik, omdat ik
myzelf ben. Wat zal ik dan oordeelen over
jou en over je werk? Dan moet joby groote
schilders wezen, die met groote vette letters
beginnen d'r naam op het doek te kwasten,
en er dan 'n figuurtje of '11 weilandje rond
gaan verven. Maar de naam is 't mooiste,
't andere is maar bijzaakom den naam is
dan ook te doen. Maar wat komt 't er op
aan, wie zoo'n prul schildert, als ik soms
doe Ik durf er dan ook myn naam byna
niet onder te zetten, wel wetende dat 't
toch niemand interesseert."
Dat vertelde Mauritz my
wiens Bruidjehier de
Suasso-Museum. En toon
rond liep en al die groote namen zag
gy wenscht toch niet, dat ik ze noemen zal?
toen dacht ik aan die woorden van Thijs.
En die woorden slaan my met beschaming,
als ik myn eigen naam zet, onder 'n opstel
of 'n vertelling of 'n versje, omdat ik weet,
omdat ik intens diep gevoel, dat, als ik
wezenlijk iets goeds schrijven kon, ik dan
ook te verstandig en te bescheiden zou wezen,
om er met vette letters myn naam onder
te zetten. Wat kan ons eigenlijk die namen
schelen, die vette, groote, in 't oog loopende
namon We vragen zelf om werk, om goed
werk, dat ons wijzer en beter en nobeler
maakt, en zien er niet tegen op anderen
onzen naam op te dringen, en 't werk als
byzaak te beschouwen. Is dat redelijk Is
dat waardig? Hoeveel vodden worden er
aan den man gebracht, litterair of van de
schildersbent, alleen maar omdat de naam
met zooveel gebrek aan bewustheid van
eigen onbeduidendheid er onder wordt gezwab
berd
Kent ge de theorie van Laplace Die punt
in 't midden, dien cirkel er om hoen? Dat
symbool van niets weten en zich dan
te verbeelden alles te weten, en van iets te
kunnen en iets te weten, en dan met be
schamende zelfkennis te moeten biechten
ik kan en ik weet niets
Och, ververs, och, papierverknoeiers, och,
beste H. d. H., ga naar Thijs Maris en hoor
uit zjjn mond en neem het aan met 'n
leergierig hart, dat ge allemaal stumpers
zjjt, dat uw wallende lokken apekool is,
dat uw puntbaardje u niet tot kunstenaar
wydt, dat uw tyd beter besteed kan worden
met pruimen en krenten te verkoopen, met
klompen te maken, met aardappelen te
poten en kool te planten, en dat uw naam,'
uw vetgedrukte naam heelemaal niets be-
teekent, omdat gij zelf 'n nul zyt, 'n groote
nul. A.ls ge wezenlijk wat waart, zoudt ge
niet zoo dik en zwaarwichtig doen.
nooit zoo'n onderwerp waarachtig kunnen J Sluiters on Jurris, van Eeijenbroek, Dakc en
ROMAN
van
OTTO VAN LEITÖEB,
84, 0
Nadat Paul Eiinore had verlaten, sloeg
hg het voetpad door het bosch in, door het
stille wond met zjjn heerlijke zomer-geuren.
Het was hem nu zoo licht zoo aangenaam,
te moede, alsof hem iets gelukkigs was over
komen. Hg gevoelde zich dankbaar voor
iets, wat hg zelf nog niet nader wist aan
te duiden. Waarvoor wilde hg eigenlgk
dankbaar zgn Waarvoor l Slechts voor
een blik? Wat dacht hg wel in haar blik
gelezen te hebban? Of voor de verma
ning, welke zg hem nog had nageroepen:
dat hg 't vooral niet moest vergeten En
toch een gevoel van dankbaarheid bracht
zgn gemoed in opgewekte stemming.
Hoofdstuk XXL
Bjj al de vertwijfeling en den opstand,
waaraan Eiinore nu ten prooi was, kwam
een toeval haar nog ter hulp. De verkla
ringen, welke nu tusschen haar en Giston
hadden plaats gevonden, hadden 'n einde ge
maakt aan de vertwijfeling van een heel
stuk leven. Er scheen tusschen hen beiden
au een heel andere verhouding te zgn inge
weergeven. 't Is 't beeld, dat achter 't beeld
aanwezig moet zyn, en daar is 'torn te doen I
en dat geeft 't waarde. En zonder dat ver
borgen beeld is er van waarde geen sprake, I
al was 't nóg zoo goed geschilderd.
„'t Is er mee als met sommige menschen
zo hebben een gave huid, 'n goed govormd
voorhoofd, 'n onberispely ken neus,'n mooien
mond met fraaie tanden, alles even prachtig, I
en toch zyn ze me nog geen vijf minuten i
pratens waard, omdat 't zou blyken tijdver-
lies te zyn, en als 't vrouwen waren, zou ik t
ze nog niet eens 'n zoen willen geven,
omdat ik niet geleerd heb dingen zonder
ziel te zoenen. Als er niet anders te bewon
deren en lief te hebben valt in schilderij
of mensch, dan wat wy zien kunnen, dan
is 't 'n bedroefd beetje. Als ik iets liefheb
of bewonder, moet 't 'n 7iel hebben, en is
die niet aanwezig, dan acht ik 't zoo min
myn liefde als myn bewondering waard
Franken. Dake wil doen denken aan Dau
bigny, maar 't zou verstandiger zyn als hy
nooit meer naar Daubigny omkeek en zyn
eigen weg ging. Legner is beter, al is zyn
werk soms wat slap, en Pic-t Mondriaan
moest zoo vriendelijk zyn onder zyn stuk,
dat nu in Arti hangt, eens te zetten wat 't
voorstelt; want we hebben 't met ons vyven
niet kunnen vinden.
Hoe is Karsen aan die gouden medaille
gekomen van de Koningin Ik woet 't niot.
Weet Karsen 't zelf misschien? Zeker, die
tint is goed en dat water ook wolmaar
wat zyn die wolkon loelyk 1
Toen ik onlangs in Londen was ge
weet wel, midden Februari toen had ik
zoo'n innige hoop by Thijs Maris te worden
toegelaten. Myn vrind zou beproeven my te
introduceeren. Maar es hat nicht sollen
sein, Thys is niet voor den eersten den
tegenstanders, en eindigend met een vrien
delijke bereidwilligheid tot het houden eener
conferentie.
Do heer Bol heeft, zooals gezogd, met talent
zyn zaak verdedigd. Doch een zaak die niet
goed verdedigbaar is, voert den verdediger
zoo gemakkelijk op zijpaden, die aanleiding
kunnen geven, zichzelf te willen ontlasten
door anderen te bezwaren.
Aan dit euvel is ook de heer Bol niet
ontkomen. Ik zal er een paar noemen Ten
le by de voorgestelde transactie om n.1. f 100
extra te doen bijdragen, scheen volgens den
heer Bol het oordeel van den hr. B. daarover
niet ongunstig m. a. w. de heer B. scheen
ook. wel eenigszins geneigd in die richting te
sturen. Vergeef my echter dat ik redenen
heb om uw idéé ten sterkste te betwijfelen.
Ten 2e, U heeft niot kunnen vermoeden dat
handelingen, aan U opgedragen, de goedkeu
ring van anderen behoeven.
De tyd, mijnheer Bol, van alles afdoen
„onder de roos" en van „zooals de heeren
wyzen etc." is voorbij. Een lid v. d. Raad
of een lid v. h. Armbestuur, dat buiten zyn
boekje gaat, moet in het belang van 't alge
meen op zyn vingers worden getikt.
Ten 3e, zyn volgens den heer Bol, door
gobrek aan grondig onderzoek, onschuldige
personen beschuldigd. Dat vergrijp wordt
door den heer Bol nog al zwaar opgenomen
en terecht. Maar mynheer Bol, dat drukt in
al zijn zwaarte op U. U- hadt dat kunnen,
U hadt dat moeten voorkomen. Gy' hadt in
opdracht, de zaak met de betrokken personen
te bespreken. Ge zijt in uw opdracht verder
gegaan dan de heeren v. h. Armbestuur
wonschten en Ge hebt niet juist of niet tijdig
verslag uitgebracht van uwe onderhandelin
gen. Ge waart vergeten dat er nog Armbe
stuurders naast of boven U stonden. Hadt
Ge gedaan wat plicht gebood, dan hadden
de heeren raadsl.-armbests. my direct kun
nen antwoordenniet wy, maar een lid
van ons bestuur hoeft, tegen onzen zin, een
dergelijke overeenkomst willon tot stand
brengen. De zaak was dan met een sisser
van de baan geweest.
Gij hebt, zeker wel onwillens, de heeren
Armbestuurders, die Ge hoog acht, er in laten
loopen en wilt dat nu goed maken, door
anderen een knauwtje te geven en de ge
noemde heeren als verdrukte onschuldjes te
laten poseeren.
Maar genoeg, het blijven words, words.
Tracht met m;j de zaak waar 't omgaat aan
te pakken, dan kunnen we ter conferentie
spijkers met koppen slaan.
Aan de Redactie myn beleefden dank voor
de verleende gastvrijheid.
Hoogachtend,
P. DE ZEEUW.
Kolhorn, April '07.
De Hemelsein' Weefster.
Japansche legende.
In de omgeving van Yuldo- nu Tokio-
leefde een jongo man, even braaf als onge
lukkig. Zy'n moeder stierf van verdriet, om
dat zy moest aanzion, hoe de grond, door
haar man mot zooveel zorg bewerkt, steeds
onvruchtbaarder werd. Hy' had vol droefheid
gebonden, tegen 'n heuvel optrekken; werk j Xe™ kV derf avoï ^fSrouden^ader
August i alice. Zie, dat was voor mU te verzorgen, totdat dio ook eindelijk sterven
x m j. Hi, 1' ging. Niets was er overgebleven, geld noch
in my op te nemen. Dat roept gedachten goed om zyn vader behoorlyk te begraven
op van zoo groote toewyd ng en liefde, dat vork^cbt b\j zieh als slaaf. ymet het verlies
ze u in staat stellen met liefde u zelvon te zijner kon do' }<latsto plicXn
tegenover zyn, vader vervullen. Met gebogen
hoofd, zy'n verloren vrijheid betreurende,
j diende hy zy'n meester, ijverig en trouw. Op
zekeren dag vorscheon hem oene vrouw van
Waar was ik ook weer? O ja, in Arti.
Ik zag daar de buste van Pasteur, van den
grootsten Franschman der negentiende eeuw
maar 't mooist, 't allermooist van heel de
tentoonstelling vond ik vier paarden in gips,
die 'n paar boomen, onder aan 'n wagen
gen 'n 1
van August Falice. Zie, dat was voor my
onzegbaar aandoenlijk om naar te kijken en j ging. Niet3 Was er overgebleven, geld noch
wijden aan 'n bescheidener taak, on u inni
bewust doen zijn van uwfalend pogen, uw
voortdurend jammerlijk verdwalen op de
hooge wegen der kunst.
Zal ik dezen brief nog langer maken?
Ik durf byna niet. Zal ik er 'n oordeel
moe hebben uitgelokt, dat '11 vonnis wozen
kan? 't Zy zoo. Ik heb gepoogd eerlijk te
zy'n.
Geachte Redactie
Ik meen dat het Mr. Jacob van Lonnep
was die ergens neerschreef, dat veel menschen
een naam dragen, die vaak by hun persoon
past. Mr. van Lennep bedoelde daar niets
die op hem toe-
verblindende schoonheid,
trad en sprak
„Ik wil U eon gunst vragen. Ik ben alleen
en verlaten, neom my' tot uwe vrouw, ik
zal U trouw on nederig dienen en U in
uwen nood bijstaan".
„Helaas!" antwoordde de jonge man, „hoe
graag ik dat ook zou willen, dat kan onmo
gelijk, niet alléén dat ik niets bezit, ik heb
zélfs geen beschikking meer over myn per
soonlijke vryheid."
„Dat alles verhinderde of belette U niet,
ik ben buitengewoon bedreven in het zy de-
weven, breng my maar by uwen meester;
van zyne toestemming houd ik my verze
kerd."
treden. De vorm en wjjze van hnn omgang
zag er natuurlijk uit. Ja, onderden invloed
van het tragische keerpunt in hun leven,
schenen zg nu weder kserig zich in te span
nen, elkander recht te laten wedervaren.
De geweldige stap, tot welken zg nu samen
besloten waren, had een last van hunne
zielen afgewenteld.
Daarom werd door een toeval Eli-
nore's kalmte van gemoed nog eenmaal aan
't wankelen gebracht.
De vrouw van den jager kwam .paar
Wied, om van haar afscheid te nemen Een
der groote honder, welke op den hof lagen,
viel op haar aan en wierp het zwakke
vrouwtje, dat doodeljjk ontstelde, op den
grond. Toevallig was Eiinore, die in de
hal was, getuige van dit tafereel, hetwelk
zich zoo plotseling afspeelde. Doch zy zag
dadelyk daarep, dat Gaston, die aan de
andere zjjde bg de automobiel stond, dit
onheil zeer gemakkelijk had kunnen ver
hoeden. Het verbitterde haar geweldig,
dat hg het niet deed, omdat het maar ds
vrouw van den jager was. Hjj had steeds
onwelwillend over dat menschenpaar gespro
ken. Hermine was dadelyk toegesneld
en nam Kaspar's vrouw met zich mede, om
haar gelegenheid te geven zich van den
schrik te herstellen.
Eiinore was woedend over Gaston's ge
drag, die da nijdige honden zeer goed
kennende, alles had aangezien en geen
hand had uitgestoken om te helpen. Toen
hg de hal betrad, kionkea hare woorden
scherp en verwgtend het was niot onmo-
gelgk, dat er een beleediging aït klonk,
In den beginne luisterde Gaston zwijgend
toe. Daarna verdedigde hg zich teg-m haar
ver wjj t. En hjj voegde er aan toe, dat hjj
het niet voor mogeljjk had gebonden, dat
zy nog weder op zulk een wy'ze tot
hem sprak.
„Alsof ook niet ik my geweld aandoe,
niets meer te zeggen", eindigde hg.
„Niets b*let u zulks te doen", antwoordde
Eiinore. „Vooral nn niet meer. Ik heb
u nooit willen dwingen, uwe meening achter
te houden
Ja, hjj had haar toch nog ieto te zeggen.
Dat eene hinderde hem dikwgls zoo ge
dacht. Het moest worden uitgasproken.
Ook had hg, zonder het zichzelf direct te
willen bekennen eigenlgk steeds op de
gelegenheid daartoe gewacht.
„Na ja, E'inore I" zeide hg nu op hef
tiger, ongeiuldigen toon. „Omdat het zoo
is, wil ik u toch met een enkel woord wat
vragen. Het moet tooh eenmaal tusschen
ons beiden worden uitgesproken. Ik denk
dat niemand my daarvan een verwyt kan
maken, ook nu niet. Het is eenvoudig dit,
ik wilde eindeljjk wal eens weten Is
het waar, dat gjj kort vóór ik u heb ge
vraagd, dan student Ecker hebt bszooht,
dat ga bg hem op zgn kamer bent gegaan
Is dat waarheid of niet Er mag daarvan
niet hot minste waar zgn zist ga niet
hot minste, geringste."
Hier kwam nu onverwacht een geweldigen
honw, die haar diep treffsa kon. Zg was
hopeloos daar tegen. Maar zg kon instaan
voor alias wat zg had gedaan, En zg was
daartoe bereid L\ngzaam antwoordde zg:
„En toch ia dat volkoman waar".
Hjj zag haar eon oogenblik als we zin
loos aan.
„Het ia waarl" riep hjj. „Bjj God, het
is waar 1 Mjj komt bet voor, alsof ik
droomde. Men heeft het mjj eens in een
anoniem brief mtegvdeeld en ik was
niet in staat om het te gelooven".
„Ik had dezen man gekrenkt, diep belee-
digd", zeide zjj, „en wilde dat weer goed
1 maken. Ik was in de war en wist nau
welijks wat ik d*ed, Zeker, ik had het niet
moeten doen, maar
Hjj wilde haar in da rede vallen, maar
zjj liet dat niet toe.
„Nsen Ivoer zg scherp voort. „Jjj hebt,
zooals ik zei, verkeerde inlichtingen op je
laten werken en moet mjj ook nu toestaan,
dat ik z?g hoe alles zich heeft toegedragen.
Ik hoorde, dat jelui hadden geduelleerd, en
dat Ecker zrer zwaar, ja doodelgk gewond
was. Ik voelde, dat ik daarvan de aanlei
ding was
„Zoo Gaston lachte krampachtig.
„Pardon 1 Je zegt mjj eigealjjk meer, dan ik
mjj veroorloofd heb te vragen. Ja zoker,
dit is moer, veel meer I Hoe Gjj hebt
hem gekrenkt 1 Gjj waart dus in de gele
genheid hem te krenken En gjj voeldet
u verplicht, hem troost te brengen Had
hg zich soms door den een of anderen mede
dinger achter-afgezet gevoeld?"
„Juist dit moest ik gelooven", zeide
Eiinore kond. „Misschien herinnert gij u,
dat ik n voor dat bal den cotilloa heb be
loofd. Dat had ik vergeten en Ecker'a
verzoek voor denzeliden dans aangenomen,
zoodat ik later, toen ik daarna mjj de belofte
aan jou herinnerde, hem weder moest af
zeggen. Diardoor voeide hjj zich bepaald
baleedigd, en tegelijk was hat een roden
voor hem, jou lastig te zjjn, omdat hjj koa
veronderstellen, dat wjj dit gevalletje samen
hadden bedacht".
„Hoe oeavou.iig!" riep Gaston, „Dat was
nu voor eon jonge dame een prachtige
aanleiding om des student in porsoon te
be ;oaken ea zich bjj hem te rechtvaar
digen H
„Gaston !a
„Ja, nu herinner ik mjj. Man kan om
standigheden, die zoo sterk op ons hebban
ingewerkt, niet zoo geheel vergeten. Ja
waart op dien avond zoo haal erg lief voor
mjj dat myn besluit daardoor verhaast
werd, Nituurljjk wist ik niot, dat ik met
een niet te onderschatten medeminnaar te
doen h&d".
Elioore stond op. Een gevoel van groote
smart, maar ook van ergernis, deed haar
bjjaa stikken. „Het is genoeg, denk ik
zeide zjj met groote inspanning.
Hjj zeide eveneens: „genoog, zeker,
genoeg
Toen zwegen zjj beiden
Eiinore schreed hem langzaam voorbjj
en ging daarna de kamer uit.
Hoofdstuk XXII,
Tegen daa middag kwam mijnheer Von
Heim naar Wied.
„Evelaar heeft mjj gevraagd, zjjee veront-
schuldigiagen te maken, hjj komt morgen"
berichtte hjj. „Hjj is eerst vandaag thuis
gekomen".
Aan tafol verscheen P4ul.
Heim varteld9 van »Ua3. Of Elbore
wist dat er op do fabriekoa v»n haar vader
gestaakt werd Men sprak veel daarover.
Heim was van nabjj zjer goed onderricht
Er zaten oreer panr sentor, ir. de oers'e p!a-ts
Boring. Alles kwam bjj minister