h Vrouw die nÉte te stern. Zondag la Mei 1907. 5ie Jaargang. No. 4255. DERDE BLAD. INGEZONDEN. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Binnenlandsch Nieuws. Door LEONARD MERRICK. In langen tijd had het werk mij niet willen vlotten. Bij het naslaan van mijn rekeningenboek bespeurde ik dat de dame, aan wie ik mijne manuscripten placht te zenden tot typeeren, in drie maanden niets van mij te doen gekregen had. Ik schrok er van: en om mijn tra gen geest wat op te frisschen, besloot ik een reisje te maken door België. Te Antwerpen, in het museum van schilderijen, maak te ik kennis met den heer Peters. Het was naar aan leiding van eene vraag, die hij tot mij richtte omtrent een doek van Rubens. Het eene woord leidde tot het andere; wij wandelden samen een paar straten om, en de man beviel mij. Hij kwam uit Amerika; een man van middelbaren leeftijd, met iets treurigs in zijn gezicht en in zijne manier van spreken iets zeer eenvoudigs, trouwhartigs en innemends. Hij kwam er rond voor uit, dat hij van schilderijen niet het minste verstand had op zichzelf reeds een blijk van zijne ongewone oprechtheid. En ver der vertelde hij mij dat dit zijn eerste uitstapje .was naar Europa en dat hij, rondweg gesproken, er van te leurgesteld was. „Ik had jaren geleden moeten gaan,, toen ik nog jon ger was," zeide nij, zijnen sigarenkoker uithalend. „Mag ik u een sigaar aanbieden? Ik heb op Euro pa niets aan te merken; maar het schijnt dat ik voor nieuwe indrukken niet meer zoo ontvankelijk ben. Toen ik een jongen was, brandde ik van verlangen om over te komen; maar toen had ik de noodige dollars niet. En toen ik eindelijk de dollars bij elkaar had, toen bemerkte ik, dat ik vijftig was. Al die jaren had ik mijzelf be loofd, dat ik er eens een goeden tijd van nemen zou. Al werkÊnd en ploeterend ben ik ongehuwd gebleven. Nu, dacht ik, zou ik eindelijk eens wat van mijn leven gaan genieten. Maar ik weet niet hoe het komt het ware pleizier kan ik er niet meer in vinden." De heer Peters vertrok den volgenden dag naar Os- tende. Ik zelf moest naar Brussel, waar ik een paar dagen dacht te vertoeven. Omstandigheden, echter, rek ten mijn verblijf in de Belgische hoofdstad tot een dag of twaalf, zoodat ik, toen ik daarna óók te Ostende kwam, den heer Peters haast al vergeten was. Daar, den eersten avond reeds, zag ii< hem in de Kur- zaal. Hij had eene dame bij zich, en daar hij een paar rijen vóór mij zat, zoo kon ik hem gadeslaan zonder door hem gezien te worden. Ik bemerkte, dat hij met die dame een zeer levendig gesprek voerde. Ja, in zijne houding was iets geanimeerds, dat hem bij zijne eerste ontmoeting met mij juist zoo volslagen had ontbro ken. Dit trof mij, en onwillekeurig wijdde ik méér aandacht, dan ik anders gedaan zou hebben, aan de dame in zijn gezelschap. Zij was niet jong meer, en ik vond haar ook niet mooi. Hare kleeding had iets opgedrilds, iets onfijns, alsof zij eigenlijk niet bij haar paste. Maar wat mij nu boeide, dat was de uitdrukking van haar gelaat, die ik kon waarnemen, wanneer zij met haren buurman praat te. Wat was die uitdrukking? Genoegen, nu ja. Maar méér nog iets anders. Iets van verbazing, en iets van opgetogenheid iets als van iemand, die zich in eene vreemde omgeving bevindt en daarvan nu met eene ze kere nerveuse inspanning geniet. Zij had reeds rimpel tjes aan de ooghoeken, en toch straalde haar blik als die van een jong meisje. Blijkbaar was de geanimeerdheid bij het gesprek we- derkeerig. Ik vermoedde dus dat die twee elkaar in Amerika reeds gekend hadden. Maar toen later het paar mij voorbijging en ik de dame hoorde spreken, was er in haar accent geen spoor van het Yankeedom. Bij ge volg kwam ik tot de conclusie, dat de heer Peters van zijnen tijd te Ostende nu toch wel een misschien 51 te goed gebruik had gemaakt. Den volgenden morgen zag ik hem weer met haar, en ook des avonds. Eerst twee dagen later trof ik op den dam den heer Peters alleen. Hij herkende mij terstond, en wij .maakten een praatje. „Het schijnt u hier goed te bevallen," zeide ik, om hem eens te polsen. „Ik vind u al heel wat opgewek ter, dan onlangs te Antwerpen. U hebt zeker hier wel aangenaam gezelschap gevonden?" „Neen," kwam er uit „och neen. Ik heb in Euro pa nog niet veel kennissen gemaakt; maar" de sigarenkoker kwam voor den dag „mag ik u een sigaar aanbieden maar overigens bevalt het mij hier goed." Over de dame geen woord. En toch zag ik hem tel kens met haar in het Kurhaus. In de concertzaal en op het terras, altijd vond ik den heer Peters met dat zelfde persoontje. Nooit zag ik haar met iemand an ders. En altijd trof en mystificeerde mij die uitdruk king van naïef genot op haar gelaat. Tot op zekeren dag - veertien dagen later misschien toen ik eene verandering opmerkte. De glans van genoegen verdween en had plaats gemaakt voor iets, dat eerst naar be druktheid zweemde, en eindelijk onmiskenbaar te lezen was als angst, als ontzetting. Toen ik den volgenden avond den heer Peters op het terras alléén zag zitten, hechtte ik eerst geen be- teekenis daaraan, meenende, dat hij op zijne vriendin zat te wachten. Maar groot was mijne bevreemding, toen ik na afloop van het concert hem nog altijd eenzaam in dezelfde houding vond. Hij knikte mij in het voorbij gaan toe, en meer met een wenk dan met een woord noodigde hij mij om naast hem plaats te nemen. Zeker wel een kwartier zaten wij zoo samen te staren naar het maanlicht over de zee, zonder een van beiden een woord te spreken. Toen zeide hij droog: „Mijne vriendin is vertrok ken." „U zult haar wel missen," gaf ik ten antwoord. Hij peinsde weêr en reikte mij zijnen sigarenkoker, met de gewone vraag. Ditmaal nam ik een sigarette. „Ik zit nog altoos verslagen," hernam hij, na zijne sigaar te hebben aangestoken „over het wonderlijkste geval, dat mij ooit in mijn leven over den weg ge komen is. Ik kan mij maar niet er overheen zetten U hebt zeker die dame, met wie ik hier was, .wel opgemerkt Ik knikte van ja. „U hebt haar waarschijnlijk voor rijk aangezien?" Ook dit moest ik toegeven. Wel, meneer, zij is ongeveer zoo arm, als maar wezen kanIk heb te lang geleefd, om met mijzelf een loopje te laten nemen door emoties; maar de geschiedenis van dat juffertje heeft mij in mijne ziel getast en ook u, als schrijver, zult u misschien wel er voor interesseeren... Het was omdat zij altoos zoo eenzaam was geweest dit was het groote kwaad voor haar hare eenzaamheid. Het is iets ontzettends, als men bedenkt hoeveel arme vrouwen er in Londen ver- bloeien en verdorren in eenzaamheid! Nooit een makker had zij, en nooit een vermaak of genoegen. Des morgens ging zij naar haar werk, en 's avonds liep zij terug naar hare woning. Dat begon voor haar als een meisje van achttien en toen deed zij het nog mon ter en goedsmoeds. En zij bleef ook nog monter toen zij twintig was, en vijf-en-twintig en dertig, altoos hopende, net als ik, op den goeden tijd. Begrijpt ,u wel?" „Ga voort," zeide tk. „Mettertijd, na jaren en jaren ploeterens, met kan toorwerk en huiswerk, had zij een klein sommetje over gelegd. Maar zij durfde er niets af te nemen want altoos zat haar op den nek de angst, dat zij eens ziek kon worden en dan het geld zou noodig hebben. En zoo ploeterde zij voort. Maar de goede tijd kwam niet. En hare jeugd ging voorbijen de rimpels be gonnen zich te vertoonen om haar mond en oogen en de grijze haren zag zij in den spiegel en nu liep zij al niet meer zoo dapper heen en weêr, als te voren. Twintig jaar had dat nu al zoo geduurd en de betere tijd wou maar niet komen. En, meneer, zij hongerde van verlangen er naar. Zij wilde nog eens wat moois aan haar lijf trekken, vóór zij oud was. Zij hongerde, meneer, zij hongerde letterlijk naar 'n smaakje van genot." De heer Peters blies een rookkringetje in de lucht en keek het na. „Ook die tijd ging voorbij," hernam hij. „Met de jaren verdween zelfs de lust of de kracht om naar iets nog te verlangen. Zij was moê eenvoudig moê. Als zij zich 's avonds neerlegde, dan was het met den stillen wensch van 's ochtends niet meer wakker te worden. En als ik het goed begrijp, dan stak het eigen lijke kwaad voor haar niet in het werk, niet in de taak die haar was opgelegd, maar in de dufheid, de eentonigheid, de ledigheid van haar bestaan. Dat was het! Mettertijdimoest zij naar een dokter loopen, en die praatte wat van „gedruktheid" en van „melancholie" Hij zeide haar dat zij omgang moest hebben met vrien den zij had net zooveel vrienden of vriendinnen als Robinson Crusoe op zijn eiland vóór Vrijdag opdook, en dat zij vroolijk gezelschap zoeken moest! Zij bedankte den man voor zijn advies, ging weêr naar huis, en zat uit het venster te staren naar het volk op de straat.Ik weet niet, meneer, of u ooit een geval van echte melancholie hebt bijgewoond. Een vriend van mij in Buffalo kreeg 'ter van te pakken. Die kon, als zijn werk gedaan was, uren lang zitten broeden, met zijne oogen wijd open, zonder een woord te spreken. Eens bleef ik een halven nacht bij hem praten, om hem er toe te krijgen, dat hij zijn koffer zou pakken en den volgenden morgen naar Europa zou gaan. Ik meen de dat hem dat zou opfleuren, dat hij een anderer, geest ervan krijgen zou. Hij liet mij redeneeren ien hoorde mij aan en toen ik den volgenden morgen op kantoor kwam, hoorde ik, dat hij zich voor den kop had geschoten. Ja, ja, melancholie is een kwaad ding. Nu, en de raad van dien dokter was dus voor dat meisje óók al geen dollar waard. Haar weg naar en van het kantoor ging over eene brug. Eens op een avond, toen zij Raar zoo over ging, kwam de gedachte in haar op, en zij bleef staan om over de leuning te kijken." in de pauze, die de heer Peters hier maakte om zijne sigaar weer aan te steken, was de muziek uit de zaal pijnlijk hoorbaar. Zij speelde een wals van Strauss. „Wel," hernam hij kalm, „het was met haar net als met dien vriend van mij in Buffalo. Terwijl zij dag aan dag als eene machine haar werk deed, wenschte zij te sterven. Zij was van het leven zoo jammerlijk moe geworden, dat de gedachte aan sterven haar eene verlicnting wasEn nu, nu zult u misschien moe ten lachen om hetgeen ik u verder vertellen ga. Eens op een namiddag zag zij op eene schutting een ge kleurd plakkaat, eene gewone reclame-prent van een Relgiseh zeebad, met eene afbeelding van fashionabele dames, die paradeeren aan het strand. Zij bleef staan om er naar te kijken en, meneer, met het verlangen naar den dood m haar hart, griefde 't haar nog dat zij deze wereld verlaten zou zonder ooit eens eene mooie japon te hebben aan haar lijf gehad, of een handvol lozen te hebben gekocht in December. U zult misschien lachen om de idee, dat eene gewone straat reclame „Ik lach niet," zeide ik. „Nu, dat bleef haar bij en in zekeren zin bracht dat in hare stemming weer eene verandering. Zij keek haar spaarbankboekje in en zij berekende dat zij van dat geld eene maand lang in weelde zou kunnen le ven. Daarmee zou zij natuurlijk hare betrekking ver spelen en was de maand om, dan zou zij op straat staan. Maar dat hinderde niet, begrijpt u want dan zou zij haar bed vinden in de Theems. Kort en goed, ééne maand tenminste zou zij van het leven eens ge noten hebben, vóór zij stierfDus, zóó besloten. Zij schafte zich de noodige fijne kleeren aan, en zij reisde naar Ostende. Zij kwam hier aan op denzelfden dag als ik, en zij zat naast mij aan tafel. Zij leek mij eentreu- rig zieltje en juist dóérom misschien trok zij mij aan. Ik moet mij nu nog verbazen, meneer, hoe zij opfleurde, toen wij wat goede vrienden met elkaar ge worden waren. Ik heb naar hooren lachen, meneer! Ik heb haar heel gelukkig hooren lachen, hoewel haar ff ,dje met den dag wegsmolt als vanille-ijs in een oven hoewel zij beven moest bij het wisselen van fik goud stuk, en huiveren bij eiken zon sondergang, die haar nader bracht tot het einde. Eerst dezen namiddag heeft zij mij hare omstandigheden verteld. Ik had verwacht haar vanavond nog hier te zullen ontmoeten; maar in plaats daarvan kreeg ik een briefje van haar, om mij mee te deelen, dat ik haar nooit meer zou terug zien. Toen ik dat briefje ontving, was zij nog." „U bedoelt toch niet, dat zij dood is?" fluis terde ik. „Nog niet," zeide de heer Peters. „Zij schreef mij dat onze vriendschap haar wat had opgebeurd, en dat zij naar hare oude woning terugkeerde en den strijd zou hervatten. Maar hare betrekking is ze kwijt, en hare laatste banknoot had zij aangebroken. Hoe lang dus denkt u, dat die strijd van haar nog duren zat?" Hij stak eene versche sigaar aan, en wij beiden zwegen. „Zonderling," zeide ik eindelijk. „Zij moet in uw gezelschap wel genoegen hebben gevonden en wel ver trouwen in u hebben opgevat." „Dat hoop ik," zeide de heer Peters. „Maar juist dóórom treft mij haar plotselinge verdwijnen zoo pijn lijk te meer nog, omdat zij mij niet eens het adres van hare woning gegeven heeft. Want ik wil u wel zeggen, meneer, dat het 't schoonste oogenblik van mijn leven zou zijn, als die kleine dame er in toestemde mijne vrouw te wordenAls wij aanstonds opstaan, moet ik afscheid van u nemen; want ik vertrek vannacht nog naar Londen." „Om haar te zoeken?" „Ja." „Zonder een adres „Ja, meneer. Ik weet niet waar zij woont, en ik weet niet waar zijgewerkt heeft, en dat wordt dus een zoeken naar een naald in een hooiberg. Maar ik vermoed, dat er nog maar een paar sovereigns staan tusschen deze vrouw en de rivier, en dus moet ik haar vinden vóór die zijn opgeteerd." „Als zij eene betrekking zoekt, dan zal zij wel de couranten inzien," zoo trachtte ik hem te troosten. „Of u kunt nasporingen laten doen, als u er geld voor over hebt." „Voor over hebben? Dóóraan zal het niet lig gen. Het fatale is, dat nasporingen zoo langzaam gaan." „Weet u niet over welke brug zij dagelijks placht te gaan?" „Wij kunnen geen hoop bouwen op bruggen," ant woordde de heer Peters. „Daar heb ik haar nooit naar gevraagd. Ik vermoedde ook niet, dat ik haar niet weer zou .terugzien." „Nu nu misschien houdt zij 't langer uit, dan u denkt." „U meent het goed," zeide de heer Peters. „Maar u hebt hare geschiedenis nu gehoord. Ik ben van mee ning, dat ik haar adres binnen een week zal moeten vinden, als ik niet te laat komen wil. Er is slechts één gegeven, waarmee ik werken kan. Zij heeft een on- gewonen naam. Zij heet Joanna Faed, en ik vermoed, dat er niet veel vrouwen zoo heeten kunnen zelfs in eene stad als Londen." „Wat? Wat een ongeloofelijk toeval!" riep ik. „Ik kan u Joanna Faed's adres laten lezen op een paar dozijn quitanties! Wel, zij moet de dame wezen, die miine manuscripten voor mij typeert!" M. de R.l Zou het volgende in uw blad geplaatst kunnen wor den? nij vooruaat mijn haltelijnen dank! liet liootdDestuur der Vereeniging voor Gezinsver pleging in de classis Alkmaar staai voor een moei- njkc uesassing. Wat toen is het geval? In zijn laalsie vergadering heeft Ds. Herman van behagen verklaard, dat in de gemeente van hem het emsug verlangen bestaat om voor behagen alleen een zusier te heb ben. Dit gevoegd bij hei feit, dat weer verscheidene ge meenten zich 111 den laatsten tijd hebben aangesloten en mitsdien verwachten bij één der kringen ingedeeld te worden, heeft het hoofdbestuur er toe gebracht uit zijn midden een commissie van drie leden te benoe men, die bijgestaan door den algemeenen penningmees ter, zal hennen te onderzoeken, in welke kringen de classis zal moeten worden verdeeld. Het zijn de neeren ten Dam Ham van De Rijp, Van Loon van Harsin- gerhorn en bcholte van Eenigenburg. Hun taak is verre van gemakkelijk. Het moet der commissie, dunkt me, aangenaam zijn, wanneer het punt in kwestie ook aan het oordeel van het publiek onderworpen wordt, op dat allen, die nieenen goeden raad te Kunnen geven naar daarmede dienen en zij aan het hoofdbestuur een plan voorleggen, dat berust op degelijke studie der toe standen in onze classis. Daar ik mij verbeeld, een aannemelijke oplossing van het vraagstuk gevonden te hebben, voel ik mij geroepen de discussie te openen. Voordat ik mijn indeeling geef twee opmerkingen: le. Ik geloof niet, dat behagen alleen een voldoend arbeidsveld voor een zuster oplevert. Als men bedenkt, dat zelfs ten tijde dat zuster Wilhelm werkzaam was van Heer Hugowaard tot Anna Paulowna er weken kwamen, dat ze bijna niets te doen had, dan springt het in het oog, dat zonder eenig bezwaar een paar dorpen aan Schagen kunnen worden toegevoegd. 2e. De classis kan niet doelmatig in kringen wor den verdeeld, tenzij het voorstel van den kerkeraad van Oude Niedorp aangenomen wordt, volgens hetwelk ook aan de classis grenzende gemeenten in het verband zullen mogen opgenomen worden, wanneer de classis daarmede gebaat is. Mijn plan onderstelt dan ook, dat de Algemeene Vergadering, 27 Mei a.s. te houden, dit voorstel zal aannemen. En nu mijn indeeling: Kring I. Anna Paulowna, Wieringerwaard, Noord- Zijpe en Kallantsoog. Kring II. behagen, Haringhuizen, Barsingerhorn en Kolhorn. Kring III. Valkoog, St. Maarten, Z.-Zijpe, Petten, Ee nigenburg, Harenkarspel en Dirkshorn. Kring IV. Winkel, N. Niedorp, O. Niedorp, Aarts woud en Hoogwoud. Kring V. Oud-Karspel, N.-Scharwoude, Z.-Scharwou- de en Broek. Kring VI. Groet, bchoorl, Bergen, Koedijk en War- menhuizen. Kring VII. Egmond, Limmen, Akersloot, Heilo en Kas- trikum. Kring VIII. Z.-Schermer, Gr.-Schermer, Driehuizen, O. en W. Graftdijk, Graft en De Rijp. Kring IX. Oudorp, Oterleek, Ursem, N. Schermer, en Siphermerhorn. Kring X. Veenhuizen, Hugowaard, Hensbroek en Ob- dam. Onze vereeniging heeft thans vier zusters werkzaam. Zoo spoedig mogelijk moeten er twee bijbenoemd. Dit kan wellicht, omdat Schagen veel meer voor de zaak zal over hebben, wanneer het veel meer dan tot heden van 't verpleegsterswerk zal kunnen profiteeren, èn omdat inkomsten aldoor stijgende zijn. Voorloopig zou ik de zusters willen laten, waar ze zijn. Kunnen wij een vijfde aanstellen, dat zij toegewezen worde aan Kring I! De zesde zuster worde geplaatst in Kring III. Eerst wan neer Aartswoud, Hoogwoud, Hensbroek en Obdam vol doende belangstelling toonen, worden zij respectieve lijk met Winkel, Nieuwe en Oude Niedorp, Veenhuizen en Hugowaard vereenigd. Tot dien tijd blijve de oude groepeering ten naastenbij gehandhaafd. Ik hoop, dat de leden der aangesloten kerkeraden, contribueerende vereenigingen en lichamen de zaak der kringverdeeling ernstig zullen overwegen vóór de Al gemeene Vergadering, die 27 Mei a.s. des morgens om elf uur in de Nachtegaal te Alkmaar geopend wordt. Zij allen toch hebben daar toegang en mogen een ad- viseerende stem uitbrengen. De leden der kringbestu- ren hebben, gelijk men wellicht weet, een concludee- rende stem. Hoogachtend, Uw. Dw. Dn. B. J. KANIS. O. INiedorp, 7 Mei '07. Zitting van Dinsdag 7 Mei 1907. Dat er vandaag nog zoo'n groote ambitie onder de beklaagden was om eens behoorlijk voor de vierschaar te verschijnen, kon eigenlijk niemand beweren. Daarvoor bleven er véél te veel weg. Je hoorde tenminste nogal eens het bekende„beklaagde absent", nadat de deurwaarder dan even te voren alle holen en gaten in 't rechtsgebouw had geïnspecteerd. Daar heb je bijvoorbeeld Willem Jacobus Johannes van Zwol, die moest er niks van hebben om zich aan 't E. A, College te vertoonen. Joch was deze uit Wormerveer afkomstige olie-slager daar allervriendelijkst toe uitge- noodigd. Maar wat hij aan „meheer de rechtbank" moest vertellen, o, dat -ouden ze daar even goed wel te weten Komen, rekende hjj. En de brave ziel had gelijk. Bovendien was 't niet 'zoo héél mooi, wat er van 'm werd gezegd. Op 1 April j.1. kreeg hy het in zijn hoofd met oom Jan van Knollendam bjj Jaap Venneker een glaasje kwast te nemen. Die Jacob Venneker is, welke Westfries zou hem niet kennen een van Alkmaar's voornaamste kaste leins en woont op de Laat. Klanten >ijn hem als immer zeer aangenaam en wel willend loopt de welgedane hospes dan ook naar de toegangsdeur als hij daar klandisie meent te bespeuren. Toch stond dit tweefal klanten hem niet aan en op het: „Petrus", doe open," antwoordt hij volstrekt niet toe. stemmend. En geen wonder voorwaarDe beide toe- gang-vragenden zijn stomdronken. Ze kunnen haast geen „pap" meer zeggen. Dat waren nu monsieur Van Zwol en zijn oom Jan van Zwol uit West-Knollendam, die met elkaar uit „spazieren" waren. Neef wou met alle geweld oom aan de kwast hebben, maar veel zin had oompjelief hierin niet en toen de heer Venneker, de hospes in „De vierpootige tafel", niet meewerkte, kwam er van oom's kwast-kuur absoluut niets. „Dat haal je de drommel", dacht Neef Wim Jacobus Johannes, dan zal ik ereis effentjes met aar hout beginnen te gooien" en hij trapt met zijn zware siappers tegen de deur dat <'e heele boel er van staat te sidderen, oome Jan niet 't minst! Nóg een trap tegen de deur eu jawel hoor, daar schuift het paneel vierkant de herberg in. Ook de zware deurstijl heeft 't pootige neefje geheel losgetrapt. Venneker wou toch niet, dat zijn halve café ongestraft werd vernield. Bovendien had zijn huis baas de eigenaar van 't café is de Alkmaarsche broodbakker Jan Goes ook 'n woordje mee te praten. Er werden dan ook subiet justitiezaken van gemaakt en Wimpjelief moest voorkomen, al betaalde hy gedwee de schade. Meneer Arnoldus Johannes Klating, die er wat van gezien had, kon mooi als getuige dienst doen en 't zaakje was dan ook drommels gauw gepiept. De 0. v. J. beschreef beklaagde als 'n goeden bekende van de Justitie Reeds drie veroordeelingen onder ging hy. De jongste is zelfs nog van zéér recenten datum. Hoewel Van Zwol er bü den kantonrechter wegens dronkenschap wel aan zal mi-eten gelooven, is d-> heer Officier niet van plan, veel clementie te zijnen opzichte te betrachten. Hier wenschte de Officier wegens ver nieling met toepassing van art. 350 W. v. „Strafr., f 10 boite subs. 8 dagen hechtenis te eischen. Jacob Geels, beklaagde no. 2 niet verschenen. Jaap waadden eersten April ook al even aardig als Wimpje van f daareven. Hy kreeg het met Petrus Fellinga in de wandeling „Oome Piet" een forschen welbekenden le klasse-agent van politie te Alkmaar te kwaad. Er was dien avond een besloten tooiieeluitvoering in de „Harmonie", waar toe de noodige toestemming was verleend. Eenige luidjes vroegen op hoogen toon, of ze er ook in moebten. Helaas... neen! een hunner onze Jaap Geels begon toen Petrus uit te schelden voor dit en dat, hoewel de agent welmeenend aan Geels en consorten den raad gaf, kalmpjes af te trekken en huiswaarts te gaan. Nu is FelllDga ook niet zoo bijster zachtzinnig en dat geleuter begon hem heel gauw te vervelen. Een uur te voren had hy Geels nog in zijn nekvel genomen en, dank zy zyn door de gansche bevolking van de oude Victoriestad gevreesde reuzenkrachten, met 't grootste gemak Van "Wyngaarden's café uitgekwakt. Eene omstandigheid, die de vriendschap tusschen Fellinga en Geels juist niet aankweekte. Enfin, proces verbaal opgemaakt door „Oome Piet", was dan ook het gevolg van al die grappenmakerij. Buklaagde's optreden vond weinig genade in 'sheeren Officier's oogen, al had de beste jongen nóg zoo oprecht zyn spy't betuigd. Met toepassing der artt. 266 en 267 van het Strafwet boek eischte de heer Officier wegens eenvoudige beleo- diging van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening zy ner bediening, f8 boete of 10 dagen hechtenis. Job Bakker, een Hoornsch beklaagde, was aanvanke lijk ook absent. Maar hy komt van Hoorn heeft dus den tyd, en nadat hy al behoorlijk „verstekt" is wegens zyn wegblijven, komt Job doodbedaard aanstap pen, huldigende de stelling des gerusten van harte„Ik kom altijd nog vroeg genoeg te laét!" Getuige Jan Groes tegen wien de heer Officier al aanteekening op 't audiëntieblad had verzocht, want daar is die geachte ambtenaar drommels gauw voor klaar komt óók van Hoorn, was óók te laat en even doodbedaard en rustig als stadgenoot Job.'t Verstek werd nu opgeheven,'t audiën tieblad met rustgelaten en 't spul opnieuw begonnen, 't Was 'n „dolle boel", als ware het de revue van Rey- ding van dien naam! Alweer was 'tde eerste April, toen 'tfeit plaats greep. Je zoudt haast denken, dat de gedenkdag van 't groote succes, dat het handjevol Water geuzen in 1572 in Den Briel had, met groote opgewekt heid zoo hier en daar in ons arrondissement werd ge vierd. Genoegelyk zat de edele, rijzige vrouwengestalte van Aaltje Boon, onbestorven weduwe van Jan Groes in haar gewone hoekje, tegenover de ledige plaats, éénmaal ingenomen door haren echtvriend. Job Bakker nu schijnt al 13 a 14 jaar een goede huisvriend en wou dien avond ook by Aaltje binnen stappen. „Je komt er niet in, Job", zeide Aaltje, terwyl ze juist den koffiepot in hare handen had, toen hy met meer dan gewonen ijver door middel van een barbaarschen schop tegen de niet gesloten buitendeur „aanbelde". De deur week voor Job's geoefenden voet als weleer de poort van Den Briel voor der Watergeuzen reusach- tigen mast, doch Job had by de gangdeur minder succes daar die wél afgesloten was. Aaltje schreeuwde nu zóó hard om hulp, dat haar stokdoove buurvrouw op kwam dagen. Het duurde niet lang of rits daar sneu velden alvast 4 glasruiten tegelijk, die hy volgens de beide vrouwen met een klomp verbrijzelde. Job geeft een andere lezing van 't geval en .beweert, dat de ruiten sneuvelden doordat hy luisterende en schrikkende, daar hy, al kauwende op een heerlijken pruim tabak, hoesten moest en er toen doorviel. Jan Groes kwam ook nog even voor de rechtbank, hoofdzakelijk om te zeggen, dat hy geen verlof had ge geven om de ruiten te vernielen, eene bewering die zeker ieder wel voor waar zal willen houden. De O.v.J. vond bewijs genoeg, al waren er ook een paar „zwakke puntjes", om wegens vernieling tegen Job straf te eischen en wel f 12.— boete of 12 dagen zitten. Klaas Rykes en Johannes Gorter, een paar Helderschen, verstoorden den SOsten Maart j.1. in hunne woeaitad, tijdens eene openbare Godsdienstoefening van het Leger des Heils, de orde zoodanig, dat de politie hen buit moest transporteeren. Gorter liet zich dit wolgevallen, maar Rykes verzette zich hevig. Hy maakte zich dus aan overtreding der artt. 146 en 180 W. v. Strafr. schul dig en tegen hem requireerde Mr. Cnopius f 14.— boete of 14 dagen hechtenis, terwyl Gorter, die alleen tegen art. 146 had gezondigd, werd opgeknapt met een eisch van f 4.— boete of 4 dagen hechtenis. Willem Does, een werkman, afkomstig uit Hilversum;' 25 jaren tellende en thans verpleegde in de Hoornsche Rijkswerkinrichting, kreeg den 7en April j.1. aldaar met een anderen verpleegde, zekeren J. Arts, een hooggaanden twist. Does sloeg hem zóó, dat hy achterover viel. Zon der dat Does nu zulks bekend was, had Arts eene hart- aandoening en tengevolge van de inspanning by de worsteling, gebeurde wat volgens den heer Officiereven- goed na inspannendon arbeid, zwaar tillen of iets van dien aard zou gebeurd zyn: Arts stierf spoedig daarna. Doch men kan hier, volgens den O.v.J., niet spreken van: mishandeling met doodelyken afloop. De dood werd eenvoudig door voor 't zieke hart te groote inspanning veroorzaakt. Niettemin is Does verre van gunstig bekend, want in 't geheel heeft hy reeds 22 veroordeelingen ondergaan. Tegen hem werd 3 maanden gevangenisstraf geëischt. Cornelis en Jan v. Twisk,veehouders te Castricum,waren door den Kantonrechter gevonnist wegens jachtwet-over treding. De heeren gingen in hooger beroep, vandaar dat ze heden voor de gróóte rechtbank compareerden. Inte ressant was 't zaakje niet en nadat alle noodige forma liteiten hadden plaats gehad, eischte de heer Officier, opnieuw rechtdoende, tegen elk d6r zondaars hetzelfde quantum straf, dat de Kantonrechter hun toedacht, n.1. f 30.— boete, subs. 6 dagen hechtenis. Hiermede waren we aan 't einde en werd do straf zitting gesloten, waarna nog even een faillissement werd uitgesproken van Jacob Baars, drogist te Den Helder. A.s. Dinsdag uitspraken. Cis den Doove. Men schrijft aan de N. R. Crt. Cis den doove is doodIndien ik u zeg, dat Cis den doove niemand anders is dan Franciscus van der Lee, gepensionneerd werkman eener margarinefabriek, die Dinsdag op den leeftijd van 75 jaar in het dorpje Lithoyen aan de Maas in Noord-Brabant overleed, dan zult gy mij vragen: wat is er dat u aanleiding geeft dat doodsbericht aan een courant op te zenden? Welnu, diezelfde oude werkman, die sedert jaren tot de geachte ingezetenen van bovengenoemd dorp be hoorde, was eens, ruim veertig jaar geleden, de held van de geheele streek, het Noord-Oosten van de provin cie Noord-Brabant tusschen Den Bosch en Ravesteyn. Een held van de heide en het veld, een held als Rinaldo Rinaldini, de groote rooverhoofdman, met dit verschil, dat hy niet roofde of moorde. maar dat hy, evenals de Italiaansche held der bergen, in voortduren- den stryd leefde met politie en marechaussee, die hem overal vervolgden, maar hem nooit konden te pakken krijgen. Cis den doove was een geweldig jager voor den Heare, maar een jager zonder acte, een strooper, wiens liefde voor het veld en de jacht veel grooter waren dan zyn eerbied voor de wet. Herhaaldelijk gekeurd, weigerde hy zyn straf te ondergaan en ontvlood hy de dienaren der gerechtigheid. Twintigmaal stond hy op het punt te wotden gevan gen genomen, maar evenveel keeren wist hy te ontsnap pen. In een hut van leem en stroo verrast, liep hy door den dunnen wand van het getouwtje hten en ontkwamin een boerenwoning door marechaussee's te paard omsingeld, kroop hy door een hondengat tusschen da pooten van een paard door en ontsnapte. Voor de oogen der veldwachters, die hem op de hielen zaten, sprong hij in de Maas en wist hy zich door over io rivier te zwemmen, te redden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 7