Zonnestofjes. Zondag 2 Juni 1907. 5ie Jaargang. No. 4261. TWEEDE BLAD. De Moeder. FEU! L LET O N. Binnenlandsch Nieuws. Naar het Duitsch van Clara Viebig. Men had haar als landloopster opgepakt en in het hok gestopt. I oen de gendarme haar op het eenzame pad door de sombere velden tegenkwam, had zij juist een paai bij den herfstoogst vergeten rapen uit den akker getrokken en liep daar op te knabbelen met grage tanden. De regen stroomde neer, natte sneeuw viel er ook tussehenbeideover de onafzienbare, boornlooze vlakte loeide ,de wind en zweepte de kleederen. Geen schoorsteen, geen rook, geen beschuttend dak. Verlaten liep zij maar voort. Het mutsje, dat de 1 oolschc landmeisjes droegen, kleefde haar nat op het hoofd. De wind had de haren daaronder los gemaakt, glad en zwart als ravenvederen hingen zij haar in Jiet ge zicht. Geen mantel, geen doek, geen warm kleedingsluk. Zij liep door de koude, grauwe schemering van den Novembernamiddag, of zij zoo van haar werk kwam in korten rooden rok gescheurd en vuil het lijfje zonder mouwen, hemdsmouwen die tot de ellebogen reikten, het blauwe glasparelsnoer om den hals. „Waarheen?" vroeg de Pruisische gendarme, die hier heel waakzaam was. De Russisch-Poolsche grens was niet ver af. Zij zag hem aan met groote, glanslooze oogen. Hij pakte haar bij. den blooten arm, die blauw was van de koude. „Waar moet je heen? Waar kom je vandaan?" Zij schudde langzaam, het hoofd, wees met den vin ger naar haar lippen, naar haar ooren, naar haar voor hoofd, en schudde daarna nogmaals van neen. Nu begreep hij, dat zij geen Duitsch verstond pn hij herhaalde zijn vragen in het Poolsch. Een heldere glans blonk in haar donkere oogen op, toen zij haar moedertaal hoorde. Zij gaf evenwel geen antwoord. Zij wees slechts met den arm achter zich, waar de troostelooze velden zich verloren in de vallende' duisternis, en slechts hier en daar in vage om trekken eenige landhuizen opdoken, schijnbaar éénig overblijfsel van wereld en menschen. „Daar kom je dus vandaan?" Zij knikte. ,.En waar ga je heen?" Weer hief zij den arm, op en wees langs de onafzienbare vlakte, waar de wind overheen snoof als een honge rige hond over een ledig bord. „Je papieren?" Zij toonde de ledige handen. „Dan moet ie met mij mee!" .Met een gebaar, dat niet voor misverstand vatbaar was, sloeg hij de hand aan zijn sabel, en greep haar vaster. „Dali Zij stiet een kreet uit, die scherp als een trompet stoot boven het huilen van den wind uit klonk, rukte zich met geweld los en snelde heen. Hij haar na. De landloopster wilde ontvluchten, zeker had zij dus gestolen, of misschien zelfs spionneerde zij wel voor smokkelaars. Reeds greep hij haar weder bij den fladderenden rok vast. „Genade, panje soldaat, genade!" Dat was het eerste woord dat zij sprak; huilend zonk zij neer op den modderigen, doorweekten akker grond en omvatte zijn beenen. Zij kuste hem de knieën. „Laat mij gaanIk moet gaan, verheel ver Haar oogen staarden hem aan in naamlooze ontzet ting, zij wrohg zich de handen, en klemde zich dan weer pan zijn beenen vast. Toen hij zich losmaken wilde, greep zij krampachtig zijn jas. „Sta op!" Zij stond niet op. Als een pak lompen lag zij aan zijn voeten, geheel ineengedoken, een toonbeeld van ellende. Met geweld moest hij haar overeind trekken, zij beet en krabde en schopte en worstelde. Daarna scheen zij geheel en al uitgeput te zijn, niet meer in staat, de voeten te verzetten. Hij moest haar meer sleepen, dan dat zij zelf liep: had hij: haar losgelaten, dan zou zij neergezonken zijn. En den ganschen langen, moeilijken weg door kreet zij wild, woest, zonder ophouden, aan één stuk door. En telkens weer wierp zij zich op den grond en wilde niet meer opstaan, en hij moest haar duwen en trekken en stooten. ,.Ik moet ver weg! Ik moet gaan... Ik moet!" Zij vervulde den nacht van haar klaaggeschrei, haar gejammer trilde door de lucht, de gierende wind, tot een loeienden storm aangewassen, droeg het voort. De gendarme was er akelig van geworden. Hij was blij geweest, toen hij eindelijk, laat in den nacht, ba dend van zweet Gnesen bereikte, waar hij de waanzinnige afleveren kon. Daar zat Kazia Giemzianka dan in de gevangenis. Haar naam had zij genoemd. Ook had zij gezegd, waar zij thuis behoorde: Szczurora was haar woon plaats. Daarheen wilde zij zich dan ook begeven. Dat had men eindelijk eruit gekregen. Als een krankzinnige liep zij den morgen nadat zij opgebracht was, in haar cel rond, zij bonsde met het hoofd tegen de deur, zij sloeg met de vuisten tegen de kale muren: „Szczurora ik moet er heen! Szczurora!" zii lansen thH S ?emen' 113,1 wezenloos bleef wijl ze staan bleef. i socn en hi-i t,,L- u i i staan en staarde naar de Verschrikt draaide het meisje zich om en staarde uit i-n en/,™., i neusvleugels zetten zich de vragende aan. toen was zij met een sprong over- u den houten eoeeuo den warmen damp op, die uit eind, mohu salderend voor haar meesteres, en viel ter- v vineeis zii h aP omnoog steeg. Reeds kromden haar Slonu weer neer, om den zoom van haar japon te kus- omnpilw i»„ wniangend. Maar toen sprong zij weer sen. Zij ueed dal met een wildheid, een haristoehtelijk- hmt.'m ,i„ n c. Ul °P en sloeg weder jammerend heid, uie naar meesteres terug deed wijken. nuien: „Szczurora! Szczurora!' Uit uie geoogen gestalte spruK zware, oitiere ellende; •ok de hand den schouder links langs haar glimlachenden mopd afvielen. Zij hield de armen, of zij een kindje wiegde, dat zij heel vast aan de borst drukte. Haar geheele wezen scheen te rcranderen, zich op te lossen als een ijsklomp in het voorjaar, te versmelten in tranen. „Hoor nu verder," sprak de landheer, „nu kemt de tweede brief iVlon knr» - i 1 U1_- gcuugcu apiutv van het halt verhongerde schepsel niet ge- de jonge rouw besefte -er iets van. Zij tr °'u 1'j._WUar ZIJ van(Iaan gekomen was. Op uiie uil u-n mof en raakte met de vingertojipen d vragen schudde zij met het hoofü: „Szczurora!" aan van de knielende. inüelijk sprak men haar kalmeerend toe: at scheelt er aan?" herhaalde zij nog eens, in j. ii ma® 'mmers naar Szczurora, zeker, naar Szczu- georekkig Poolsch. °ra' „Szczurora! Szczurora!" toen wierji zij zich oji het voedsel en sloeg alles gretig naar binnen. Het heen en weer loopen hield op. in een hoek van de cel zat zij plat op den grond, in doffe mijmering, en wachtte. Daar buiten woedde de wintersneeuwstorm en maakte alles gelijk onder het eentonige dekkleed. Waai uc akker zich uitstrekt, waar de waterput ligt. waar de greppel dreigt, waar de straatweg loopt wie kan het zeggen? Alles wit En korte dagen, waarvan de morgen reeds weder op den. avond gelijkt! Alles duisterJ Wat zou men met haar beginnen? Zij was slechts wegens landlooperij opgepakt, men zou haar spoedig moeten loslaten. Maar was dat thans geen gruwel?! Zij evenwel smeekte: „Szczurora!" steeds met de zelfde, onveranderlijke vurigheid en omklemde de knieën van elk die in haar gevangenis kwam. Daar kwam op een dag de inspecteur van den heer Von Dalchow op Przysienowo tegenwoordig Wil- helmshöh geheeten aanrijden en eischte een weg- geloopen dienstmeid terug. De deerne, die sedert een week spoorloos van het landgoed verdwenen was, moest naar de beschrijving een en dezelfde jiersoon zijn als de landloopster. Kazia stond sidderend uit haar hoek op, toen men haar riep: „Kom!" Met snelle schreden ijlde zij door de gangen, met een luiden vreugdekreet begroette zij aan de deur de vrije lucht en strekte verlangend de armen uit naar het sneeuwige verschiet: „Szczurora Daar voelde zij zich aangegrepen. De vertegenwoor diger van den landheer schudde haar heftig heen en weer. „Psia krew, vervloekte deerne, wat heb je weg Je loopen? Nu zal je.. En hij hief de zweep op. „Gebruikt u nog de kat met negen staarten op Przy sienowo, mijnheer de inspector?'' vroeg schuchter een van de omstanders. „Zijn wij dan soms Russen of Polakken? Wij zijn Duitschers Maar daarop knipoogde de inspector en voegde fcr zachtjes bij „Alleen maar de zevenstaartige, alleen maar de ze- venstaartigePsia krew, deerne, wil je wel eens in stappen?" En zij werd achter in de brikska geworpen. Op een bos stroo nam de gendarme naast haar plaats, voor op den bok zat de inspector en liet den schuimenden paarden de zweep om de ooren suizelen. Zoo vlogen zij heen, zonder ophouden, in razende „Ik Kasimir Giemzianka en mijn vrouw schrijven u en spreken u toe met hel woord Gods: Geloofd zij Jezus Christus en Zijn Moeder Maria! „En nu schrijven wij u en vragen, of ge gezond zijl? Wij zijn allen gezond, ook Gregor, uw zoon. Wij verwonderen ons cr slechts over, dat gij nog in het Meunend wrong de ongelukkige de handen, hield toen geheel niet aan hem gedacht hebt, terwijl andere meis- de velletjes papier in ue hoogte en zwaaide ermee jes, die eerst in November vertrokken zijn, hun kin door de lucht. deren reeds tien gulden gezonden hebben. „Je hebt zeker slechte lijding van thuis? „Ln gij hebt mij: uw jongen achtergelaten, geheel ivievrouw Von Dalchow zag om zich heen. Haar man naakt, en ge denkt er niet aan, daarnaar te vragen, had niet gaarne, dat zij met de ondergeschikten praatte. Tk heb geen vermogen. Ik zal ook van hier weg Er was evenwel niemand in de natnjheid. trekken, wat moet ik dan met uw naakten bengel aan- „Is er iemand gestorven?' vangen? En al had ik ook eiken dag twintig kopeken ver- „Lezenlezen, Kermde de vrouw en zwaaide met de diend, dan zou dat nog niet voldoende zijn om den papieren, dat zij in den wind wapperden. bengel te kleeden. ,,'k Heb een urief van thuis... ik kan niet lezen! I „Rn- nu stuurt gij terstond wat voor den jongen Ik heb gevraagd... niemand kan lezen... niemand 0f ge kunt hem komen halen. Ik houd hem dan slechts, kan schrijven.... niemand! Pani, paniSzczurora, als gij mij elke maand drie gulden voor hem zendt. Ove> Szczurora!' rigens kost hij mij meer dan drie gulden in de maand, lil naamlooze ellende hield zij de papieren in de, Want behalve, dat men hem kleeden moet, moet men als biddend tegen elkander gelegde handen, aan haar jleln 00k nog eten en drinken en bewassching geven, meesteres voor. Deze overwon haar tegenzin en nam de dat het ongedierte hem niet verteert. En hij is nog vuile, vettige blaadjes aan. Een glans van vreugde gleed geen twee jaar. Ge kunt dus begrijpen, wat zoo'n kina over het magere gelaat van de arbeidster, zij opende Rost. de lippen, een gansche stroom van woorden barstte i ^Jj. denk er niet aan, vreemde kinderen om niet los: lang onderurukte, korte, rauwe, gestamelde klan- {e ejen te geven. Andere meisjes betalen zelfs tien gul ken, beden, klachten, smeekingen, zegeningen. Dat den voor haar kinderen en leggen zich daarbij neer. ruischte en bruiste in één golf door. Mevrouw Von Qe zjjt nog goedkoop af. Dalchow verstond geen woord. j „Wanneer ge alzoo binnen acht dagen geen geld voor „Ik versta je niet," zeide zij medelijdend, en haalde den bengel zendt, dan mag hij gaan bedelen. Ik houd .schouders nn lïnnrnn keek rii naar het rtanierhem Tlict de schouders op. Daarop keek zij naar het papier Poolsch, dat kon zij niet lezen! „Ga maar naar den inspector, die zal het je voor lezen, arme ziel!" „Nie, nie, niechce neen, neen, ik wil niet!" Opspringende schudde zij heftig met het hoofd, er fonkelde iets schuws in haar oogen, haar dicht bij „Ik werp hem de deur uit. Dat zweer ik je! „Mogen de vossen hem verscheuren! „Wees alzoo indachtig, wat ik u geschreven heb. „Kasimir G i e m z i a n k a." „Om Godswil!" riep mevrouw Von Dalchow en zag ontsteld haar man aan, „hoe verschrikkelijk! Als die wilde zij wegsluipen, haar voeten sleepten haar na, een zware last scheen haar te drukken. Mevrouw Von Dalchow riep haar terug. „Geef mij je brief, ik zal hem mijnheer laten zien, die kan hem lezen." Aarzelend bleef het meisje staan, met de hand tegen de borst gedrukt. „Geef hier!" De toon was nu bevelend. De arbeidster boog zich heel diep, haar voorhoofd raakte den zoom van de japon harer meesteres. „Kan niemand lezen,stamelde zij op hart- roerenden toon. „Lezen, pani, lezen!" Toen mevrouw Von Dalchow haar man de vuile pa pieren gaf, was hij zeer ontstemd. „Ik heb je verzocht, je niet met dat volk in te laten, vaart. Geen weg, geen velden, alles troosteloos ieen- Constance! Nu, je zult er ook wel gauw genoeg van tonig. Alles gelijk. Wit, doodskil het onafzienbare land. hebben." elkander staande wenkbrauwen trokken zich geheel sa- vreeselijke man nu misschien dat arme kind buiten de men, haar gezicht vertoonde weer de oude, sombere deur geworpen heeft!" uitdrukking. Zij greep naar haar papieren, drukte ze I 7jj boog zich snel over het met kant omzoomde bedje tegen de lippen en verborg ze haastig, als een bedreigd jn de wieg en legde als beschermend de beide armen heiligdom, tusschen haar kleeren. Met gebogen hootd erover. ROMAN van OTTO VAN LEITGEB. 42. 0 „Wie, die bemint, luistert naar de stem van een ander?" zeide Elinore tot zich zelve. „Misschien is ne zoo wel het beste." Voorzichtig liet zij er op vol gen: Wat dan, als ik je zeide, dat jij een onervaren kind 'nog bent gebleven cn de wereld noch de men schen kent? Of - wanneer ik je zeide. om maar iels te noemen dat iemand jou liefde met pou kunnen waardig zijn?" i,„„i, Janc's oogen flonkerden, en vol verwachting keek zii hare vriendin aan. Wanneer men dat zeide, al vilden duizenden, al wilde de geheele wereld dat zeg- Ontroerd zcidc Elinore nu: „Neen, neen, neen, Jane Wanneer eenc liefde echt en vidkome.i is la'Hci /ij laar niemand en niets. Zij is >et groo tc en heer iikste en het eenigste, wat God ons schenken Kan. in wij moeten daarbij: niets anders willen hooren, lan wat ons hart gelooft... Toen viel Jane haar innig m de 1 ede. „Ja. L inri< hel is waar eerlijk waar; ik heb hem lief. Zoo ïore, net is waar, ccinj'i „idc iPr we- vaar en zoo sterk en zoo gehee,1 ehl l-'n 7\r al wist ik niet anders dan kwaads \.in icm al zou hij ook iets begaan hebben, wat men .11, al zou qj wezen alle menschen hem lok met den "vinger n'a, al' kon hij ook nergens vreug- le nercens vrede vindenik zal hem bijstaan wïfnt ig heb hem lief. Elinore! Ik bemin hem... Een agent had in den tijd van den rapenoogst vrou wen over de grenzen gebracht. Hij dreef ze naar de landgoederen toe als een kudde vee. Zij droegen allen een bundeltje en gingen op bloote voeten. Kazia uit Szczurora had zelfs geen bundeltje gehad. Al wat zij bezat droeg zij aan het lijf. De agent bracht haar naar Przysienowo zij was een meid met sterke armen, de heer baron zou zich niet bedrogen vinden en zoo werd er een contract gemaakt voor een jaar, men drukte! Kazia een pen in de hand eni zij teekende met een kruisje. Daarop verwijderde zich de agent. Zij evenwel liep hem na tot aan het hek en hij beloofde, in Szczurora de groeten van haar te doen en te zeggen, waar zij was. Zij keek hem na, zoo lang zij hem zien kon. Bij den rapenoogst had zij: wakker meegeholpen werken kon zij als een paard zij was ook vroolijk geweest met de anderen, als de opzichter 's avonds een borrel uitdeelde. Maar daarna werd zij stil, met eiken dag stiller. Als een geslagen hond sloop zij op het erf rond; steeds somberder werden haar donkere oogen. Zondags stond zij buiten de deur en staarde in de Novembergrauwe, eindelooze verte. Op een goeden dag was zij verdwenen. Nu had men haar weer teruggebracht. Als een zak liet men haar zware lichaam van den wagen ploffen. Een uurtje later ging zij weer, alsof er niets gebeurd was, den stal in en droeg over de blauwe schouders de riemen, waaraan de zware emmers met kalvermelk hingen. Die zou niet meer wegloopen, daar was de inspector zeker van. Winter, /altijd winter, eindelooze winter. Heden was het de eerste zachte dag'in het vroege voorjaar, mat scheen de Februarizon. De binnenplaats was een waterplas, de tuin ook, maar op straat voor de poort verhief zich een smalle, droge strook gronds uit de modderpoel, daar kon de jonge mevrouw van het heerenhuis, op en neer wandelen. Zij was pas van het kraambed hersteld. Terwijl zij langzaam, met onhoor- baren tred op en neer liep in haar gummi-overschoenen, zag zij een van de arbeidsters aan den rand van den greppel zitten. Waarom was die niet met de anderen aan het middageten?" Grof gebouwd en mager was zij, als een sombere schim met haar ravenzwart haar. Zij zat met den rug naar de straat gekeerd en liet de beenen in den greppel hangen. Zij mompelde zacht voor zich heen. Nu snikte zij het luide uit, bracht een paar blaadjes papier aan de 'ippen en kuste die met hartstochtelijke vurigheid. Haar geheele lichaam beefde. „Wat scheelt er aan?" vroeg de jonge mevrouw, ter- Verscheiden dagen lag de brief op zijn schrijftafel zonder dat hij eraan dacht, maar eindelijk liet hij toch Kazia Giemzianka roepen. Zij kwam op bloote voeten en verspreidde een door dringende lucht van zurige kalvermelk en koemest. Bij de deur bleef zij staan en keek met wezenlooze oogen strak voor zich uit. De heer Von Dalchow zat aan zijn schrijftafel, mevrouw bij den warmen haard haar kindje te wiegen. „Kazia Giemzianka, hier zijn twee brieven voor je," sprak de landheer. De eene is van vijftien November., acht dagen voordat je bent weggeloopen. De tweede is van 15 Januaridat is ook ai een heele tijd geleden. Luister, wat zij je schrijven!" En hij las: „Lieve Kazia! Wij richten ons tot u met het woord van Christus: Geloofd zij Jezus Christus en Zijne Moe der Maria! Nu berichten wij u, lieve Kazia, dat pan Bremmler ons heeft verteld, waar ge zijt. Wij verheu gen ons erover, dat ge gezond zijt, en dat het u goed Dat uw zoontje Gregor zoo'n aardig jongske is, weet ge zelf wel. „Nu verzoek ik u Gregor, uw zoon, dat u mij niet vergeet, en wanneer ge zelf iets hebt, dat ge mij eenige grosschen zendt, opdat ik wat kleeren kan koopen, want ge weet, dat wij het hier zeer karig hebben. ,,Nu meld ik u, als uw broeder, Kasimir Giemzianka, dat wij alle gezond zijn, ook Gregor, uw zoon. En het gaat hier zooals altijd, er is geen nieuws. „Nu leggen wij de pen neer. Wij groeten u duizendmaal en millioenen maal, ik Kasimir Giemzianki, mijn vrouw en Walek en Sochkaen ook Gregor groet u, als een lieve zoon zijn moeder. „En Marischka groet u, de keukenmeid van het land goed. Als ge geld zendt, adresseer het dan aan haar, dan krijgen wij het eerder. „Nu vragen wij u, lieve Kazia, hoe het u gaat? Blijf gezond! Tot wederziens! God behoede u! Amen. „Uw broeder „Kasimir G i e mz i a n k a." De heer Von Dalchow wierp het velletje papier neer. 111 -. f Triooi-I w„ rinm- Hen nndnrwii- aanhouding was verzocht, namen hem in hun midden, Haar echtgenoot haalde de schouders op. „Och, het zal nog wel zoo'n vaart niet geloopen hebben ineens! Kazia Giemzianka," riep hij de ar beidster toe, „heb je gehoord, wat ik gelezen heb?" „Ik heb het gehoord." „Je hebt er weliswaar nog geen recht op, maar ik zal je uitbetalen, wat je tot dusverre verdiend hebt. Zendt dat naar huis." Haar schuwe, matte blik was strak vooruit gericht! Haar tranen waren gedroogd, geen spier in haar gelaat ver trok zij, zij opende nauwelijks de bleeke lippen, ter wijl zij toonloos mompelde: „Kasimir Giemzianka heeft gezworen. Te laat!" Langzaam keerde zij zich om en wilde heengaan. „Halt!" riep de landheer haar na. „Bedank mevrouw eerst „Padam do nóg!" Zij bukte zich stram en kuste het kleed van haar meesteres, daarop ook de jas van den landheer. Toen ging zij heen. I11 den nacht brak er een wervelstorm los over Przy sienowo, en bracht nog eenmaal den winter terug. Den volgenden morgen was alles wit, tot in de eindelooze verte. Waar de akker zich uitstrekt, waar de waterput ligt, waar de greppel dreigt, waar de straatweg loopt wie kan het zeggen?! Des morgens was Kazia Giemzianka weder verdwe nen, maar de gendarme bracht haar niet meer op. Ook in Szczurora is zij niet aangekomen. De 100.000. Door een 70-tal personen, te zamen vormende een loterjjclub, die gevestigd is in het café van den heer Vermeulen, op den hoek van de Hazenbroekstraat en Nicolaas Beetsstraat te Amsterdam, was 'n heel lot genomen in de Staatsloterij. Gisteren viel daarop de honderdduizend, wat, zooals te begrijpen is, groote vreugde bracht in de loterjjclu!waarvan hoofdzakelijk diamantbewerkers, onder wie werkloozen, lid zijn. („Tel.") Een mislukte trouwpartij. Op tragische wijze werd de vorige week te Maastricht de voltrekking van een huwelijk verhinderd. Zoonlief had de toestemming noodig van papa, welke daartoe uit Amsterdam zou overkomen, doch hoe men ook keek, de zoozèer verwachte verscheen niet. Wat was er gebeurd Papa, die op zijn doorreis aan de verleiding om ook Sittard eens even te bezichtigen, geen weerstand had kunnen bieden, onderbrak dus aldaar zjjne reis. De maréchausséos, die in den man een zekeren J. H. van V. herkenden, wiens signalement op drie plaatsen in het „Algemeen Politieblad" stond afgedrukt en wiens XXXIV. Op ccn zachtcn, grauwen dag in het begin van April, beklom de advokaat Klausz langzaam de trap van Win- ter's huis. Boven, op het portaal, stak hij nog eens de hand in zijn borstzak, om zich er van te overtui gen, dat het gewichtig document nog op zijn plaats was. Daarna betrad hij het salon, waarvan Braune- mann de deur voor hem geopend had. Dadelijk daarop vckscheen Elinore van de andere zijde in het salon, De advokaat overhandigde haar het gewichtig papier. Ilij deelde haar tegelijk mede, dat dit het vonnis cn tegelijk de uitslag was van haar echtscheidingsproces, van morgen was het hem thuis gebracht. Dus alles is nu afgeloopen?" riep Elinore verbaasd uit. Ja, mevrouw: Wil ik u dit stuk misschien voor lezen? Wellicht dat u mij daarover het een of ander heeft te vragen?" Neen, dank u," antwoordde Elinore. Zij nam het document aan en bekeek het met nieuwsgierige aan dacht. Na het vertrek van den advokaat opende Elinore het document en begon opmerkzaam te lezen. Elk woord schonk zij bijzondere aandacht. Eiken zin las zij langzaam en oplettend, alsof zij ze allen van bui ten wilde leeren. En de beteekenis er van werd haar duidelijk. Het nam zoo geheel en al hare gedachten in beslag, dat iu hare droomen de merkwaardige, opwindende ge moedstoestand doorwerkte. Was zij dus niet opgewas sen geweest tegen de heiligste plichten, aan de men schen gesteld? In hoeverre verlangen de geheime wet ten tusschen man cn vrouw, dat hij haar meester moet zijn? Misschien wel tot zelfverloochening, tot afzwe ring van eigen wil, tot prijsgave van eigen rechten? Had zij onder alle omstandigheden, in plaats van in eene scheiding te bewilligen, op haar plaats moe ten blijven;-er naar moeten streven begrepen te worden en zelve te begrijpen?... In deze gemoedsoverwegingen was het een zware taak, „Klaar! Nu, dat zal je broer zeker door den onderwij zer hebben laten schrijven?" Kazia knikte. „Je hebt dus een kindje thuis?" Weer knikte zij, een teeder lachje vermooide haar gezicht. Mevrouw Von Dalchow kon de oogen niet van haar afwenden waren dat nog diezelfde strakke, magere trekken, die zich thans zoo zacht, zoo moeder lijk rondden? Uit Kazia's oogen druppelden tranen, die rechts en bezoeken te ontvangen, welke toch onmogelijk afge wezen mochten worden. Ook tapte Corulie en Paul's vader kwamen. Maar Paul zelf yiwam niet Van Essenbaoh had hij berich ten ontvangen, die zijne tegenwoordigheid aldaar drin gend nood g maakten. Door de aanhoudende regen buien warén alle slooten en vaarten buiten de wal len getreden. De weidegronden om het meer waren overstroomd en de nieuwe vaarten liepen gevaar. Paul was bang dat de steenbakkerij ook gevaar zou loo pen. Naar aanleiding van een telegram was hij on middellijk daarheen vertrokken. Maar zijne ouders dach ten, dat hij niet lang daar zou blijven. Wellicht kwam hij morgen reeds terug. Maar het was wel te denken, dat ook Gaston nog zou komen. Zij verwachtte hem nu eiken dag. Zij wilde het zich zelve wel niet bekennen, dat het zoo was; maar zij verwachtte hem toch. Dat blad papier, hetwelk van de rechtbank haar was uitgereikt gewor den, kon toch onmogelijk een afscheid tusschen hen vervangen. Al was het maar voor den vorm. Zij verwachtte hem. Hij zou nu ook wel niet meer zoo ver weg zijn. Zijn laatste brief, drie weken gele den gezonden, was geweest van het Garda-meer. Hij had dus den winter in Italië doorgebracht en was nu op de terugreis. Wel is waar, toen zijne ouders aan Elinore een liezock brachten hadden die met geen woord over Gaston gesproken. Maar toch verwachtte zij hem beslist. Maar de eene dag na den ander verstreek. Langzamerhand verviel zij in een soort van opge wonden besluiteloosheid. Zij leefde alleen in het groote, stille huis. Menigmaal overviel haar een onbeschrijfelijk gevoel van verlatenheid een ontembaar verlangen weg te gaanZij moest jegens ziehzelve oprecht zijn, eerlijk, liet was niet langer te dragen, dat Paul niet verscheen. Dikwijls zweelde haar zijn persoon, zijn woord, de uitdrukking van zijn gelaat, zoo duidelijk voorh aar geest, alsof er niets anders was, dat meer haar denken in beslag namHet was onverklaarbaar dal en lieten hem natuurlijk het arrestantenhok ook eens zien. Dit beviel hem maar half. Hij verlangde zoo spoe dig mogelijk naar Maastricht te reizen om zijn zoon in het huwelijksbootje te helpen stappen. Zaterdag'nu, weid de reis naar deze stad onder begeleiding der marechaus- sées horvat, 't Ging echter niet ter bruiloft, doch ter beschikking van de justitie, die ook met ongeduld zijne komst verbeidde. De trouwpartij ging niet door. Wel jammer hij niet kwam. Wel is waar zou het eiken dag kun nen gebeuren. Maar een week gaat ontzettend langzaam voorbij, wanneer men eiken dag wacht op iemand, die niet komt. Nu, wanneer hij er deze week nog niet was geweest, dan zou het morgen toch wel gebeu ren dan was het ZondagMaar het is te veronder stellen, dat zijne ouders hem niet hadden geschreven. Zou het niet zeer natuurlijk zijn, indien zij het zelve deed? Heden had zij een kaartje van hem ont vangen, een morgengroet. Maar zij was nog niet zoo zeker van haar zaak. Zij schreef toch maar niet en zoo verstreken er ver scheidene dagen. Zou zij nog eens een bezoek brengen aan Paul's ouders en hen vragen, waarom zij haar zoon nog niet het laatste belangrijke nieuws hadden geschreven? En zoo kwam misschien Gaston Hauszmann wel niet, omdat hem cr niets aan gelegen was, in hoffelijkcn vorm van haar afscheid te nemen; misschien kwam hij ook wel niet, omdat hij er vermaak in schepte, haar tot slot nog te krenken en haar te belcedigen. Nu, wat dacht zij wel, de gescheiden vrouw, die lal blijde mocht zijn, dat zij zijn naam verder ,mocht blijven dragen, opdat men niet van haar zou behoe ven te gelooven, dat men haar dien tot haar straf ontzegd had? I11 deze onnatuurlijke spanning, waarin zij verkeer de, had een onderhoud, hetwelk haar anders vrij koud gelalen zou hebben, nu een bijn avernieiigenden in druk op haar. Mevrouw von Stahlhof was op een middag bij haar op bezoek. Zij kon iu hare oprechtheid er niet buiten, Elinore ander het oog te brengen, hoe druk men over haar sprak en dat men haar af en toe ook recht ongun- itig beoordeelde Zij bad ten slotte om verontschuldi ging voor hare al te groote oprechtheid, maar het tos toch altijd nog beter, dat Elinore wist, hoe de zaken stonden Neen, Elinore was haar ook dankbaar voor deze oprechtheid. Zij wist ook wel, dat die eerlijk gemeend

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 3