Zondag
5ie Jaargang.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
OOM PIET.
1907.
4267.
litrijnÉ Brieven imi Jaap,
XCIV.
Ik herinner mij in mijn jongensjaren 'n boek gele
zen te hebben, dat tot titel droeg: „Het zwarte boek der
18de ipeuw," waarin van alles voorkwam, wat maar
verschrikkelijk was. Natuurlijk, hoe kon het anders?
In de laatste helft dier eeuw toch speelde de groote om
wenteling in Frankrijk zich af, dat als „hart" van Europa
ook geheel Europa sidderen deed.
De geheele eeuw had zich gekenmerkt als 'n eeuw van
beroering en gisting. Een schrijver uit die dagen (Du-
val) beweerde, dal Frankrijk geen jonge mannen' had lus
schen de 20 en 30 jaren. Alleen in het jaar 1707 stierven
er in Frankrijk „dertigduizend menschen van
den honger.' De schrijver Vauban zegt, dat een-
tlende gedeelte der bevolking liep te bedelen, vijftiende
niet geven kon en drietiende onder zware schulden
gebukt ging. De herroeping van het édict van Nantes
kostte aan Frankrijk duizenden émigré'smeer dan tien
duizend levens op het schavot en 'n schade op het
gebied van nijverheid, wetenschap en kunst, die niet te
ramen is.
Frankrijk was het hart en de sterk weergevende spie
gel van Europa, en de lezers der historie kijken ontsteld
op, als zij op dezelfde bladzijde lezen: „De vierhon
derd broederschappen van het Heilige
Hart, door MadameDeMaintenonges ticht,
bloeiden echter zeer." De Fransche boeren be
taalden 53 o/o aan grondbelasling, 18 o/0 aan drank en
zoutaccijns, 15 o/0 aan den adel en de kerk, dit is te za-
men 83 o/0. Van wat er dan nog van hun arbeid over
schoot, mochten zij langzaam doodhongeren; wat ze
dan ook deden. Maar de koning had 7 milliocn noo
dig nlleen voor zijn tafel, en aan zakgeld 840.030, be
halve wat er nog verslid werd aan s a 1 n, m it es cn
kleeding cn feestjes.
Het leven van 'n mensch had hoegenaamd geen
waarde. Vorsten verkochten hun onderdanen aan den
meestbiedende. In Duitschland was de gemiddelde prijs
30 Thaler en als er een sneuvelde was de persoonlijke
vergoeding aan den leverancier tamelijk hoog. Duitsche
vorsten leverden in 9 jaren tijds 29.166 landskinderen
aan Engeland, waarvan er li.846 den dood vonden.
De landgraaf van Hessen ontving voor iederen gesneu
velde twintig pond.
Het was 'n voordeelig zaakje en daarom verzocht
hij |dan ook den bevelvoerenden generaal de lijsten
der gesneuvelden nauwkeurig bij te houden; want 'n
fout in de optelling 'zou hem geld kosten. Het woordelijk
slot van den brief dien hij schreef, luidt aldus
„Herinner u, dat van de 300 Lacedae-
m o n i ër s, die de Thermopylae v e r d cd i g-
d e n, niet één terugkwam. Ik zou m ij ge
lukkig rekenen hetzelfde van mijn dap
pere Hessen te mogen zeggen. Zeg aan
majoor M i n d o r f f, dat ik zeer ontevre
den ben over zijn gedrag, omdat hij te
Trenton driehonderd mail gered heeft.
Gedurende den gansehen veldtocht
zij n er geen 10 van mijn manschappen
gevallen."
Voor dit beest heeft het „dankbare vaderlan d"
te Cassel 'n standbeeld opgericht.
graven van Medem dweepten met hem en Schiller zelfs
gevoelde zijn invloed, al heeft hij in zijn „Geestenziener"
legen hem gewaarschuwd en er met ernst op gewe
zen, dat dit spiritistisch gegoochel de kortste weg is
naar Rome of 'n gekkenhuis.
Waar 't zenuwleven van n volk verlamd is. daar is 'n
schurk oppermachtig; ik bedoel: daar zijn schurken
oppermachtig. Daar slaan zij de handen ineen en de
onnoozelen boeten. En zoo'n schurk kan rondloopen
in 'n schooierspakje of in hermelijn; getabbaard en
voorzien van ring en staf of op 't dievenbankje terecht
komen; n schurk is 'n schurk; en wie beslag
legt op het geld van een ander, op zijn leven, op zijn
ziel, op zijn overtuiging, op zijn vrijheid, vrijheid van
denken en vrijheid van pols, is 'n misdadiger, of hij
zich Cagliostro noemt of zich als priester of vorst
beroepen zou op eenmaal vastgelegde reglementen, 'n
schurk j s 'n s c h u r k.
Het oude Geuzenliedje is gebleken 'n eeuwige waar
heid ,te bevatten:
„De pols verdraagt geen keten;
Geen prikkel duldt de hiel;
Maar vrijheid van geweten
Is de ademtocht der ziel."
Het is slechtvrijheid van denken en overtuiging
voor zichzelven te eischen en dit niet aan anderen
te gunnen. Dit was ide groote dwaling van den held van
Worms, wiens woord „Slaat ze dood, die goddelooze
boeren!" dan ook aan dertig duizend boeren het le
ven heeft gekost. Geboet heeft hij er voor en eerlijk
zijn .ongelijk erkend daar was hij dan ook groot
genoeg voor maar... het ongerechte woord >vas
uitgesproken en de misdaad niet meer weg te nemen.
Cagliostro kwam terecht in den kerker. Hij had nog
verzocht te mogen biechten en verlangde toen, dat zij"
biechtvader hem met den gordel zijner monnikspij 'n
goeseling zou toedienen. Toen deze hieraan voldeed
pakte Cagliostro hem liet koord af en trachtte hem
te 'worgen, om dan in het gewaad van den monnik
te ontvluchten. Maar het werd bijtijds ontdekt en de
spiritist-geestenklopper-goudmaker-ketter-vrijmetselaar-je- laat
zuïet in 'n enger cel opgesloten, waar hij in den zo-
mer ,van 1795 stierf.
Volgthet optreden- van Jozef B a I s a m o, alias
Cagliostro, di eals markies d'Anna, graaf Foenia,
graaf Melissa, graaf Belmonte Europa afreisde en op
lichtte. Voor zoo iemand was Holland waar men van
vertelde dat er tuinen Waren met zilveren hekken en gou
den deurknoppen 't allerminst veilig.Jezuïeten en vrij
metselaars vielen in zijn handen en werden doorhem
geëxploiteerd. Door het geknoei in staatszaken, door
het gekonkel van de kerk, die voor vroomheid wil
de doen doorgaan, wat alleen 'n jacht naar geld en
invloed was, door het schrikkelijk bloedvergieten, waar
aan maar nooit 'n einde scheen te komen, was heel
Europa aangegrepen door den waanzin, en kon de
eerste flesschentrekker de beste zijn slag slaan, waar
hij wilde. Dit deed Balsamo; hier te lande bekend als
Alessandro Cagliostro. Van Rome uitgezonden om
„Egyptische loges" tc stichten over de wereld,
heeft ijiij met een mengelmoes van kerkelijk vertoon
en zwendelarij koningen en prelaten, burgers en win
keliers zijn duur gelag laten betalen. Waar verrot
ting is, daar leeft het ongedierte; en heel de maat
schappij was verrot. Er zijn altijd wel leegloopers en va
gebonden, voor wie elke kostwinning in zulke om
standigheden goed genoeg is. In Venetië lichtte hij 'n
bankier op voor 10.030 gulden, onder belofte om uit
kwik zilver te maken. Aan Mevrouw von der Recke
beloofde hij een verschijning van haar overleden broe
der. In Den Haag werd hij ontvangen en geëerd als
'n halfgod. Aan het schandaal van het parelsnoer, dat
de Fransche schatkist 1.800.000 pond kostte en Marie
Antoinette |haar goeden naam, was hij niet onschul
dig. Maar hij correspondeerde met Lavater en Goethe,
en de adel van Rusland was hem zeer genegen; de
Sedert is de wereld vooruitgegaan. Als de koningen
een extraatje noodig hebben voo rde restauratie hun-
nertstallen, wordt er eerst in de Kamers over geredeneerd,
■oms gedisputeerd. Het verzoek om het zakgeld van
een aangetrouwden prins wat te verhoogen, wordt kalm
van de hand gewezen. Dat koningen en prinsen voor
het (meerendeel „opvreters" zijn, weet Duifhuis tegen
woordig niet alleen(l), en dat monniken een ander
woord is voor „leegloopers," die liever koud zijn dan
moe, is ook geen geheim meer. Het kloosterleven is
n dubbeltjeskwestic; zie het nummer dezer krant van
n paar weken terug, waarin de historie der dames Too-
good voorkwam. N u weten we dit alles en denken er
over na, en trachten dien leugen uit te roeien, maar
toen wist men het alleen, en dacht men er niet
over na en dorst er nog minder aan te beginnen,
om dit kwaad uit te roeien. Wie het
poogde, leefde niet lang. Maar wie nu denken
eenig internationaal geschil, dit door de betrokken mi
nisters van oorlog of door de respectieve vorsten op
degen, sabel of korte stok zal worden uitgemaakt.
zie ik zweer u, dat het d ui zoover niet zal komen.
ant n koning wil niet overhoop gestoken worden en
een minister of generaal geen blauwe plekken opdoen.
Dan zou het internalionaal geschil opgelost worden
aan 'n mooi diner, waar dan wel gesproken zal worden
over .kanonnen" en „vuur" maar waarmede ze, even
als de vrijmetselaars, niets anders zouden bedoelen
dan flesschen en wijn. Het „laatst en het krach
tigst v u u F' zal dan wezen, de knal van 'n flesch
„V e u v e C 1 i q u o t."
„In orde, BrI
„Vrede <1 o o r R e c h t" van welke vereeniging
ik deze week 'n paar bestuurderen hoop te ontmoe
ten deelt mijn wantrouwen in de Vredesconferentie
o iet, Ik zei u immers, dat zij kinderlijk is cn
n blijgeloovig optimisme bezit? en verwacht van
naar „petit petit" op den langen duur zeer veel.
Moge haar geloof niet beschaamd worden.
Docr omstandigheden van intiemen aard weggeroepen
uit Amsterdam, had ik dezen brief meegenomen naar
Den Haag, om hem daar te beëindigen. Misschien, zoo
dacht ik. doe ik nog iets wetenswaardigs op; maar
nu c.ie ik, dat ik tusschen zoo'n druk geroezemoes j
van ;s temmen niet werken kan, en daarom moet i
al wat dezen brief aan onvolkomenheid eigen is
dit later worden goedgemaakt.
L il een enkel gesprek, dat ik had, bleek mij, dat j
ik in mijn twijfel aan het te wachten succes der Con- j
f eren t ie niet alleen sta. 't Zal heel goed gemeend zijn, j
maar„Kan 'n moorman zijn huid veranderen en 'n
luipaard zijn vlekken?"
Als de menschen niet spontaan tot het inzicht ko
men, dat zij „goed" moeten zijn en elkander niet ha
ten mogen, och, wetten en conferenties zijn maar nood
schoten, die niet altijd het gewenschle gevolg hebben.
Preeken hebben nooit veel succes gehad, godsdienst
onderwijs veel meer, omdat 'n jong hart zich leiden
en door vertellingen van 'n goed voorbeeld ont
roerd kan worden en zichzelven tot navolging kan
dwingen. Het goed, dat moeders en onderwijzers ons
doen, is 'n rijkdom, waar wij, heel ons leven op teren
kunnen.
Zalig, die 't doet; die 't doen kan en mag.
Maar 'n verdwaasde oudere, blijft verdwaasd. Salo
mo zal zoo ongeveer gezegd hebben: „Beter is 'n
jongeling, die naar rede luistert en nadenkt, dan een
oud ;cn dwaas koning, di cniet meer weet vermaand
te worden." Natuurlijk! Want,
,„Wie zijn jeugd voorbij laat gaan,
Blijft ais Jut voor 't landhek staan."(2).
In de jeugd moet 'n mensch tiendubbel leven, vooral
met zijn hersenen; alles weten wat hij later weten
moet, En de*natuur helpt hem daarbij; want de jeugd is
vlug van aannemen.
„Een jong hondeken kan lecren springen,
Een jong vogelken kan leeren zingen,
Een jonge papegaai leert menschenpraat,
Maar als die te oud zijn, komt leeren te laat."
Van
MAX DEEYER.
Op het hoofd van Calisto bleef zijn blik gevestigd. Hoe
fijn was hier het leven der gelaatstrekken weergege
ven, 1de angst voor de liefde en voor haar lot in
de loogen uitgedrukt, waarin men de tranen zag
binnen (dringen.
Ja, ja, hij had op zijn manier toch wel wat gekund,
de oude Markus Brand. Maar nu weg er mee,
in (de kasten
En pa deze vluchtige monstering werd het Pietcr
duidelijk, dat het met een zuivering van zijne verza
meling niet gedaan was, maar dat er een grondige
verandering diende gebracht Ie worden in het geheele
huis in zijne geheele leefwijze, zou de kleine Ellen
hier'een geschikte woning vinden.
Dat was echter een dwang, welke hem kwelde en
hem .zelfs angst inboezemde, cn met toorn, ja mei
hekel dacht hij nu aan de nieuwe huisgenoote.
Maar hij had eenmaal zijn woord gegeven len dat
neemt Meter Brand niet terug.
En hij was er aan toe, met een grimmig welbehagen
zich zclven op te knappen cn op te poetsen.
Er was een tijd geweest, dat hij zijn uiterlijk zorg
vuldig verpleegde, dat bij zeer gehecht was aan nette
kleeding, en zich in beschaafde kringen alleen thuis
gevoelde. Maar die tijd lag erg ver achter hem.
Hier op dit schiereiland, temidden van visseherscn
behoeftige menschen was de trek naar slordige onge
dwongenheid, welke tot zoolang in hem gesluimerd
had, uitgezet tot aangenaam welbehagen cn hij ging
er nu prat op, dut zijne manieren steeds meer jn
ongegeneerdheid en achteloosheid cn bruskheid won
nen.
Bij alle goden, wat zag de aanstaande opvoeder van
een prinsesje er nu uil!!
Hij had juist liel dak geteerd van een schuur, waar
mocht, dat 't kwaad, waar 't eenmaal is aangewezen,
ook wegsluipen zou cn spoorloos verdwijnen, die ver
gist zich. Dat de oorlog 'n vloek is en menschenslachten
nu nog even gruwelijk als in de dagen van den land
graaf van Hessen, vertelt iedereen aan iedereen, iederen
dag. Daar is heel de wereld het zoowat over eens
ook over de noodzakelijkheid, dat er 'n eind aan dient
:e komen. Daarvoor zijn nu weer saamgekomen in den
Haag vele heeren uit alle hemelstreken, en
Nu ja, de welkomst-diners zijn begonnen, en Baron
J'Estournelles de Constant van Frankrijk en Baron
Marsehall de Bieberstein van Duitschland zitten zoo
vreedzaam bij elkander, alsof ze nooit 'n woord met
elkaar gehad hebben. Maar om te beginnen zij voor-
loopig meegedeeld, dat de meest vredelievende mo
gendheid die er bestaat, zijnde de Zwitsersche Bonds-
regeering, dit jaar 600.000 francs meer heeft uilgetrokken
voor oorlogsmateriaal, dan het vorig jaar; zij meege
deeld, dat de nieuwe 'Nederlandsche minister van oorlog,
bij wijze van vredelievende demonstratie, voor den dag
komt met 'n budget, dat aan oorlogskosten 'n half
miliioen guldens meer vraagt dan zijn voorganger voor
hetzelfde doel in dilzelfde jaar; zij medegedeeld, dat
Krupp het hoe langer hoe drukker krijgt en de bestel
lingen yan kanonnen en andere moordende monsters
hoe langer hoe grooter worden.
Ik ben lid van „Vrede door R e c h t," een ver
eeniging, waarover ik 'n paar maanden geleden schreef;
maar het kinderlijk en blij geloovend optimisme dier
vereeniging welke ik overal waar ik kom, tracht
te steunen deel ik niet. Ik vind in de vredesbeweging
te veel ijdel gedoe; meer woorden dan daden, ,meer
/ertoon, dan innerlijken drang. Ik wil geen kwaad
spreken van die diners; ik eet ook graag smakelijk Ik
wil ook de pompeuse opening der V redes-Conferentie niet
bespottelijk maken, die wel iets had van de opening
der iStaten-Generaalmaar ik gi^oof zoo, dat, indien
men samenkwam met den waarachtigen drang, om
aan dat afschuwelijk ebloedvergieten 'n einde te ma
ken, een einde te maken in allen ernst, dat
men het dan zoo heel anders zou aanpakken Ik ge
loof niet, dat men dan in de eerste plaats spreken
zou van „diners" en „wandeltoiletten" bij die
opening, zooals nu geschied is. Het geheel maakt
nu zoo min of meer den indruk van 'n kerk, waarin
alles even mooi ishet altaar en de beelden, Tiet
orgel en de geschilderde ramen, maar waar godsdienst
en vroomheid, stille overgave en toewijding ver te zoe
ken izijn.
Vergis ik mij? Wil men bewijzen, dat ik van huize
uit 'n lastig en kwaaddenkend mensch ben? Och, of
t dan in dezen bewezen mocht wordenHoe graag zou ik
na zooveel maanden van ernstig en wijs confereercn,
als uitslag daarvan vernemen, dat bij het ontstaan van
te lee-
vergel-
menschen te
in hij zijne gereedschappen voor het visschersbedrijf
Bewaarde, en was in zijn werkkiel hij de theetafel
gaan zitten. Broek en kiel waren met teer besmet,
evenzoo de vingers, en op zijn gelaat prijkten ook
overmoedig de noodige teerspatten.
„Eet smakelijk!" zeide hij lot zich zclven. Maar de
wensch was overbodig, want 't smaakte hem zoo ook
goed.
Daarop strekte hij de beide beenen eens ferm lang
uit, wierp zich achterover in zijn stoel, streek met
deh and langs zijn kin en begreep dat het lijd werd
het scheermes eens ter hand te nemen.
Aan al die gemoedelijke slordigheid zou nu een einde
gemaakt worden!
Heilige teerkwast, waarom, waartoe en waarvoor?
Hoe kwam hij er toch toe, zijn negen-en-vee rtigj-
jarigc, zijn negen-en-veertig-en-drie-kwart-jarige, mislukte
even tc plaatsen in den helderen morgenglans van
den .kinder-leeftijd? Hoe zou zijne verstompte gemak
zucht zich aanpassen bij die bewegelijke drukte der
nieuwe plichten?
Een oude ezel was hij, dat hij: zich door dien snoo-
Jen, dikken zoöloog zoo in de luren had laten leggen!
Maar er was nu eenmaal niets meeV aan te veran
deren.
Hij cloeg op de tafel.
„Zotskap!" Moeder Weetgoed stormde binnen. „Waar
noet »lc kleine slapen?"
Vier kleine kamers kwamen op het portaal uit; aan
Jke zijde twee. In een der naar het Westen gelegen
camers sliep Picter Brand, de kamer daarnaast bc-
alte zijne verzamelingen, natuurwetenschappelijke zeld-
:aamhe'den van strand en zee, hoofdzakelijk versteen-
le voorwerpen, dan ook vondsten uit Ilunneboddcn,
vapons en voorwerpen van steen en brons, barnsteen-
sieraden en aarden kannen; aan de wanden hingen
scnige (geweien en horens uit den tijd toen hij nog
jager was. Daarom had moeder Weetgoed dit vertrek
len voornamen naam „Jachtvertrek" toebedeeld.
Die jieide kamers moesten nu wel blijven, wat z.ij
waren; van die op de andere zijde
n de eene waren zijn boeken in stapels bijeenge
bonden als hoopen oud papier op elkaar gestapeld; de
'weede was in alle opzichten een rommelkamer voor
oude kleeren en laarzen, gebroken meubels cn alle
mogelijke iialJ bruikbare overtolligheden van die
Is 4e mensehheid dan te oud, om nu nog
ren goed te wezen, geen kwaad met kwaad te
den, zijn vijanden lief te hebben, geen
vermoorden
We zullen het nu zien.' Wc willen er het beste van
hopen.
Maar ik heb gelezen van den heiligen Eranciscus
van Assisi, dat hij in zijn wanhoop toen de menschen
niet naa rhem luisteren wilden het Evangelie ging
prediken aan d(e visschen. Hij deed 't in het beste
vertrouwen en met den moesten moed. Heiligen z ij n
moedig en geven 't niet gauw op. Maar
„De preek was gedaan en de preeker zeiAmen.
Maar middelerwijl ging de snoek weer op buit,
Kroop -de aal weer in 't slijk en de kreeft achteruit.
Ze vonden t verrukk'lijk en riepen te zamen:
Hoe mooi was die preek en hoe keurig van pas I
Maar ze lieten het zaakje precies zoo het was."
Kan dit ook van menschen gezegd worden, als
zij 'n mooie preek gehoord hebben?
Zal dit ook gezegd kunnen worden van de vredes-
"onferenciers
We zullen zien.
Er moet één van de vrinden op mijn kamer heb
ben zitten werken, terwijl ik niet thuis was. Ik vond
op mijn schrijftafel aanteekeningen, die ik in der haast
mee nam in mijn city-bag, en waaruit ik 't vol
gende citeer
„De toeneming der behoudzucht van een
conservatisme, dat blind is voor de plich
ten tegenover de gemeenschap, dunkt ons
een der donkerste z ij den van onzen staat
kundigen toestand"
Dit moet in verband staan met 'n nabetrachting over
den uitslag der verkiezingen voor de Provinciale Sta
ten.
t Is nu te Iaat en deze brief zou alweer te lang
worden, om daar veel over te schrijven; maar het woord
aeeft zoo volkomen mijn instemming, dat ik niet kon na
laten het als maxime ove rte schrijven, ook in dezen
brief.
Niet alle vrijzinnigen hebben gedaan als de vrijzinni
gen in het district Sehagen, dat als 'n lichtende fakkel
boven vele andere districten uitblinkt. Men schijnt niet
overal te weten, dat elke geest zijn tijd heeft, en ook
elke tijd zijn geest.
Zal het district Sehagen de levende sprank wezen aan
den dorrenden boom onzer staatkunde? Zal die sprank
bloeien en vrucht dragen?
Belofte! Verwachting! Goede moed! FIoop!
H. d. H.
twee kamers kwam dus deze laatste in aanmerking
voor nestje voor de kleine gast.
De beide beraadslagenden werden het met elkaar eens,
en dc rommelkamer zou leeg gemaakt worden
Hier zou de kleine slapen, naar het oosten toe, aan
de zijde waar de zon opgaat.
En 'hij zou dat alias netjes laten inrichten! Licht
en sierlijk en vol bevalligheid moest alles zijn, gelijk
dat voor het kleine juffertje zou passen. De gordijnen
het (kleine bed en d ekleine aardige meubels, alle
maal. Ook droomde hij van een klein kastje voor
sieraden.
„Dat zal fijn worden ingericht!" riep hij uit „Maar
wie moet dat doen? Ik ben te plomp en te dom daar
voor, en jij, Zotskap, jij: ook!"
„Dan moet de vrouw van den predikant maar bij
springen."
„De predikantsvrouw hm die. is ook niet zacht
(enoeg. Weet alleen maar met jongens om te gaan.
leeft Ie harde handen gekregen van de vierkante dik
koppen van hare drie vlasharige slungels. Maar is toch
ten plotte de eenige. Ja hm dan moet zij er
maar aan."
En hij schreef dadelijk een brief aan haar.
„Lieve vriendin,
leeft gij nog? Ik ook. En ik heb weer een verzoek
aan u. Ditmaal betreft het nu eens niet de vroege
aardappelen of de laatste editie van Shakespeare, noch
de Riigensehe volksoverleveringen en evenmin een mid
del itegen aardvlooien. Neen, er is hier van heel iets
anders sprake. Waarover ik wanneer, waar met u mag
spreken? Vele groeten, ook aan Zijn Hoog Eerwaarde,
van uwen zoogenaamden Piete rde Arrogante."
Hij had als een geheim bewaard wat zijn huis te
beurt zou vallen, ook nadat hij besloten was, dat de
kleine bij hem zou komen. Dagen lang had hij liet
geheim bij zich om gedragen, zich verwonderende
over zich zeiven, dan weer toornende tegen zich zeiven
en tegen anderen, hoofdschuddend en nijdig lachend
Maar nu hij eenmaal Moeder Weetgoed op de gebruike
lijke korte wijze deelgenoot had gemaakt, was uit alle
schommelingen zijner gevoelens een blijde ijver over
gebleven.
En met buitengewoon rumoerige opgewektheid kwam
hij de predikanlswoning binnen, waarheen de predi-
AANTEEKENINGEN:
(1). C. E van Koetsveld in „De Pastorie van
M a s t i a li d."
i.2.Ou l schoolliedje, waarvan het begin luidt
„Ben je op twintig jaar niet rap
tien je op dertig jaar niet krachtig
Ben je op veertig jaar niet knap,
Enz."
die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is
gaan dienon, aan zjjn broer Kiaas, die in
de Zaanstreek gebleven is.
XXVIII.
't Regende fel en het was dus geen hooien,
Baas, vrouw, de moid en natuurlijk ook ik
Zaten ons zieltje maar wat te verstrooien,
Toen op do dour klonk, bescheiden, een tik.
Binnenzoo riep men, de deur kwam toen open
En toe verbazing van allen verscheen
Hij, op wiens komst wy niet durfden te hopen:
't Was onzo dominë, moerziel alleen.
Na wat gepraat met den baas over zaken,
Kwam bet gesprek op oen ander terreini
Dominé weet van het kleine te maken,
Wat voor een leek wel heol groot schijnt te zijn.—
„Onzo t(jd staat", dus begon bij te spreken,
„Wel in het teeken van „Vrede", dunkt mij
('k Weet: Toxopeiishoudt niet van dat „teeken",
„Dat woord is heden; „gemeenplaats", zegt hij,)
„Maar van dien Vrede is weinig te vinden
„Als je de wereld een beetje bekijkt;
„Ziet de gezinnen by buren en vrinden,
„Waar 't een geregelde oorlog wel lijkt.
„Jantje wil pap, Pietje pannekoek eten,
„Kees gooit de pop van Marietje door 't raam,
„Louw heeft zyn tol door den spiegel gesmeten,
„Gerrit en Eduard vechten te zaam
„Ziet de Gemeenten, hoe of ze daar woelen,
„d' Eén wil progressie, de ander wil 't niet,
„'t Schijnt, dat ze niets voor den Vrede gevoelen
„Als je die Raadsleden bezig zoo ziet.
„In de Provincie hetzelfde spectakel,
„Denkt maar aan 't stenïmon, toen was, op ïnjjn eer
„Schelden on razen of ander mirakel
„Schering on inslag, dat scheen ook de leer,
„Die werd gevolgd door Zuid-Hollandsche vromen.
„Waar blijft de Vrede, die Engel zoo rein?
„'k Vrees, hy zal in de Provincie niet komen,
„Zien wy, of hy in den Staat soms kan zjjn 1
„Jain den Staatziet ze woelen en stoken,
„Kijkt, hoe ze stoonen gaan werpen op Staal
„Hoe ze in 't oorlogsvuur zitten te poken,
„Rechtsehen en Linkscben, byna allemaal!
„Zou dan de Vrede misschien eerlang komen
„Tusschen de Volk'ren? O, man! hou je stil:
„'t Bloed zal wel vloeien, heel spoedig, by stroomen,
„Als maar éen „geldvorst" den oorlog graag wil.
„Vrede op aarde!... de Eng'len, die 't zongen,
„Schamen zich dood over 't menschen-geslacht
„Straks komt de Geest nêer in vurige tongen,
„Licht zal er komen in donkeren nacht!
„Want, in Den Haag daar toch gaat confereeren
„Al wat den Vrede op aarde begeert;
„Hoogwijze koppen en groote mynheeren,
„Haters van oorlog, zooals men beweert...
„Maar: nog weer andre vereerders van Vrede
„Kwamen ook samen onlangs in Den Haag,
„Vriend Schermerhorn ging met Domela mede
„Pakte de Vredeslui daar in hun kraag."
„Niets kan er komen van al dat geleuter,
„Dat door de grooten der aard wordt gesteund,
„Alles bedrog en kleinzielig geleuter,
„Vredegeklets" als 't kanon al reeds dreunt.
„Neen! Wilt gij Vrede, dan hiermee begonnen:
„Niet in den dienst gaan, ja, dat willen wij 1
„Leego geweren en leege kanonnen II
Dan is het volk in zjjn handelen vrij,
„Wordt niet beschermd 't kapitaal van de grooten,
„Dan is de brandkast ook open voor ons,
„Dan nog eens heerlijk h'e't leven genoten,
„Rusten in armstoel en slapen op dons")
„Dit, tusschen haakjes, werd wel niet gesproken,
„Maar zeer waarschijnlijk door velen gedacht....
„Nog is de bloem van den Vrêe niet ontloken,
„Hij wordt door dienstweigeraars niet gebracht."
„Vrede 1 hy komt nog 111 lang niet op aarde
„Bloed wil do mensch, net zoogoed als een aap!
Na gullen handdruk vertrok zij 11 Eerwaarde...
'k Eindig hier, Klaasvele groeten van
JAAP.
I11 de Parapluie.
De N. Gron. Ct. vertelt van een oud vrouwtje, dat
op het bureau van belastingen kwam klagen over haar
aanslag in den hoofdelijken omslag.
De ambtenaar luisterde geduldig naar haar geweeklaag
en vroeg ten slotte of hij het belastingbiljet eens even
zien mocht.
Met ernstig gezicht nam het oude- vrouwtje toen haar
groote, groene parapluie ter hand, opende die boven haar
hoofd tot niet gering vermaak der ambtenaren en
maakte met haar knokkige vingers het aanslagbiljet los,
dat zij behoedzaam om een der baleinen van de parapluie
had (gewikkeld.
Nadat de ambtenaar inzage genomen had van het
schrikaanjagende document en haar dit weder' had ter
hand gesteld, werd het met denzelfden ernst opnieuw
in zijn zonderlinge bergplaats gedeponeerd en zèe vei
lig naar huis gedragen. De commissie van recjaine
zal ook nog wel met de parapluie van het vrouwtje
kennismaken.
kanisvrouw hem den volgenden dag had ontboden.
De pastorie was een gebouw, zoo gezellig uitlokkend
0111 er te wonen als maar een huis kon zijn; "de
muren waren dicht begroeid met klimop; het huis
was laag en oud en lang en warm. Èen overdekt
laantje voerde van het huis naa rde kerk en het onder
deel der kerk was ook begroeid met klimop en wilde
rozen, en hooger op, meer teeder en in zachte tinten
omsloot het groene leven deze burcht van het woord.
Daarboven uit, robust en grauw, in scherpbelijnd zelf
bewustzijn, verhief zich de toren.
Evenals de kerk, was ook de predikant Witters zelf
in verschijning en aard. Pieter Brand had dat verkon
digd en mevrouw Brigitte, die zulks het beste kon
weten, had het bevestigd.
Daarbij had Pi ;ter doen uitkomen, dat de meeste
menschen twee verschillende zijden bezaten, en dat
de meesten of naar links of naar rechts uitweken. Een
verschillend boven en onder hadden echter maar wei
nigen, want de meesten bewogen zich vlak langs de
aarde.
Bij die weinigen zou nu een vervelende gelijksoortig
heid der beide verdiepingen regel zijn. Daarom moest
men Karei Christiaan Willers, den man met twee ver
schillende verdiepingen als een bijzonderheid eeren,
vooral nu die beide verdiepingen door hare tegenstel
ling 'maar zelden goed bij elkaar pasten. Hij, Pieter
Brand, zou niet eens weten te zeggen, welke der beide
helften elk op zich 'zelve genomen, hem het best ebeviel;
de onderste verdieping met al hare goedhartigheid, hulp
vaardigheid en menschlievendheid, of die, welke zich
steil en onbuigzaam daarboven verhief: ijver in geloofs
zaken, onverwrikbare standvastigheid in liet dogma, stee-
nen trouw aan het woord, de tot in den dood' zich
bereid toonende zelfopoffering voor elke letler der
Schrift, de ijzige bedreiging mal den eeuwigen dood aan
een elk, die niet even onwrikbaar zijn leven wil inboc-
'en voor het Woord.
Het is een kerel, die Karei Christiaan, zeide Pieter
ïrand, wel niet naar mijn smaak maar hij is loeh een
gelegenheidshouding der priesterheerschappij en van het
kerkelijk bureaucratisme. Voor een „Carrière" en zoo
iets was dominéé Willers niet geschapen, daarvoor bc-