Zondag 5ie Jaargang. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. OOM PIET. 1907. 4267. litrijnÉ Brieven imi Jaap, XCIV. Ik herinner mij in mijn jongensjaren 'n boek gele zen te hebben, dat tot titel droeg: „Het zwarte boek der 18de ipeuw," waarin van alles voorkwam, wat maar verschrikkelijk was. Natuurlijk, hoe kon het anders? In de laatste helft dier eeuw toch speelde de groote om wenteling in Frankrijk zich af, dat als „hart" van Europa ook geheel Europa sidderen deed. De geheele eeuw had zich gekenmerkt als 'n eeuw van beroering en gisting. Een schrijver uit die dagen (Du- val) beweerde, dal Frankrijk geen jonge mannen' had lus schen de 20 en 30 jaren. Alleen in het jaar 1707 stierven er in Frankrijk „dertigduizend menschen van den honger.' De schrijver Vauban zegt, dat een- tlende gedeelte der bevolking liep te bedelen, vijftiende niet geven kon en drietiende onder zware schulden gebukt ging. De herroeping van het édict van Nantes kostte aan Frankrijk duizenden émigré'smeer dan tien duizend levens op het schavot en 'n schade op het gebied van nijverheid, wetenschap en kunst, die niet te ramen is. Frankrijk was het hart en de sterk weergevende spie gel van Europa, en de lezers der historie kijken ontsteld op, als zij op dezelfde bladzijde lezen: „De vierhon derd broederschappen van het Heilige Hart, door MadameDeMaintenonges ticht, bloeiden echter zeer." De Fransche boeren be taalden 53 o/o aan grondbelasling, 18 o/0 aan drank en zoutaccijns, 15 o/0 aan den adel en de kerk, dit is te za- men 83 o/0. Van wat er dan nog van hun arbeid over schoot, mochten zij langzaam doodhongeren; wat ze dan ook deden. Maar de koning had 7 milliocn noo dig nlleen voor zijn tafel, en aan zakgeld 840.030, be halve wat er nog verslid werd aan s a 1 n, m it es cn kleeding cn feestjes. Het leven van 'n mensch had hoegenaamd geen waarde. Vorsten verkochten hun onderdanen aan den meestbiedende. In Duitschland was de gemiddelde prijs 30 Thaler en als er een sneuvelde was de persoonlijke vergoeding aan den leverancier tamelijk hoog. Duitsche vorsten leverden in 9 jaren tijds 29.166 landskinderen aan Engeland, waarvan er li.846 den dood vonden. De landgraaf van Hessen ontving voor iederen gesneu velde twintig pond. Het was 'n voordeelig zaakje en daarom verzocht hij |dan ook den bevelvoerenden generaal de lijsten der gesneuvelden nauwkeurig bij te houden; want 'n fout in de optelling 'zou hem geld kosten. Het woordelijk slot van den brief dien hij schreef, luidt aldus „Herinner u, dat van de 300 Lacedae- m o n i ër s, die de Thermopylae v e r d cd i g- d e n, niet één terugkwam. Ik zou m ij ge lukkig rekenen hetzelfde van mijn dap pere Hessen te mogen zeggen. Zeg aan majoor M i n d o r f f, dat ik zeer ontevre den ben over zijn gedrag, omdat hij te Trenton driehonderd mail gered heeft. Gedurende den gansehen veldtocht zij n er geen 10 van mijn manschappen gevallen." Voor dit beest heeft het „dankbare vaderlan d" te Cassel 'n standbeeld opgericht. graven van Medem dweepten met hem en Schiller zelfs gevoelde zijn invloed, al heeft hij in zijn „Geestenziener" legen hem gewaarschuwd en er met ernst op gewe zen, dat dit spiritistisch gegoochel de kortste weg is naar Rome of 'n gekkenhuis. Waar 't zenuwleven van n volk verlamd is. daar is 'n schurk oppermachtig; ik bedoel: daar zijn schurken oppermachtig. Daar slaan zij de handen ineen en de onnoozelen boeten. En zoo'n schurk kan rondloopen in 'n schooierspakje of in hermelijn; getabbaard en voorzien van ring en staf of op 't dievenbankje terecht komen; n schurk is 'n schurk; en wie beslag legt op het geld van een ander, op zijn leven, op zijn ziel, op zijn overtuiging, op zijn vrijheid, vrijheid van denken en vrijheid van pols, is 'n misdadiger, of hij zich Cagliostro noemt of zich als priester of vorst beroepen zou op eenmaal vastgelegde reglementen, 'n schurk j s 'n s c h u r k. Het oude Geuzenliedje is gebleken 'n eeuwige waar heid ,te bevatten: „De pols verdraagt geen keten; Geen prikkel duldt de hiel; Maar vrijheid van geweten Is de ademtocht der ziel." Het is slechtvrijheid van denken en overtuiging voor zichzelven te eischen en dit niet aan anderen te gunnen. Dit was ide groote dwaling van den held van Worms, wiens woord „Slaat ze dood, die goddelooze boeren!" dan ook aan dertig duizend boeren het le ven heeft gekost. Geboet heeft hij er voor en eerlijk zijn .ongelijk erkend daar was hij dan ook groot genoeg voor maar... het ongerechte woord >vas uitgesproken en de misdaad niet meer weg te nemen. Cagliostro kwam terecht in den kerker. Hij had nog verzocht te mogen biechten en verlangde toen, dat zij" biechtvader hem met den gordel zijner monnikspij 'n goeseling zou toedienen. Toen deze hieraan voldeed pakte Cagliostro hem liet koord af en trachtte hem te 'worgen, om dan in het gewaad van den monnik te ontvluchten. Maar het werd bijtijds ontdekt en de spiritist-geestenklopper-goudmaker-ketter-vrijmetselaar-je- laat zuïet in 'n enger cel opgesloten, waar hij in den zo- mer ,van 1795 stierf. Volgthet optreden- van Jozef B a I s a m o, alias Cagliostro, di eals markies d'Anna, graaf Foenia, graaf Melissa, graaf Belmonte Europa afreisde en op lichtte. Voor zoo iemand was Holland waar men van vertelde dat er tuinen Waren met zilveren hekken en gou den deurknoppen 't allerminst veilig.Jezuïeten en vrij metselaars vielen in zijn handen en werden doorhem geëxploiteerd. Door het geknoei in staatszaken, door het gekonkel van de kerk, die voor vroomheid wil de doen doorgaan, wat alleen 'n jacht naar geld en invloed was, door het schrikkelijk bloedvergieten, waar aan maar nooit 'n einde scheen te komen, was heel Europa aangegrepen door den waanzin, en kon de eerste flesschentrekker de beste zijn slag slaan, waar hij wilde. Dit deed Balsamo; hier te lande bekend als Alessandro Cagliostro. Van Rome uitgezonden om „Egyptische loges" tc stichten over de wereld, heeft ijiij met een mengelmoes van kerkelijk vertoon en zwendelarij koningen en prelaten, burgers en win keliers zijn duur gelag laten betalen. Waar verrot ting is, daar leeft het ongedierte; en heel de maat schappij was verrot. Er zijn altijd wel leegloopers en va gebonden, voor wie elke kostwinning in zulke om standigheden goed genoeg is. In Venetië lichtte hij 'n bankier op voor 10.030 gulden, onder belofte om uit kwik zilver te maken. Aan Mevrouw von der Recke beloofde hij een verschijning van haar overleden broe der. In Den Haag werd hij ontvangen en geëerd als 'n halfgod. Aan het schandaal van het parelsnoer, dat de Fransche schatkist 1.800.000 pond kostte en Marie Antoinette |haar goeden naam, was hij niet onschul dig. Maar hij correspondeerde met Lavater en Goethe, en de adel van Rusland was hem zeer genegen; de Sedert is de wereld vooruitgegaan. Als de koningen een extraatje noodig hebben voo rde restauratie hun- nertstallen, wordt er eerst in de Kamers over geredeneerd, ■oms gedisputeerd. Het verzoek om het zakgeld van een aangetrouwden prins wat te verhoogen, wordt kalm van de hand gewezen. Dat koningen en prinsen voor het (meerendeel „opvreters" zijn, weet Duifhuis tegen woordig niet alleen(l), en dat monniken een ander woord is voor „leegloopers," die liever koud zijn dan moe, is ook geen geheim meer. Het kloosterleven is n dubbeltjeskwestic; zie het nummer dezer krant van n paar weken terug, waarin de historie der dames Too- good voorkwam. N u weten we dit alles en denken er over na, en trachten dien leugen uit te roeien, maar toen wist men het alleen, en dacht men er niet over na en dorst er nog minder aan te beginnen, om dit kwaad uit te roeien. Wie het poogde, leefde niet lang. Maar wie nu denken eenig internationaal geschil, dit door de betrokken mi nisters van oorlog of door de respectieve vorsten op degen, sabel of korte stok zal worden uitgemaakt. zie ik zweer u, dat het d ui zoover niet zal komen. ant n koning wil niet overhoop gestoken worden en een minister of generaal geen blauwe plekken opdoen. Dan zou het internalionaal geschil opgelost worden aan 'n mooi diner, waar dan wel gesproken zal worden over .kanonnen" en „vuur" maar waarmede ze, even als de vrijmetselaars, niets anders zouden bedoelen dan flesschen en wijn. Het „laatst en het krach tigst v u u F' zal dan wezen, de knal van 'n flesch „V e u v e C 1 i q u o t." „In orde, BrI „Vrede <1 o o r R e c h t" van welke vereeniging ik deze week 'n paar bestuurderen hoop te ontmoe ten deelt mijn wantrouwen in de Vredesconferentie o iet, Ik zei u immers, dat zij kinderlijk is cn n blijgeloovig optimisme bezit? en verwacht van naar „petit petit" op den langen duur zeer veel. Moge haar geloof niet beschaamd worden. Docr omstandigheden van intiemen aard weggeroepen uit Amsterdam, had ik dezen brief meegenomen naar Den Haag, om hem daar te beëindigen. Misschien, zoo dacht ik. doe ik nog iets wetenswaardigs op; maar nu c.ie ik, dat ik tusschen zoo'n druk geroezemoes j van ;s temmen niet werken kan, en daarom moet i al wat dezen brief aan onvolkomenheid eigen is dit later worden goedgemaakt. L il een enkel gesprek, dat ik had, bleek mij, dat j ik in mijn twijfel aan het te wachten succes der Con- j f eren t ie niet alleen sta. 't Zal heel goed gemeend zijn, j maar„Kan 'n moorman zijn huid veranderen en 'n luipaard zijn vlekken?" Als de menschen niet spontaan tot het inzicht ko men, dat zij „goed" moeten zijn en elkander niet ha ten mogen, och, wetten en conferenties zijn maar nood schoten, die niet altijd het gewenschle gevolg hebben. Preeken hebben nooit veel succes gehad, godsdienst onderwijs veel meer, omdat 'n jong hart zich leiden en door vertellingen van 'n goed voorbeeld ont roerd kan worden en zichzelven tot navolging kan dwingen. Het goed, dat moeders en onderwijzers ons doen, is 'n rijkdom, waar wij, heel ons leven op teren kunnen. Zalig, die 't doet; die 't doen kan en mag. Maar 'n verdwaasde oudere, blijft verdwaasd. Salo mo zal zoo ongeveer gezegd hebben: „Beter is 'n jongeling, die naar rede luistert en nadenkt, dan een oud ;cn dwaas koning, di cniet meer weet vermaand te worden." Natuurlijk! Want, ,„Wie zijn jeugd voorbij laat gaan, Blijft ais Jut voor 't landhek staan."(2). In de jeugd moet 'n mensch tiendubbel leven, vooral met zijn hersenen; alles weten wat hij later weten moet, En de*natuur helpt hem daarbij; want de jeugd is vlug van aannemen. „Een jong hondeken kan lecren springen, Een jong vogelken kan leeren zingen, Een jonge papegaai leert menschenpraat, Maar als die te oud zijn, komt leeren te laat." Van MAX DEEYER. Op het hoofd van Calisto bleef zijn blik gevestigd. Hoe fijn was hier het leven der gelaatstrekken weergege ven, 1de angst voor de liefde en voor haar lot in de loogen uitgedrukt, waarin men de tranen zag binnen (dringen. Ja, ja, hij had op zijn manier toch wel wat gekund, de oude Markus Brand. Maar nu weg er mee, in (de kasten En pa deze vluchtige monstering werd het Pietcr duidelijk, dat het met een zuivering van zijne verza meling niet gedaan was, maar dat er een grondige verandering diende gebracht Ie worden in het geheele huis in zijne geheele leefwijze, zou de kleine Ellen hier'een geschikte woning vinden. Dat was echter een dwang, welke hem kwelde en hem .zelfs angst inboezemde, cn met toorn, ja mei hekel dacht hij nu aan de nieuwe huisgenoote. Maar hij had eenmaal zijn woord gegeven len dat neemt Meter Brand niet terug. En hij was er aan toe, met een grimmig welbehagen zich zclven op te knappen cn op te poetsen. Er was een tijd geweest, dat hij zijn uiterlijk zorg vuldig verpleegde, dat bij zeer gehecht was aan nette kleeding, en zich in beschaafde kringen alleen thuis gevoelde. Maar die tijd lag erg ver achter hem. Hier op dit schiereiland, temidden van visseherscn behoeftige menschen was de trek naar slordige onge dwongenheid, welke tot zoolang in hem gesluimerd had, uitgezet tot aangenaam welbehagen cn hij ging er nu prat op, dut zijne manieren steeds meer jn ongegeneerdheid en achteloosheid cn bruskheid won nen. Bij alle goden, wat zag de aanstaande opvoeder van een prinsesje er nu uil!! Hij had juist liel dak geteerd van een schuur, waar mocht, dat 't kwaad, waar 't eenmaal is aangewezen, ook wegsluipen zou cn spoorloos verdwijnen, die ver gist zich. Dat de oorlog 'n vloek is en menschenslachten nu nog even gruwelijk als in de dagen van den land graaf van Hessen, vertelt iedereen aan iedereen, iederen dag. Daar is heel de wereld het zoowat over eens ook over de noodzakelijkheid, dat er 'n eind aan dient :e komen. Daarvoor zijn nu weer saamgekomen in den Haag vele heeren uit alle hemelstreken, en Nu ja, de welkomst-diners zijn begonnen, en Baron J'Estournelles de Constant van Frankrijk en Baron Marsehall de Bieberstein van Duitschland zitten zoo vreedzaam bij elkander, alsof ze nooit 'n woord met elkaar gehad hebben. Maar om te beginnen zij voor- loopig meegedeeld, dat de meest vredelievende mo gendheid die er bestaat, zijnde de Zwitsersche Bonds- regeering, dit jaar 600.000 francs meer heeft uilgetrokken voor oorlogsmateriaal, dan het vorig jaar; zij meege deeld, dat de nieuwe 'Nederlandsche minister van oorlog, bij wijze van vredelievende demonstratie, voor den dag komt met 'n budget, dat aan oorlogskosten 'n half miliioen guldens meer vraagt dan zijn voorganger voor hetzelfde doel in dilzelfde jaar; zij medegedeeld, dat Krupp het hoe langer hoe drukker krijgt en de bestel lingen yan kanonnen en andere moordende monsters hoe langer hoe grooter worden. Ik ben lid van „Vrede door R e c h t," een ver eeniging, waarover ik 'n paar maanden geleden schreef; maar het kinderlijk en blij geloovend optimisme dier vereeniging welke ik overal waar ik kom, tracht te steunen deel ik niet. Ik vind in de vredesbeweging te veel ijdel gedoe; meer woorden dan daden, ,meer /ertoon, dan innerlijken drang. Ik wil geen kwaad spreken van die diners; ik eet ook graag smakelijk Ik wil ook de pompeuse opening der V redes-Conferentie niet bespottelijk maken, die wel iets had van de opening der iStaten-Generaalmaar ik gi^oof zoo, dat, indien men samenkwam met den waarachtigen drang, om aan dat afschuwelijk ebloedvergieten 'n einde te ma ken, een einde te maken in allen ernst, dat men het dan zoo heel anders zou aanpakken Ik ge loof niet, dat men dan in de eerste plaats spreken zou van „diners" en „wandeltoiletten" bij die opening, zooals nu geschied is. Het geheel maakt nu zoo min of meer den indruk van 'n kerk, waarin alles even mooi ishet altaar en de beelden, Tiet orgel en de geschilderde ramen, maar waar godsdienst en vroomheid, stille overgave en toewijding ver te zoe ken izijn. Vergis ik mij? Wil men bewijzen, dat ik van huize uit 'n lastig en kwaaddenkend mensch ben? Och, of t dan in dezen bewezen mocht wordenHoe graag zou ik na zooveel maanden van ernstig en wijs confereercn, als uitslag daarvan vernemen, dat bij het ontstaan van te lee- vergel- menschen te in hij zijne gereedschappen voor het visschersbedrijf Bewaarde, en was in zijn werkkiel hij de theetafel gaan zitten. Broek en kiel waren met teer besmet, evenzoo de vingers, en op zijn gelaat prijkten ook overmoedig de noodige teerspatten. „Eet smakelijk!" zeide hij lot zich zclven. Maar de wensch was overbodig, want 't smaakte hem zoo ook goed. Daarop strekte hij de beide beenen eens ferm lang uit, wierp zich achterover in zijn stoel, streek met deh and langs zijn kin en begreep dat het lijd werd het scheermes eens ter hand te nemen. Aan al die gemoedelijke slordigheid zou nu een einde gemaakt worden! Heilige teerkwast, waarom, waartoe en waarvoor? Hoe kwam hij er toch toe, zijn negen-en-vee rtigj- jarigc, zijn negen-en-veertig-en-drie-kwart-jarige, mislukte even tc plaatsen in den helderen morgenglans van den .kinder-leeftijd? Hoe zou zijne verstompte gemak zucht zich aanpassen bij die bewegelijke drukte der nieuwe plichten? Een oude ezel was hij, dat hij: zich door dien snoo- Jen, dikken zoöloog zoo in de luren had laten leggen! Maar er was nu eenmaal niets meeV aan te veran deren. Hij cloeg op de tafel. „Zotskap!" Moeder Weetgoed stormde binnen. „Waar noet »lc kleine slapen?" Vier kleine kamers kwamen op het portaal uit; aan Jke zijde twee. In een der naar het Westen gelegen camers sliep Picter Brand, de kamer daarnaast bc- alte zijne verzamelingen, natuurwetenschappelijke zeld- :aamhe'den van strand en zee, hoofdzakelijk versteen- le voorwerpen, dan ook vondsten uit Ilunneboddcn, vapons en voorwerpen van steen en brons, barnsteen- sieraden en aarden kannen; aan de wanden hingen scnige (geweien en horens uit den tijd toen hij nog jager was. Daarom had moeder Weetgoed dit vertrek len voornamen naam „Jachtvertrek" toebedeeld. Die jieide kamers moesten nu wel blijven, wat z.ij waren; van die op de andere zijde n de eene waren zijn boeken in stapels bijeenge bonden als hoopen oud papier op elkaar gestapeld; de 'weede was in alle opzichten een rommelkamer voor oude kleeren en laarzen, gebroken meubels cn alle mogelijke iialJ bruikbare overtolligheden van die Is 4e mensehheid dan te oud, om nu nog ren goed te wezen, geen kwaad met kwaad te den, zijn vijanden lief te hebben, geen vermoorden We zullen het nu zien.' Wc willen er het beste van hopen. Maar ik heb gelezen van den heiligen Eranciscus van Assisi, dat hij in zijn wanhoop toen de menschen niet naa rhem luisteren wilden het Evangelie ging prediken aan d(e visschen. Hij deed 't in het beste vertrouwen en met den moesten moed. Heiligen z ij n moedig en geven 't niet gauw op. Maar „De preek was gedaan en de preeker zeiAmen. Maar middelerwijl ging de snoek weer op buit, Kroop -de aal weer in 't slijk en de kreeft achteruit. Ze vonden t verrukk'lijk en riepen te zamen: Hoe mooi was die preek en hoe keurig van pas I Maar ze lieten het zaakje precies zoo het was." Kan dit ook van menschen gezegd worden, als zij 'n mooie preek gehoord hebben? Zal dit ook gezegd kunnen worden van de vredes- "onferenciers We zullen zien. Er moet één van de vrinden op mijn kamer heb ben zitten werken, terwijl ik niet thuis was. Ik vond op mijn schrijftafel aanteekeningen, die ik in der haast mee nam in mijn city-bag, en waaruit ik 't vol gende citeer „De toeneming der behoudzucht van een conservatisme, dat blind is voor de plich ten tegenover de gemeenschap, dunkt ons een der donkerste z ij den van onzen staat kundigen toestand" Dit moet in verband staan met 'n nabetrachting over den uitslag der verkiezingen voor de Provinciale Sta ten. t Is nu te Iaat en deze brief zou alweer te lang worden, om daar veel over te schrijven; maar het woord aeeft zoo volkomen mijn instemming, dat ik niet kon na laten het als maxime ove rte schrijven, ook in dezen brief. Niet alle vrijzinnigen hebben gedaan als de vrijzinni gen in het district Sehagen, dat als 'n lichtende fakkel boven vele andere districten uitblinkt. Men schijnt niet overal te weten, dat elke geest zijn tijd heeft, en ook elke tijd zijn geest. Zal het district Sehagen de levende sprank wezen aan den dorrenden boom onzer staatkunde? Zal die sprank bloeien en vrucht dragen? Belofte! Verwachting! Goede moed! FIoop! H. d. H. twee kamers kwam dus deze laatste in aanmerking voor nestje voor de kleine gast. De beide beraadslagenden werden het met elkaar eens, en dc rommelkamer zou leeg gemaakt worden Hier zou de kleine slapen, naar het oosten toe, aan de zijde waar de zon opgaat. En 'hij zou dat alias netjes laten inrichten! Licht en sierlijk en vol bevalligheid moest alles zijn, gelijk dat voor het kleine juffertje zou passen. De gordijnen het (kleine bed en d ekleine aardige meubels, alle maal. Ook droomde hij van een klein kastje voor sieraden. „Dat zal fijn worden ingericht!" riep hij uit „Maar wie moet dat doen? Ik ben te plomp en te dom daar voor, en jij, Zotskap, jij: ook!" „Dan moet de vrouw van den predikant maar bij springen." „De predikantsvrouw hm die. is ook niet zacht (enoeg. Weet alleen maar met jongens om te gaan. leeft Ie harde handen gekregen van de vierkante dik koppen van hare drie vlasharige slungels. Maar is toch ten plotte de eenige. Ja hm dan moet zij er maar aan." En hij schreef dadelijk een brief aan haar. „Lieve vriendin, leeft gij nog? Ik ook. En ik heb weer een verzoek aan u. Ditmaal betreft het nu eens niet de vroege aardappelen of de laatste editie van Shakespeare, noch de Riigensehe volksoverleveringen en evenmin een mid del itegen aardvlooien. Neen, er is hier van heel iets anders sprake. Waarover ik wanneer, waar met u mag spreken? Vele groeten, ook aan Zijn Hoog Eerwaarde, van uwen zoogenaamden Piete rde Arrogante." Hij had als een geheim bewaard wat zijn huis te beurt zou vallen, ook nadat hij besloten was, dat de kleine bij hem zou komen. Dagen lang had hij liet geheim bij zich om gedragen, zich verwonderende over zich zeiven, dan weer toornende tegen zich zeiven en tegen anderen, hoofdschuddend en nijdig lachend Maar nu hij eenmaal Moeder Weetgoed op de gebruike lijke korte wijze deelgenoot had gemaakt, was uit alle schommelingen zijner gevoelens een blijde ijver over gebleven. En met buitengewoon rumoerige opgewektheid kwam hij de predikanlswoning binnen, waarheen de predi- AANTEEKENINGEN: (1). C. E van Koetsveld in „De Pastorie van M a s t i a li d." i.2.Ou l schoolliedje, waarvan het begin luidt „Ben je op twintig jaar niet rap tien je op dertig jaar niet krachtig Ben je op veertig jaar niet knap, Enz." die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is gaan dienon, aan zjjn broer Kiaas, die in de Zaanstreek gebleven is. XXVIII. 't Regende fel en het was dus geen hooien, Baas, vrouw, de moid en natuurlijk ook ik Zaten ons zieltje maar wat te verstrooien, Toen op do dour klonk, bescheiden, een tik. Binnenzoo riep men, de deur kwam toen open En toe verbazing van allen verscheen Hij, op wiens komst wy niet durfden te hopen: 't Was onzo dominë, moerziel alleen. Na wat gepraat met den baas over zaken, Kwam bet gesprek op oen ander terreini Dominé weet van het kleine te maken, Wat voor een leek wel heol groot schijnt te zijn.— „Onzo t(jd staat", dus begon bij te spreken, „Wel in het teeken van „Vrede", dunkt mij ('k Weet: Toxopeiishoudt niet van dat „teeken", „Dat woord is heden; „gemeenplaats", zegt hij,) „Maar van dien Vrede is weinig te vinden „Als je de wereld een beetje bekijkt; „Ziet de gezinnen by buren en vrinden, „Waar 't een geregelde oorlog wel lijkt. „Jantje wil pap, Pietje pannekoek eten, „Kees gooit de pop van Marietje door 't raam, „Louw heeft zyn tol door den spiegel gesmeten, „Gerrit en Eduard vechten te zaam „Ziet de Gemeenten, hoe of ze daar woelen, „d' Eén wil progressie, de ander wil 't niet, „'t Schijnt, dat ze niets voor den Vrede gevoelen „Als je die Raadsleden bezig zoo ziet. „In de Provincie hetzelfde spectakel, „Denkt maar aan 't stenïmon, toen was, op ïnjjn eer „Schelden on razen of ander mirakel „Schering on inslag, dat scheen ook de leer, „Die werd gevolgd door Zuid-Hollandsche vromen. „Waar blijft de Vrede, die Engel zoo rein? „'k Vrees, hy zal in de Provincie niet komen, „Zien wy, of hy in den Staat soms kan zjjn 1 „Jain den Staatziet ze woelen en stoken, „Kijkt, hoe ze stoonen gaan werpen op Staal „Hoe ze in 't oorlogsvuur zitten te poken, „Rechtsehen en Linkscben, byna allemaal! „Zou dan de Vrede misschien eerlang komen „Tusschen de Volk'ren? O, man! hou je stil: „'t Bloed zal wel vloeien, heel spoedig, by stroomen, „Als maar éen „geldvorst" den oorlog graag wil. „Vrede op aarde!... de Eng'len, die 't zongen, „Schamen zich dood over 't menschen-geslacht „Straks komt de Geest nêer in vurige tongen, „Licht zal er komen in donkeren nacht! „Want, in Den Haag daar toch gaat confereeren „Al wat den Vrede op aarde begeert; „Hoogwijze koppen en groote mynheeren, „Haters van oorlog, zooals men beweert... „Maar: nog weer andre vereerders van Vrede „Kwamen ook samen onlangs in Den Haag, „Vriend Schermerhorn ging met Domela mede „Pakte de Vredeslui daar in hun kraag." „Niets kan er komen van al dat geleuter, „Dat door de grooten der aard wordt gesteund, „Alles bedrog en kleinzielig geleuter, „Vredegeklets" als 't kanon al reeds dreunt. „Neen! Wilt gij Vrede, dan hiermee begonnen: „Niet in den dienst gaan, ja, dat willen wij 1 „Leego geweren en leege kanonnen II Dan is het volk in zjjn handelen vrij, „Wordt niet beschermd 't kapitaal van de grooten, „Dan is de brandkast ook open voor ons, „Dan nog eens heerlijk h'e't leven genoten, „Rusten in armstoel en slapen op dons") „Dit, tusschen haakjes, werd wel niet gesproken, „Maar zeer waarschijnlijk door velen gedacht.... „Nog is de bloem van den Vrêe niet ontloken, „Hij wordt door dienstweigeraars niet gebracht." „Vrede 1 hy komt nog 111 lang niet op aarde „Bloed wil do mensch, net zoogoed als een aap! Na gullen handdruk vertrok zij 11 Eerwaarde... 'k Eindig hier, Klaasvele groeten van JAAP. I11 de Parapluie. De N. Gron. Ct. vertelt van een oud vrouwtje, dat op het bureau van belastingen kwam klagen over haar aanslag in den hoofdelijken omslag. De ambtenaar luisterde geduldig naar haar geweeklaag en vroeg ten slotte of hij het belastingbiljet eens even zien mocht. Met ernstig gezicht nam het oude- vrouwtje toen haar groote, groene parapluie ter hand, opende die boven haar hoofd tot niet gering vermaak der ambtenaren en maakte met haar knokkige vingers het aanslagbiljet los, dat zij behoedzaam om een der baleinen van de parapluie had (gewikkeld. Nadat de ambtenaar inzage genomen had van het schrikaanjagende document en haar dit weder' had ter hand gesteld, werd het met denzelfden ernst opnieuw in zijn zonderlinge bergplaats gedeponeerd en zèe vei lig naar huis gedragen. De commissie van recjaine zal ook nog wel met de parapluie van het vrouwtje kennismaken. kanisvrouw hem den volgenden dag had ontboden. De pastorie was een gebouw, zoo gezellig uitlokkend 0111 er te wonen als maar een huis kon zijn; "de muren waren dicht begroeid met klimop; het huis was laag en oud en lang en warm. Èen overdekt laantje voerde van het huis naa rde kerk en het onder deel der kerk was ook begroeid met klimop en wilde rozen, en hooger op, meer teeder en in zachte tinten omsloot het groene leven deze burcht van het woord. Daarboven uit, robust en grauw, in scherpbelijnd zelf bewustzijn, verhief zich de toren. Evenals de kerk, was ook de predikant Witters zelf in verschijning en aard. Pieter Brand had dat verkon digd en mevrouw Brigitte, die zulks het beste kon weten, had het bevestigd. Daarbij had Pi ;ter doen uitkomen, dat de meeste menschen twee verschillende zijden bezaten, en dat de meesten of naar links of naar rechts uitweken. Een verschillend boven en onder hadden echter maar wei nigen, want de meesten bewogen zich vlak langs de aarde. Bij die weinigen zou nu een vervelende gelijksoortig heid der beide verdiepingen regel zijn. Daarom moest men Karei Christiaan Willers, den man met twee ver schillende verdiepingen als een bijzonderheid eeren, vooral nu die beide verdiepingen door hare tegenstel ling 'maar zelden goed bij elkaar pasten. Hij, Pieter Brand, zou niet eens weten te zeggen, welke der beide helften elk op zich 'zelve genomen, hem het best ebeviel; de onderste verdieping met al hare goedhartigheid, hulp vaardigheid en menschlievendheid, of die, welke zich steil en onbuigzaam daarboven verhief: ijver in geloofs zaken, onverwrikbare standvastigheid in liet dogma, stee- nen trouw aan het woord, de tot in den dood' zich bereid toonende zelfopoffering voor elke letler der Schrift, de ijzige bedreiging mal den eeuwigen dood aan een elk, die niet even onwrikbaar zijn leven wil inboc- 'en voor het Woord. Het is een kerel, die Karei Christiaan, zeide Pieter ïrand, wel niet naar mijn smaak maar hij is loeh een gelegenheidshouding der priesterheerschappij en van het kerkelijk bureaucratisme. Voor een „Carrière" en zoo iets was dominéé Willers niet geschapen, daarvoor bc-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5