Ml Dooi 1
Uit en voor de pers.
Gemengd Nieuws.
Groot ongeluk op de pier te IJmuiden.
Er Jieelt Donderdagmiddag op de pier te IJmuiden
een diepbetreurenswaardig ongeluk plaats gehad, dal
aan vier jeugdige leerlingen van het Hoomsch-Katho-
lieke gesticht voor Weldadigheid, St. Aloysius-gestieht
te Amsterdam, het leven heeft gekost. De namen van de
ongelukkige knaapjes zijn1'. li lij lever, C. Koelenteij,
J. Meddens en J. Nornert.
De berichtgeve rvan het Handelsblad weet van het
ongeluk hel volgende te vertellen:
in den trein reeds sprak men er over; de conduc
teurs deelden het geheimzinnig aan de reizigers mede
dal er zeven kinderen op de noorderpier door de golven
waren weggespoeld en dat men er maar drie had kun
nen redden. Later bleek deze voorstelling cenigszins
onjuist, hoewel helaas niet minder treurig: er waren
vier kinderen van de pier geslagen, en niet zeven,
doch wel waren alle vier om het leven gekomen en
bovendien waren er verschil lende tegen de steenen ge
worpen en meer ol minder ernstig gekneusd en gewond.
Heel IJmuiden was er vol van.
Een paar zeerobben, die we op weg naar de pie
ren tegenkwamen, deelden ons mede s middags van
verre ihet drama te hebben zien afspelen, en voeg
den er onmiddellijk aan loe, dat het verre van on
gevaarlijk is bij een tamelijk stevigen westen wind zoo
ver op de pieren, vooral op de noorderpier, door te
ioopen als zij de broeders van het St. Aloysius-ge
stient met hun jeugdig troepje hadden zien doen.
Op de pieren was echter niets mee rte doen; de
politie was er aan hel dreggen, lot op dat oogenblik
echter zonder resultaat Men vermoedde, dat de lijkjes
niet den sterken stroom naar zee afgedreven zijn. La
ter bereikte ons nog het gerucht, dat een der lijken
zou zijn opgevischt, zekerheid konden wij daaromtrent
niet meer krijgen.
Bij de aanlegplaats van de booten op Amsterdam
stond het zwart van nieuwsgierigen; en al spoedig bleek
ons, dat dezelfde kinderen, die 's ochtends zoo vroo-
lijk naar zee waren vertrokken, daar met de
„Koningin Wilhelmina", die op vertrekken stond, naar
do hoofdstad gingen terugkeeren. Daarom besloten we
de terugreis met dezelfde boot te aanvaarden en on
derweg hadden we gelegenheid van verschillende oog
getuigen bijzonderheden omtrent het ongeluk te ver
nemen.
Een der vijf broeders van het gesticht, die het ge
leide Vormden, en wel de hoofdleider, gaf ons het
volgende aaneengeschakeld verhaal van het gebeurde:
„We waren vanochtend met 55 jongens van het ge
sticht met de IJmuider-boot uit Amsterdam, vertrok
ken; (vier broeders en ik waren geleiders. In Velsen
zijn we aan wal gegaan, vandaar gewandeld naar Wijk
aan Zee, en zoo langs het strand naar IJmuiden, zoo
dat we bij, de Noorderpier aankwamen. Het doel van
de excursie was om den jongens de haven van IJmui
den, tdie ik ben te voren in plattegrond had uitge-
teekend, te laten zien. Aangezien we een wandeling
op de pier voor de kleinste jongens te gevaarlijk von
den, gingen alleen de 37 ouderen, van 12 tot 14 jaar,
onder drie geleiders de pier op. We hadden ons als
volgt verdeeld: een aan het hoofd, een aan het einde,
en een in het midden, terwijl de jongens drie aan drie
en voor de veiligheid hand in hand liepen."
„Stond de zee hoog, toen u de pier opging?"
„Volstrekt niet. Wij zagen geen enkel gevaar. En
onderweg kwamen we verschillende werklieden en ook
een ouden zeeman tegen, die ons geen van allenwaar
schuwden, dat het gevaarlijk was. Daarom zijn we
door gewandeld; zoo ver als we loopen konden was de
pier droog. Bovendien gingen er nog drie wandelaars
voor ons uit, die nog verder liepen dan wij. Wij brach
ten de jongens tot even voorbij de bocht, waar de
pier naar binnen ombuigt. Verder zijn we niet gegaan.
Eerst op den terugweg begon de wind op te steken
en sloegen zoo nu en dan kleine golven over de pier,
doch aan gevaar dachten wij nog niet. Tot plotseling
even voorbij; de bocht, naar het land toe, een zware
golf, een ware zee, op ons aanstormde en een aantal
van onze jongens jnet kracht op de steenen wierp.
Toen we van den eersten schrik bekomen waren, tracht
ten we natuurlijk onmiddellijk de kinderen, die in de
frootste verwarring dooréén liepen, bijeen te houden,
laar daar zagen we, dat vier van onze jongens met
het afloopende water wegdreven naar het diepe vaar
water .tusschen de pieren. In de verwarring wisten
we niet wat te beginnen
„Was er dan op dat oogenblik niemand die jZich
te water kon begeven?"
„Ja, de drie wandelaars waren er, die achter ons
aankwamenen terwijl wij op de kinderen letten, van
wie er verschillende verwond waren, hebben die man
nen op de pier naar hout en planken gezocht en
dat den drenkelingen toegeworpen. Maar dat hielp niet
meer."
„Heeft u ze nog zien boven komen?"
„Jawel, ik heb er nog één gezien. Maar wat konden
we doen? Het vaarwater is daar zoo diepl Ook heb
ben we nog getracht een groote stoomboot, die juist
op dat oogenblik naar binnen kwam, aan te roepen,
maar liet was voor die boot op dat punt zeker ,te
gevaarlijk om hulp te verleenen. Met d eandere broe
ders heb ik toen de kinderen zoo vlug mogelijk van
de pier afgebracht. Een van hen, P. Derooy, was er
leelijk aan toe, die had een been gebroken en was nog
op verschillende andere plaatsen gewond. Een der
broeders moest hem dragen. Hij ligt hier beneden in
de boot op een brancard, die de militairen gebracht
hebben en is door twee dokters verbonden. Ook en
kele andere hebben verwondingen en kneuzingen op-
geloopen. Op den terugweg kwam de wind pas flink
opzetten. Toen sloegen de golven herhaaldelijk over
de pier, zoodat we allen doornat aankwamen. In het
Koning Willemshuis hebben verschillende jongens droge
kleeren gekregen."
„Is er nog eenige poging gedaan om de kinderen op
te visschen?"
„Er zijn onmiddellijk eenige stoomsloepen uit IJmui
den naar de plaats des onheils gegaan; of die nog
lijken opgevischt hebben weet ik niet. We hebben na
tuurlijk onmiddellijk naar Amsterdam geseind. Het is
heel treurig meneer, maar wat hebben we er aan kunnen
doen? Niemand had ons voor eenig gevaar gewaai
schuwd en hoe willen wij, di edaar met de plaatselijke
toestanden geheel onbekend zijn, weten of zoo iet"
gevaarlijk is of niet?"
Tot zoover het onderhoud met den leider, dat wc
zoo getrouw mogelijk weergeven, zonder eenige per
soonlijke bijvoeging.
Wij willen er echter aan toevoegen, dat verschil
lende andere ooggetuigen op de boot zich in sterk
afkeurende bewoordingen uitlieten over de onvoorzich
tigheid om bij dit weer op de pier te gaan wande
len (met zoo jonge kinderen.
De heer IJ. Stijl, voorzitte rvan de vereeniging „Am-
stel's Kindervriend," die zich eveneens aan boord van
de „Koningin Wilhelmina" bevond, aan het hoofd va*"
een excursie van 114 kinderen uit de Spaarndammer-
buurt, en die toevallig gelijktijdig ongeveer denzelfden
tocht gemaakt heeft als de' halve weezen van het St -
Aloysius-gcsticht, verklaarde ons het volgende:
„Ik heb al jaren lang tochten gemaakt met jongr
kinderen en ben vandaag juist, tegelijk met de jon
gens van het gesticht aan de Noorderpier gekomen.
Mijn jongens vroegen me herhaaldelijk of ze de pier
opmochtcn, maar ik vond het te gevaarlijk, meneer
er stond me te veel zee."
Toen de boot tegen aicht uur aan de IJknde meer
de, stonden honderden nieuwsgierigen, die in de avond
bladen van het ongeluk gelezen hadden, aan den Zaan
dammer steiger rte wachten. Het St. Aloysiusgesticht
had drie rijtuigen gezonden, waarin de gekwetsten lang
zaam naar huis gereden werden.
Een droevig einde van een tocht, waarvan de klein
tjes zich zeker zooveel hadden voorgesteld.
De nieuwe minister van marine.
Met ingang van 5 Augustus is benoemd tot minister
van marine de vice-admiraal J. Wontholt, directeur en
marine-commandant te Ylissingen, tevens commandant
der stelling van Den Helder.
Vice-admiraal Wentholt is in het jaar 1851 geboren
en werd 1 Sept. 1869 tot adelborst le kl. bjj de Kon.
Ned. Marine benoemd. Hjj werd 1 Augustus 1894 tot
T.
D 0 0 B
C. PHILIP.
kapitein-luitenant-ter-zee en in 1908 tot schout-bjj-nacht Natuurlijk," verklaarde zij. „Ik hoop daarin met tekort
bevorderd. Zijn tegenwoordigen rang van vice-admiraal leschietenMag ik nu ook eens vragen wie de
bekleedt de nieuwe minister sinds 1 December 1905. dame is, die ,wij zoo onverwachts moeten verwelko-
Omtrent de denkbeelden van admiraal Wentholt op menp'
maritiem-militair gebied is weinig bekend, daar hij niet Ueidc vrouwen spraken nu reeds op een gegriei-
tot de marine-officieren behoorde, die door opstellen of <jen looI1) ell jonge man verschoof zich onrustig op
besprekingen vaak de resultaten van hun studie open- zj,nen -si^el.
baar maakten. Wel is er reden om te veronderstellen, ^ii is eene juffrouw Be van," zeidc hij. „Zij is ac-
dat admiraal Wentholt niet, evenals de vorige minister (n"u lu jlel tjleater maar, laat ik er terstond bij
van marine, den militairen vakvereenigingen „een goed VOL,gell) op-en-top eene dame.
hart" toedraagt, daar Z.Exc. in Nieuwediep krachtig jUj stond op en leunde tegen den schoorsteenmantel,
-tegen den matrozenbond optrad. Ongetwijfeld is echter m alWachting van den storm. De huivering, die zijne
tusschen den heer Wentholt en dit Ministerie, dat een woor<jeu Uqoi de kamer joegen, ging hun zeil door den
welwillende houding tegen vakvereenigingen van amb- ,.u„ ^.'eitelijk belet had hij niet te duchten, want hij
tenaren in het algemeen aanneemt, op dit punt ovei- wus pecuniair onafhankelijk. 'Maar toch had hij een ge-
eenstemming verkregen. Voel alsof hij het huis uil zou worden gejaagd, om op
i Honderd vijftigduizend pond verloren. I straat te (verhongeren.
Op de Noordzeebadplaats Wyk heeft een Engelschman Evenwel, er volgde niets dramatisch niets dan
1 dezer dagen een pakje banknoten verloren tot een ge- eenige gcbioken lamentaties en wringingen van
zamenlhke waarde van 150.000 pond sterling of f 1,800,000. j den. Eerst toen de jonge man naar zjn kantoor was
Een werkman vond het verlorene en stelde het aan den 1 gegaan en de beide vrouwen alleen b even, gaven zj
Engelschen consul ter hand, daar de eigenaar reeds weer aan hare ware „evoclcns lucht. Zij huilden en snikten.
T h" i Zij verlichtten naar gemoed door aan Edward s be-
vei t n minde reeds alle mogelijke leelijke namen te geven.
Een trekkebekken met een actrice, zooals zij vermoed
hadden, was reeds erg genoeg. Maar haar te trouwen
I 'haar te trouwen. Mas er een diepere smaad tc
bedenken? Kon er iets ontzeltenders en ongehoorders
zijn, dan dat mevrouw tiribble, mevrouw de weduwe
Gubblc, eene schoondochter zou moeten ontvangen, die
actrice was
„Nooit," riep zij, „nooit meer, Emily, zal ik mijn
iioold durven ophouden! Wat zal mevrouw Piekering
zeggen wat zal de heele stad zeggen, wanneer liet
bekend wordt? En Edward, die arme jongen! Wat
een leven, wat een ellendig, afschuwelijk leven be
reidt hij zich. Die sluwe, geblankelte slel!"
liet groote woord was er uit.
Nu was het curieuse van het geval, dat de beidie
vrouwen op hare manier zéér veel van Edward hiel
den; en indien men haar gezegd had, dal hare hou
ding niet in elk opzicht moederlijk en zusterlijk was,
dan zouden zij in duo deze belichting hebben uitge
schreeuwd als de allergrootste onrechtvaardigheid.
Inderdaad ook gaf mevrouw Gribble iets van dien
aard te verstaan, toen Edward een paar dagen later,
nadal [hij juffrouw Bevan in huis had gebracht, zich
ontvallen liet dat hare ontvangst niet bepaald harte
lijk Ie noemen was geweest.
Hij had haar meegebracht, en zij was verwelkomd met
twee pikken op hare wang en een kopje thee. De
beide vrouwen praatten ook wel wal met haar, onthiel
den haar zelfs niet eene uiterst lauwe felicitatie. Maar
zij bewaarden voortdurend eene defensieve houding;
en het meisje voelde dit. Hare manier scheen te zeggen:
„Je hebt ons overladen met schande! We bezitten onze
ziel in lijdzaamheid. .Maar de Voorzienigheid alléén
weet wat voor onheil je over ons en onzen beklagens-
waardigen zoon en broeder nog brengen zult!"
Nelly Bevan kwam na dit eerste bezoek bij de fa
milie van haren verloofde alles behalve in eene op
gewekte stemming thuis. Zij grendelde hare kamerdeur,
en wel een uur lang liet zij aan leed en tranen den
vrijen loop.
Er was bepaald, dal zij hare verbintenis aan hei
tooneel zou afbreken vóór de verloving openbaar werd.
Veertien dagen later nam zij dus voorgoed van de
voetlichten afscheid. Geen openlijk verzet werd dooi
de Gribbles tegen het huwelijk aangewend. In dezelfde
houding van vrome berusting woonden moeder en zus-
Ier het trouwen bij en pikten in de kerkekamer weel
de bruid op de wang. Het gelukkige paar maakte zijn
wittebroodsreisje naar het eiland Wight; en hoewel Ed
ward maar een heel gewone man was, en Nelly maar
een heel gewoon mooi vrouwtje toch verveelden zijl el
kander niet en waren met elkaar tevreden.
Na verloop van drie weken keerden zij naar hunne
provinciestad terug en betrokken een aardig klein huisje
in de buurt van Edward's moeder. Hier leidden zekere
ongelijksoortigheden van karakter wel eens tot kleine
haken en oogen; maar hun beider goede humeur gleed
over die moeilijkheden weg, en over het geheel konden
zij het goed met elkander vinden.
Het was, zooals gewoonlijk, de schoonmoeder, die
het eerst dit provinciale Eden verstoorde. Mevrouw
Gribble kon nooit een oogenblik vergeten wat haar
zoons vrouw was geweest; en dingen, die zij in een
ander jong vrouwtje volmaakt natuurlijk en onschul
dig zou hebben gevonden, beschouwde zij in Nelly
als het tipje van des duivels staart. Zoo stond het
al spoedig voor haar vast, dat Nelly's oogwimpers, die
donker waren, moesten zijn geverfd; en tusschen hel
opvatten van deze overtuiging en het mededeelen er
van aan Edward lag slechts één stap.
Edward was werkelijk er van ontsticht, en hij ver
telde vierkant aan zijne vrouw wat er van haar gezegd
werd. Nelly ontkende liet verontwaardigd, en Edward
geloofde haar ook op haar woord. Maar toch bespeur
de Ihet vrouwtje wel, dat er in zijn gemoed een klein
bezinksel van twijfel was achtergebleven. Van dien tijd
af kon zij met hare schoonmoeder nog minder goed
overweg, en zij gaf zich ook niet de moeite om dit
te verhelen.
Toen verklaarde mevrouw Gribble, dat Nelly's ma
nier van doen tegenover andere mannen te vrij, te on
gegeneerd was. Zij zeide, dat er zelfs ovei gepraat
werd onder de menschen ;,maar, natuurlijk,
mijn beste Edward, zij was indertijd actrice, en dus
moet men bij haar wel iets door de vingers zien.'
Zijne moeder was soms zóó met hem begaan, dat
Edward haast medelijden met zichzelf begon te krijgen.
„U hadt t toch mis, met uwe bewering, dat Nelly
hare oogwimpers verft," zeide hij eens. „Ik heb, sedert
u er over sprak, er nauwkeurig acht op geslagen, en
het js niet mogelijk."
Mevrouw Gribble glimlachte maar eens en wisselde
haar boeltje; en in het salonne je dat zij een paar
jaren geleden samen zoo vroolijk hadden ingericht
kuste Edward haar op hel voorhoofd en wenschte haar
„liet beste."
De menschen spreken nog altoos van hem als van
een beklagenswaardigen jongen man, die een actrice
trouwde en door haar verlaten weid. En mevrouw
Gribble en hare dochter, die nu weer hart en huis
ganseh voor den geliefden zoon en broeder geopend
hebben, verklaren in gemoede, uit volle overtuiging, dat
„de treurige loop altijd te voorzien was geweest. Het
komt in deze vrouwen niet op, dat Edward waarschijn
lijk zijne keus nooit zou hebben berouwd, indien niet
zijne liefhebbende bloedverwanten den vinger tusschen
boom en schors hadden gestoken. N. H. C.
Het tooneel was eene burgerlijke huiskamer in eene
provüiciestad. Aan de namiddagthee zat mevrouw de
weduwe Gribble, ove reeii naaiwerk, en mejuffrouw
Gribble, jongedoehtor, over een stichtelijk boek. Bij
den haard, niet den rug naar het vuur stond Ed
ward Gribble, de zoon, oud aeht-en-twintig jaar. Hij
trok een inkomen van i250 uit eene betrekking aan eene
bank, aan welke reeds zijn vader was werkzaam ge
W6*6S t.
Er werd niet veel gesproken, Edward keek eens uil
liet venster, maakte de opmerking dat liet mooi weel
was welk ebewering geen tegenspraak vond ver
klaarde, dat Hij wel lust had in een wandelingetje,
stak eene sigarette aan, en verdween uit het geziclil.
Zijne tmoeder en zuster wisselden, toen hij de deur
achter zich slüol, een veelbeleekenenden blik.
„Zou mevrouw Pickering toch gelijk hebben, Emily?
mompelde de oude dame.
„Edward's doen is bepaald verdacht," antwoordde de
oude jongejuffrouw. „Hij is de gansche week nog geen
enkelen aivond thuisgebleven. en zij huiverde
„laten wij hopen en bidden dat het niet waar moge
zijn!" T
De beide vrouwen zuchtten en zwegen weer. lil de
bedompte kamer was het tikken van de klok het éénige
geluid.
Middelerwijl sloeg Edward vlug den weg in naar
het theater. De voorstelling was juist begonnen. Op
de .voorste rij in hot schraal bezette parterre gezeten,
wijdde hij onmiddellijk al zijne aandacht aan het too-
neel.
Hét stuk was een oud drama, en de heldin er 111
verscheen in een papieren sneeuwstorm. Zij droeg een
gesoheurden mantel, en de bleekheid harer kaken was
blijkbaar afkomstig van krijt. Hare rol was lamentabel.
Maar niettemin getuigde iets in haar spel van de kun
stenares en won haar bij haar aftreden een applaus
waaraan Edward Gribble geestdriftig deelnam.
Zij was jong, zij was mooi, en zij was braaf. Hij had
met haar kennis gemaakt, en zij; waren op elkaar ver
liefd. Ja, erger nog zij hadden zich met elkaar ver
loofd, en dit fatale nieuws had Edward Gribble nog
niet aan zijne huisgenooten durven meededen.
Straks, terwijl hij, na afloop van de vertooning, haar
door -de uitgestorven straten naar haar logies geleid
de, bespraken zij de noodzakelijkheid van dien slap.
,',Eene actrice!" zuchtte het meisje. „Eene actrice van
den vijfden rang! En je moeder en zuster zoo stijf! Zij
zullen er een stuip van krijgen."
Edward onderdrukte een kreunen. Hij had er zelf
een zwaar hoofd in.
„Wanneer zij je eenmaal kennen," zeide hij, den on
zin' pratend, dien elke verliefde debiteert, „dan zullen
zij haast evenveel van je houden, als ik. En, om te
beginnen, zullen zij, enkel om mijnentwille reeds lief voor
je zijn."
„Of mij haten," zeide Nelly Bevan. „Hoe meer zij
van jou houden, des te minder zullen zij houden van
mij. Liefde voor een zoon, mijn beste Edward, sluit niet
altijd liefde voor een schoondochter in."
„Poeh!" riep Edward.
„Neen," zeide Nelly, „dat is een feit. De vrouw,
die zij voor je zouden kiezen
„O, wat dat betreft, zouden zij het liefst zien, dat ik
in 't geheel niet trouwde!"
„Wel waarschijnlijk, naar hetgeen je mij van hen ver
teld hebt. Maar, gesteld dat je trouwde, dan kan ik mij
heel goed voorstellen welk slag van meisje haar welkom
zou zijn. Allereerst een meisje, dat zij van haver tot
gort al haar leven gekend hebben, een meisje van haar
eigen soort en stand en manieren en denkwijzen. Eene
w-trice moet in hare oogen iets diabolisch zijn!"
„Ik vrees," zeide de jonge man, „dat ik de eigenaar
digheden van mijne moeder en zuster overdreven
heb. Ik heb je bang voor haar gemaakt. Dat was tact
loos van mij."
„Niet bang voor mijzèlf," antwoordde het meisje
„maar wel een beetje bang voor jouw kansen van
geluk met mij. Zij zullen op je eigen ideeën inwerken,
Edward, zoodat je later zelf zult wenschen dat je eene
vrouw van je eigen slag gekozen hadt."
Hij bezwoer haar het tegendeel. Zij zou immers ook,
als zij trouwde, het tooneel voorgoed verlaten, en dan een blik met Emily,"als om te insinueeren dat zij hèë>
zou immers dit stuk van haar verleden zijn alsof het
nooit geweest ware.
Maar hij overtuigde haar niet.
„Ik Vrees," zeidc Nelly, „dat ie famielje het nooii
vergeten zal, wat ik geweest ben. Zullen zij mij niet al
toos er op blijven aanzien? Zullen zij geen feilen en ge
breken in mij zoeken, zullen zij mij niet wantrouwen
zullen zij mij niet anders en scherper criliseeren, juis»
omdat ik op het tooneel ben geweest? Dót is voor
mij de vraag."
Zij waren aan het huls gekomen, waar zij woonde,
en bij de deur wendde hij nog eens al zijne welspre
kendheid aan, om haar gerust te stellen.
„Niets kan er komen tusschen jou en mij," verklaarde
hij „niets op aarde. Ik ga dadelijk mijne verloving
mededeelen, en morgen breng ik je bij mijne moeder
Mijn lieveling, maak je toch niet noodeloos bezwaren.
Ons leven samen zal zoo gelukkig zijn als de dag
lang is!"
Zij gaf hem hare hand, en in het donker kuste
hij haar. Haar twijfel verdween in zijne armen. Gelukkig
stapte zij hare woning binnen, en nogmaals verzekerde
Edward haar dat hij den volgenden dag met zijne
huisgenooten zou spreken.
Dit deed hij ook, reeds aan het ontbijt.
„Lieve moeder en beste Emily," zoo begon hij, ner
veus „ik heb je iets te vertellen iets, waarop
je misschien niet geheel onvoorbereid zult zijn. Want
je hebt toch zeker niet gedacht dat ik mijn leven
lang ongehuwd zou willen blijvenNu dan, ik
ben verloofd, moeder."
Mevrouw Gribble verbleekte, en Emilv, die bezig was
een boterham le snijden, bleef verstijfd met het mes
•i het brood zitten.
„Verloofd?" stiet de oude dame uit. „Met wie, Ed
ward?"
De heer Gribble kuchte eens, met vertoon van eene.
bedaardheid, die hij alles behalve voelde.
„Het meisje van mijne keus," zeide hij. „is niet van
hier uit de stad, hoewel zij hier op het oogenblik
vertoeft. Zij is ahem maar ik weet zeker,
dat ,11 daarom niet te minder goed voor haar zult
zijn."
„Ik zal altoos jegens je vrouw mijn plicht vervul
len, Edward en dat zal Emilv ook."
De oude jongejuffcr had nu haar brood gesneden
en gesmeerd; maar zij maakte geen aanstalten iom
wat zou kunnen zeggen, maar liever zwijgen wou
„U wilt toch niet volhouden dat zij' ze verft?"
vroeg hij.
„O, neen! Ik beweer niet dat zij het nu nog doet,
.«■dert je met haar er over sprak maar zij heeft
bil gedaan, en het verschil bij vroeger is duidelijk
te zien."
In werkelijkheid waren Nelly's oogwimpers nooit ge
verfd {geweest en hare oogen waren -altijd nog vol
"maakt als vroeger. Maar toch, toen Edward thuis kwam,
meende hij stellig een verandering te zien hetgeen
voor (hem beteekende dat zijne vrouw hem belogen
had. Aan den anderen kant geloofde mevrouw Gribble
zelf ten volle wat zij had beweerd niet omdat
zij het wilde gelooven. Eene „actrice" wekle in haar
gemoed steeds alle mogelijke achterdochtigheden.
Vóór zij zes maanden getrouwd waren, had Ed
ward vernomen, dat zijn vrouw zich blankette, verfde en
'watteerde. Om de argumenten, die hij tegen deze be
tichtingen inbracht, werd gelachen; of men haalde mee
warig de schouders op, met een stilzwijgend: „Och,
stumper, wat ben je blind!" En evenals hij overtuigd
was geworden, dat hij een verschil ontdekte aan hare
oogen, zoo werd Hij nu ook langzamerhand overtuigd,
dat liij een verschil ontdekte in hare gelaatskleur 's
morgens en 's avonds. En zoo ontwikkelde Jiij zich
stap voor stap tot een spion op zijne vrouw een
rusteloozen, achterdochligen spion. Hij trad onver
hoeds .in hare kamer, 0111 haar bij iiaar toilet op
iets te betrappen. Hij deed haar strikvragen, om haar
door (de mand te doen vallen. Eens, toen hij haar
gekust had, wreef hij met zijnen zakdoek over hare
wang. Er kwam niets af, en 'hij verschool zich, flauw-
iachend, achter een onzinnig voorwendsel. Maar Nelly
had hem doorzien. Zij begreep wat hij vermoedde.
Dit een en ander was het begin het begin van
het einde. Een kind had hen bij elkaar kunnen hou
den. Maar er kwam geen kind en zoo geraakten
zij at verder en verder uiteen. Zij hadden geen eigen
lijke ruzie - maar er was geen hartelijkheid Zeen
goed vertrouwen meer tusschen hen.
De 'vrouw vond het eerst den moed om eindelijk van
eene scheiding te reppen. Zij zeide dal het voor hen
heiden beter zou zijn. indien zij het huis verliet en
terugkeerde naar het tooneel; - en Edward sprak het
haar met tegen; want hij voelde zich in zijn huwelijks
leven al even ongelukkig als zij. Zoo pakte dus Nelly
Vrijzinnig-democraten en Sociaal-democraten.
„Land en Volk" heeft er in een bespreking van den
afloop van Staten- en gemeenteraadsverkiezingen op ge
wezen, dat de oorzaken, die tot de uitkomst hebben
geleid, moeilijk zijn vast te stellen. Te minder, meent
het blad thans, is het geraden op een oppervlakkige
diagnose overhaast een bepaalde geneeswijze aan te
bevelen. Onder onze geestverwanten, zegt het hlad ver
der, zijn enkele stemmen opgegaan, niet alleen 0111 het
tol dusver gevolgde partijbeleid nader te overwegen,
maar 0111 een andere richting er aan te geven. „Men
raadt ons a,an, meer dan vroeger zelfstandig op te tre
den of aansluiting te zoeken bij de sociaal-democra
ten."
Wanneer wij den ongunstigen afloop van de laatste
verkiezingen overwegen, zien wij daarin geenszins be
wezen, dat voor de vrijzinnig-democraten de uitslag
gunstiger zou zijn geweest, ingeval van een andere
taktiek. Waar het hun goed ging, als bijvoorbeeld in
Zeeland, kan niet een andere takliek als verklaring
gelden. Voor ons is niet aannemelijk gemaakt, dat de
vrijzinnig-democraten het lot van de andere vrijzin
nigen niet zouden hebben gedeeld, met name indien
zij meer zelfstandig waren opgetreden. I)il mag voor
een enkele plaats juist zijn, in het algemeen is de
stelling [zeker ongegrond.
I11 één opzicht echter heeft de ervaring geleerd, dat
wij onze zelfstandigheid nauwkeuriger zullen moeten
handhaven: samenwerking bij verkiezingen met andere
groepen op vast accoord, op zeker program, heeft don
kere schaduwzijden vertoond.
Niet dat wij de samenwerking op het program van
21 Jan. 1905 en die voor de Zuid-Hollandsche Sta
tenverkiezing onvoorwaardelijk zouden afkeuren.
I11 beide gevallen golden bijzondere eischen: bestrij
ding Man ih et gevaar eener clericale staatkunde, dat
van dé mannen der christelijke antithese was te duch
ten.
.Niet te loochenen echter zijn van die coalities
de zwarte schaduwzijden. Dat door het verbond en de
consequenties daarvan iets van de zelfstandigheid wordt
ingeboet, is duidelijk. Dat kan niet anders. De con
sequenties zijn niet altijd van te voren juist te zien.
En dit is wel gebleken, dat men niet dan in de uiter
ste noodzakelijkheid een vast accoord heeft aan te gaan.
Waar vooralsnog geen uitzicht is, dat soortgelijke
bijzondere omstandigheden andermaal zich zullen voor
doen, is de aanmaning 0111 onzen eigen gang te gaan
ter harte te nemen.
Men meene echter niet, dat de handhaving van die
zelfstandigheid ons vijandig zou moeten plaatsen te
genover de bondgenooten van 1905, de Liberale Unie.
De meesten hunner staan ons zeer na. Het zou dwaas
heid zijn, dezen te bestrijden. Het politiek-taetisehe be-
finsel, waaruit die bestrijding zou voortvloeien, zou
oor de kiezers niet worden begrepen, indien niet de
Liberale Unie tegen een bepaalde door de onzen aan
genomen verkiezingsleuze zich had verklaard.
Wat wij echter moeten beoogen, is vrijheid. Vrijheid
vóór, vrijheid tijdens, vrijheid na de verkiezingen. Deze
vrijheid is het gevaar, waard voor eenig verlies aan
zetels.
Geheel anders, zegt Land en Volk, staan wij tegenover
het advies om aansluiting te zoeken bij de sociaal
democraten, want het blad meent, dat er geen ver
bond is. dat met meer stelligheid op het verlies van de
zelfstandigheid der vrijzinnig-democraten zou uitloopen
dan dit- De vraag: waarom niet broederlijk samen
werken met de S. D. A. P. beantwoordt Land en
Volk aldus:
Ons antwoord is kort: omdat het onmogelijk is. Om
dat een sociaal-democraat nu eenmaal niet begrijpen
kan, dat men democraat kan zijn zonder S. D. A.
P.-er te zijn tegelijk. Omdat, gesteld al het beginsel-
verschil ware uit een program buiten te sluiten, in de
praktijk uit het verbond een ellende zou voortkomen,
waarbij de moeilijkheden, ons door het 21 Januari-
program berokkend, maar kinderspel zouden zijn.
Maar bovendien en vooral. Wij zouden de zelfstan
digheid onzer partij door zulk een verbond vernie
tigen. Wij zouden niet mogen spreken over „prediken van
den klassenstrijd"? Maar waaraan anders heeft onze
partij haar ontstaan te danken dan aan onze
overtuiging, dat de ware democraat vrijzinnig behoort
te zijn? Waaraan anders, dan aan de' waarheid, dat
Marx' leer met de feiten in strijd is, dat in een ver
wezenlijking van het sociaal-democratisch ideaal onze
vrijheid zou worden vernietigd?
Het is geen wonder, dat èn De Nieuwe Courant
èn De Tijd met voldoening het denkbeeld van een
zoodanig verbond hoorden aankondigen.
Zij immers willen, als de sociaal-democraten, niets
liever, dan dat alle democratie met de sociaal-demo
cratie wordt vereenzelvigd!
Hier meer dan tegenover wie ook is het voor de
onzen zaak, de volmaakte vrijheid te handhaven.
Juist wanneer in de S. D. A. P. hel eigenlijke be-
jinsel wordt weggedoezeld, wanneer de partij zich aan
dient als bloot democratisch zonder meer, zijn wij
het aan het zuiver houden van ons beginsel verplicht
daarop telkens weer te wijzen.
De stemming was weg.
De bekende pianist Meyer Mahr verhaalt het volgende
avontuur, dat hjj had op zjjn jongste kunstreis met den
violist Willy Burmester.
„In een stad in het buitenland, waar wjj moesten
spelen, was de eigenlijke concertzaal wegens reparatie
gesloten en in plaats daarvan moesten wjj ons concert
geven in de zaal van een hotel. Wjj besloten terstond
na afloop van hot concort naar eon naburig© groot© stad
te gaan, waar wjj den volgenden dag zouden spelen, en
wjj droegen den piccolo van het hotel op, een rijtuig
vooi ons te bestellen, om ons naar die stad te rijden.
Het concert begon met de C-mol sonate van Beet-
SF00*80*16,.begin dier sonate maakte „stem-
w liefelyke daarop volgende tweede „Satz"
n"? ife/'fluidum" niet> zoodat hel een
mooie avond beloofde te worden.
eens bÜ de deur een „pst! pst!" en
een oogenblik daarna iets luider: „pst! pst!" Galt es
Daar°lr?r f i es Dir had ik Burmester willen vragen.
1 tegen het P°d'um op. Het is een wit
S -faïmilu0nze piccol° hengelt. Met de linkerhand
S JjL.hem .hQen te gaan, terwijl ik met de rechter-
roert zich niet W n°g 6ens onze Piccol° ver'
Maar er kwam beweging onder het publiek. Men
win01186™8 en, vre08de dat er brand was. Wjj
hielden op met spelen.
Dat was het, waarop Piccolo had gewacht want
hy had wel begrip van manieren. En nu riep hjj, met
nJe' ^at verlegen, maar toch luide stem: „Het
rytuig kost zoo en zooveel. Ik moet den koetsier ter-
hrengenJ anders spant hjj uit."
"00ltv ®on première grooter lachsucces gezien
dan nu dit naïeve talent verwierf.
Maar met de Beethovenstemming was het gedaan.