Ml Dooi 1 Uit en voor de pers. Gemengd Nieuws. Groot ongeluk op de pier te IJmuiden. Er Jieelt Donderdagmiddag op de pier te IJmuiden een diepbetreurenswaardig ongeluk plaats gehad, dal aan vier jeugdige leerlingen van het Hoomsch-Katho- lieke gesticht voor Weldadigheid, St. Aloysius-gestieht te Amsterdam, het leven heeft gekost. De namen van de ongelukkige knaapjes zijn1'. li lij lever, C. Koelenteij, J. Meddens en J. Nornert. De berichtgeve rvan het Handelsblad weet van het ongeluk hel volgende te vertellen: in den trein reeds sprak men er over; de conduc teurs deelden het geheimzinnig aan de reizigers mede dal er zeven kinderen op de noorderpier door de golven waren weggespoeld en dat men er maar drie had kun nen redden. Later bleek deze voorstelling cenigszins onjuist, hoewel helaas niet minder treurig: er waren vier kinderen van de pier geslagen, en niet zeven, doch wel waren alle vier om het leven gekomen en bovendien waren er verschil lende tegen de steenen ge worpen en meer ol minder ernstig gekneusd en gewond. Heel IJmuiden was er vol van. Een paar zeerobben, die we op weg naar de pie ren tegenkwamen, deelden ons mede s middags van verre ihet drama te hebben zien afspelen, en voeg den er onmiddellijk aan loe, dat het verre van on gevaarlijk is bij een tamelijk stevigen westen wind zoo ver op de pieren, vooral op de noorderpier, door te ioopen als zij de broeders van het St. Aloysius-ge stient met hun jeugdig troepje hadden zien doen. Op de pieren was echter niets mee rte doen; de politie was er aan hel dreggen, lot op dat oogenblik echter zonder resultaat Men vermoedde, dat de lijkjes niet den sterken stroom naar zee afgedreven zijn. La ter bereikte ons nog het gerucht, dat een der lijken zou zijn opgevischt, zekerheid konden wij daaromtrent niet meer krijgen. Bij de aanlegplaats van de booten op Amsterdam stond het zwart van nieuwsgierigen; en al spoedig bleek ons, dat dezelfde kinderen, die 's ochtends zoo vroo- lijk naar zee waren vertrokken, daar met de „Koningin Wilhelmina", die op vertrekken stond, naar do hoofdstad gingen terugkeeren. Daarom besloten we de terugreis met dezelfde boot te aanvaarden en on derweg hadden we gelegenheid van verschillende oog getuigen bijzonderheden omtrent het ongeluk te ver nemen. Een der vijf broeders van het gesticht, die het ge leide Vormden, en wel de hoofdleider, gaf ons het volgende aaneengeschakeld verhaal van het gebeurde: „We waren vanochtend met 55 jongens van het ge sticht met de IJmuider-boot uit Amsterdam, vertrok ken; (vier broeders en ik waren geleiders. In Velsen zijn we aan wal gegaan, vandaar gewandeld naar Wijk aan Zee, en zoo langs het strand naar IJmuiden, zoo dat we bij, de Noorderpier aankwamen. Het doel van de excursie was om den jongens de haven van IJmui den, tdie ik ben te voren in plattegrond had uitge- teekend, te laten zien. Aangezien we een wandeling op de pier voor de kleinste jongens te gevaarlijk von den, gingen alleen de 37 ouderen, van 12 tot 14 jaar, onder drie geleiders de pier op. We hadden ons als volgt verdeeld: een aan het hoofd, een aan het einde, en een in het midden, terwijl de jongens drie aan drie en voor de veiligheid hand in hand liepen." „Stond de zee hoog, toen u de pier opging?" „Volstrekt niet. Wij zagen geen enkel gevaar. En onderweg kwamen we verschillende werklieden en ook een ouden zeeman tegen, die ons geen van allenwaar schuwden, dat het gevaarlijk was. Daarom zijn we door gewandeld; zoo ver als we loopen konden was de pier droog. Bovendien gingen er nog drie wandelaars voor ons uit, die nog verder liepen dan wij. Wij brach ten de jongens tot even voorbij de bocht, waar de pier naar binnen ombuigt. Verder zijn we niet gegaan. Eerst op den terugweg begon de wind op te steken en sloegen zoo nu en dan kleine golven over de pier, doch aan gevaar dachten wij nog niet. Tot plotseling even voorbij; de bocht, naar het land toe, een zware golf, een ware zee, op ons aanstormde en een aantal van onze jongens jnet kracht op de steenen wierp. Toen we van den eersten schrik bekomen waren, tracht ten we natuurlijk onmiddellijk de kinderen, die in de frootste verwarring dooréén liepen, bijeen te houden, laar daar zagen we, dat vier van onze jongens met het afloopende water wegdreven naar het diepe vaar water .tusschen de pieren. In de verwarring wisten we niet wat te beginnen „Was er dan op dat oogenblik niemand die jZich te water kon begeven?" „Ja, de drie wandelaars waren er, die achter ons aankwamenen terwijl wij op de kinderen letten, van wie er verschillende verwond waren, hebben die man nen op de pier naar hout en planken gezocht en dat den drenkelingen toegeworpen. Maar dat hielp niet meer." „Heeft u ze nog zien boven komen?" „Jawel, ik heb er nog één gezien. Maar wat konden we doen? Het vaarwater is daar zoo diepl Ook heb ben we nog getracht een groote stoomboot, die juist op dat oogenblik naar binnen kwam, aan te roepen, maar liet was voor die boot op dat punt zeker ,te gevaarlijk om hulp te verleenen. Met d eandere broe ders heb ik toen de kinderen zoo vlug mogelijk van de pier afgebracht. Een van hen, P. Derooy, was er leelijk aan toe, die had een been gebroken en was nog op verschillende andere plaatsen gewond. Een der broeders moest hem dragen. Hij ligt hier beneden in de boot op een brancard, die de militairen gebracht hebben en is door twee dokters verbonden. Ook en kele andere hebben verwondingen en kneuzingen op- geloopen. Op den terugweg kwam de wind pas flink opzetten. Toen sloegen de golven herhaaldelijk over de pier, zoodat we allen doornat aankwamen. In het Koning Willemshuis hebben verschillende jongens droge kleeren gekregen." „Is er nog eenige poging gedaan om de kinderen op te visschen?" „Er zijn onmiddellijk eenige stoomsloepen uit IJmui den naar de plaats des onheils gegaan; of die nog lijken opgevischt hebben weet ik niet. We hebben na tuurlijk onmiddellijk naar Amsterdam geseind. Het is heel treurig meneer, maar wat hebben we er aan kunnen doen? Niemand had ons voor eenig gevaar gewaai schuwd en hoe willen wij, di edaar met de plaatselijke toestanden geheel onbekend zijn, weten of zoo iet" gevaarlijk is of niet?" Tot zoover het onderhoud met den leider, dat wc zoo getrouw mogelijk weergeven, zonder eenige per soonlijke bijvoeging. Wij willen er echter aan toevoegen, dat verschil lende andere ooggetuigen op de boot zich in sterk afkeurende bewoordingen uitlieten over de onvoorzich tigheid om bij dit weer op de pier te gaan wande len (met zoo jonge kinderen. De heer IJ. Stijl, voorzitte rvan de vereeniging „Am- stel's Kindervriend," die zich eveneens aan boord van de „Koningin Wilhelmina" bevond, aan het hoofd va*" een excursie van 114 kinderen uit de Spaarndammer- buurt, en die toevallig gelijktijdig ongeveer denzelfden tocht gemaakt heeft als de' halve weezen van het St - Aloysius-gcsticht, verklaarde ons het volgende: „Ik heb al jaren lang tochten gemaakt met jongr kinderen en ben vandaag juist, tegelijk met de jon gens van het gesticht aan de Noorderpier gekomen. Mijn jongens vroegen me herhaaldelijk of ze de pier opmochtcn, maar ik vond het te gevaarlijk, meneer er stond me te veel zee." Toen de boot tegen aicht uur aan de IJknde meer de, stonden honderden nieuwsgierigen, die in de avond bladen van het ongeluk gelezen hadden, aan den Zaan dammer steiger rte wachten. Het St. Aloysiusgesticht had drie rijtuigen gezonden, waarin de gekwetsten lang zaam naar huis gereden werden. Een droevig einde van een tocht, waarvan de klein tjes zich zeker zooveel hadden voorgesteld. De nieuwe minister van marine. Met ingang van 5 Augustus is benoemd tot minister van marine de vice-admiraal J. Wontholt, directeur en marine-commandant te Ylissingen, tevens commandant der stelling van Den Helder. Vice-admiraal Wentholt is in het jaar 1851 geboren en werd 1 Sept. 1869 tot adelborst le kl. bjj de Kon. Ned. Marine benoemd. Hjj werd 1 Augustus 1894 tot T. D 0 0 B C. PHILIP. kapitein-luitenant-ter-zee en in 1908 tot schout-bjj-nacht Natuurlijk," verklaarde zij. „Ik hoop daarin met tekort bevorderd. Zijn tegenwoordigen rang van vice-admiraal leschietenMag ik nu ook eens vragen wie de bekleedt de nieuwe minister sinds 1 December 1905. dame is, die ,wij zoo onverwachts moeten verwelko- Omtrent de denkbeelden van admiraal Wentholt op menp' maritiem-militair gebied is weinig bekend, daar hij niet Ueidc vrouwen spraken nu reeds op een gegriei- tot de marine-officieren behoorde, die door opstellen of <jen looI1) ell jonge man verschoof zich onrustig op besprekingen vaak de resultaten van hun studie open- zj,nen -si^el. baar maakten. Wel is er reden om te veronderstellen, ^ii is eene juffrouw Be van," zeidc hij. „Zij is ac- dat admiraal Wentholt niet, evenals de vorige minister (n"u lu jlel tjleater maar, laat ik er terstond bij van marine, den militairen vakvereenigingen „een goed VOL,gell) op-en-top eene dame. hart" toedraagt, daar Z.Exc. in Nieuwediep krachtig jUj stond op en leunde tegen den schoorsteenmantel, -tegen den matrozenbond optrad. Ongetwijfeld is echter m alWachting van den storm. De huivering, die zijne tusschen den heer Wentholt en dit Ministerie, dat een woor<jeu Uqoi de kamer joegen, ging hun zeil door den welwillende houding tegen vakvereenigingen van amb- ,.u„ ^.'eitelijk belet had hij niet te duchten, want hij tenaren in het algemeen aanneemt, op dit punt ovei- wus pecuniair onafhankelijk. 'Maar toch had hij een ge- eenstemming verkregen. Voel alsof hij het huis uil zou worden gejaagd, om op i Honderd vijftigduizend pond verloren. I straat te (verhongeren. Op de Noordzeebadplaats Wyk heeft een Engelschman Evenwel, er volgde niets dramatisch niets dan 1 dezer dagen een pakje banknoten verloren tot een ge- eenige gcbioken lamentaties en wringingen van zamenlhke waarde van 150.000 pond sterling of f 1,800,000. j den. Eerst toen de jonge man naar zjn kantoor was Een werkman vond het verlorene en stelde het aan den 1 gegaan en de beide vrouwen alleen b even, gaven zj Engelschen consul ter hand, daar de eigenaar reeds weer aan hare ware „evoclcns lucht. Zij huilden en snikten. T h" i Zij verlichtten naar gemoed door aan Edward s be- vei t n minde reeds alle mogelijke leelijke namen te geven. Een trekkebekken met een actrice, zooals zij vermoed hadden, was reeds erg genoeg. Maar haar te trouwen I 'haar te trouwen. Mas er een diepere smaad tc bedenken? Kon er iets ontzeltenders en ongehoorders zijn, dan dat mevrouw tiribble, mevrouw de weduwe Gubblc, eene schoondochter zou moeten ontvangen, die actrice was „Nooit," riep zij, „nooit meer, Emily, zal ik mijn iioold durven ophouden! Wat zal mevrouw Piekering zeggen wat zal de heele stad zeggen, wanneer liet bekend wordt? En Edward, die arme jongen! Wat een leven, wat een ellendig, afschuwelijk leven be reidt hij zich. Die sluwe, geblankelte slel!" liet groote woord was er uit. Nu was het curieuse van het geval, dat de beidie vrouwen op hare manier zéér veel van Edward hiel den; en indien men haar gezegd had, dal hare hou ding niet in elk opzicht moederlijk en zusterlijk was, dan zouden zij in duo deze belichting hebben uitge schreeuwd als de allergrootste onrechtvaardigheid. Inderdaad ook gaf mevrouw Gribble iets van dien aard te verstaan, toen Edward een paar dagen later, nadal [hij juffrouw Bevan in huis had gebracht, zich ontvallen liet dat hare ontvangst niet bepaald harte lijk Ie noemen was geweest. Hij had haar meegebracht, en zij was verwelkomd met twee pikken op hare wang en een kopje thee. De beide vrouwen praatten ook wel wal met haar, onthiel den haar zelfs niet eene uiterst lauwe felicitatie. Maar zij bewaarden voortdurend eene defensieve houding; en het meisje voelde dit. Hare manier scheen te zeggen: „Je hebt ons overladen met schande! We bezitten onze ziel in lijdzaamheid. .Maar de Voorzienigheid alléén weet wat voor onheil je over ons en onzen beklagens- waardigen zoon en broeder nog brengen zult!" Nelly Bevan kwam na dit eerste bezoek bij de fa milie van haren verloofde alles behalve in eene op gewekte stemming thuis. Zij grendelde hare kamerdeur, en wel een uur lang liet zij aan leed en tranen den vrijen loop. Er was bepaald, dal zij hare verbintenis aan hei tooneel zou afbreken vóór de verloving openbaar werd. Veertien dagen later nam zij dus voorgoed van de voetlichten afscheid. Geen openlijk verzet werd dooi de Gribbles tegen het huwelijk aangewend. In dezelfde houding van vrome berusting woonden moeder en zus- Ier het trouwen bij en pikten in de kerkekamer weel de bruid op de wang. Het gelukkige paar maakte zijn wittebroodsreisje naar het eiland Wight; en hoewel Ed ward maar een heel gewone man was, en Nelly maar een heel gewoon mooi vrouwtje toch verveelden zijl el kander niet en waren met elkaar tevreden. Na verloop van drie weken keerden zij naar hunne provinciestad terug en betrokken een aardig klein huisje in de buurt van Edward's moeder. Hier leidden zekere ongelijksoortigheden van karakter wel eens tot kleine haken en oogen; maar hun beider goede humeur gleed over die moeilijkheden weg, en over het geheel konden zij het goed met elkander vinden. Het was, zooals gewoonlijk, de schoonmoeder, die het eerst dit provinciale Eden verstoorde. Mevrouw Gribble kon nooit een oogenblik vergeten wat haar zoons vrouw was geweest; en dingen, die zij in een ander jong vrouwtje volmaakt natuurlijk en onschul dig zou hebben gevonden, beschouwde zij in Nelly als het tipje van des duivels staart. Zoo stond het al spoedig voor haar vast, dat Nelly's oogwimpers, die donker waren, moesten zijn geverfd; en tusschen hel opvatten van deze overtuiging en het mededeelen er van aan Edward lag slechts één stap. Edward was werkelijk er van ontsticht, en hij ver telde vierkant aan zijne vrouw wat er van haar gezegd werd. Nelly ontkende liet verontwaardigd, en Edward geloofde haar ook op haar woord. Maar toch bespeur de Ihet vrouwtje wel, dat er in zijn gemoed een klein bezinksel van twijfel was achtergebleven. Van dien tijd af kon zij met hare schoonmoeder nog minder goed overweg, en zij gaf zich ook niet de moeite om dit te verhelen. Toen verklaarde mevrouw Gribble, dat Nelly's ma nier van doen tegenover andere mannen te vrij, te on gegeneerd was. Zij zeide, dat er zelfs ovei gepraat werd onder de menschen ;,maar, natuurlijk, mijn beste Edward, zij was indertijd actrice, en dus moet men bij haar wel iets door de vingers zien.' Zijne moeder was soms zóó met hem begaan, dat Edward haast medelijden met zichzelf begon te krijgen. „U hadt t toch mis, met uwe bewering, dat Nelly hare oogwimpers verft," zeide hij eens. „Ik heb, sedert u er over sprak, er nauwkeurig acht op geslagen, en het js niet mogelijk." Mevrouw Gribble glimlachte maar eens en wisselde haar boeltje; en in het salonne je dat zij een paar jaren geleden samen zoo vroolijk hadden ingericht kuste Edward haar op hel voorhoofd en wenschte haar „liet beste." De menschen spreken nog altoos van hem als van een beklagenswaardigen jongen man, die een actrice trouwde en door haar verlaten weid. En mevrouw Gribble en hare dochter, die nu weer hart en huis ganseh voor den geliefden zoon en broeder geopend hebben, verklaren in gemoede, uit volle overtuiging, dat „de treurige loop altijd te voorzien was geweest. Het komt in deze vrouwen niet op, dat Edward waarschijn lijk zijne keus nooit zou hebben berouwd, indien niet zijne liefhebbende bloedverwanten den vinger tusschen boom en schors hadden gestoken. N. H. C. Het tooneel was eene burgerlijke huiskamer in eene provüiciestad. Aan de namiddagthee zat mevrouw de weduwe Gribble, ove reeii naaiwerk, en mejuffrouw Gribble, jongedoehtor, over een stichtelijk boek. Bij den haard, niet den rug naar het vuur stond Ed ward Gribble, de zoon, oud aeht-en-twintig jaar. Hij trok een inkomen van i250 uit eene betrekking aan eene bank, aan welke reeds zijn vader was werkzaam ge W6*6S t. Er werd niet veel gesproken, Edward keek eens uil liet venster, maakte de opmerking dat liet mooi weel was welk ebewering geen tegenspraak vond ver klaarde, dat Hij wel lust had in een wandelingetje, stak eene sigarette aan, en verdween uit het geziclil. Zijne tmoeder en zuster wisselden, toen hij de deur achter zich slüol, een veelbeleekenenden blik. „Zou mevrouw Pickering toch gelijk hebben, Emily? mompelde de oude dame. „Edward's doen is bepaald verdacht," antwoordde de oude jongejuffrouw. „Hij is de gansche week nog geen enkelen aivond thuisgebleven. en zij huiverde „laten wij hopen en bidden dat het niet waar moge zijn!" T De beide vrouwen zuchtten en zwegen weer. lil de bedompte kamer was het tikken van de klok het éénige geluid. Middelerwijl sloeg Edward vlug den weg in naar het theater. De voorstelling was juist begonnen. Op de .voorste rij in hot schraal bezette parterre gezeten, wijdde hij onmiddellijk al zijne aandacht aan het too- neel. Hét stuk was een oud drama, en de heldin er 111 verscheen in een papieren sneeuwstorm. Zij droeg een gesoheurden mantel, en de bleekheid harer kaken was blijkbaar afkomstig van krijt. Hare rol was lamentabel. Maar niettemin getuigde iets in haar spel van de kun stenares en won haar bij haar aftreden een applaus waaraan Edward Gribble geestdriftig deelnam. Zij was jong, zij was mooi, en zij was braaf. Hij had met haar kennis gemaakt, en zij; waren op elkaar ver liefd. Ja, erger nog zij hadden zich met elkaar ver loofd, en dit fatale nieuws had Edward Gribble nog niet aan zijne huisgenooten durven meededen. Straks, terwijl hij, na afloop van de vertooning, haar door -de uitgestorven straten naar haar logies geleid de, bespraken zij de noodzakelijkheid van dien slap. ,',Eene actrice!" zuchtte het meisje. „Eene actrice van den vijfden rang! En je moeder en zuster zoo stijf! Zij zullen er een stuip van krijgen." Edward onderdrukte een kreunen. Hij had er zelf een zwaar hoofd in. „Wanneer zij je eenmaal kennen," zeide hij, den on zin' pratend, dien elke verliefde debiteert, „dan zullen zij haast evenveel van je houden, als ik. En, om te beginnen, zullen zij, enkel om mijnentwille reeds lief voor je zijn." „Of mij haten," zeide Nelly Bevan. „Hoe meer zij van jou houden, des te minder zullen zij houden van mij. Liefde voor een zoon, mijn beste Edward, sluit niet altijd liefde voor een schoondochter in." „Poeh!" riep Edward. „Neen," zeide Nelly, „dat is een feit. De vrouw, die zij voor je zouden kiezen „O, wat dat betreft, zouden zij het liefst zien, dat ik in 't geheel niet trouwde!" „Wel waarschijnlijk, naar hetgeen je mij van hen ver teld hebt. Maar, gesteld dat je trouwde, dan kan ik mij heel goed voorstellen welk slag van meisje haar welkom zou zijn. Allereerst een meisje, dat zij van haver tot gort al haar leven gekend hebben, een meisje van haar eigen soort en stand en manieren en denkwijzen. Eene w-trice moet in hare oogen iets diabolisch zijn!" „Ik vrees," zeide de jonge man, „dat ik de eigenaar digheden van mijne moeder en zuster overdreven heb. Ik heb je bang voor haar gemaakt. Dat was tact loos van mij." „Niet bang voor mijzèlf," antwoordde het meisje „maar wel een beetje bang voor jouw kansen van geluk met mij. Zij zullen op je eigen ideeën inwerken, Edward, zoodat je later zelf zult wenschen dat je eene vrouw van je eigen slag gekozen hadt." Hij bezwoer haar het tegendeel. Zij zou immers ook, als zij trouwde, het tooneel voorgoed verlaten, en dan een blik met Emily,"als om te insinueeren dat zij hèë> zou immers dit stuk van haar verleden zijn alsof het nooit geweest ware. Maar hij overtuigde haar niet. „Ik Vrees," zeidc Nelly, „dat ie famielje het nooii vergeten zal, wat ik geweest ben. Zullen zij mij niet al toos er op blijven aanzien? Zullen zij geen feilen en ge breken in mij zoeken, zullen zij mij niet wantrouwen zullen zij mij niet anders en scherper criliseeren, juis» omdat ik op het tooneel ben geweest? Dót is voor mij de vraag." Zij waren aan het huls gekomen, waar zij woonde, en bij de deur wendde hij nog eens al zijne welspre kendheid aan, om haar gerust te stellen. „Niets kan er komen tusschen jou en mij," verklaarde hij „niets op aarde. Ik ga dadelijk mijne verloving mededeelen, en morgen breng ik je bij mijne moeder Mijn lieveling, maak je toch niet noodeloos bezwaren. Ons leven samen zal zoo gelukkig zijn als de dag lang is!" Zij gaf hem hare hand, en in het donker kuste hij haar. Haar twijfel verdween in zijne armen. Gelukkig stapte zij hare woning binnen, en nogmaals verzekerde Edward haar dat hij den volgenden dag met zijne huisgenooten zou spreken. Dit deed hij ook, reeds aan het ontbijt. „Lieve moeder en beste Emily," zoo begon hij, ner veus „ik heb je iets te vertellen iets, waarop je misschien niet geheel onvoorbereid zult zijn. Want je hebt toch zeker niet gedacht dat ik mijn leven lang ongehuwd zou willen blijvenNu dan, ik ben verloofd, moeder." Mevrouw Gribble verbleekte, en Emilv, die bezig was een boterham le snijden, bleef verstijfd met het mes •i het brood zitten. „Verloofd?" stiet de oude dame uit. „Met wie, Ed ward?" De heer Gribble kuchte eens, met vertoon van eene. bedaardheid, die hij alles behalve voelde. „Het meisje van mijne keus," zeide hij. „is niet van hier uit de stad, hoewel zij hier op het oogenblik vertoeft. Zij is ahem maar ik weet zeker, dat ,11 daarom niet te minder goed voor haar zult zijn." „Ik zal altoos jegens je vrouw mijn plicht vervul len, Edward en dat zal Emilv ook." De oude jongejuffcr had nu haar brood gesneden en gesmeerd; maar zij maakte geen aanstalten iom wat zou kunnen zeggen, maar liever zwijgen wou „U wilt toch niet volhouden dat zij' ze verft?" vroeg hij. „O, neen! Ik beweer niet dat zij het nu nog doet, .«■dert je met haar er over sprak maar zij heeft bil gedaan, en het verschil bij vroeger is duidelijk te zien." In werkelijkheid waren Nelly's oogwimpers nooit ge verfd {geweest en hare oogen waren -altijd nog vol "maakt als vroeger. Maar toch, toen Edward thuis kwam, meende hij stellig een verandering te zien hetgeen voor (hem beteekende dat zijne vrouw hem belogen had. Aan den anderen kant geloofde mevrouw Gribble zelf ten volle wat zij had beweerd niet omdat zij het wilde gelooven. Eene „actrice" wekle in haar gemoed steeds alle mogelijke achterdochtigheden. Vóór zij zes maanden getrouwd waren, had Ed ward vernomen, dat zijn vrouw zich blankette, verfde en 'watteerde. Om de argumenten, die hij tegen deze be tichtingen inbracht, werd gelachen; of men haalde mee warig de schouders op, met een stilzwijgend: „Och, stumper, wat ben je blind!" En evenals hij overtuigd was geworden, dat hij een verschil ontdekte aan hare oogen, zoo werd Hij nu ook langzamerhand overtuigd, dat liij een verschil ontdekte in hare gelaatskleur 's morgens en 's avonds. En zoo ontwikkelde Jiij zich stap voor stap tot een spion op zijne vrouw een rusteloozen, achterdochligen spion. Hij trad onver hoeds .in hare kamer, 0111 haar bij iiaar toilet op iets te betrappen. Hij deed haar strikvragen, om haar door (de mand te doen vallen. Eens, toen hij haar gekust had, wreef hij met zijnen zakdoek over hare wang. Er kwam niets af, en 'hij verschool zich, flauw- iachend, achter een onzinnig voorwendsel. Maar Nelly had hem doorzien. Zij begreep wat hij vermoedde. Dit een en ander was het begin het begin van het einde. Een kind had hen bij elkaar kunnen hou den. Maar er kwam geen kind en zoo geraakten zij at verder en verder uiteen. Zij hadden geen eigen lijke ruzie - maar er was geen hartelijkheid Zeen goed vertrouwen meer tusschen hen. De 'vrouw vond het eerst den moed om eindelijk van eene scheiding te reppen. Zij zeide dal het voor hen heiden beter zou zijn. indien zij het huis verliet en terugkeerde naar het tooneel; - en Edward sprak het haar met tegen; want hij voelde zich in zijn huwelijks leven al even ongelukkig als zij. Zoo pakte dus Nelly Vrijzinnig-democraten en Sociaal-democraten. „Land en Volk" heeft er in een bespreking van den afloop van Staten- en gemeenteraadsverkiezingen op ge wezen, dat de oorzaken, die tot de uitkomst hebben geleid, moeilijk zijn vast te stellen. Te minder, meent het blad thans, is het geraden op een oppervlakkige diagnose overhaast een bepaalde geneeswijze aan te bevelen. Onder onze geestverwanten, zegt het hlad ver der, zijn enkele stemmen opgegaan, niet alleen 0111 het tol dusver gevolgde partijbeleid nader te overwegen, maar 0111 een andere richting er aan te geven. „Men raadt ons a,an, meer dan vroeger zelfstandig op te tre den of aansluiting te zoeken bij de sociaal-democra ten." Wanneer wij den ongunstigen afloop van de laatste verkiezingen overwegen, zien wij daarin geenszins be wezen, dat voor de vrijzinnig-democraten de uitslag gunstiger zou zijn geweest, ingeval van een andere taktiek. Waar het hun goed ging, als bijvoorbeeld in Zeeland, kan niet een andere takliek als verklaring gelden. Voor ons is niet aannemelijk gemaakt, dat de vrijzinnig-democraten het lot van de andere vrijzin nigen niet zouden hebben gedeeld, met name indien zij meer zelfstandig waren opgetreden. I)il mag voor een enkele plaats juist zijn, in het algemeen is de stelling [zeker ongegrond. I11 één opzicht echter heeft de ervaring geleerd, dat wij onze zelfstandigheid nauwkeuriger zullen moeten handhaven: samenwerking bij verkiezingen met andere groepen op vast accoord, op zeker program, heeft don kere schaduwzijden vertoond. Niet dat wij de samenwerking op het program van 21 Jan. 1905 en die voor de Zuid-Hollandsche Sta tenverkiezing onvoorwaardelijk zouden afkeuren. I11 beide gevallen golden bijzondere eischen: bestrij ding Man ih et gevaar eener clericale staatkunde, dat van dé mannen der christelijke antithese was te duch ten. .Niet te loochenen echter zijn van die coalities de zwarte schaduwzijden. Dat door het verbond en de consequenties daarvan iets van de zelfstandigheid wordt ingeboet, is duidelijk. Dat kan niet anders. De con sequenties zijn niet altijd van te voren juist te zien. En dit is wel gebleken, dat men niet dan in de uiter ste noodzakelijkheid een vast accoord heeft aan te gaan. Waar vooralsnog geen uitzicht is, dat soortgelijke bijzondere omstandigheden andermaal zich zullen voor doen, is de aanmaning 0111 onzen eigen gang te gaan ter harte te nemen. Men meene echter niet, dat de handhaving van die zelfstandigheid ons vijandig zou moeten plaatsen te genover de bondgenooten van 1905, de Liberale Unie. De meesten hunner staan ons zeer na. Het zou dwaas heid zijn, dezen te bestrijden. Het politiek-taetisehe be- finsel, waaruit die bestrijding zou voortvloeien, zou oor de kiezers niet worden begrepen, indien niet de Liberale Unie tegen een bepaalde door de onzen aan genomen verkiezingsleuze zich had verklaard. Wat wij echter moeten beoogen, is vrijheid. Vrijheid vóór, vrijheid tijdens, vrijheid na de verkiezingen. Deze vrijheid is het gevaar, waard voor eenig verlies aan zetels. Geheel anders, zegt Land en Volk, staan wij tegenover het advies om aansluiting te zoeken bij de sociaal democraten, want het blad meent, dat er geen ver bond is. dat met meer stelligheid op het verlies van de zelfstandigheid der vrijzinnig-democraten zou uitloopen dan dit- De vraag: waarom niet broederlijk samen werken met de S. D. A. P. beantwoordt Land en Volk aldus: Ons antwoord is kort: omdat het onmogelijk is. Om dat een sociaal-democraat nu eenmaal niet begrijpen kan, dat men democraat kan zijn zonder S. D. A. P.-er te zijn tegelijk. Omdat, gesteld al het beginsel- verschil ware uit een program buiten te sluiten, in de praktijk uit het verbond een ellende zou voortkomen, waarbij de moeilijkheden, ons door het 21 Januari- program berokkend, maar kinderspel zouden zijn. Maar bovendien en vooral. Wij zouden de zelfstan digheid onzer partij door zulk een verbond vernie tigen. Wij zouden niet mogen spreken over „prediken van den klassenstrijd"? Maar waaraan anders heeft onze partij haar ontstaan te danken dan aan onze overtuiging, dat de ware democraat vrijzinnig behoort te zijn? Waaraan anders, dan aan de' waarheid, dat Marx' leer met de feiten in strijd is, dat in een ver wezenlijking van het sociaal-democratisch ideaal onze vrijheid zou worden vernietigd? Het is geen wonder, dat èn De Nieuwe Courant èn De Tijd met voldoening het denkbeeld van een zoodanig verbond hoorden aankondigen. Zij immers willen, als de sociaal-democraten, niets liever, dan dat alle democratie met de sociaal-demo cratie wordt vereenzelvigd! Hier meer dan tegenover wie ook is het voor de onzen zaak, de volmaakte vrijheid te handhaven. Juist wanneer in de S. D. A. P. hel eigenlijke be- jinsel wordt weggedoezeld, wanneer de partij zich aan dient als bloot democratisch zonder meer, zijn wij het aan het zuiver houden van ons beginsel verplicht daarop telkens weer te wijzen. De stemming was weg. De bekende pianist Meyer Mahr verhaalt het volgende avontuur, dat hjj had op zjjn jongste kunstreis met den violist Willy Burmester. „In een stad in het buitenland, waar wjj moesten spelen, was de eigenlijke concertzaal wegens reparatie gesloten en in plaats daarvan moesten wjj ons concert geven in de zaal van een hotel. Wjj besloten terstond na afloop van hot concort naar eon naburig© groot© stad te gaan, waar wjj den volgenden dag zouden spelen, en wjj droegen den piccolo van het hotel op, een rijtuig vooi ons te bestellen, om ons naar die stad te rijden. Het concert begon met de C-mol sonate van Beet- SF00*80*16,.begin dier sonate maakte „stem- w liefelyke daarop volgende tweede „Satz" n"? ife/'fluidum" niet> zoodat hel een mooie avond beloofde te worden. eens bÜ de deur een „pst! pst!" en een oogenblik daarna iets luider: „pst! pst!" Galt es Daar°lr?r f i es Dir had ik Burmester willen vragen. 1 tegen het P°d'um op. Het is een wit S -faïmilu0nze piccol° hengelt. Met de linkerhand S JjL.hem .hQen te gaan, terwijl ik met de rechter- roert zich niet W n°g 6ens onze Piccol° ver' Maar er kwam beweging onder het publiek. Men win01186™8 en, vre08de dat er brand was. Wjj hielden op met spelen. Dat was het, waarop Piccolo had gewacht want hy had wel begrip van manieren. En nu riep hjj, met nJe' ^at verlegen, maar toch luide stem: „Het rytuig kost zoo en zooveel. Ik moet den koetsier ter- hrengenJ anders spant hjj uit." "00ltv ®on première grooter lachsucces gezien dan nu dit naïeve talent verwierf. Maar met de Beethovenstemming was het gedaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 10