Naar de» Hij». f, Zondag ]1 Augustus 1907. 5le Jaargang. No. 4281. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. OOM PIET. Het CL zomer-seizoen dat is het „stille" is voor Amsterdam voorbij. Bij het binnengaan van de maand Augustus heeft de zomer officieel afscheid genomen van Amsterdam; de zomer, die er niet geweest js. De deuren der kunsttempels, die als zoovele deuren van den Janustempel, eenige maanden gesloten waren, ten iteeken dat er vrede was, zijn nu weer geopend; en Pieter Langendijks „K r e 1 i s Louwen, die in 'n roes van bitter en brandewijn van melkboer tot „Keu- ning" werd bevorderd, is begonnen den strijd te ope nen tusschen de artisten onderling en tussclien de ver schillende tooneeldirecties. Dit geschiedd^op 't Leid- sche Plein in de „Koninklijke," en het voor 'n eer sten avond vrij talrijke publiek, dat er heen gegaan was, om de goden van den eersten rang te zien schit teren op hunnen Olympos, is teleurgesteld. Kan rust een mensch zoo vermoeien en afmatten? Kan 't afleggen 'van 'n harnas voor den tijd van ongeveer acht weken, zoo'n verandering te weeg brengen aan 'n lichaam, dat 't harnas hoegenaamd niet meer pasten veeleer voor elk ander dan voor den oorspronkelijken eigenaar geschikt is? Dan is rustengevaarlijk. Dan is steeds in i.panning te blijven het eenige middel, om zijn spankracht niet te verliezen. Dan is het spreek woord van „den boog, die niet altijd gespannen kan zijn," een bedriegelijk kunstje, om de menschen te ver slappen en voetje voor voetje te doen afdalen naar die geltjkvloersche vlakte, waar noodzakelijkheid en begeer te lot opheffing en inspanning zijn buiten gesloten. Was dat de „K r e 1 i s Louws n" van Pieter Lan- gendijk? Hebben de vertolkers dit heusch gedacht? Nu, de toeschouwers zeker niet. „K re lis" was in den persoon van Schultze wel te herkennen, maar de rest niet. Langendijks tooneelverzen eischen nog iets meer en nog iets ernstigers, dan ze uit het hoofd te leeren en ze als 'n jongen, die er toe gedwongen wordt, af te raffelen. Is tooneelspelen zóó gemakke lijk, dat men er zich niet eens voor behoeft in ite spannen? Of weet 'n excutant zelf niet wat hij teweeg brengt op de planken? Laat hij dan gaan naar ande ren ,en zien wat zij doen. Laat hij dan zijn kunst, evenals schilders doen, bezien in den spiegel, dien an deren hpm voorgehouden. Want de vertolking van 'ri levend gedicht is als de spiegel eener schoone schil derij onvolkomenheden kleven het altijd aan en waarom die niet te erkennen in elk mensehen- werk? maar van den wonderstempel van het genie, die izelfs onvolkomenheden wijdt, gaat bij de besle vertolking veel, bij 'n slechte schier alles verloren. En dit laatste geschiedde nu in „K r e 1 i s Lou- w e n." In de pauze 't was er niet zoo heel vol raakte ik even in den dut en aan 't droomen; en al droomend'e zag ik Louis Bouwmeester in 'n hoekje van de zaal zitten en zich met zijn zakdoek de tranen van de wangen vegen. Toen ik hem vroeg, wat hem scheelde, antwoordde hij mij„Och, ik ben wel be droefd, maar toch niet aangedaan. Ik kan er alleen maar 'niet tegen, als ik iets of iemand, dien ik heb lief gekregen, zoo zie mishandelen." Ik hoop er het beste van. Als over 'n poosje tijd en omstandigheden het toelaten, ga ik 't nog eens zien. is, dan is t alleen om hier vergadering te houden: aan is in minder dan geen tijd de kamer zwart var rook en den anderen dag kan je 'n groote schoonmaa! beginnen van al de modder en het straatvuil dat z< nebben binnen gebracht." Dit is hier de klacht van duizenden vrouwen. ,Di; vergaderingen, die clubavondjes, maar vooral die ver gadenngen zijn hier geworden tot 'n ziekte, tot 'n epi "enne, waar docters en professors machteloos tenen over staan. De vereenigingen, die elk hun vergadenn gen hebben, rijzen ais paddestoelen uil den grond. Geen huisvader, die er niet van minstens tien "lid is /fin jongen van twaalf of dertien jaar volgt zijn voor beeld en is bestuurslid van 'n cricket- of tennisclub van 'n (roeiclub, 'n wandelclub, doet wijs over rede inenten pn artikelen, waarin woorden voorkomen, dit hij zelf niet begrijpt, is penningmeester van 'n kas, dit bestaat uit de opbrengst van verkochte knikkers o uitgespaarde duimtlrop; leert schreeuwen, leert dil doen, leert zich aanstellen, leert op 'n hoo gen toon 't woord voeren over dingen waar hij niets van weel, wordt n blaaskaak, leest niets, onderzoekt niets bestudeert niets, hakt zijn uurtjes en uren klein me' oppervlakkig gebazel, heeft graag 't grootste woord al verstaat luj zichzelven niet, spreekt lomp tegen ouderen •n wijzeren, vindt zichzelve 'n gewichtig ding. die weet, omdat hij eigenlijk niets weet, is 'n aap "an n jongen, om eens 'n aap van 'n vent te zijn. In andere regionen ontvluchten man en vrouw en ■anderen allen tegelijk het huis,, als bijen opgesennkt n hun korf. Als er 'n dienstmeisje is, zal die dc vaten wel doen, en als die er niet is, blijven ze we! ;taan tot den anderen dag. Klokke zoolaat'in de kroeg hee drinken. Iets later, „pa" bier, moe" puur. „Wat motte jullie?' 'n Croquetje. 'n Croquetje?! Maar kind, je hebt door je keel! Toch n cognacje pas je eten In groote steden, waartoe ook zeker Amsterdam wel gerekend mag worden, kwijnt de huiselijkheid. Dc menschen leven voor 'n deel voor 'n zeei groot deel zelfs op straat; althans buiten hun huis. Als ge 's avonds 'n bezoek wilt afleggen, waarbij ge ver wacht, dat thee geschonken zal worden of bij intiemeren 'n sigaar, of bij nog intiemeren 'n pijp zal worden gepresenteerd, dan is 't raadzaam uw komst zóóveel dagen te voren bekend te maken. Anders bestaat de kans, dat ge niemand thuis treft. „De familie is naar „Kras" of naar „de Kroon", of naar den schouwburg, of naar „American", deelt het meisje u mede. Of me vrouw ontvangt u met de verklaring, „dat ze blij is eens iemand te zien, want dat meneer naar zijn „club is, ten gisteravond naar „Armenzorg" geweest is, en morgen naar „de loge" gaat en voor overmorgen 'n afspraak maakte om te skaten; dat ze verleden week iederen avond, dien God gaf, dood in der eentje heeft zitten koekeloeren, en dat 't van de week weer pre cies eender gaat." Ze vertelt u verder, „dat ze nu van plan is 'n abonnement te nemen in den schouw burg of bij Carré, want dat Kees dat is haar man toch nooit gelegenheid heeft haar ergens mee naar toe te nemen of met haar mee te gaan. Die heeft 'I te druk met al zijn vergaderingen. Ik zal je zijn me morandum eens laten zien voor de volgende maand; van al de dertig dagen heeft hij geen twee avonden vrij. En als (h ij dan nog eens een enkelen keer thuis Yan MAX DREYER. ii croquetje. Jij ook? Ja moe. Man, bestel 's twee croquetjes. Of bestel er maar drie; dan neem ik er ook maar een. AannemenBreng 's drie croquetjes en breng dan voor mij meteen nog 'n biertje mee. Den anderen dag, of den daarop volgenden dezelf de vertooning. Als ze niet verschijnen, zijn de kellners n de war. Op de groenten wordt twee centen afge dongen, ft ondergoed tot in 't oneindige versteld, de schoenmaker stuurt de laarzen van mevrouw terug met de boodschap ,,dat er geen doen meer aan is," maar dken avond zoeken ze in de kroeg hun toevlucht als onbehuisden, die geld te veel en geen „onderdak" heb ben, en verteren onnoodig guldens en rijksdaalders, die in handen van wijzeren en beteren heel wat nut- iger Ibesteed konden worden. Als er een van 't clubje ziek is, blijft die alleen 'huis, terwijl de anderen naar hun sociëteit gaan, om daar anderen aan te gapen en te bekletsen of elkan der en zichzelven te vervelen. Overlijdt de thuis ge- blevene intusschen, „dan is 't zeker zijn tijd geweest; in hij zou toch dood gegaan zijn, al waren we alle maal thuis gebleven, want tegen den dood is niet te waken." De huiselijkheid kwijnt, de familiebanden verzwak ken waar het buiten-de-deur-leven zoo welig tiert als in Amsterdam. Toen ik jaren geleden eens bij"n familie in Brussel logeerde, waar we na 't ontbijt allen uit gingen en pas tegen den nacht in huis terugkeerden, dagen en dagen achtereen, toen vond ik dit zoo mal, dat ik 't huis vertelde, waar ze 't niet gelooven kon den. Maar na Amsterdam en de Amsterdammers gade slaande, merk ik op, dat 't hier zoo zachtjes aan denzelfden gang gaat. 't Is of de menschen thuis spo ken zien. Ze verzinnen allerlei kunstjes, om er toch in ?s hemels naam maar niet te zijn. Ik bedoel hier natuurlijk niet alle Amsterdammers; dat zou al heel ongelukkig wezen. Er zijn er genoeg, die 's avonds tien uur, half elf hun laatsten kop thee drinken, hun laatste pijp stoppen en daarna in Mor- pheus' armen rust en kracht gaan zoeken voor de werkzaamheden van den volgenden dag. Maar zulke Am sterdammers ;zijn rariteiten; al kunt ge 'r wei vijftig op 'n dag ontmoeten. Ik bedoel den durchschnitt- Amsterdammer, zooals hij weer door God geschapen zou worden als hij geschapen moest worden naar 't nu beslaande model. Bij zoo'n model behooren bijvoor beeld \ien „colléges." Drie lui, die samen gaan vis- schen, vormen 'n „college", 't Woord is niet gering. Lui, die met der zessen, zeven avonden van de week aan 'n kroegtafel doorhospiteeren met te praten, te kletsen, He nonsens-verkoopen over „Klein maar dap per", over „lekker biertje", over „de Koningin", over „dure (schelvisch" en den „Dom van Utrecht," over „le (bon Dieu et son père," d w. z. „over de duvel en zijn grootje," is 'n college, 't Is al college wat de klok slaatZwem-colleges, viseh-colleges, bier-col- leges, dispuut-colleges, spiritisten-colleges, janklaasen colleges; en als je 't hart zou hebben om iets te vra gen of te zeggen, waar maar 't eenvoudigste weten bij te pas komt, dan gaan ze aardig zitten doen. En eenmaal zooverMaar laat mij eindigen, want die aardigheden te beschrijven zou ik niet kunnen. Ik geloof, dat de oorzaak van dit levenlooze leven, van dil zielloos bestaan van dit in de weer wezen en toch geen steek uitvoeren, moet gezocht worden in het nachtbraken. Mij dunkt, dat nachtrust de meest ge- wenschle olie is, om de klok van ons bestaan goed op slag te houden. Maar den driemaal honderd dui zend Amsterdammers, die met mij zouden wenschen op tijd naar bed te gaan, wordt dit door de andere fen ziende die oude begroeide muurresfen, bij triemaal honderd duizend onmogelijk gemaakt. Ge kunt vel naar bed gaan; maar aan slapen is geen denken. Ac wonen hier onder en boven en op en voor en chter en naast elkaar, cn zijn door dunne krakende olderplanken en half-steens muurtjes, die alle er op jebouwd zijn, om over zooveel jaar om te vallen, aan el .aars blikken onttrokken. Maar elk bewegen in de eene ;amer is in al de omliggende hoorbaar. Nu geloof k wel, als iemand dronken naar bed gaal, dat hij lan door veel kabaal kan heen slapen; maar als emand nooit anders drinkt als thee en kwast, geen >pium rookt, geen glazen vol bedwelmende dranken \aar binnen slaat, dat dan stilte noodzakelijk is, om lem niet telkens te laten wakker schrikken. Maar stilte s voor de meesle Amsterdammers zoo iets geks, zoo Als (idioot-mals, zoo iets dreigends, dat ze nog lie er in 'n beukmolen gingen wonen, dan veroordeeld 2 zijn stil redeneerend en denkend bij elkaar te zit- en. Als ze zwijgen, zijn ze boos; als ze op tijd naar bed gaan, zijn ze ziek; als ze niet in de kroeg zitten, 'ebben ze geen centen. En de Amsterdammers, g o d- lank nog de vele Amsterdammers, iwaar- >p dit niet van toepassing is, worden door de an- lercn aangekeken en beoordeeld, alsof ze in Artis thuis hooren. Of ik overdrijf? Al zouden er duizend Amsterdam- ners komen, die dit alles tegenspraken, dan kan ik er ienduizend tegenover stellen, wier leven door dit nooit indigend burengerucht vergiftigd wordt. Een enkele crankzinnige, een enkele dronken lap, een enkele nacht waker houdt twintig menschen wakker. En dit nacht waken wreekt zich in het leven van den dag; een nensch die niet uitgeslapen is, kan niet behoorlijk lenken, niet werken, niet verstandig praten of doen ;n 't is daarom geen wonder, dat er hier zooveel ijl hoofdig geklets gehoord wordt. Wat zou men op 'n dorp of in 'n kleine stad wel leggen van iemand, die 's nachts ten twee ure thuis ;oml, de deur met geweld dicht smijt cn met dikge- zoolde laarzen en zware stappen een onbedekte trap opboldert, en boven gekomen zijn laarzen over de gang keilt en even zachtzinnig zijn slaapkamer opent sn sluit? Wat zou men daar zeggen van 'n vrouw, die ien ganschen dag thuis is, en die in 't holle van den nacht, klokke één of half twee, vaten gaat wasschen en door 't rumoer, dat de waterleiding dan maakt, loor 't heen en weer loopen, door 't sluiten en dicht doen van kasten en kastjes het hoele huis in opstand brengt? En als haar gevraagd wordt, of ze niet kan ophouden met dat nachtelijk rumoer, dan de trappen gaat vegen, zoodat elke trede tien opstoppers krijgt met 'n hamerenden stoffer? Wat zou men zeggen van 'n vrouw, die dan den anderen dag kalm staat te vertellen, dat ze nooit later dan elf uur naar bed gaat, en 'zelf niet tegen levenmaken kan? Zie, dan staat men machteloos, ook al denkt men zoo'n jnensch hoort in 'n gekkenhuis. Tegen te praten is er niet, of er voor te bidden helpen zal, zal de toekomst moeten leeren. 't Is in elk geval te beproeven. Het thema wordt 'n beetje afgezaagd; maar mag ik even vragen of de lezers van de Schager-Courant verleden week de plaat van „de Groen e" gezien heb ben? (De eerste-steenlegging van het Vredespaleis had plaats gehad en Brakensiek teekende in de onmiddel lijke nabijheid ervan 'n put, op den rand waarvan de Waarheid zit, gereed weer terug te kecren naar haar duister (verblijf. De Vredesengel staat nevens haar en is met haar in gesprek. „Och," zegt de Waarheid tot den Vrede, „wat heb ik een medelijden met je! Ik hier, in mijn eng verblijf, kom er telkens weer uitmaar jijals jij daar eenmaal in dat groote Huis zitDat leugengeslacht laat je niet losHet moet met je geuren, met je sollen en spelen om Goden en menschen te bedriegen Vlucht, lieve, vlucht bij mij |hier diep in mijn put En de Vredesengel antwoordt: „Wees kalm mijn Zuster. Ik weet wel, dat op aarde een engel niet wo nen kan; ik vaar weer ten hemel... en wat ze hier in mijne plaats vertoonen zullen, dat is niets andere dan 'n pop. Kunnen de menschen dit nu nog niet gelooven? Is t geval met Korea niet duidelijk genoeg? Bah! Wat 'n vertooning! Wat 'n geslacht van leuge naars! Daar zijn kwartjesvinders en dieven nog fat soenlijke menschen bij. Een zooeven ontvangen telegram meldt mij, dat C.ar- negie eenige doktoren heeft ontboden om zijn hoofd te ja ten onderzoeken. De knobbel van het goed ver trouwen vertoont sporen van hypernoea. H ,d. H. KEULEN. II. Links tegenover den Dom op den hoek van eene straat bevinden zich de eerbiedwaardige overblijfselen van het Romeinsche Keulen, eenige fondamcntdeelen van een vierkanten toren en een stuk stadsmuur. Zoo oud als onze Christelijke jaartelling is, zijn die overblijfselen al. Onwillekeurig verwijlen ónze gedach- 17. Maar Ellen merkte zeer goed, dat het met de echte opgeruimdheid bij hem was. Zijn blik was beneveld, als had hij iets begraven, waaraan zijn hart zoo zeer 'had gehangen. Ellen stond op, ging naar hem toe, legde haar hand op tzjjn schouder en streelde zijn arm. Hij keek haar peinzend aan, duwde haar zacht van zich af, trok haar toen weer naar zich toe, drukte haar hand en liefkoosde heur haar. Nu kwam ook de vader des huizes bij het gezel schap Ook hij bracht stof mee van de aanraking met het volk jioch bij hem zat de wrevel er maar zulk bijgeloof hier te lande nog rondloopt!" riep h'j uil. „Ge kent toch wel Stine Parchow, Idie met de grasgroene oogen. Die is den dood zeei nabij geweest. Zij heeft het niemand willen zeggen. Eerst aan mij heeft ze het geopenbaard. Daarna is de dokter gehaald en die heeft haar de maag uitgepompt. De maag uitgepompt? Hoe doet men dat?' vroc- 'en Joem en Jim nieuwsgierig. Zij hadden grooten lust zulk een proef uit te voeren op een van hunne allerliefste naasten. R „Wat heeft het meisje dan gescheeld? vroeg ,Bri- 8',l,Ja, verbeeld je, ze heeft een minnedrank iingeno- m?,Zij heeft ingenomen 1" riep Pieter uit. Ik dacht altijd, dat zoo iets iemand tegen wil en dank weid 8$at ben jij daarvan uitstekend op de hoogte, plaagde dominéé Willers. „Zoo staat het in de anders doet het geen nut. De andere paitij is dc ïooie C1piet^a"nformeerde naar diens „gewaardeerde gezond- C"o die heeft, toen hij zich onwel gevoelde, een halven liter 'molk op de lamp gegoten en daarmede zijn le venslicht bewaard." „En hoe is het met de liefde?' vrocg ^e'er jo lend. Daarna toen hij geen antwooid kieeg op zijn Waag ^Wat was het aan voor eeu middel 1 „Een ongelooflijk brouwsel. Gember, terpentijn poeder van gedroogden hagedisse-staart zelfs doorn appel is er in geweest. En dan ook nog Spaansche Vlieg." „Dat is me het vrouwtje wel, die Stine!' Pieter knipte met de vingers. „Die gaat haar droomerigen Christiaan met Canthariden (Spaansche vliegen) te lijf! Ik wil je wat zeggen, Karei Christiaan Willers, bij geloof is niet het rechte woord daarvoor. De hage disse-staart toch is daarbij geheel overbodig. Overigens wat op dat g ebied al niet mogelijk is I „Wij gelooven u wel zóómerkte Brigitte op, ter wijl zij een zijdelingschen blik wierp op de kinderen, i Maar oom Piet had weer zijne periode van (Stijf hoofdigheid. „Wat ik vertel, mag een ieder .hooren. Mijne geschiedenissen zijn natuurlijk, volkseigenaardig en leerzaam." I „Ja, ia!" 1 „En die ik nu vertellen wilde, betreft juist onzen braven vader Weetgoed. Hij heeft ze me zelf verteld. Weet jelui, hoe hij aan zijn Marijke is gekomen? Door zijn zakdoek." „Hoe dat zoo?" „Welk een rol zakdoeken spelen in de verhoudingen tusschen man en vrouw, dat weet men niet alleen van Shakespeare. Johan Weetgoed's rood gebloemde zakdoek verdient als vaandel der liefde in het arse naal een eereplaats. Marijke gaf namelijk niet zoo veel cm Johan. Zij waren samen weer eens in ieen danslokaal, half tegen haar zin danste zij met hem rond. Daarbij werkten zij zich evenwel geducht in zweet. Toen de dans geëindigd was, wischte hij zich met zijn zakdoek het voorhoofd af. Maar zij, die haar lijn zak doekje daarvoor te goed vond, rukte hem den zijne pardoes uit de hand en droogde zich daarmede het gelaat. En sedert dat oogenblik was zij op hem ver- j liefd." „Arme Johan Weetgoed! Daardoor wordt het opgehelderd, dat de oude jon gen nadat het wonderbaarlijke zoo rampzalig in zijn feven heeft ingegrepen, zoo een-twee-drie de wereldr raadsels kan oplossen.' Nu doet u, alsof men dat alles heusch gelooft! riep (Brigitte uit, hem uitdagend aanziende. „Gelooft u het dan niet?" „Dat is toch alles onzin!" ,Wind u niet op, mevrouw Brigitte! Kent u dan niet de voor waarheid verklaarde geschiedenis van den Fransehen Koning cn dc Bourgondische prinses?" „Wat is dat nu weer?" .Dat is een plant van denzelfden bodem. Bal aan het hof. Daarbij verhit de prinses zich zoo, dat zij het miet langer kan uithouden en naar een aangren zende zaal gaat, waar zij zich een handdoek Iaat ge- ven om zich wat af te wisschen. Zij laat dien doek daar liggen. Toevallig komt een paar minuten later de .koning in diezelfde zaal, en eveneens verhit van het dansen, den doek daar ziende liggen, neemt hij dien en wischt er zich het gelaat mede af. En sederl dat oogenblik was de koning waanzinnig verliefd op de prinses!" Joem en Jim brulden het uit van pleizier. Zij be weerden met eenparige instemming, nooit een mooiere geschiedenis gehoord te hebben en trappelden het uit met We voeten. De moeder gebood hen kalm te zijn, en daarna zeide zij met nadruk tot oom Piet: „Maar nu is het genoeg, met dien onzin." „Gelooft u ook dat niet? Dat staat toch in de ge schiedenis." „Onzin I" „Mevrouw Brigitte, u prikkelt mij steeds meer. Ik kan niet anders, ik moet u ten bewijze nu ook nog vertellen kle geschiedenis van „Om 's hemels wil!" Nu sprong mevrouw Brigitte overeind. „Wij willen iets spelen, kinderen, verstop pertje of van boom tot boom!" XXVI. Mevrouw Brigitte had hare kalmte terug gekregen. Ook (Pieter Brand en de dominee namen deel aan het spel met' de kinderen. Daarna gingen de jongens aan de werktuigen turnen. Ewald toonde aan het rek groote bedrevenheid. (De zwaarste zijner oefeningen was de reuzenzwaai, jdien hij driemaal"»»chter elkaar uitvoerd. „Dat beteekent niets!" schreeuwden Joem en Jim. „Oom Piet kan het wel zesmaal." En zij trokken oom bij iden rekstok. In (frissche opgewektheid snelde hij naar het werk tuig en wilde aan den stok springen om den reuzen zwaai uit te voeren, toen zijn blik viel op Ellen en hij zich zeiven op ijdelheid meende te betrappen. Het kwam hem zoo belachelijk voor, dat hij op het punt stond, Ewald in de schaduw te stellen en te over bluffen dat hij zich hoofdschuddend liet (afglijden. „Het gaat niet meer, jongens," zeide hij en toen, zonder te letten op de tegenwerpingen van zijne jonge vrienden, ging hij alleen zitten bij de tafel. Daarop kwamen ook |de dominee en diens vrouw hij hem zitten en riepen Ewald, die in zijn vreugde over zijn overwinning olijde keek, terwijl Éllen dc jarigen met zich mede nam naar de weide. Zij wilde daar met hen bloemen plukken om kransen te maken. De grooten spraken over Ewald's toekomst. Dat hij theologie zou studeeren, was een uitgemaakte zaak. Do minee Willers sprak in wantrouwende misnoegdheid over het schilderen van den jongen. En ook mevrouw Brigitte, hoeveel zij ook voor de kunsl gevoelde, werkte de stichting der stad als veste, bij het bouwen der eerste vaste Rijnbrug aldaar, bij het voortschrijden der eeuwen, die Keulen van hoofdstad van een Aartsbis dom, van machtige Hanze-stad en van vrije Rijks-stad, tot de metropool van de Rijnprovincie hebben ge maakt. Meer dan vier maal honderd duizend inwoners telt thans het middelpunt van den Rijnschen groothandel, dat door tal van spoorwegen en vooral door zijn machti gen Stroom verbonden is met de verste streken. Eene wandeling over vaste brug en schipbrug loont daar wel de moeite. De ijzeren brug overgaande, die zoowel spoor- als tram-j rijtuig- cn voetgangersbrug is, heeft men aan de overzijde van den Rijn een heerlijk en levendig ge zicht op de stad met hare vele kerken en druk bevaren rivier. .De brug zelve, 412 meters lang, rustende op drie pijlers 15 meter boven het water, is versierd met twee machtige ruiterstandbeelden, aan de stadzijde dat van 1' rederik V\ ilhelm IV, aan de overzijde dat van Duitschlands eersten Keizer Wilhelm. Vooral het twee de is zeer schoon van houding, model en uitvoering. De schipbrug, 10 minuten 'van de vaste brug, leidt vanaf de overzijde der stad recht naar de Heumarkt, waarop wederom een prachtig gedenkteeken prijkt, het mooiste en zinrijkste van geheel Keulen. Het is een gedenkteeken ter eere van koning Fre- derik Wilhelm III, den vorst, die Keulens Dom van totaal verval redde, toen hij, nadat de Franschen het gebouw niet zachthandig als hooimagazijn hadden ge bruikt, Ui et bevel uilvaardigde het voorliandene te be waren en te restaureeren. el mocht Keulen, mocht Duitschland dien koning dankbaar zijn en dit het nageslacht toonen. Op schit terende wijze is die dank in dit standbeeld belichaamd. Bijna zeven meter hoog is het ruiterbeeld, gesteld op een (zesmeter hoog voetstuk, dat omgeven is van de welgelijkende ,in brons gegoten statuen van staatslie den en krijgers, die Duitschland mee hebben vrijge vochten van Frankrijks overheersching. Bliicher ont breekt onder die beelden natuurlijk niet. Prachtige re- liefs op het voetstuk vertellen verder van de werken der mannen, die Duitschlands naam hebben groot ge maakt en wier eigen namen nog altijd luid klinken door heel de wereld: v. Humboldt, Arndt, Niebuhr Beethoven pn vele anderen. Het geheel is omgeven door een hekwerk van staan de lansen, verbonden door Duitsche adelaars. Zoo'n standbeeld zégt wat, dwingt tot opmerken en nadenken en heeft ontegenzeggelijk voor het volk, dat het stichtte en voor volgende geslachten, groote op voedende kracht. Van de Heumarkt tot weer den Dom bevat oud- Keulen onderscheidene bouwwerken, die luide spreken van Keulen's geschiedenis en het bezoeken overwaard zijn, het raadhuis o.a. en de Gürzenich, de ontvang en feestzaal van de stadsregeering voor hooge gasten. Het zou ons echter te ver voeren van al deze dingen veel te zeggen en ons trouwens toch onmogelijk wezen er den lezers een juist beeld van voor de oogen te schil deren. Slechts enkele „hervorragende" monumenten van na tuur, kunst en geschiedenis te noemen en onder uwe bijzondere aandacht te brengen is het doel van dit schrijven. Daarom onze wandeling met versnelden pas voortgezet en hier en daar iets aangewezen van het nieuwe Keulen. De oude stadswallen zijn geslecht en daarvoor is in de plaats gekomen een vreedzamer beeld, een heer lijke singel nu binnen de stad reeds omzoomd van tal van moderne prachtgebouwen. Hier en daar schiet een flinke waterstraal uit een mooi gemodelleerde fontein op, die het midden vormt van een kring of reeks rijk getooide bloemperken, die keurig en met zorg onderhouden worden. De tram heeft meest haar eigen baan langs den singel en de rijtuigen hebben die ook. Voetgangers genieten ook op eigen weg dus rustig van het vele, dat er Je zien js. Guirlandes van groen verbinden de boomen langs de trottoirbanden, terwijl gedenkteekenen op bree- de pleinen verder afwisseling brengen in het zien van groen en bloemen en waterstralen. Aan het einde ivan den singel, die als de Keizers gracht te Amsterdam, hier Keulen omsluit, ligt een heer lijke tuin, het Flora-park. Dagclijksche concerten en dikwijls 's avonds een schit terend vuurwerk of zoo nu en dan een mooie ten toonstelling doen eiken vreemdeling de schreden rich ten naar dit mooie plekje. Hier een paar uurtjes, vooral 's avonds, door te bren gen als de electrische lampen in groot aantal en met bijzonderen smaak, wat de plaatsing betreft, aangebracht, den tuin doen baden in lichtgloed is onder het daar bij hooren van een schoon concert een heerlijk genot. Zóó troffen we dezen zomer Flora weer aan en het was ons moeilijk te scheiden van al dat schoons zoo lang de laatste tonen uit den muziektempel ons niet hadden tegengeklonken. Maar Keulen en Flora mochten schoon zijn ons wachtte verder reizen en om daarvoor de nóodige kiacht te verzamelen was scheiden en rusten noodig. Keulen gingen we dus verlaten, gaarne echter onder schrijvende het oude rijmpje, waarop Keulen zoo trotsch is en dat nog wel van toepassing mag heeten op de stad, voor zoover het den Rijn betreft: „Kollen een kroon, boven allen steden schoon." M. V. (o) Ewald's Verlangen niet in de hand. Pieter pat daar en keek den jongen doordringend aan. Hij haakte naar een openbaring van het jonge ïart. Maar Ewald knikte alleen onderdanig op alles vat de Eerwaarde zeide. Een schoenlapper! Zonder den moed zijner liefde! Zonder den trots van zijn beste kracht. Wat ging die bengel hem aan! God weet, hij had volstrekt geen vijandig gevoel egen den jongen. En hij zou hem toegejuicht hebben, ds er maar één vonk van zijn kunst bij hem was uit geslagen. Maar die doffe, druilerige zoetsappige gedweeheid, die naar de kerk riekte en alle begeeren verloochende Bescheidenheid! Misschien En wanneer men zoo ;ong Js en in zoo groote afhankelijkheid leeft. Neen, neen, dat maakt het niet beter! Alleen een lammeling is bescheiden! En steeds meer trachtte oom Piet dieper door te hingen in het gemoedsleven van den jongen. De theo logie was voor hem slechts een studie om den broode dat was buiten kijf. lij was onbemiddeld en „een mensch (moet toch leven!" Dat is een Hemetenzang haha! zoo goed als dat dat hij sterven moet. Dan moet de bengel maar theologie studeeren. Ja, Pie- tertje, poo is het! Maar jij, jij hebt goed lachen, jij behoeft je niet te bekommeren om 's levens zorgen en nooddruft. Oom Piet richtte zich op. Rij zou den jongen gaarne zooveel (toelage geven, als hij noodig mocht hebben meer dan het bedrag van de vrije-sludiebeurs voor de theologie zoo weinig vijandigs huisde er in hem tegenover den jongen, dat moest hij zichzelven op nieuw bekennen. Wanneer hij maar 'die heilige vonk zag alleen maar die vonk! Ha, wat zou hij dan den jongen helpen in zijn strijd om zijn zelfstandigheid en om hem vrij le' maken van Ue dwinglandij van den dominee! Op leven en dood zou hij dan met hem vechten om de vrijheid van (die jonge ziel Maarde vonk moest glimmen! Want hij ver langde <er zoo naar, zoo vurig, naar ook maar het geringste teeken van moed en van vrije daad ver langde naar het smachten eener jonge ziel, in deze wereld yan regelmaligheid en van het middelmatige dat hten omgaf. En de jongen kroop op handen en voeten dat saaie rijk yan alledaagschheid binnen. Een suikerzoet kereltje met wonder blauwe, zachte oogen. Maar zoo mag je niet doen, ouwe Pieter! Hij kneep zich zelvcn in den nek. Je wordt hatelijk. En je mag niet hatelijk zijn jegens den jongen tegen hem liet allerminst.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5