Merflamscbe Brieven.
Zondag I Sept. 1907.
5le Jaargang. No. 4287.
TWEEDE BLAD.
De invloed van den grond
op het vetgehalte van
de inelk.
FEUILLETON
O O
PIET.
Binnenlandsch Nieuws.
^7 mi r
oor een in het „Friesch Weekblad" opgenomen ver
slag van de algemeene ledenvergadering van de Friesche
Maatschappij van Landbouw, waarop de heer MESDAG
liet bovenstaande punt inleidde, wordt ons van bevriende
zijde plaatsing verzocht.
De heer Mesdag, zuivelconsulent in Friesland, begon
zyne causerie met de mededeeling, dat dit onderwerp
aan de orde was gesteld tengevolge van eene vraag, die
van eene der Afdeelingen was ingekomen by' het Dage-
lyksch Bestuur der My.
In die Afdeeling was men de meening toegedaan, dat
de melk der koeien van veehouders op de klei-en zand
gronden een hooger vetgehalte had dan de melk die op
de veengronden wordt verkregen. En ware dat zoo,
dan zou die Afdeeling het wenschelijk achten, bjj het
stellen van minimum grenzen met het oog op de fok
kerij, rekening te houden met het verschil van grond
soort waarop het bedrijf uitgeoefend wordt.
By de districts-stierenkeuringen wordt steeds rekening
gehouden met het vetgehalte der melk van de moeder
der koe, doch naar de grondsoort, waarop het vee ge
houden wordt, wordt niet gevraagd. Dat diende toch,
indien de meening der Afd. juist is, wel degelijk te
geschieden, zoo werd beweerd.
Spr. verklaarde ronduit, dat die meening de zijne niet
was en ook niet kon zijn. Hij had van een groot aan
tal coöperatieve zuivelfabrieken in deze provincie, op
zeer verschillende grondsoorten opgericht, de gemiddelde
vetgehalten opgevraagd en deze cijfers nauwkeurig nage
gaan en met elkaar vergeleken. Doch hjj had evenmin
als by vorige onderzoekingen dienaangaande een bepaald
verband kunnen vinden tusschen het vetgehatte der
melk en de grondsoort waarop de melkgeefsters graas
don.
Zoo heel groot syn de schommelingen niet. En nu
wilde Spr. gaarne toegeven, dat het gemiddelde vetge
halte der melk, over een geheel jaar gerekond, nog geen
maatstaf is waarnaar men elk vorig of volgend jaar
berekenen kan (aanhoudende droogte of aanhoudend nat
weer, alsmede vele andere invloeden van allerlei aard,
hebben direct invloed op de samenstelling der melk),
maar als werkelijk de grondsoorten invloed uitoefenden,
(dan moest dit toch wel blyken. Wel werden soms zeer
belangrijke verschillen aan een en dezelfde fabriek ge
vonden.
Spr. haalde als voorbeelden aan de cijfers van de
Contröle-vereeniging te Marssum van het jaar 1899, ge
durende de lactatie-periode, van 6 beslagen genomen.
1 beslag van 24 koeien, gem. vetgeh. 3.04.
2 24 3.24.
3 11 3-25.
4 27 - lil-
5 30 3.39.
6 20 3.47.
Deze verschillen zyn groot, veel grooter zelfs dan die
van onderscheidene fabrieken, op verschillende grond
soorten werkzaam. Verschillen van 3.25 en 2.92, ja
zelfs van 3.24, en 2.79 kwamen voor bij fabrieken op
kleigrond gelegen. En als tegenhanger kan dienen de
herinnering aan de controle, indertijd door Spr. uitge
oefend op de beslagen van de veehouders Keestra te
Jelsum (zware klei) en Van der Woude op het Laagland
onder Grouw (moergrond). Deze controle, gedurende vyf
jaren volgehouden, gaf telkens voor beide beslagen pre
cies of nagenoeg gelijke uitkomsten (in 1902 was dit
3.20 wat het gemiddeld vetgehalte der melk betrof.
Maar daarom is 't geen onverschillige zaak waar de
dieren geweid worden! Het beslag van Keestra leverde
per koe en per jaar gemiddeld 511 K.G. melk meer op
dan het beslag van v. d. Woude, en dan wordt er ten
slotte toch nog meer boter gemaakt!
Maar Spr. werd daardoor versterkt in hetgeen hy
thans met zekerheid durft uitspreken: het vetgehalte
der melk staat in geen 't minste verband met de grond
soort waarop het vee gehouden wordt. Dat vetgehalte
zit in, is eene eigenschap van de familie waartoe de
koe behoort. De afstamming speelt in dezen een groote
rol.
Behalve bovenstaande voorbeelden, haalde Spr. nog tal
van andere aan, o.a. de opgaven van een beslag van 19
koeien te Workum.
Het vetgehalte dier 19 koeien werd over 4 jaron opgege
ven en geen dier jaren (1898 t/m 1901) was het vetgehalte
van eene koe gelijk, noch minder gelijk van de eene
koe aan de andere. Spr. had de koeien in 3 groepen
gesplitst, welke groepen alle van weer een anderen stier
afstamden. En nu was 't opmerkelijk, na te gaan, hoe
veel grooter het vetgehalte der melk van de eene groep
koeien dan dat van de andere groep was.
Waren deze voorbeelden al eenige jaren oud wat
echter aan hunne waarde geen afbreuk deed —Spr. had
ze ook van den laatsten tyd aangeteekend. Uit het
Jaarverslag van de Coöperatieve Zuivelfabriek te Harich
haalde de heer Mesdag o. a. nieuw bewijsmateriaal.
Daarin werd medegedeeld dat het hoogste vetgehalte
«oo ru6r"V was gewoest3.59- 3.55- 3.41- 3.30 en
3.20 het laagste 2.39- 2.54- 2.77- 2.79. Van oudere
o^leI1o ,^as hoogste vetgehalte geweest 3.77, 3.30,
3.17, 3.16, 3.06; het laagste 2.08, 2.37, 2.51, 2.57.
Spr. maakte hierby de opmerking dat er ook wel
eens beweerd wordt, dat de leeftijd der koe zooveel
invloed heeft op het vetgehalte, en dat een ouder dier
minder vet in de melk heeft, 't Voren medegedeelde weer-
spreekt dat. Spr. echter schrijft dat meerder vetgehalte
toe aan het feit, dat als koeien weinig melk goven
tegen het eindigen der lactatie-periode, het vetgehalte hoog
is. En by het nagaan gedurende 8 jaren van hetzelfde
beslag is hem wel gebleken, dat er tengevolge van allerlei
omstandigheden kleine schommelingen waargenomen
werden, maar van een geregelde afname van het vet-
procent der ouder wordende dieren bleek hem nooit
iets. Spr. wydde nog enkele oogenblikken uit over de
j verschillende invloeden, welke op het meerder of minder
1 vetgehalte der melk invloed uitoefenden. De oorzaken
daarvan zijn zoo natuurlijk.
Het tijdstip der lactatie-periode is de eerste factor.
In de eerste maand dezer periode is het vetgehalte
hoog (het hoogst in de biest direct na het kalven),
daarna blijft de opbrengst hoog, maar het vetgehalte
daalt, terwijl, als 't tegen het einde der lacatie-periode
loopt, de opbrengst vermindert, maar het vetgehalte
weer toeneemt. Dat is 't gewone verloop. Ook is er
in den regel eenig verschil in de morgen- en avondmelk;
geregeld op denzelfden tijd melken heeft ook invloed;
van de wyze waarop gemolken wordt hangt ook zoo
veel af.
Wat de voeding betreft, deze heeft geen invloed op
het vetgehalte, als er maar steeds goed en voldoende
voedsel opgenomen kan worden. Wel lykt het b.v. bij
extra-gift van een lijnkoek bij voldoende voeding, in de
eerste dagen, alsof die koek vetter melk geeft, maar
gaat men met de toediening er van voort, dan keeren
de vroeger waargenomen cijfers van het vetgehalte weer
terug. Geeft men echter eene onvoldoende hoeveelheid
voedsel, dan lydt het dier er in z'n geheele organisme
onder, 't Natuurlijk gevolg is dan ook, dat èn de
melkgift èn het vetgehalte eerlang verminderen.
Het is wel met vrij veel zekerheid te zeggen, dat er
verband bestaat tusschen den bodem waarop en het
klimaat waarin het bedrijf wordt uitgeoefend, en het
productievermogen van het vee, maar Spr. vindt het
onaannemelijk, dat wij in eene beperkte omgeving van
ééne provincie dergelijke invloeden zouden kunnen be
merken. De vele contröle-vereenigingen, welke in de
laatste jaren in deze provincie zyn opgericht, hebben het
bewy's geleverd, dat door rationeels teeltkeus van den fok
ker en goede, verstandige verpleging van het vee, op
alle grondsoorten over 't algemeen veel kan verbeterd
worden aan het vetgehalte der melk. Wij hebben het
evenwel nog op lange na niet zoover gebracht, dat wij
behoeven te denken, dat het eenige wat ons nog te
doen staat, isletten op de grondsoort waarop het vee
weidt. Een hoofdfactor zal dit trouwens nooit worden.
Met het verschil in grondsoort by het bepalen van het
aantal punten bjj de districtskeuringen behoeft geen
rekening te worden gehouden.
Vak
MAX DREYER.
22.
De herfst bracht in zekeren zin een verademing. Op
een goeden nacht aanvaardde d eherfst zijn heerschappij
en het den noordenwind gieren over zee en land.
Regenbuien volgden elkaar nu overvloedig op. c
zee-aal vangst, die in dezen tijd van het jaar wat geld
aan het land moest brengen, werd dool"d(;
telkens bedorven; - de aanhoudende natheid bedreig
de den aardappelenoogst, vooral nu de zomer de knol
len zoo rijkelijk had laten gedijen. ,-
Het kwam er dus nu op aan, '"P",16'1, J,
door met alle man aan den veldarbeid deel te ne
men en uit de aarde te bergen, wat te berge -
Reeds hier en daar vertoonde zich de ziekte in
a,,SrSp ijverig mede bij het aardappel-rooien.
Moeder Weetgoed bond haar een grof
voor. Zoo stapte zij gewichtig, een wak ui de haml
houdende, over de akkers, en gevoelde «ch gelukkig,
als zij van oom Riet een goedkeurenden blik mocht
°PDie8had met zijn huis te doen De sto.men p.ad-
den ziiii dak ceducht gehavend. Verscheidene pannen
w^ren afgewaaid en op verschillende plekk
regen door. Mochten de aardappelrooiers schui-
een kletterende bui de vlucht nemen e g
len, - hij stoorde er zich met aan en bleef opzijn
h üls avonds waren allen blijde als zij in de warme
k Deze herfst bracht Ellen eene tele"rst^d ghijl Hink
kwam niet thuis. Het overgangsexamen had hy fli.^
afgelegd, maar nu was ^"^"^rjjjnschen handels-
onderwijzer aangeboden bij «n Hii had
raad. die een landgoed in de Mark bezat H.j had
die betrekking dadelijk aanvaard de jongens, die h
onderwijs moest geven, waren lot den winter op
land, daarna zouden zij naar Berlijn 8
Ewald en zijn vader waren er zeer mede in hun
CIV.
Zijdelings is in de vergaderzaal van Amsterdams vroe-
de mannen de Lex Hein ze ter sprake gebracht,
die 'n paar jaren geleden in Duitschland en ook daar-
buiten zooveel monden en heel wat pennen in jbe-
weging heeft gebracht. De heer Posthumus Meijes heeft
bij de vele veranderingen, en zoo men hoopt, verbete
ringen, die telkens en steeds maar door aan het Beurs
gebouw plaats hebben, voorgesteld, om de tegelta
bleaux, die in de voorhal prijken en nu zullen weg-
gebroken worden, om ze elders 'n plaats in te rui
men, idit laatste niet te doen. Ze zijn leelijk, zei
hij, en wie ze goed bekijkt, vindt ze profaan. De heer
Simons meende zelfs het woord „afschuwelijk" ver
staan te hebben en vond het raadzaam zich niet te
gaan bewegen op h'et aesthetisch terrein van den kun
stenaar. De heer Meijes echter liet zich hierdoor niet
afschrikken en vond „dat zulke dingen hij bedoel
de die tableaux beter op hun plaats zouden zijn
in 'n museum of hier of daar op 'n zolder. Als jer
dan menschen zijn, die voor deze eigenaardige kunst
richting wat gevoelen, dan kunnen zij ze daar nog
altijd gaan bekijken. De meeste menschen vinden ze
leelijk, om niet te zeggen ergerlijk, en daarom stel ik
voor, ze weg te breken ert ze niet weer te plaatsen."
Zoo sprak de heer Posthumus Meijes en toen de
heeren Van Gigh en Simons en Harmens aanrieden,
om in deze met groote omzichtigheid te werk te gaan,
„want dat het verwijderen van een werk onzer meest
bekende kunstenaars een daad kon zijn van vèr strek
kende beteekenis," toen antwoordde de heer Meijes
daarop, dat hij 't gevoelen uitsprak van half Amster
dam en dat die tegeltableaux niet in den smaak val
len.
De raad zal er op terug komen, want de zaak is
uitgesteld; maar het kan 'n muisje met 'n staartje
worden. Want ofschoon elk subjectief gevoelen recht
heeft op eerbiediging, zoo zal 't toch velen .voorko
men, dit niet al te ernstig door te drijven bij 'n zoo
publiek geval als 'n beursversiering, bij 'n zoo geheel
op zichzelf staand onderwerp als kunst. Als 'n versie-
ring ten slotte blijkt 'n ontsiering te we
zen, zooals bijvoorbeeld dat statue op den
Dam, goed, laat men het dan wegnemen: maar als
't 'n soort van willekeurig en preutsch gedoe wordt,
laten we idian naar het woord des heeren |Harmsen,
schik, maar Ellen kon zich niet zoo goed in haar
lot schikken. Maar haar werk en de vreugde over
oom Piets goedkeuring daarover, troostten haar.
lieden had de regen zich een langere rust vergund,
maar daarvoor in plaats woei er dan ook een ijzige
wind uit het noorden.
„Noord-noord-oost ten noorden. Winterlucht. En dat
op" één Oetober." Vader Weetgoed schudde naargeestig
het hoofd, toen hij opstond en het weer gadesloeg.
Het was tijd, de slecht sluitende vensters van zijn
schuur met mos toe te stoppen, opdat zijne zeldzame
diertjes het er niet te kwaad zouden .krijgen.
Het was een zeer bijzondere dag voor dit oord
Jim en Joem moesten afscheid nemen van hunne jacht-
gronden. Morgen vertrokken zij naar de stad Greifs-
wald waar het gymnasium hen onder de scholieren
zou opnemen.
's Avonds brachten oom Piet en Ellen, aan de pasto-
rie een bezoek.
De jongens zetten een stemmig gezicht, het heim
wee wierp nu al zijn schaduw over hen. Maar de
tegenwoordigheid van oom Piet, die op de oude ma
nier met hen turnde en door den tuin vloog, gat hen
toch hunne vroolijke onstuimigheid terug.
„U komt toch ook eens te Greifswald?' zoo be
stormden zij hem.
„Het duurt nog zoo lang tot de Kerstvacantie
"Twaalf weken!"
„En u hebt toch al den tijd."
„Vader zegt het ook."
„Waartoe moeten wij zooveel leeren
Èn zij namen oom Piet terzijde, om hem hunne
nooden toe te vertrouwen.
„Grieksch en al dat gespuis!
Wij willen toch niet worden als vader.
"Wii willen geen dominee worden.'
',Zoo iets, dat men altijd tijd heeft.
Pieter Brand streelde, even glimlachende hunne boi-
stelige hoofden. Daarna wees hij hun op Herman, hun
ouderen broeder, een ferm student, die nu in zijn
derde studiejaar was en met de najaarsvacantie uit
Greifswald was overgekomen. Maar als gewoonlijk had
oom Piet weer wat te critiseeren.
„Maar doet me het genoegen en wordt met tzoo
als' die!"
De jongens knarsetandden van afschuw.
„Zoo'n buffel! Zoo'n miercnvreler!"
Een heele serie dierennamen werd nu volgemaakt
om de min toegejuichte eigenschappen van denstu-
dent aan te duiden.
dit voorstel Meijes met tact en vooral met groofe om
zichtigheid behandelen, want dan loopt er veel schoons
gevaar van te vallen onder sloopershandeii.
De heer Simons sprak waarheid, toen hij opmerk
te, .dat, indien dit voorstel om die reden zou wor
den aangenomen en d.'ie tegeltableaux om die reden
naar n zolder moesten verhuizen, men dan
iets deed „van vèr strekkende beteekenis."
Dan moeten die heerlijke beelden, die nu
achter het Rijksmuseum staan, die discuswer-
per en die andere groep, ook naar dien zolder; dan
mogen we onze musea wel eens nakijken, of er niets
in siaat van Michel Angelo of Van Phiaias, want dat kan
dan ook geen dienst meer doen; dan loopen ver
scheidene werken van Keinbrandt ook gevaar naar dien
zolder te verhuizen en het afgietsel van „L aö k o o n
en zijn zonen, vóór hel Paviljoen te Haarlem,
kan aan gruizels geslagen worden. Dan kunnen we 'n
brief schrijven aan Rodin, dat t nu welletjes is en
iuj zijn hamer wel neer üan leggen, en mag ik aan
mijn vrienden-schilders meedeeieii, dat ze hun „mo
dellen wel al kunnen zeggen, 'want dat\V>s 't 1'ho-
mas van Aquino niet, die n kleur kreeg, toen hij zijn
polsen bloot zag.' ...'t Is 'n délicaat geval en moei
lijk om er in n krant over te schrijven, maar ik
vrees zeer, dat, indien dit voorstel om die reden er
door ging, onze pers niet minder dan de Duitsche
voor n paar jaren, 'n stapelplaats zal worden van
allerlei betamelijke en onbetamelijke grappen. Wat moet
er iji den Paus dan toch wel omgaan, als hij zijn
oogen opslaat naar den koepel van den Sinte Pieter?
Of als hij daar in 'n zijwand de schepping ziet van
Adam, den bijna goddelijken menseh, die door de
aanraking van den vinger Gods leven bekomt? Of is
ook hier „den reinen alles rein?" Men zou 't
zoo zeggen. Maar dan mogen de Heinzes en de Meijes
wei oppassen, dat men het tweede gedeelte van deze
spreuk„u n d den Sc li wei n en ist alles
Schwein," niet op hen gaat toepassen. En daarvoor
bestaat dan toch wel eenig gevaar.
Bezie dezelfde kwestie op n ander terrein.
Daar was 'n familie, waar nog al eens godsdienstige
liederen gezongen werden, en omdat de kinderen de
den aan muziek, werd dit gezang soms begeleid [door
vioolspel. Maar eens was er iemand ten bezoek, die ook
voor godsdienstig wilde doorgaan, en di ezich aan die
violen meer dan ergerde. Het was 'n vrouw en zij
kon haar ergernis niet verkroppen en zei het. Er werd
'n enkel woord van excuus gezegd en fatsoenshalve er
over gezwegen. Maar latere bespreking bracht aan het
licht, dat die vrouw nooit anders 'n viool gezien had
of hooien bespelen dan in kroegen en danshuizen;
en toen ze nu later tot 'n meer ordelijk
leven was overgegaan, achtte zij alles, wat haar aan
die vroegere periode herinnerde, uit den booze.
n Concert kon zo niet genieten, want dat begreep
ze niet en de heele 150ste Psalm moet haar wel 'n
gruwel geweest zijn; want als ze 'n viool zag, moest
ze wel denken aan „dronken Sientje" die met ,veel
heupgewiegel en drukke gesticulaties zong„Denk je,
dat ik er niet dansen kan? Ik kan dansen voor alle
man!" En misschien stond die braaf geworden juf
frouw wel gek te kijken, dat de jeugdige violist zoo
nu en dan niet eens 'n streek achter den kam gaf;
want toen zij nog „in haar jaren" was, hoorde dat
erbij. Ze zal dit wel niet verlangd hebben, want zoe
nen zal, na den inslag," dien zij ontvangen Jiad,
ook wel iets booswichtigs voor haar gekregen heb
ben. Natuurlijk! Als ik voor Adja op tafel dekte, zou
die me ook gek aankijken; zoo'n dier is gewend van
den grond te eten; en hls men voor 'n misdadiger Gods
naam noemt, verstaat hij dien niet anders dan (als
vloek. Dat kan ook niet anders. Geen ijveriger 'ge
heel-onthouder dan 'n bekeerde dronkaard
Maar nu moet ik eindigen, omdat ik ziek ben. Mijn plan
om naar de „Tentoonstelling van Ambachts
werktuigen" te gaan in het Paleis voor Volks
vlijt, en daar 'n brief over te schrijven is in 't water
gevallen, omdat ik weer opgesloten zit, en zenuwpij
nen mij dwingen meer rust te nemen dan mij lief is.
Als 't kan, ga ik er morgen of overmorgen heen.
H. d. H.
Jan, Piet, Klaas enz.
Er schynen in ons dierbaar landje verbazend veel
Jannen te zyn: zie maar:
Jan Salie (denk aan de flauwe saliemelk).
Jan Courage (courage is moed.)
Jan Klaassen (een malle potsenmaker).
Bloö Jan (bloö is bloode of bang).
Jan Pak-an (die de handen uit de mouw steekt.
Jantje Sekuur en Jantje Precies (beiden hetzelfde.)
Jan Stap Netjes (je ziet ze wel op straat).
Jan Hen (die zich veel met de huishoudelijke zaken
bemoeit).
Jan Kyk-in-den-Pot (die graag weet, wat er gegeten
wordt).
Jan Krediet (wil wel koopen, maar niet betalen).
Jan Kontant (is beter, betaalt dadely'k).
Jan de Ry'mer (een die prutsversjes maakt).
Een Jan (een kellner).
Een Jan Plezier (een pretmaker).
Jan Rap en Jan Hagel (beteekent beiden kwaadwillig
en slecht volk dat niemand met rust kan laten op
straat).
Jan en Alleman (iedereen en heel de wereld).
Jan Kalebas (niemand die onbeduidende praatjes
verkoopt).
Jan de Wasscher (die het vrouwenwerk doet).
Jan de Diender.
Jan Company (zoo noemen de Inlanders in Oost-Indië
de Nederlandsche Regeering).
Janmaat (de Matroos).
Hy is Jan (men heeft hem laten verliezen by' het
spel.)
Hy is boven Jan (heeft een zeker aantal punten
behaald).
Jongens van Jan de Wit (flinke, ferme jongens, zooals
Jan de Witt, een der Raadpensionnarissen van Holland
in de 17de eeuw, een flinke kerel was).
Een huishouden van Jan Steen (een rommelzoo, zooals
de schilder Jan Steen ze gaarne schilderde).
Oome Jan (de bank van leening).
Een Jantje van Leiden (een uitvluchtje, een smoesje).
Een Janboel (een wanordelijke, hopelooze boel).
Ook de naam Piet is zeer gebruikelijk, naar het schynt,
want hiermede zyn ook nog aardig wat liefelijkheden
gevormd, zooals:
Piet Lut (een die overal voor staat).
Saaie Piet (een droge kerel).
Vlugge Piet (een flinkerd).
Een heele Piet (nog flinker).
Pietje de Voorste (haantje de Voorste).
Keuken-Piet (hetzelfde als Jan-kyk-in-den-Pot).
Piet de smeerpoes (lange haren, rouwnagels).
Piet Snot (hy staat met den mond vol tanden).
Pietje Rechtuit (neemt geen blad voor den mond).
Pietje Vlieg-op (ia dadely'k aangebrand).
Jan, Piet en Klaas (iedereen, de heele wereld).
Een houten Klaas en een stijve Klaas, is beiden het
zelfde.
Nu volgen nog een aantal andere door elkaar:
Gngeloovige Thomas (denk aan het Evangelie).
Vroolyke Frans (een zieltje zonder zorg).
Een Kletshannes.
Een Stoffel (over dezen spraken wy al).
Een oude Jet (een zeurige tante).
Joris Goedbloed.
Een Simson (een sterke kerel, denk aan de Philistijnen).
De oude Adam (de vroegere gebreken vertoonen zich
weer).
Een Judas (een verrader),
De ware Jacob of de ware Jozef (de goede man op de
goede plaats).
Een kerel als Kas, een flinkerd.
Styve Trien, (die zonder smaak zich kleedt).
Dolle Dries (een onbehouwen kerel).
Malle Hein (een grappenmaker).
Een Ka (een by-de-handje).
Arme Job. (Denk aan het bybel-verhaal).
Een slimme Hans (beteekent: een domoor).
Opgedirkte Kee (bont toegetakeld met lintjes en
strikjes).
Benjamin (de jongste lieveling).
Den brave Hendrik (een zoeterd.
Zindelijke Neel (overdreven netjes).
Nieuwsgierige Aagje.
Bleue Gerrit (bleu is verlegen).
August de Domme (de paljas in het paardenspel).
Klein Davidje (denk aan den grooten Koning uit het
Oude Testament).
Luie Klaas (hy is een looper van luien Kees).
Holle-bolle-Gy's (een schrok-op).
Robertus Nurks (een stekelig mensch).
Bedrijvige Martha (een ijverige huishoudster.)
Jozef de Droomer (denk aan het Bijbelverhaal.)
Razende Roeland (nog erger dan dolle Dries).
Symen betaalt (in 't bekende spel is Sy'men de een
voudige boer, die voor de kosterf" opdraait.)
G. G J. M. (Enkh. Crt.)
Lijsterbessen.
Men schrijft uit Friesland
In de gemeente Gaasterland doet men veel aan lys-
tervangen met strikken. Menig arbeider verdiende daar
mede een flinke wintertering. Verleden jaar was de
vangst slecht, nu staat het er nog minder voor. De lijs
terbessen zyn het aas, dat men in de strikken hangt en
ln Gaasterland, waar men tal van deze boomen vindt,
is by'na geen bes te vinden. Tijdens den bloei hebben
nachtvorsten den oogst voorgoed bedorven.
Men heeft nu gepoogd deze bessen van elders te beko
men, zelfs in het buitenland, doch ook daar is de oogst
schaarsch. De prijs is daardoor ontzaglijk hoog, f 5 per
H.L. en menig vanger ziet daartegen op. De verpachting
der bosschen zal dit jaar wel minder opbrengen.
Kolhorn.
Als bode, loopen de van het Hulpkantoor Kolhorn naar de
tramhalte Barsingerhorn en omgekeerd, is tegen 1 Oct.
aangesteld de heer P. Pool, tram-postbode te Kolhorn.
Daar wonen oudjes.
Oudeschoot en omgeving, vlak by Oranjewoud is wel
een gezond plekje! Daar wonen G. Veldkamp oud 93
jaar, de drie gezusters Hielkema, oud 95, 93 en 90 jaar,
weduwe Leemburg en J. de Jong (te Gaast) elk ruim
90, C. Hoekstra, J. Buwalda, C. Stolberg, R. de Jong,
wed. Balstra, wed. J. Heida. allen tusschen de 80 en 90.
Te Mildam en Oranjewoud wonen 9 oudjes, die tusschen
de 80 en 90 jaar zyn, en dat op zoo'n kleine bevolking
Door steenen gedood.
Te Heerlen is een mijnwerker in de „Oranje Nassau"
bedolven onder vallend gesteente. De man was onmid
dellijk dood.
Paling en reiger.
Een werkman te Nibbikswoud vond 's morgen een
reiger dood liggen op het weiland, met een paling in
den bek. Dit laatste beest had zich met het grootste
gedeelte van het lichaam om den nek van den vogel
gedraaid, en zoo den reiger gewurgd.
-(o)-
„Ja," zeide oom Piet, die nu toch trachtte |de
bedilzucht der tweelingen wat aan banden te leggen,
„naar men zegt, is hij vroeger toch een even groote
deugniet geweest als jelui. En nu
Voor dit toekomstbeeld werden de beide bengels toch
even verbijsterd. Maar daarna schudden zij woest hunne
hoofden. Neen neen neen!
„De stad, de stad! Jelui weet niet, wat zulk |een
stad is! En school-lessenEn strenge reglementen! En
de directeur! En onregelmatige werkwoorden! En de
leeraren! En regelmatig strafwerk!"
De arme kleine kerels rilden van schrik.
Zij klemden zich nu aan oom Piet vjst |en die
drukte hen zoo teeder aan zich, dat hunne ribben er
van kraakten.
„Denkt er altijd aan, dat jelui mij nog hebt!"
En nu smeekten zij hem dringend, dat hij .toch
vooral naar Greifswald zou komen om hen te jhel-
pen bij het Latijn en Grieksch en ook tegen den di
recteur en al die massa leeraren.
En hij moest Ellen ook meenemen.
En Ellen bleef ook niet lang meer hier, die moest
immers ook nog zoo veel leeren en daarbij schit
terden hunne oogen van pleizier, bij de gedachte dat
zij niet alleen door dat leeren geplaagd zouden wor
den.
En nu wendden zij zich eensklaps tot Ellen en vroe
gen haar, wanneer zij oom Piet zou verlaten.
Het was Ellen of zij een slag ontving. Deze toe
komst had zij somtijds wel vaag in hare Idroomen
zien aangeduid maar een vaste gedachte daarom
trent had zij nog verre van zich weten te houden.
Nu werd haar het feit zoo pardoes voor oogen ge
plaatst. Angstig-vragend keek zij oom Piet aan.
Die zeide rustig en kalm: „Met Kerstfeest vindt ge
haar (nog hier."
Met Kerstfeest vindt jelui haar nog hier. En tot
Kerstfeest zijn nog twaalf weken!
Zeker, zij zou eigenlijk in oom Lodewijk's huis dat
feest doorbrengen, om ook met het nieuwe jaar naar
Genève op de kostschool te gaan.
Met de Kerstvacantie wilde oom Piet haar dus toch
nog bij haar hebben. Dat was een verademing voor
haar.
Maar daarna hoorde zij weer: Met Kerstvacantie vindt
jelui haar nog hier. En dan dan
Dat ging haar niet uit de gedachte. Zoo jdikwijls
zij er zich over heen wilde zetten, kwam het weer
terug. En op dezen avond beleefde zij dan ook geen
vreugde.
Maar oom Piet, die zeer goed voelde hoe zij in
stilte weende, bewaarde zijn kalmte. „Het wordt tijd,
dat wij daaraan denken, jij en ik. En ik geloof, dat'
het goed is, dat met open oogen te bezien, zoowel
voor jou als voor mij.
De avond kroop voort. Na het eten kwam ook mees-
ter Karsten. En nu kwam er voor Ellen eene nieuwe
ontroering.
Hij vertelde van zijn Ewald, dat die nog op het
landgoed van den handelsraad was, en als tref-
I fend nieuwtje, dat de vrouw van den handelsraad zich
dóór hem liet schilderen. En zij was opgetogen over
I zijn talent. Begin November gingen zij dan naar Ber-
lijn. Ewald zou daar ook in het groote huis wonen,
i Het was toch een buitengewoon geluk voor zijn ion
gen.
i „Hm," merkte dominee Wjllers op, „begin Novem-
I ber de colleges beginnen toch in Oetober."
„Stel je nu niet zoo aan, Karei Christiaan!" (riep
oom Piet uit, „collegesEn dat in het eerste kwar-
j taal!"
Mevrouw Brigitte vond, dat het voor de jongens tijd
was, naar bed te gaan; zij omhelsden oom Piet har
telijk en onstuimig en zij waren pas tevreden ,toen
oom Piet ieder een bosje haar had uitgerukt.
„Laat jelui je door niemand op den kop zitten. Oog
om oog en twee tanden voor één!" Dat was zijn
afscheidsspeech.
Toen kwam Ellen aan de beurt. Hier had nu een
bijna (schuw afscheid nemen plaats. De jongens sche
nen te begrijpen, dat zij geen kind meer was en hiel
den zich dan nu ook bedaard.
Zij hadden gevraagd, dat hun moeder hen dezen
avond nog eens in slaap zou zingt^, zooals dat vroe
ger Steeds gebeurde. Dit zacht gezang klonk uit het
aangrenzende vertrek door tot de huiskamer en het
werd Ellen wee te moede, toen zij dat hoorde. Zn
dacht nu aan haar eigen afscheid en zij kon hare tra
nen niet langer bedwingen. Zij wischte hare tranen af
en keek naar oom. Die keek strak voor zich' heen
loen zocht zij troost in vader Karsten's zachte oogem
En J? den glans dezer oogen ontwaardde zij Ewald's
blik. Ewald was toch schoon hoe gaarne iwilde
zij weer met hem wandelen, hand in hand. Of hij
wel |evenveei dacht aan haar, als zij aan hem?
„Met Kerstmis komt Ewald toch thuis? vroeg zij
fluisterend aan zijn vader.
„Ja, met Kersttijd komt hij."
Kerstvacantie. En dadelijk na do Kerstvacantie
moest zij in den vreemde,