K L 1 M 0 F. Donderdag Sept. 1907 5ie Jaargang. No. 4294. TWEEDE BLAD. Bekendmakingen. -ioy- Voorbareidend Militair Onderricht. Vlindertje FEUILLETON. Sardinische Do'ps-roman VAN GRAZIA DELEDDA. M7d\W7H%7 «7* W7» W7* GEMEENTE SCIIAGEN. Skatere aanmelding- voor den aanstaanden wintorcursua. De Burgemeester v»u Scha en brengt in herinnering: dei Voor deelneming aan den aanstaanden wintercnrsns kunnen zich alsnog aanmelden. a. de lotelingen, die reeds in het yorig jaar hebben geloot, en in yerband met het door hen getrokken nummer in aanmer* king komen om in het yolgend jaar by de militie te worden ingeljjfd; en b de jongelieden, die op 1 Jnui yan het loopende jaar nog niet militieplichtig waren, of, op dien datnul wel militieplichtig tijnde, sich ter sake yan uitoefening yan ol opleiding tot landbouw, handel of ny verheid eniop vermelden tijd buitens* lands ophielden. Voor de lotelingen. hiervnren onder g genoemd, moet de aanmel ding geschieden bij den Officier, met het onderricht belaat, en wel by den aanvang van het eerste oeieningannr van den aanstaanden wintercnrans. Voor de jongelieden, hiervoren onder b genoemd, behoort de aan. melding te geschieden 100 spoedig mogelyk en rechtstreeks bij den Inspecteur der Infanterie te 's Gravenhage, onder opgaaf yan het juiste adres van den belanghebbende en yan de Gemeente, waar hij bet onderricht weuecht by te wonen, en onder overlegging van de bescheiden, waaruit blykt, dat hij tot het doen zijner aangifte vóór 1 Juni j.1 niei was gehonden. Jongelieden deser categorie, die reeds in dit jaar moeten loten en van wie alsoo te voorzien is, dat zij wellicht slechtz gedurende één wintertijdpetk het onderricht znllen kunnen volgen, zullen, zoo zij in eene garnizoensplaats wonen of zich daartoe naar eene naburige garnizoensplaats wenschen te begeven, in de gelegenheid gesteld worden in te halen, hetgeen zy door het niet-by wonen van het onderricht in het vorig wintertydperk hebben verzuimd. Veztigt voorts de aandacht op het navolgende: Het onderricht heeft plaats ten minste 4 nren per week het begint 1 October of zoo spoedig mogelyk daarna, en duurt tot einde Januari. In de eerste helft van Januari as zal voor hen, die in aanmer king komen om in het volgend jaar by de militie te worden inge- j kyk van haar wreede oogen, met den schorren klan van haar verweerde stem. De nerveuze vingers van Cor plukten nu aan het blauwzijden lint, dat zjj om den hals droeg, doden of zij 't wou kapot trekken. Zjj klemde de tanden opeon, zóó tergde, zóó prikkelde haar het logge tergende geslurp van de vrouw. De moeder lachte nu met schamper spottenden keelklank, zette de kom met een smak neer op den schotel, zette zich wat ge makkelijker in den rieten stoel, haalde de breikous weer voor den dag waar zij nu en dan een paar steken aan deed. „Veertien gulden in de week" zei de oude, en er glom nu toorn in haar oogen want zij merkte wel, hoe zwaar de strijd voor Cor was; en er vlamde felle haat in haar tegen den lummel, die dreigde al haar mooie zoete plannetjes voor de toekomst te vernielen „Veertien gulden 1 't is me ook wat honger lijden gebrek lijden krimp hebben". Cor wou er tegenin gaan. Maar de oude die het meisje zoo door en door kende, precies wist waar zij haar kon vangen en hoe zij haar naar haar wil kon zetten, ging nu door, en met gemaakte onstuimigheid, als iemand die woedend wordt over de stompzinnig-1 heid, waarmee een ander z'n geluk vertrapt „As je dan maar goed weet, dat je geen fijne jurken meer kan dragen en dat je ploeteren moet dag 1 en nacht schrobben, schuren, dweilen overeen jaar zie je der net uit als tante Mie met zulke lek kere rooie mootjes en afgewerkte vingers en een vuil bont schort voor klompen aan je voetjes in plaats van laarzen, die bü de zes gulden kosten lekker eten 's middags een kopje chocola ho maarSlaagransel op je ziel kun je krijgen net als ik in mijn jeugd gehad heb van je vader, toen die nog in zijn fleur was Ja, nou is 't waarachtig geen kunst dat de man zich koest houdt een afgeleefde vent maar toen jij pas op de wereld was God nog toe, ik geloof dat jij nog geen drie maanden oud was, toen ie op een avond smoor dronken na tuurlijk, 't kraakte op de trap, en de oude hield haastig op. Een ander had met de historie niet te maken. Zij ging ijverig, van over hare brilleglazen heen, tellen de steken van haar breikous. Gluurde intusschen stillekens naar Cor, of wat zij daar gezegd had, indruk op het meisje maakte. Cor zag nu heel bleek. 'tDeed haar pijn zoo over vader te hooren spreken. Zij hield van den stillen, somberen man, met den verdrietigen, onderworpen trek op het gezicht, die door moeder altijd werd afgesnauwd, dien zjj doorgaans 's avonds, als ie van z'n werk thuis kwam, oventjes zag, gebogen over zijn bord eten, daarna zijn pijpje puffend, terwijl z'n strakke ingezonken oogen al maar tuurden naar één plek Soms zich eventjes richtend naar het meisje, dat, voor het naar bed gaan, nog wat naaiwerk deed en hoe er in vaders oogen dan een uitdrukking van weemoedige zachtheid kwam Want vader hield veel van Cor. Zij wist 't wel, hij aite auuinu urn iu uoe iuucuu iaai uu - lyfd, gelegenheid worden gegeven tot het verwerven van een fcewij. j was vroeger, jaren geleden, geweest precies als de andere van voorgeoefendheid. De bewyeen van voorgeoefendheid eyn drirërlei een bewijs van militai-e bekwaamheid een bewjj» van lichamelijke geoefendheid, en een bewijs van militaire bekwaamheid èa lichamelijke geoefendheid. De lotelingen, die een deier bewyaen verwerven, worden, op hunne aanvrage, ingelyfd by het korps en geplaatst in het garni* zoen hnnner kenze, voor zoover zij daartoe geschikt zyn en dit met de belangen van den dienst is ove-een te brengen. Bezitters van het in de laatste plaats genoemd bewijs hebben echter in dezr den voorrang boven bezitters van een der beide eerstgenoemde be wy zen. De houders van een bewys van militaire bekwaamheid èn licha- mulyke geoe'ecdheid hebben bovendien aanspraak om vóór anderen in aanme king te komen tot inlyving voor korte oefening (vier maanden) Om bij de indeeliug in het volgend jaar op de hie boven ver melde voorrechten aanspraak te kannen maken, moet het bewys v-n voorgeoefendheid worden ve worven in Januari a s. Alle vroeger verworven bewyzen zijn alsdan van onwaarde. Schagen, den 16den September 1907. De lo. Burgemeester voornoemd, P. BUIS Jz. No. 3. Ze had haar strooien hoedje, met het schreeuwend roode lint, op een van de stoelen gesmeten en stond nu voor het raam. Met haar dunne, slanke, fijne vingers trommelde zy tegen het raam en wie scherp zag, be speurde dat haar neusvleugels trilden. Op de door schijnend witte wangen van anemisch juffertje was nu een koortsige blos van opwinding. En in haar zachte grijze oogen vonkte vuur van woede, dat langzaam aan wakkerde in haar binnenste. Maar zij durfde niet goed De dikke vrouw, die in het rieten armstoeltje by de tafel zat en wier vettig grove lippen nu slurpten van een kom koffie, waar telkens druppels van het drabbig bruin vocht langs biggelden, had haar in de macht, hield het schrale meisken als vast, met het stekend ge- mannen uit hun sfeer, Hij had met kameraden in kroegen gezeten, met moe der herrie geschopt. Toen was moeder eens met haar weggeloopen. En vader had gesmeekt dat ie z'n leven zou beteren. Moeder, stevige, wilskrachtige vrouw, had hem oen poos laten smachten, toen was ze teruggeko men, maar zonder Cor, die toen een jaar of drie opzijn hoogst was. Eerst na maanden was Cor bjj vader terug gekomen. Hij was zoo zacht, zoo gedwee als een lam. Hij was in dien tijd ziek geweest, had een soort van beroerte gehad. De dokter maakte hem bang, moeder dreigde, dat zij voor goed met Cor zou weggaan, schei ding vragen, de eerste maal dat hij onbekwaam thuis kwam Langzaam maar zeker was vader, schuw en zwak-gedwee van natuur, onderworpen en lijdzaam als de borrel er niet achter zat, onder de plak gekomen. Hij durfde niet de minste opmerking maken. Als-ie z'n mond open deed, dan was moeder klaar om hem af te snauwen. „Is 't weer zoo ver Heb-ie weer je centen ver zopen viel zij uit en by, de man, trok zich angstig terug, - hoogstens nog iets binnensmonds mompelend, waar moeder verder geen notitie van nam Soms ontmoetten Cor's zachte grijze oogen die van vader, en dan voelde hy wel, dat ze hem veel te zeggen, te vragen had. Dan beefde er wel eens machtelooze woede over z'n onmacht in hem Dan stond hy wel eens op het punt van 't uit te schreeuwenIk ben de vader. Ik zie, ik weet. dat mijn kind niet gelukkig is Maar moeder zat er tusschen. Op zoo'n moment richtte zy als voelde zy den voor haar gevaarlijken stroom van sympathie tusschen vader en dochter haar ste kende, dreigende, harde oogen op den krachteloozen man, die dikke wolken de kamer in zat te puffon Cor keek weer naar het naaiwerk waar ze aan bezig was. Vader tuurde weer naar het vage, onbestemde plekje in het vertrek De stilte werd niet onderbroken. Aan dit alles dacht Cor, toen zy daar voor het raam stond en moeder, al koffie-slurpende, haar schetste wat zy te wachten had met zoo'n burgerjongen tot e chtgenoot, die veertien gulden in de week verdiende Voor wien zy zou kunnen ploeteren Van wien zy. meer slang dan eten zou kry'gen „U kent Willem niet, moeder," zei ze, heesch van schrik over haar moed om toch nog vol te houden De naalden van moe o- Maar' Annesa schudde het hoofd. Neen, dat was niet het paard van Paulu Decherchi. Zij leende dat te goed, den eenigszins strijkenden tred van het paard, wanneer het vermoeid van een langen rit lerugkwam. En toch, er bleef een paard voor net huis staan. „Ik geloof, dat het een gast is," zeide Annesa nij dig. „Ik hoop maar van de eerste en de laatste." Nu kwam Donna Rachele weer op de plaats, gaf eenige eieren, welke zij in haar schort droeg, pan het meisje en zeide blijde: „Ik zei het i mmers, men moet niet zoo spoedig vertwij felen. .Wij hebben een gast." „Mooie tijding," spolte de dienstmaagd. „Open de poort, Annesa. Het is geen feest, wan neer men niet een gast in huis heeft." Ilel meisje legde de eieren naast het vuur, ging naar buiten en opende de poort. Een klein, dik boertje met zwaren bruinen baard was van liet paard gestegen en begroette de beide grootvaders, die nog voor de huisdeur zaten. „Hoe gaat het? De heilige Anna moge u bescher men I" „Uitstekend!" antwoordde Don Simone. „En Paulu? Waar is Paulu?" „Paulu komt misschien morgen vroeg terug. Hij is voor zaken uitgereden naar Nuoro." „Donna Rachele, hoe gaat het? Annesa, ben jij het?" zeide de gast, die reeds naar de plaats was gegaan en het paard achter zich aan trok. „Wat, heb jij nog geen man? Waar binden wij het paard vast? Hier onder het afdak?" „Ja," antwoordde Donna Rachele, „doe dat maar naar uw eigen goedvinden, als waart ge bij u thuis. Bind het paard maar hier vast, onder het afdak. De stal is vol stroozakken." Annesa had er schik in, toen zij Donna Rachele zoo hoorde liegen. „Ja," dacht zij verbitterd, „zonder gasten is het feest niet mooi, en ook de heiligen moet men wel eens wat voorliegen, omdat het dak van den stal inzakt en er geen penning is, om het te laten herstellen." „Gaat het met uw zuster goed vroeg Donna Ra chele, die den gast hielp zijn paard vastbinden. „En met uwe moeder?" „Allen wel. Allen zoo frisch als de rozen," ant woordde de man; Idaarbij haalde hij een mandje uit den mantelzak. „Zie, dat heeft moeder mij voor u mede gegeven." „O, dat was niet noodig. Waarom maakt u zooveel omhaal," antwoordde de Dama, nam evenwel het mandje en ging weder naar de keuken, gevolgd door den gast, terwijl Annesa zich treurig en spottend over het vuur boog en een ei stuk sloeg tegen den steen, die als haard dienst deed. Rosa steeg langzaam van den wagen en volgde de anderen; zij was nieuwsgierig, zij wilde weten, wat er dn het mandje was. In de kamer van den bedlegerigen oude, die ook dienst deed voor eetkamer, was de tafel gedekt voor vier personen. Donna Rachele legde er nog een mes en een vork bij, en de gast begaf zich naar ioom Zua's bed. „Wel, hoe gaat het? Hoe gaat het?" vroeg hij, hem nieuwsgierig (aanziende. De oude kuchte, hij greep met de hand naar zijn bost, waarop aan een koord een militaire medaille hing, die hij na den Krim-oorlog had ontvangen. „Slecht, slecht," antwoordde hij, den gast, dien hij niet terstond herkende, scherp aanziende. „Ah, jij bent het Ballore Spanu! Nu herken ik je. En uwe zusters? Hebben zij nog altijd geen man?" „Tot nu nog niet," (antwoordde de gast, zich over deze vraag ©en weinig ergerende. Op dit oogenblik traden ook de beide grootvaders binnen; zij begaven zich naar hunne stoelen en na men plaats aan tafel met den gast, Donna Rachele en het kind. „Is dat de dochter van Paulu?" vroeg de gast," Rosa aanziende. „Heeft hij nog meer kinderen. Wil hij niet weer trouwen?" „Neen," antwoordde Donna Rachele met droevigen lach, „hij is de eerste maal te ongelukkig geweest, nu denkt hij wel het allerminst aan een huwelijk! Ja, dal is Izijn eenig kind. Maar bedien u toch, Ballore. U eet goo goed als niets. Neem deze forel. Zie, deze." „En uw geestelijke, deze oude priester, die eenmaal aangevallen en beroofd werd, leeft die nog?" vroeg oom Cosimu. „Zeker leeft hij nog! Hij is een vreedzame oude, ook Terwijl zij zoo praatten, hoorden zij aan de deur kloppen. „Dat moet nog een gast zijn," zeide Donna Ra chele. „Ik heb paardgetrappel gehoord." „Dat is zeker vader!" riep Rosa uit, sprong yan haar stoel en liep naar buiten. Een nieuwe gast sprak met Annesa, die stijf en koel bij ide deur stond. Het was een mager, zwart man, armzalig gekleed. Het meisje kende hem niet en keek hem met onverholen vijandigheid aan. Is dit huis van Simone Decherchi?" vroeg de man. „Ik ben van Aritzu en heet Melchiorre Obinu. Ik ben de peetzoon van Pasquale Sole, den besten vriend van Don Simone. Mijn peet heeft mjj een brief voor zijn der's breikous rikketikten iets haastiger, Cor dacht dat moeder luisterde, werd iets meer-durvend Hervatte met blyde opwinding van toch r.og mogelyke overwin ning. U kent hem niet, Moe U weet niet hoe knap en hoe goed hy is Daar kunt zeker van wezen, dat Willem my nooit slecht zal behandelen En als D ons later noodig zoudt hebben Daar heeft Wil lem al van gesproken Dat heb ik U niet eens ver teld Maar ze deinsde terug, en 't was haar op dat oogenblik of een y'zeren hand baar de keel dicht kneep. De beenen knikten haar onder het lyf. Ze moest zich aan een stoel vastgrijpen, zy duizelde van schrik Want moeder had plotseling met een bonk, met een slag, die alles op tafel deed rinkelen, de breikous neer gesmeten. En er was de expressie van een, die op U aan wil stormen, in razende woede het breede vleezige gezicht van de vrouw. De dreigende oogen vuurden van woede En op de mondhoeken kwam schuim, zoo stormde het nu in moeder, die merkte dat Cor voet by stuk hield Die begreep, dat het nu er op of er onder was Die dacht aan de heerlyke dagen, die komen zuuën als Cor maar eenmaal zou goedvinden dat meneer Henri, de zoon van den eigenaar der zaak, waar zy als modiste werkte Meneer Henri, knappe, chique, nette, jongen van centen, die mama hem in professie gaf Jongen, die voor moeder een keurig huisje wou huren, met meubeltjes enDie nog meer beloofd had, als Cor maar wou wachten totdat „z'n fa milie" er in toestemde dat zjj trouwen zouen nou-ja, moeder was ook niet van vandaag of gisteren j Snapte wel waar meneer Henri heen wou natuur lijk maar Cor was zoo'n rare Met die moest hy weer op 'n aparte manier om gaan. Moeder kwam langzaam op Corrie aan. De breede,1 logge heupen van de vrouw wiegelden heen en weer. En de rechterhand scheen klaar te zyn om te meppen met die venijnige, raak-aankomende slagen, die Cor zoo goed kendewaar ze bang voor was. 0, moeder kende haar zoo goed. Cor rook den adem der oude, die met het gezicht nu vlak by het hare was gekomen, die den dreigenden blik van haar oogen ais boorde in het schuw-smeekende angst-kijken der zachte oogen van het meisje, dat, net als toen ze nog heel klein was, haar arm beschermend ophiefsidderend voor een mep van moeder „Je bent razend, je bent gewoon gek!" schreeuwde de moeder, die gehoord had, dat 't gekraak op de trap weer verdween zich nu vry voelend, om uit terazen „maar as-je dit eene maar weet, medam!" en zy onderstreepte haar woorden met het in de lucht scher men van haar dikken wijsvinger „as-je dit eene maar weet, je bent pas negentien. Je bent minderjarig. O, zooEn as-je met dien armoedzaaier blijft loopen. As-ik nog een enkele maal zie, dat je iets met dien slampamper te maken hebt, dan ga je den dag daarop naar tante Eef in BrabantDe brief is al drie weken weg, over de drie weken.Tante Eef wacht je met plezier, Daar zul je dan wel leeren, tegen je moeder in opstand te komenDaar weet je alles van." Er lichtte nu iets triomfeerends in de oogen der oude. Want zjj zag, hoe Cor ervan schrok.... Hoe de angst in Corrie's .blik trilde en haar lippen deed verbleeken. Tante Eef was 't schrikbeeld, al een paar jaar lang. Moeder hield haar in petto, de ruwe gierige Bra- bantsche boerin, die eens op visite was geweest, de zuster van moeder, haar sprekend evenbeeld, misschien nog een tikje harder, tusschen wie en Corrie dadelyk een antipathie was geweest.Die 't zwakke schuwige poppetje niet kon uitstaan.Die gezegd had tegen moeder: „Nou Trien as-je geen raad met die meid weet, dan stuur je d'r maar naar mij hoorl wjj kennen er nog wel een gebruiken op de hoeve." En daarna had tante Eef verteld van het leven op de boerdery.Hoe zjj de jongens en de meiden achter de vodden reed. Dat zjj, als er een klokslag vier inden zomer en half 5 in den winter niet op was, den stok gebruikte.En Cor had in tante's oogen gezien hoe zjj er naar hunkerde om de methode ook eens op haar toe te passen.Hoe haar de grove handen jeukten om dat juffertje op d'r ribbenkast te komen... Moeder zag hoe zjj sidderde bjj het noemen van tante's naam. Dat middeltje pakte. Moeder praatte nog een poosje voort, tot zjj buiten adem was. „Je hebt dus te kiezen of te doelen!" hijgde zjj ten slotte bek-af van de opwinding en het praten, „öf je laat dien schooier schieten en denkt om je geluk en dat van je oude moeder, öf... ik breng je naar Brabant en dan zullen wjj over een paar jaar wel eens verder kjjken, wat je dan te vertellen hebt.Na welke tweespraak moeder het lichtje onder den koffiepot ging voorzien, dat was uitgegaan. Zjj beefde een beetje, de oude, van den door stanen drift, maar toch begon zjj weer in haai- nopjes te komen.Want zjj voelde dat het pleit beslist was. En Cor was op een stoel neergezonken. Had het hoofd op een arm gelegd en snikte zachtjes... Heel zacht, doodsbang dat moe weer nijdig zou worden. Het lauwe vocht stroomdj over haar arm en haar oogen brandden van 't schreien maar moeder liet haar stilletjes betuilen. Dat grienen hinderde niet.Dat kwam best terecht. Moeder schonk een lekker gesuikerd kommetje koffie voor Cor in, bracht 't haar. Ging haar kous verder breien. Wist, met volkomen zekerheid, dat zjj triomfeeren zou. Den avond van dien dag, toen 't al elf uur was en Cor's stoel nog altjjd leeg bleef, begon vader onrustig te worden, kjjken naar de hangklok, daarna naar de oude, die een bloedig-gemengd berichtje in haar ljjfkrant zat te genieten.Hjj durfde niet vragen, maar 't klemde hem in de borst. Hjj kon 't niet uithouden. Bracht 't er eindelijk uit, terwjjl zjjn hart bonsde van angst. „Waar blijft Cornelia vrouw?" Op moeders gezicht be woog zich geen spiertje. En de oogen tuurden oven strak nieuwsgierig op het bericht over een driedubbelen moord ergens in Texas.De hand die het tabakspijpje vasthield beefde nu sterker, en de man herhaalde zijn vraag, weer turend naar de klok... „Vent, klets toch niet," gromde de vrouw, „laat een menschtoch lezen..." „Jamaar... 't is al..." begon de stumperd weer, nu naar zjjn horloge tastendradeloos in zjjn onmacht en zjjn onrust over het al-maar wegblijvende meisje... „Is 't uit met je gezeur of niet!" barst moeder los- De meid komt thuis as-ze klaar is met haar werk.Laat me m'n krant lezen, zeg ik jel" Nog had zjj het niet uitgesproken of Cor kwam de kamer binnen, zag doodsbleek van een zonderlinge, intense witheid van tint. En in haar oogen was een febrile glans, die haar mooier deed schjjnen dan zjj in werkelijkheid wasze deed vreemd, druk, opgewonden. Zjj was vrooijjk, uitgelaten, heel anders dan gewoon- ljj k,maar door haar doenheen voelde men iets onnatuurljj ks, iets dat pjjnljjk aandeed. Dat het besef gaf, hoe er iets ontwricht, vernield was in het natuurlijke van dat jonge zieleleveniets van suggestie van zwoele parfums van frivole muziek van kunstbloemen pralend in weelde van electrisch licht Zjj wou niets eten en ging gauw naar bed. Vader had zjj niet aangekeken. Eerst niet eens opgemerkt. Toen had zjj ontweken den blik der oogen van den stillen, onderworpen man. Moeder hield zich aarts-leuk, bleef in haar krantje ver diept, deed of zjj heelemaal niets merkte, of er heele- maal niets ongewoons plaats had. Ook toen Cor naar bed was gegaan. Alleen op vader's gezicht had zich nu grooter, heviger smart gegroefd dan in tjjden het geval was. Zeggen durfde hjj ook nu niets. Maar zonder dat moeder het bespeurde, bracht hjj heel zacht en langzaam een van zjjn afgewerkte, gore, van zwakte en zenuwen trillende handen voor de oogen En de tranen, die hjj in zjjn donker, vergeten hoekje van de kamer dien avond schreide, brandden niet minder hevig dan die, welke Cor een uur of wat te voren had gestort. 't Zal nu zoowat een maand of twee geleden zjjn dat ik zag terecht staan een jonge vrouw, die toch wel den indruk van perverse verdorvenheid en cynisme in hooge mate moest wekken. Haar houding tegenover den rechter was in den aan vang aanmatigend, brutaal, geaffecteerd. De manier, waarop zjj het bleeke hoofd met de ver welkte trekken met al de kroezende, springende, darte lende ponyhaartjes in den nek wierp, toen men haar wat streng aansprak, was stuitend daarover waren allen in de rechtzaal het volmaakt eens. En haar zaak stond hacheljjk genoeg. Want voor de nachtvlindertjes der groote stad, die gaandeweg vrouweljjke roovertjes van zeer gevaarl jjk allooi worden, is de rechtbank doorgaans by- zonder streng Haar schuld een jongmensch, die met haar een lollig avondje had gevierd op tractementsijag, van zjjn porte feuille met vrjj aardig sommetje, „ontlast" te hebben, stond vast. En van spjjt, van berouw, was bjj het geparfumeerde, coquette, perverse juffertje van donkere groote stad niets te bespeuren Totdat de voorzitter der recht bank gemoedeljjke, zachte figuur, die door eigen zielesmart geleerd had meedoogend te zjjn tegenover schuldigen ook tot haar richtte van die rustige, een voudige woorden, welke menigmaal ook het meest ver dorven misdadigersgemoed schjjnen te vermurwen Toen zag ik de beklaagde als bjj tooverslag verande ren. Het was of zjj haar masker van frivole nacht- vlindertje had afgeworpen De lippen trilden en over de vale, verlepte, door blanketsel bedorven wangen lie pen tranenHet drieste in de grijze oogen had plaats gemaakt voor weemoedig schrijnende smart Ik herkende nu Corrie weer, Cor van dien avond, van daar straks weet gjj wel die halverwege op haar weg, door brave moe gebaand, gestuit was Voor een jaar of zoo Door de Justitie Corrie, in de bank der beklaagden, boog het hoofd. En toen zjj weer opkeek scheen zjj te zoeken iemand in de zaal Maar nu leefde er bittere haat over gebroken leven, over vernietigd geluk in die grjjze oogen van de deern in de zondaarsbank Zjj zocht onder de aanwezigen eene vrouw een bejaarde. Ik zag haar zitten, brave moe van Corrie, nu al een poosje weduwe. Zjj had een prachtigen fluweelen mantel met gitten aan. En haar met vetkussentjes prjjkende zwaar be ringde hand, bracht den zakdoek naar de oogen, die ook al huilden over de dochter, die van het goede pad was afgeweken ondanks al wat zjj gedaan had om haar „het goede voor te houden," zooals de oude zoo even den Edelachtbaren heeren had verzekerd 1 vriend mede gegeven." „Het logement is open," mompelde Annesa, maar zij ging toch heen en meldde Don Simone, dat de peet zoon van zijn vriend om onderkomen verzocht. Als antwoord verzocht de oude edelman nog een mes en een vork neer te leggen; doch de nieuwe gast wilde in de keuken blijven, en nauwelijks had Annesa een mandje met brood, kaas en spek voor hem neerger zet, ,of hij begon gretig te eten. Hij moest wel zeer arm zijn, want hij was schamel gekleed; zijne groote, melancholische oogen waren de moede oogen van een zieke. Annesa keek hem aan; zij voelde hare ergernis ver dwijnen. Wanneer de Decherchi er nu eenmaal op bleven staan hun huis voor alle lieden open te zet ten, dan was het toch ook beter, den arme te eten te geven dan rijken tafelschuimers, als dien Ballore Spanu. „Daar, neem deze forel," zeide zij en gaf den ar men gast een deel van haar eigen maaltijd. „Ik zal u nu ook te drinken geven." „God loone het u, beste meid," antwoordde de an der en at voort. „Zijt ge voor het feest gekomen?" „Ja. Ik ben gekomen om sporen en teugels te ver- koopen." Zij schonk hem in. „God loone het u, zusje." Hij dronk en keek haar aan; hij scheen haar nu pas op te merken. Vooral heur haar trok zijn aandacht. „Zijt ge de dienstmaagd?" vroeg hij. „Ja. „Ben je uit het dorp? Het komt mij voor van niet." „Gij hebt gelijk, dat ben ik niet." „Ben je een vreemde?" „Ja, ik ben een vreemde." „Van waar ben je dan?" „Uit een of ander dorp ergens ter wereld." Zij ging naar de aangrenzende kamer, toen naar de plaats en kwam spoedig terug. De arme gast had 71 ph hnrA lifwA7ioh#>iH fan -nu Hf» rtamoob» <-»»-» MAITRE CORBEAU. ivi ug. l/v ai utv gaai nau zich* hare afwezigheid ten nutte gemaakt en zich nog een vijn ingeschonken. Hij werd opgewonden, bijna glas w c onbeschaamd. „Ben je verloofd?" vroeg hij het meisje, toen ,zij weder binnentrad. „Zoo niet, kijk mij dan eens goed aan. Misschien beval ik je. Ik ben gekomen om sporen en teugels te verkoopen en mjj oen vrouw te zoe ken." Maar deze scherts beviel Annesa niet. „Je kunt een van uw teugels gerust een andere meid om den hals hangen en haar achter u aan naar uw dorp meetrekken," zeide zij bits. „Waarachtig! Maar zeg mij nu eens, heb je een minnaar?" vroeg hij nogmaals. „Naar de nijdige ma nier, waarop je tot mij spreekt, schijnt het van niet Of is hij misschien leelijk?" „Gii bedriegt u, man. Mijn minnaar is veel knap per dan jij." „Kan je me niet zeggen, wie hjj is?" „Waarom niet? Straks!" Zij ging weer naar de eetkamer en bracht nu be schuit met gebakken eieren, een gezuurde koek en versche kaas binnen. „Wij verwachtten geen gasten," zeide nu Donna Ra chele, als verontschuldigend tot Ballore Spanu. „Neem het dus niet kwalijk, als wij u slecht bedienen!" „Gij bedient me integendeel als een prins," antwoordde de gast, at en dronk en was recht tevreden. Ook de beide grootvaders schertsten. Don Simone was tenminste het scheen zoo even vroolijk en zorgeloos als Ballore, doch oom Cosimu's gelach was vermengd met een treurigen klank. Ook de zieke nam deel aan het onderhoud en lachte telkenmale, wanneer de gast over Paulu sprak. „Ja, dat moet waar zijn, wij waren twee echte wind- j builen ik en uw zoon. Donna Rachele!" zeide Bal lore Spanu. „Weet u nog, eens bezocht Paulu mij in mijn dorp; An iCrinrfA/n Wil co mnn -rt»» A- - 1- - M "*'J" 5 toen gingen wij samen er van door, en een geheel© maand lang wisten onze familiën niets van ons. Wij trokken van de eene kermis naar de andere, altijd maar te paard. Wat een pret. Mijn God, wat is men in zijn jeugd toch lichtzinnig!" „Mooie kerels," mompelde de zieke. „Ja, ik herinner het mij," antwoordde Donna Ra chele, „en hoe ik toen in angst verkeerde. Ik was bang, dat zij u hadden opgepakt" „Opgepakt! Waarom?" riep de gast bijna beleedigd uit. „Neen! Dat niet. Wij waren wel twee lichtzinnige kerels, zeker, maar twee mannen van eer. Dat kun nen wij gerust zeggen. Evenwel ik moet het nede rig bekennen wij hebben er veel geld doorgemaakt." „Daaromzeide de zieke op twistzieken toon; maar in dat oogenblik bracht Annesa hem wat te drinken; zij keek hem vast aan, en hij had niet den moed, voort te gaan met zijne opmerking. Overigens wist Ballore Spanu zeer goed, dat Paulu's roekelooze streken den val der familie bespoedigd hadden; het was waarlijk niet noodig, dit te herhalen. Maar er vloog een schaduw over Donna Rachele's wasbleek gelaat, en oom Cosimu zeide„Paulu is goed, broodgoed, maar hij was altijd een veel te uitgelaten knaap en veel te veel vrijdenker. Hij is nooit godsdienstig geweest, heeft vroolijk geleefd en het leven op alle wijzen genoten." „Och, men ziet daaruit, dat hij niet bestemd was om monnik te worden," riep de gast uit. „Men moet genieten, zoolang men jong is." „Neem me met kwalijk, ik geniet ook nu nog, al ben ik oud," merkte Don Simone op spottenden toon op. Hij hield er niet van dat men met vreemden zich ongunstig uitliet over zijn neef, en trachtte het gesprek op een ander onderwerp te brengen. „Oom Deché," nep hij uit, zich tot den zieke wendend©: „is het niet zoo, dat de jongen wijzer moeten zijn dan ide ouden?" (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5