AmsterüafflscliB Brieven. Kantongerecht Scliagen. zynen lokale, „mea culpa" te zeggen, zooals de licht zinnige, adellijke jonker in Jhr. Van Riemsdyk's drama deed; neen, had zijn ouwe heer er hem eens over ge gispt, hoogstens zou Dries zich tot 'n„flauw gezanik.... pa1' hebbon bepaald. Maar Broere was 't geduvel „loof" en toen hij bij zijn bezoek aan 't druk bezochte lokaal Driesje niet thuis vond, liet hij hem doodeenvoudig bij zijn kadevverk vandaan halen, om zich thuis ereis eventjes te verantwoorden. Dat ging niet zoo heel best voor onzen kroegbaas, want de rijksveldwachter had van uit een zekere plaats meermalen met zekerheid gezien, dat er getapt werd uit flesschen, die vliegensvlug van boven naar onder werden afgegeven, om daarna schielijk weer naar den zolder te worden geretourneerd, welke handelwijze bjj onzen politieman groote achterdocht wekte ten opzichte van den inhoud daarvan. Burgemeester en Wethouders van Bovenkarspel ver gezelden hem en waren er getuigen van, dat Broere bij de spoedig ingestelde huiszoeking eenige kruiken en flesschen met heerlijken cognac, jenever en brandewijn in handen vielen. Rooker mocht tegenspartelen zoo veel hij wilde en halsstarrig ontkennen dat hy van die spulletjes tapte, die hjj slechts voor eigen gebruik er op nahield, (de cognac, jenever, etc. n.1.) Broere maakte heel netjes verbaal op van zijne bevindingen, liet de gevon den en in beslag genomen kruiken en flesschen als stukken van overtuiging dienen enDries moest voor den Hoorschen kantonrechter worden gesleept, die hem tot f 25 boete, subs. 10 dagen hechtenis veroordeelde. Dries, óók niet mis, ging deftig in hooger beroep by de „groote rechtbank". Hij weet nu de tegen hem gerezen verdenking voor een goed deel aan eene booze buurvrouw, die een geweldigen hekel aan hem heeft. Maar 't werd voor den beklaagde er niet beter op, toen de rijksveldwachter nog wist te vortellen dat op zekeren feestavond deze bierhuishouder heel leuk zoo en passant een liter jenever van een naburigen kastelein had gehaald. De O. v. J. was dan ook wat de bewijslevering betreft, tevreden en vond de straf, te Hoorn gevorderd, niet te hoog. Met vernietiging van het vonnis in eersten aan leg stelde Z.E.G. voor, den beklaagde opnieuw f25 boete of 10 dagen hechtenis te vereeren. Nog één. Een tijd-, lot-, ramp- en dorpsgenoot van onzen Dries, de 29-jarige Piet Deen, was in hetzelfde net vastgeraakt. Hij is landbouwer en bierhuishouder te Bovenkarspel en daar hy ook alleen maa,r verlof heeft, net als Dries, was hij er ook leelyk by, toen er een paar kruiken, de een met jenever, de andere met brande wijn gevuld, alsmede een volle flesch jenever by hem werden in beslag genomen. Broere was ook al weer de man, die 'm dat „lapte", wel wetende, dat ook in dit lokaal meermalen sterke drank werd getapt. Deen wist echter zjjn smoesje beter te maken dan Dries en beweerde, |dat hij wel 12 kermisgasten moest ontvangen. En daarvoor moest toch „'n slokje" wezen, dat vol gens aloud gebruik onder 't genot van wat harmonica- muziek moest worden genuttigd. Dat verhaaltje had Petrus zóó meesterlijk b{j mekaar geprakkezeerd en wist hy zoo echt geloofwaardig op te disschen, dat de Hoornsche Kantonrechter, toen hy daar moest verschij nen, hem waarachtig vrijsprak. Niemand blyder dan onze goeie Pieter, dat begrijp je, maar onze waard had buiten den waard gerekend, in deze den Ambtenaar van 't Openbaar Ministerie, die in hooger beroep ging. Tengevolge van deze wending van zyn aanvankelijk zoo gunstig lot, was 't jeugdige kasteleintje vandaag weer netjes op ty'd present om de voor hem gereser veerde plaats in te nemen. En nu mocht onze vriend oreeren over zyn dozijn kermisgasten zooveel hy wilde hier baatte hem dat bitter weinig. Jan Broere hield staande, dat Deen een huis bewoont, waarin geen vijf menschen zouden kun nen wonenen dan 12 kermisgasten.... De O. v. J. haalde nog aan, dat iemand hem had ver teld, dat Rooker, van Deen's vrijspraak hoorende, ge zegd heeft, dat het hem erg spy't, óók niet zoo'n smoesje van een aantal kermisgasten te hebben bedachtdan was hy ook vrijgesproken geworden! Tot Dries' troost zy' echter ten slotte gemeld, dat de heer Officier ook tegen Deen f 25 boete, subs. 10 dagen brommen eischte. Hij verzette zich. Beklaagde Piet Kok, een werkman uit Anna Paulow- na, was absent. Hy was den llden Augustus j.1., 's avonds zoowat half acht, ontzaglijk vechtlustig. Zonder hoed en jas, was hy juist in een geschikt tenue voor dergelijke lief hebberijen en hy schold Jan en alleman dan ook uit voor al wat leelyk was. Dat kreeg de politie-agent D. A. v. d. Wedden van Den Helder, waar 't tooneeltje werd afgespeeld, in de gaten en die pakte hem, zonder veel omslag met den onverkwikkelijken ruziezoeker te maken, in de lurven om hem een goed plaatsje te bezorgen, wat voor de open bare rust en orde zeker zeer gewen scht mocht heeten. Kok stak bij deze gelegenheid echter zyn beenen tus- schen die van zyn geleider, die daardoor op straat tui melde, wat met zulk een groote menigte toeschouwers, als hier op dit Heldersche standje waren afgekomen, zeer zeker minder aardig was. Daar hy zich verder zoo lang het transport duurde zoo veel mogelijk verzette, waren er alle gronden, om sinjeur wegens wederspannigheid op te kalken. De agent bleef dan ook niet in gebreke hiermede en de O. v. J., opmerkende, dat de Heldersche Kantonrech ter Pietje wel voor openbare dronkenschap zal te gra zen nemen, eischte met toepassing van art. 180 Wetb. v. Strafr., wegens de aan denjdag gelegde wederspannig heid f 8 boete subs. 8 dagen hechtenis. Daar mocht Jaap niet baggeren. Jacob de Haas van Enkhuizen was ook absent. Hy had aldaar den 7den Augustus j.1. gebaggerd in water van eene gracht, die met inbegrip van haar bagger toe behoorde aan de gemeente Enkhuizen. Hij had dus feitelijk bagger van die stad gestolen en werd deswege verbaliseerd. De O. v. J. vond, dat als elk najaar datzelfde liedje weeromkwam, er dan wel eens hoogere straf mocht worden toegepast. Voor deze maal zou Z.E.G nog eens dezelfde portie eischen als van ouds, n.1. f5 boete of 3 dagen hechtenis. Arie beleedigde de Politie. De volgende beklaagde, de 25-jarige arbeider Arie Schotten, die tevens aan het edele Jagersbedrijf doet en te Wognum woont, alwaar hy ook het eerste levens licht aanschouwde, was wél present. Op 10 Augustus j.1. heeft hy, druk op de jacht zijnde onder de gemeente Opmeer, den Spanbroeker rijksveldwachter E. Uittenbroek, die hem vroeg,naar zijne vergunning om op 't land van Stam en Bijman, waarop hij zich bevond te jagen, brutaalweg beleedigd. Had hij toen heel veel praatjes, thans trachtte hij het feit te verbloemen en zyn groote woorden te loochenen. De O. v. J. vond dat Schotten, die op genoemden datum zooveel snaps had en nu met praatjes zyn ge zwets trachtte te bemantelen, daarmede toonde, zelf geen eerlijke en degelijke vent te zyn, iets wat hy Uittenbroek had meenen te moeten verwijten. Met zoo'n taktiek maakte Arie zyn zaak echter naar '8 heeren Ofïicier's meening niet beter. Z.E.G. is ten slotte zoo vrij om wegens de beleediging, den rijksveldwachter aangedaan, f 12 boete subsidiair 12 dagen hechtenis to eischen. Mishandeling. Zonder eenige aanleiding daarvoor te hebben, sloeg de Hoornsche visschersknecht Kees Reus den 15den Augustus te Hoorn, by gelegenheid van de kermis aldaar den 23-jarigen Monnikendammer visscher Hendrik Tuib zoo geweldig, dat deze, die zyn meisje, een aardige dorpsgenoote van 'm, thans in Amsterdam dienende en Haartje Tol geheeten, by zich had, van z'n eigen zeivers viel. 'nGemeene streek, waarvoor de O. v. J. f14 boete subs. 14 dagen hechtenis eischte, Voit zoo'n portret. Een dergelijke opschepper maakte het een paar dagen later niet minder bont op de Hoornsche kermis. Hy heet Willem Veldhuizen en is schippersknecht te Amsterdam. Toen de 41-jarige J. T. v. d. Woning als cafébediende by den kastelein Wiggert Kapitein kwestie had met een paar andere varensgezellen, was Willem, hoewel hij er niets mee noodig had, zoo brutaal om v. d. Woning een geweldigen schop tegen het onderlijf te geven, die niet weinig pijn deed. I Veldhuizen wendde nu dronkenschap voor, maar de O. v. J. begreep drommels goed, dat dit maar 'n ge legenheidspraatje was en eischte wegens de goploegde mishandeling met toepassing van art. 300 Wetboek van Strafr. f' 15 boete of tien dagen hechtenis. De lotgevallen van Aaltje. 't Was er in 't anders zoo rustige Oudkarspel den 17den Augustus j.1. geweldig te uoeu. De 30 jarige huis houdster Aaltje Blokdijk had van zekere vrouw Vet gehoord, dat de landbouwer Dirk Slot iets t6n nadeele van haar (Aaltje) had gezegd. Daar moest Aal meer van weten, dat snap je wel en zy ging dan ook op gemelden dag naar Slot om de waarheid te hoorenHij zelf was niet thuis, maar moeder de vrouw wel en die kreeg het al heel gauw aan den stok met het lieve Aaltje. Ze scholden dan ook recht dapper zoodat de haren er afstoven, toen Slot zelf van 't melkhalen thuis kwam en deze, een driftig huisvader, was dat standje onmid dellijk „loof". Hy vroeg op hoogen toon wat „hier te doen was Er moest heelemaal geen drukte zijn en anders moest Aal er uit of hy zou er haar uit smijten! Daar was geen woord Fransch by en ze begreep hem dan ook best, maar Dirk, zyn drift niet meester gaf haar 'n opstopper en werkte haar de gang uit naar buiten. Vort er mee't Is ook wat moois, dan moet je thuis komen en dan moet er zoo maar zoo'n „vrouw- mensch" in je huis staan te scheldenverontschuldigde Dirk zich nu. Zekere Jan Hofland, die in een naburige sloot aan het baggeren was, had het standje gezien en moest als getuige dienen, toen Aaltje de ondergane mishandeling aan gaf. De O. v. J. achtte het bewijs voldoende gele verd, doch gaf toe, dat er wel eenige aanleiding voor glot's drift had bestaan. Echter had hjj die moeten ^dwingen. De eisch was f 7 boete of 7 dagen hecht Alweer een. Andries Blom, een schippersknecht van Broek op Langendyk, had zich aldaar op dienzelfden Augustusdag zonder aanleiding schuldig gemaakt aan mishandeling, door zekeren Simon Biersteker te slaan. Andries staat slecht bekend, was heden absent en werd met het oog op zijne ongunstige antecedentendoor den heer Officier opgeknapt met een eisch tot gevange nisstraf en wel voor den ty'd van 10 dagen. Uoornsche hondjes. Een drietal hondenzaakjes tegen Jan Groes, Piet Schot ten en Kees Spitsbergen, allen uit Hoorn, vormden het slot der zitting. Tegen Groes werd f 6 boete geëischt, wegens overtreding der Hoornsche hondenbelasting en tegen de beide anderen elk f 5, elk der drie boetendoor 1 dag hechtenis te vervangen. Over 8 dagen uitspraken. CVIII „AURORA LEIGU." Laat mij eindelijk misschien wel ten koste van meer actueel nieuws |eens voldoen aan 'n belofte, lang gele den en telkens weer door mij gedaan, om U iets te schrijven over het boek, waaruit ik nog al eens iets ci teerde, en waarvan ik wel wenschte, dat iedereen het van buiten kende, n.1. „Aurora L e i g h." Er ligt voor hen, die het boek kennen, een zekere betoovering in dezen naam. Het is ofschoon alleen maar de titel ivan 'n boek voor hen, die het lazen en in zich opnamen, iets geworden, dat moeilijk meer van eigen leven te scheiden is, een min of meer ongeziene andere persoonlijkheid in hen, 'n wijzere en 'n betere, die het betere boven het goede en het beste boven het betere leerde kiezen. Het is de hoogere idee, die van het boek uitgaat, en waaraan men zich niet onttrekken kan en niet onttrekken w i 1, omdat de lezer tot zich voelt ingaan 'n waarheid, die hem, vóór de lezing ervan, vreemd was. Wie eenmaal aan dit boek begon met de begeerte zijn gevoel voor schoonheid te ont wikkelen of ldesnoods zonder die begeerte die voel de al lezende, zijn liefde groeien en zijn begeerte toene men. Die leest en herleest het en voelt bij het maken van balans, dat zijn geest door zulk lezen veel gewonnen heeft. Reeds meer dan twintig jaren is dit boek mijn trouwe metgezel van de eene woonplaats naar de an dere en sedert al dien tijd is mijn literaire liefde ver deeld tusschen Ilias, Bijbel, Shakespeare enAurora Leigh. Misschien zijn er menschen, die mij zullen beschul digen van overdrijving, maar dan zal ik weten, dat zij het boek nooit gelezen hebben. Ik kan, om 'n vergelijk te maken, geen mindere titels noemen, en het verheugt mij voor het boek, dat ik in mijn waardeering niet alleen sta, maar mij beroepen kan op 'n vrouw, wier roem als schrijfster groot is. George Eliot, de auteur van „Adam Bede", schreef eens aan Miss Sa- rah Hennell: „We are reading „Aurora Leigh" for the third time with more enjoyment than ever. I know no book, that gives (n1e a ideeper sense of communion with a large as well as beautiful mind." En omdat ik dezelfde ervaring heb als George Eliot, gevoel ik mij verplicht deze waarheid door te geven als brood Aan 't avondmaal geproefd en voortgereikt, Geen oogenblik bewaard, als hadden wij Geen recht daartoe De schrijfster, Elisabeth Barrett Browning, die met Saloma weet, dat er aan het schrijven van veel boe ken geen einde is: ,,Of writing many books there is no end" en die veel geschreven heeft „in prose and verse" voor anderen, heeft dit boek geschre ven voor zichzelve. De menschen noemen haar nog jong, maa rhare groote ervaring getuigt, dat zij dil niet meer is. „Niet zoover ben ik landwaarts-in gereisd, Of 'k hoor nog ruischen gindsche Gneindigheid, Waartegen in zijn slaap de zuigling lacht." Zij had hare moeder, Geknakt door de eerste vreugd van moeder worden, En bezweken door 'tgenot van moeder zijn," nooit gekend. Dit rekent zij zich de grootste schade in haar leven; zij tvoelt zich „zoekend lam" en „rustloos ionge vogel, die iets mist, maar zelf niet weet waarom hij 't koud heeft." Had langer op mijn mond haar kus gedrukt Misschien had die de onrustige ademhaling Gestildverbroederd en verzoend mijn ziel Met 't nieuw bestaan." „Ik werd geboren om mijn vader droever Te maken en mijzelf niet over blij." Er is een tekort in haar leven, dat zelfs haar vader, hoe goed deze ook wezen mocht, niet vergoeden kon. Eenvoudig, maar onvergelijkelijk schoon wordt dit ge voelen weergegeven „Een vrouw alleen weet kinderen op te voeden; Zij heeft een lieven, teedren, dartlen slag Van linten strikken, schoentjes passen, zin In jok te kuseen, onzin saam te flansen Uit zoete woordjes, kleinigheén, 't is waar, Maar die voor t leven tandkoralen zijn Zij leeren 't kind der liefde heil'gen ernst In aardig spelonthutsen 't niet te vroeg, Maar laten eerst de godsvlam zien der liefde, Als in een rozenhaag, waar zy geen bloem, Geen enkle zengt, 't Neemt liefde waar en wordt Vertrouwd er mee. Uit goed doen moeders ons. Wel hebben vaders ik voelde 't in den mijne Niet minder lief, maar toch met zwaarder hoofd." In wonderschoone woorden en beelden door M. van Walcheren (Van der Feen) even schoon vertaald vertelt zij verder van hare jeugd, die veel bewogen was, totdat zij komt aan den tijd van vrouw-zijn en dan gevoelt, dat zij in weerwil van haar roem als schrijfster, bij andere vrouwen vergeleken, veel onlbc- ren moet. 'kZou nu misschien Een vrouw als andren zyn, niet zoo verlaten, Niet zoo bekend, een vrouw gelukkiger En mooglijk beter, laag en wijs gehouden Boor poez'le kinderarmpjes om mijn hals. Door zulke vrucht bezivaard, buigt, ach zoo fier, De wingerd neer. De palmboom staat rechtop, Maar in een koninkrijk van zand." Kunt ge u 'n meer aandoenlijke klacht denken, waar uit grooter liefde voor kinderen spreken zou? Dat zij niet trouwde, was, omdat zij volle waardeering eischte voor wal zij gafhart voor hart en leven voor leven. Wordt ieder man, die liefde ons noemt in 't leven, Een macht daardoor Is echte liefde ons 't beste Zoozeer, dat wat ons haar vorm doet zien, 't Beste is na haar Zij kon op het voorstel van haren neef Romney niet ingaan, omdat daaraan te zeer het diep gevoel, ide waarachtige ziele-overgave ontbrak, die zij voor een huwelijk noodig achtte. Heeft hij mij gevraagd? Mij dacht, hij bukte zich alleen Om me op te rapen voor een zeker doel, Waarom hij iets, dat vrouw heet, kan gebruiken. Gevraagd heeft hij mij niet." Maar daarom weet zij wel wat liefde is; dit zal zij straks bewijzen tegenover haar vriendin Marian, nadat deze op haren bruiloftsdag half Sint Giles en half Sint James in baai ten goudlaken heeft laten wachten, zooals zij 't ook haren bruidegom liet. Zij reist half het con tinent af en alle holen en gaten van Parijs en Londen door, om ,,'t verdoolde lam" aan Romney. weer te brengen. Zij wijdt zich geheel aan anderen en vergeet daardoor zichzelf geheel. Misschien Is liefde dit, dat men de hand te vol Tot geven heeft om zelf een gift te vragen. Zóó liefheeft, dat dier liefde zuivre cirkel Insluit van zelf, dat men ook liefde ontvangt." Zij kent haar taak en roeping. Als schrijfster weet zij, dat zij 'n hoogen plicht te vervullen heeft. Wij staan hier, voor zoover wij kunstenaars zijn, Geroepen tot getuigen, hoe Gods werk Voleindigd, feilloos en ondeelbaar is Hoe geen natuurlijk bloempje op aarde groeit, Of 't onderstelt een ideale bloem Aan geesteszij." Dit ideale in klank en kleur der ziel te doen ver staan, die er ontvankelijk voor is, is des kunstenaars, des dichters, hóór streven. Maar alle pogen is in zijn uiting zwak, want „Meer dan beseft wordt, wordt gevoeld, en meer Dan woorden zeggen kunnen, wordt beseft. Zóó hoog haar brandhout staap'len kan geen Kunst, Of hooger uit slaat Liefde's vlammentong". Niettemin zet zij haren arbeid voorthaar geest duldt niet, dat zij rust en stil zit. Want vreest men God, Zoo vreest men stil te zitten." Wij hebben slechts te arbeiden, zonder te weten wat de resultaten daarvan eens zullen zijn, zoodat wij el- ken dag te leeren hebbenalles, zonder te weten of wij het ooit behoeven zullen. Zou de Hemel anders zijn, Dan werken van den uitslag meer gewis Laat ons Tevreden zijn bij 't werk, te mogen doen Zooveel wij kunnen, niet hooghartig klagen, Omdat dit weinig is. Een goede speld Wordt, naar men zegt, gewrocht door zeven man; Gerust ziet wie de kop maakt van de punt, En wie de punt maakt weer van 't voegen af; En als een man riep„ik verlang een speld En maak haar daadlijk, kop en punt"zoo ware Zijn wijsheid de verlangde speld niet waard. Een speld door zeven man, niet één te veel Een zevental geslachten voor de wereld Misschien, aleer we een haar verbeetring zien, Haar scheuren iets gelapt." „Het Sociale Vraagstuk" is in het „Achtste Boek", waaruit ik mijn laatste aanhaling schreef, het groote thema. Romney, de groote menschenvriend. de idealist is a|an 't (woord Op mijn nagel is 't patroon, Waar ik de wereld naar versnijden zal." Ofschoon Het kwade uitroeien en den vrijen wil Geen afbreuk doen een moeilijk vraagstuk is, Voor God tenminste- Zacht wat, vriend, Zoo viel zij in, 'k heb eens een neef gehad, (Zy bedoelt hemzelf) Dien ik hoog eerde. Als die te veel omving, Dan was 't uit reddingsdrang, nooit eerbejag." Aurora zoekt alleen, als medewerkster „onder Chris tus' kleinen," naar het hoogste en het beste. Zij zoekt het in Kunst, in Waarheid, in Liefde, en verwijt ons, zichzelve in de eerste plaats, dat wij te veel praten en te weinig volbrengen. „Wij moeten stiller werken," zoo zucht zij, „anders zullen wij falen in 't sterven, zooals wij in het leven faalden." Werk en doe goed, acht niets te weten 'of te doen gering. God! Elk muschje. van twee penningskes de vijf, Bedenkt Hij, en als God zelfs niet te groot Voor kleine zorgen is, zou 't schepsel 'tzijn, Dat tot Hem ging Niets, niets is klein, herhaal ik, inderdaad Geen bijgegons, in leliekelk gesmoord, Of cirkelgang der sterren spreekt daarin; Geen schelpje of 't toont der sferen ronding aan, Geen vinkje of 'twekt gedachte aan cherubin, En (zie mijn blanke, blauwgeaarde pols) Hoe in dit zwakke tikje onrustig bloed De sterke deining van een heft ge ziel Haar weerslag vindtDe aarde is des hemels vol God brandt in iedre struik, maar slechts wie ziet, Ontbindt den schoenriem." Niets wordt dan ook door haar gering geacht, voor haar, de Zieneres, is het in waarheid, |dat „God brandt in iedere struik," Gods adem leeft in iédren mensch, Zijn stem spreekt in elke (omstandigheid, Zijn eisch tot helpen komt tot ons in elk behoefte. „God komt een hand te kort Op 't oogenblik; misschien wil Lucy drinken. Mij mogen andren missen, nooit mijn God". Dit werken is haar levensvreugd en levenswijding, haar leven zelf geworden. Haar geloof is niet, als „me nige geloofsleer, wóór geworden door het vele herhalen en het vele nazeggen", maar haar geloof is „een vaste grond der dingen, die men hoopt en 'n bewijs van datgene, wat men niet ziet." Of wij al falen, gij - En ik en tal van werkers even zwak God kan niet falen. Hij werkt boven ons Wat Hij niet door ons werken kan". Dit is haar steun, dien zij ook haren neef Romney toespreekt, dien zij beklaagt, om wat hij leed, zoowel om zichzelven als om de inenschheid. Want voor al les wat hij deed en offerde, heeft hij geen ander loon ontvangen dan smaad en verachting. Voor den zuivren wijn, dien Christus op de bruiloft schonk, heeft Hij 'n spons met gal terug gekregen, toen zijn ure sloeg. Had Romney iets anders verwacht? Iets beters? Meent iemand, die dooi zelfverloochening en zelfvergctcn zijn pad koos, dat hij op Golgotha zal overhouden? Ja, een kroon van doornen en de hoofdschudding dei" voor bijgangers, en pijn en 'n doodsbenauwd „Eli, Eli lama sabachtanimaar verder Ja toch,nog wel iets maar dil kunnen de menschen niet begrijpen. Heeft Romney het begrepen? Hij is een Leigh, even goed als Aurora, dat wil in Aurora's taal zeggen: „een karakter." Vraag! hij loon? Geen ander, dan wat hij ontving, dan wat God hem uitbetaalde. Want bij 't af scheid nemen getuigt hij „Dat, als zich de hemel neigde, De kansen nogmaals schudde en mij ze bood, Ik zeggen zou: „Geen and'rel" Iknam mijn niet Terug". Dil is de groote levenswijsheid, die „Aurora Leigh" ons predikttoewijdingen berusting, werken en wachten, liefhebben en vergeven. Dit boek is als 'n voorbereidende Johannes de overweldi gende prediking van Maeterlinck vooruilgeloopen, om ons Voor te bereiden op het groote licht, dat door dezen olnlsloken zou worden. Zijn „W ij s h e i <1 e n Levenslot" is de hooge banier, die wij nu Ie vol gen hebben, totdat 'n weer hoogere banier de zijne in de schaduw stellen zal. AVant naar zijn eigen woord „is de Wijsheid nooit voldaan, en zoekt geheel alleen naar steeds hoogere Wijsheid." Waar zouden de grenzen zijn van het goddelijk denken, dat Wijsheid is? Ik moet bij het schrijven van dit opstel over „Aurora Leigh" bedenken, dat mij een beperkte ruimte is toe gestaan; want deed ik dit niet, dan zou ik voortgaan van elke bladzijde eenige regels af te schrijven, die ons dwingen na te denken over wat in ons 'en rond om ons voorvalt. Dit boek is een andere „Psalm of Life," meer aangrijpend dan die van Longfellow, een langere „Bergrede," met haar „Zaligsprekingen" en haar „Wee u's"; een boek. geschreven door 'n mensch, die ihleldere oogen had, „omdat er zooveel door was geweend." Waarachtige wijsheid! Hebt ge ooit 'n mensch ontmoet, die niet door lijden tot de heerlijkheid der Wijsheid was ingegaan? Lijden en Goedheid en Wijsheid zijn elkaar verwant als kinderen van eenzelfden vader. Wie wijs wil worden aanvaarde het lijden, ga gewillig zijn Gethsémané binnen, drage gewillig zijn kruis, bestijge gewillig zijn Golgotha. Daar woont de Wijsheid, die Goedheid isdaar woont de Goedheid, die Wijsheid heet en Liefde zijn wil. Zoo is dit sublieme boek geschreven, door Mevrouw Barrett Browning, door 'n mensch, Gods beeld, Geschapen uit een handvol aarde, Geminachte aarde, zoo geurig en zoo friscli, Ik zag in haar den adem Gods voorbij, Die 't neusgat heilig zwelt, ja, de adem Gods, Die Liefde is. Kunst is veel, maar Liefde is meer. Veel zijt ge, o Kunst, m ij n Kunst, maar Liefde is meer Kunst is des hemels zinnebeeld, maar Liefde Is de Hemel zélf. Liefde is God." Dit is de slotsom, waartoe de schrijfster komt .in haar romantisch-wijsgeerig boek, dat niet zoo ter loops gelezen kan worden. Men leze het eens of tweemaal, en als men het voor den derden keer leest, dan zal men instemmen met het oordeel van George Eliot: „Wij lezen nu „Aurora Leigh" voor den d er d e n keer met meer genoegen dan ooit. Ik weet geen boek, dat mij een dieper gevoel van gemeenschap geeft, mctcenevcnzee.r r.u.i.m als schoon verstand." De vertaalster zegt in hare „Inleiding tot den her- zienen druk evenals de eerste uitgegeven bij P. N. van Kampen en Zoon te Amsterdam „De nieuwe eeuw is aangebroken met een geslacht, dal even zich voelt huiverig worden bij het koude licht van zijn in tellectualisme, hongerig bij den overvollen disch zijner kennis, dorstig bij de kwistig parelende fonteinen zij ner kunst, 't Is alsof het weifelt en om zich ziet bij de wegwijzers naar geluksverhooging, uitsluitend in stof- felijken bodem geplant, 't is of zielen ontvankelijker zijn geworden om wat „ziel" is te verstaan." Dat deze woorden waarheid bevatten, durven en mo gen wij Goddank erkennen, en daarom zijn wij dei- vertaalster dubbel dankbaar. Daarom wenschen wij dit boek een plaats toe in iedere woning, een plaats ook in ieders waardeering en iedex-s hart. H. d. H. NASCHRIFT: Niemand meene, dat ik in het bovenstaande zelfs maar n flauwe reflectie heb kunnen geven van het groote licht, dat van „Aurora Leigh" uitstraalt. Dit is geen boek om in twee, drie kolommen in zijn ge heel te behandelen; het moet ons vergezellen als 'n vriend, die niet van ons wijkt, die ons telkens weer iets schooners en beters en wijzers mededeelt, aan wien wij denken, ook al is hij van ons weggegaan. Dit boek is mij 'n vader en moeder van liefde, een vriend vol eerlijke genegenheid, een leermeester vol toewijding ge worden. Wie het leest met aandacht, met begeerte zich te laten onderwijzen, die zal als Johannes zijn Patmos betreden, en de Openbaring zal niet uitblijven; die zal als Romney zich naar 't Oosten wenden, waar, veraf en flauw, Langs t tintiend luchtruimverder dan der heuvlen Aandachtige kring, in jaspis klaar als glas De fondamenten worden neergelegd Van den ophanden zijnden nieuwen Dag, Die uit de heemlen God ter eer gaat rijzen." Dan zal ook hij zien, wat Romney's zielsoog zag Eerst jaspis, dan saffier, dan chalchédon En t laatst 'n amethyst." Een nieuwe hemel en 'n nieuwe aarde, „waar oeen macht meer zijn zal." (Zie Openbaring XXI) h: d. h. Uitspraak 26 September 1907. S. K., Burgervlotbrug, Visschery-Overtr., f5 of 2 d. J. v. Z., Nieuwe Niedorp, Art. 461 W. v. Str., f2 of 2 d. G. d. G., Nieuwe Ni dorp, Art. 461 W. v. Str., f 2 of 2 d. K. K., St. Maartensbrug, Art. 453 W. v. Str., f3 of 2 d. S. S., Harenkarspel, Visschery-Overtr., f 1 of 1 d G. B., Warmenhuizen, Art. 453 W. v. Str., f 4 of 2 d. P. G., Warmenhuizen, Art. 453 W. v. Str., f 2 of 1 d. C. W., Schagen, Art. 463 W. v. Str., f 1 of 1 d. P. v. B Zype, Art. 458 W. v. Str., f 2 of 2 d. W. P., St. Maar ten, Prov.-Regiem., 3 Xf 0.50 of 1 d. voor elke boete. N. P., Warmenhuizen, Motor-Regiem., f 2 of 1 d J. K., Warmenhuizen, Motor Regiem., f 2 of 1 d. F. K Anna Paulowna, Motor-Regiem., f 1 of 1 d. P. D., St.' Maar tensbrug, Motor-Regiem., 11 of 1 d. R B., St. Maartens- vlotbrug, Jachtwetovertr., vrijgesproken. D. S., Oudkar spel, Politieovertr., vrijgesproken. E. d. R., Anna Pau lowna, Leerplichtwet, f 8 of 8 d. A. B. T., 't Zand, Pro- vinc.-Reglem., 2 X f 1 of 1 d. voor elke boete. T. IJ., Dirkshorn, Drankwet, lo hechtenis 2 d.,2e hechtenis 1 d. U. F., Eenigenburg, Pol.-Ovortr., f 2 of 1 d. G. D., zonder bekende woonplaats, Art. 453 W. v. Str., 2 hecht, ieder 2 d. J. W., Harenkarspel, Kalverdyk, Art. 458 W. v. Str., f2 of 3d. J. S., Anna Paulowna, Motor-Regiem., f 1 of 1 d. J. B., St. Maartensvlotbrug, Jachtw.-Overtr., 2 X f 10 of 5 d. voor elke boete. C. H., Zype, Jachtw.- Overtr., f 5 of 3 d. J. M., Zype, Jachtw.-Overtr., 2 X f 4 of 2 d. voor elke boete. P. S., Zype, Jachtw.-Overtr., 2 X f 5 of 2 dagen voor elke boete. D. S., St. Maarten, Prov.-Reglem., f 1 of 1 d. J. T., Zype, Prov.-Reglem., 3 X f2 of 1 d. voor elke boete. A. S., Scliagen, Prov.-Re glem., f 1 of 1 d. C. v. E., Anna Paulowna, Overtr. Art. 426 W. v. Str., 2 hecht, ieder 2 d. -<o

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 10