AmsterüafflscliB Brieven.
Kantongerecht Scliagen.
zynen lokale, „mea culpa" te zeggen, zooals de licht
zinnige, adellijke jonker in Jhr. Van Riemsdyk's drama
deed; neen, had zijn ouwe heer er hem eens over ge
gispt, hoogstens zou Dries zich tot 'n„flauw gezanik....
pa1' hebbon bepaald. Maar Broere was 't geduvel „loof"
en toen hij bij zijn bezoek aan 't druk bezochte lokaal
Driesje niet thuis vond, liet hij hem doodeenvoudig bij
zijn kadevverk vandaan halen, om zich thuis ereis
eventjes te verantwoorden. Dat ging niet zoo heel best
voor onzen kroegbaas, want de rijksveldwachter had van
uit een zekere plaats meermalen met zekerheid gezien,
dat er getapt werd uit flesschen, die vliegensvlug van
boven naar onder werden afgegeven, om daarna schielijk
weer naar den zolder te worden geretourneerd, welke
handelwijze bjj onzen politieman groote achterdocht
wekte ten opzichte van den inhoud daarvan.
Burgemeester en Wethouders van Bovenkarspel ver
gezelden hem en waren er getuigen van, dat Broere bij
de spoedig ingestelde huiszoeking eenige kruiken en
flesschen met heerlijken cognac, jenever en brandewijn
in handen vielen.
Rooker mocht tegenspartelen zoo veel hij wilde en
halsstarrig ontkennen dat hy van die spulletjes tapte, die
hjj slechts voor eigen gebruik er op nahield,
(de cognac, jenever, etc. n.1.) Broere maakte heel
netjes verbaal op van zijne bevindingen, liet de gevon
den en in beslag genomen kruiken en flesschen als
stukken van overtuiging dienen enDries moest
voor den Hoorschen kantonrechter worden gesleept, die
hem tot f 25 boete, subs. 10 dagen hechtenis veroordeelde.
Dries, óók niet mis, ging deftig in hooger beroep
by de „groote rechtbank".
Hij weet nu de tegen hem gerezen verdenking voor
een goed deel aan eene booze buurvrouw, die een
geweldigen hekel aan hem heeft.
Maar 't werd voor den beklaagde er niet beter op,
toen de rijksveldwachter nog wist te vortellen dat op
zekeren feestavond deze bierhuishouder heel leuk zoo en
passant een liter jenever van een naburigen kastelein
had gehaald.
De O. v. J. was dan ook wat de bewijslevering betreft,
tevreden en vond de straf, te Hoorn gevorderd, niet te
hoog. Met vernietiging van het vonnis in eersten aan
leg stelde Z.E.G. voor, den beklaagde opnieuw f25 boete
of 10 dagen hechtenis te vereeren.
Nog één.
Een tijd-, lot-, ramp- en dorpsgenoot van onzen
Dries, de 29-jarige Piet Deen, was in hetzelfde net
vastgeraakt. Hij is landbouwer en bierhuishouder te
Bovenkarspel en daar hy ook alleen maa,r verlof heeft,
net als Dries, was hij er ook leelyk by, toen er een
paar kruiken, de een met jenever, de andere met brande
wijn gevuld, alsmede een volle flesch jenever by hem
werden in beslag genomen.
Broere was ook al weer de man, die 'm dat „lapte",
wel wetende, dat ook in dit lokaal meermalen sterke
drank werd getapt.
Deen wist echter zjjn smoesje beter te maken dan
Dries en beweerde, |dat hij wel 12 kermisgasten moest
ontvangen.
En daarvoor moest toch „'n slokje" wezen, dat vol
gens aloud gebruik onder 't genot van wat harmonica-
muziek moest worden genuttigd. Dat verhaaltje had
Petrus zóó meesterlijk b{j mekaar geprakkezeerd en
wist hy zoo echt geloofwaardig op te disschen, dat de
Hoornsche Kantonrechter, toen hy daar moest verschij
nen, hem waarachtig vrijsprak.
Niemand blyder dan onze goeie Pieter, dat begrijp je,
maar onze waard had buiten den waard gerekend,
in deze den Ambtenaar van 't Openbaar Ministerie, die
in hooger beroep ging.
Tengevolge van deze wending van zyn aanvankelijk
zoo gunstig lot, was 't jeugdige kasteleintje vandaag
weer netjes op ty'd present om de voor hem gereser
veerde plaats in te nemen.
En nu mocht onze vriend oreeren over zyn dozijn
kermisgasten zooveel hy wilde hier baatte hem dat
bitter weinig. Jan Broere hield staande, dat Deen een
huis bewoont, waarin geen vijf menschen zouden kun
nen wonenen dan 12 kermisgasten....
De O. v. J. haalde nog aan, dat iemand hem had ver
teld, dat Rooker, van Deen's vrijspraak hoorende, ge
zegd heeft, dat het hem erg spy't, óók niet zoo'n smoesje
van een aantal kermisgasten te hebben bedachtdan
was hy ook vrijgesproken geworden!
Tot Dries' troost zy' echter ten slotte gemeld, dat de
heer Officier ook tegen Deen f 25 boete, subs. 10 dagen
brommen eischte.
Hij verzette zich.
Beklaagde Piet Kok, een werkman uit Anna Paulow-
na, was absent.
Hy was den llden Augustus j.1., 's avonds zoowat
half acht, ontzaglijk vechtlustig. Zonder hoed en jas,
was hy juist in een geschikt tenue voor dergelijke lief
hebberijen en hy schold Jan en alleman dan ook uit
voor al wat leelyk was.
Dat kreeg de politie-agent D. A. v. d. Wedden van Den
Helder, waar 't tooneeltje werd afgespeeld, in de
gaten en die pakte hem, zonder veel omslag met den
onverkwikkelijken ruziezoeker te maken, in de lurven
om hem een goed plaatsje te bezorgen, wat voor de open
bare rust en orde zeker zeer gewen scht mocht heeten.
Kok stak bij deze gelegenheid echter zyn beenen tus-
schen die van zyn geleider, die daardoor op straat tui
melde, wat met zulk een groote menigte toeschouwers,
als hier op dit Heldersche standje waren afgekomen,
zeer zeker minder aardig was.
Daar hy zich verder zoo lang het transport duurde
zoo veel mogelijk verzette, waren er alle gronden, om
sinjeur wegens wederspannigheid op te kalken.
De agent bleef dan ook niet in gebreke hiermede en
de O. v. J., opmerkende, dat de Heldersche Kantonrech
ter Pietje wel voor openbare dronkenschap zal te gra
zen nemen, eischte met toepassing van art. 180 Wetb.
v. Strafr., wegens de aan denjdag gelegde wederspannig
heid f 8 boete subs. 8 dagen hechtenis.
Daar mocht Jaap niet baggeren.
Jacob de Haas van Enkhuizen was ook absent. Hy
had aldaar den 7den Augustus j.1. gebaggerd in water
van eene gracht, die met inbegrip van haar bagger toe
behoorde aan de gemeente Enkhuizen.
Hij had dus feitelijk bagger van die stad gestolen en
werd deswege verbaliseerd.
De O. v. J. vond, dat als elk najaar datzelfde liedje
weeromkwam, er dan wel eens hoogere straf mocht
worden toegepast. Voor deze maal zou Z.E.G nog eens
dezelfde portie eischen als van ouds, n.1. f5 boete of 3
dagen hechtenis.
Arie beleedigde de Politie.
De volgende beklaagde, de 25-jarige arbeider Arie
Schotten, die tevens aan het edele Jagersbedrijf doet en
te Wognum woont, alwaar hy ook het eerste levens
licht aanschouwde, was wél present. Op 10 Augustus
j.1. heeft hy, druk op de jacht zijnde onder de gemeente
Opmeer, den Spanbroeker rijksveldwachter E. Uittenbroek,
die hem vroeg,naar zijne vergunning om op 't land van
Stam en Bijman, waarop hij zich bevond te jagen,
brutaalweg beleedigd.
Had hij toen heel veel praatjes, thans trachtte hij
het feit te verbloemen en zyn groote woorden te loochenen.
De O. v. J. vond dat Schotten, die op genoemden
datum zooveel snaps had en nu met praatjes zyn ge
zwets trachtte te bemantelen, daarmede toonde, zelf
geen eerlijke en degelijke vent te zyn, iets wat hy
Uittenbroek had meenen te moeten verwijten. Met
zoo'n taktiek maakte Arie zyn zaak echter naar
'8 heeren Ofïicier's meening niet beter. Z.E.G. is ten slotte
zoo vrij om wegens de beleediging, den rijksveldwachter
aangedaan, f 12 boete subsidiair 12 dagen hechtenis to
eischen.
Mishandeling.
Zonder eenige aanleiding daarvoor te hebben, sloeg
de Hoornsche visschersknecht Kees Reus den 15den
Augustus te Hoorn, by gelegenheid van de kermis aldaar
den 23-jarigen Monnikendammer visscher Hendrik Tuib
zoo geweldig, dat deze, die zyn meisje, een aardige
dorpsgenoote van 'm, thans in Amsterdam dienende
en Haartje Tol geheeten, by zich had, van z'n eigen
zeivers viel.
'nGemeene streek, waarvoor de O. v. J. f14 boete
subs. 14 dagen hechtenis eischte,
Voit zoo'n portret.
Een dergelijke opschepper maakte het een paar dagen
later niet minder bont op de Hoornsche kermis. Hy
heet Willem Veldhuizen en is schippersknecht te
Amsterdam.
Toen de 41-jarige J. T. v. d. Woning als cafébediende
by den kastelein Wiggert Kapitein kwestie had met
een paar andere varensgezellen, was Willem, hoewel hij
er niets mee noodig had, zoo brutaal om v. d. Woning
een geweldigen schop tegen het onderlijf te geven, die
niet weinig pijn deed.
I Veldhuizen wendde nu dronkenschap voor, maar de
O. v. J. begreep drommels goed, dat dit maar 'n ge
legenheidspraatje was en eischte wegens de goploegde
mishandeling met toepassing van art. 300 Wetboek van
Strafr. f' 15 boete of tien dagen hechtenis.
De lotgevallen van Aaltje.
't Was er in 't anders zoo rustige Oudkarspel den
17den Augustus j.1. geweldig te uoeu. De 30 jarige huis
houdster Aaltje Blokdijk had van zekere vrouw Vet
gehoord, dat de landbouwer Dirk Slot iets t6n nadeele
van haar (Aaltje) had gezegd. Daar moest Aal meer van
weten, dat snap je wel en zy ging dan ook op gemelden
dag naar Slot om de waarheid te hoorenHij zelf was
niet thuis, maar moeder de vrouw wel en die kreeg
het al heel gauw aan den stok met het lieve Aaltje.
Ze scholden dan ook recht dapper zoodat de haren er
afstoven, toen Slot zelf van 't melkhalen thuis kwam
en deze, een driftig huisvader, was dat standje onmid
dellijk „loof". Hy vroeg op hoogen toon wat „hier te
doen was Er moest heelemaal geen drukte zijn en
anders moest Aal er uit of hy zou er haar uit smijten!
Daar was geen woord Fransch by en ze begreep hem
dan ook best, maar Dirk, zyn drift niet meester gaf
haar 'n opstopper en werkte haar de gang uit naar
buiten. Vort er mee't Is ook wat moois, dan moet
je thuis komen en dan moet er zoo maar zoo'n „vrouw-
mensch" in je huis staan te scheldenverontschuldigde
Dirk zich nu.
Zekere Jan Hofland, die in een naburige sloot aan
het baggeren was, had het standje gezien en moest als
getuige dienen, toen Aaltje de ondergane mishandeling
aan gaf. De O. v. J. achtte het bewijs voldoende gele
verd, doch gaf toe, dat er wel eenige aanleiding voor
glot's drift had bestaan. Echter had hjj die moeten
^dwingen. De eisch was f 7 boete of 7 dagen hecht
Alweer een.
Andries Blom, een schippersknecht van Broek op
Langendyk, had zich aldaar op dienzelfden Augustusdag
zonder aanleiding schuldig gemaakt aan mishandeling,
door zekeren Simon Biersteker te slaan.
Andries staat slecht bekend, was heden absent en
werd met het oog op zijne ongunstige antecedentendoor
den heer Officier opgeknapt met een eisch tot gevange
nisstraf en wel voor den ty'd van 10 dagen.
Uoornsche hondjes.
Een drietal hondenzaakjes tegen Jan Groes, Piet Schot
ten en Kees Spitsbergen, allen uit Hoorn, vormden het
slot der zitting. Tegen Groes werd f 6 boete geëischt,
wegens overtreding der Hoornsche hondenbelasting en
tegen de beide anderen elk f 5, elk der drie boetendoor
1 dag hechtenis te vervangen.
Over 8 dagen uitspraken.
CVIII
„AURORA LEIGU."
Laat mij eindelijk misschien wel ten koste van meer
actueel nieuws |eens voldoen aan 'n belofte, lang gele
den en telkens weer door mij gedaan, om U iets te
schrijven over het boek, waaruit ik nog al eens iets ci
teerde, en waarvan ik wel wenschte, dat iedereen het
van buiten kende, n.1. „Aurora L e i g h."
Er ligt voor hen, die het boek kennen, een zekere
betoovering in dezen naam. Het is ofschoon alleen
maar de titel ivan 'n boek voor hen, die het lazen en
in zich opnamen, iets geworden, dat moeilijk meer van
eigen leven te scheiden is, een min of meer ongeziene
andere persoonlijkheid in hen, 'n wijzere en 'n betere,
die het betere boven het goede en het beste boven
het betere leerde kiezen. Het is de hoogere idee, die van
het boek uitgaat, en waaraan men zich niet onttrekken
kan en niet onttrekken w i 1, omdat de lezer tot zich
voelt ingaan 'n waarheid, die hem, vóór de lezing
ervan, vreemd was. Wie eenmaal aan dit boek begon
met de begeerte zijn gevoel voor schoonheid te ont
wikkelen of ldesnoods zonder die begeerte die voel
de al lezende, zijn liefde groeien en zijn begeerte toene
men. Die leest en herleest het en voelt bij het maken van
balans, dat zijn geest door zulk lezen veel gewonnen
heeft. Reeds meer dan twintig jaren is dit boek mijn
trouwe metgezel van de eene woonplaats naar de an
dere en sedert al dien tijd is mijn literaire liefde ver
deeld tusschen Ilias, Bijbel, Shakespeare enAurora
Leigh.
Misschien zijn er menschen, die mij zullen beschul
digen van overdrijving, maar dan zal ik weten, dat
zij het boek nooit gelezen hebben. Ik kan, om 'n
vergelijk te maken, geen mindere titels noemen, en het
verheugt mij voor het boek, dat ik in mijn waardeering
niet alleen sta, maar mij beroepen kan op 'n vrouw,
wier roem als schrijfster groot is. George Eliot, de
auteur van „Adam Bede", schreef eens aan Miss Sa-
rah Hennell: „We are reading „Aurora Leigh" for the
third time with more enjoyment than ever. I know no
book, that gives (n1e a ideeper sense of communion with
a large as well as beautiful mind."
En omdat ik dezelfde ervaring heb als George Eliot,
gevoel ik mij verplicht deze waarheid door te geven
als brood
Aan 't avondmaal geproefd en voortgereikt,
Geen oogenblik bewaard, als hadden wij
Geen recht daartoe
De schrijfster, Elisabeth Barrett Browning, die met
Saloma weet, dat er aan het schrijven van veel boe
ken geen einde is: ,,Of writing many books there
is no end" en die veel geschreven heeft „in prose
and verse" voor anderen, heeft dit boek geschre
ven voor zichzelve. De menschen noemen haar nog
jong, maa rhare groote ervaring getuigt, dat zij dil
niet meer is.
„Niet zoover ben ik landwaarts-in gereisd,
Of 'k hoor nog ruischen gindsche Gneindigheid,
Waartegen in zijn slaap de zuigling lacht."
Zij had hare moeder,
Geknakt door de eerste vreugd van moeder worden,
En bezweken door 'tgenot van moeder zijn,"
nooit gekend. Dit rekent zij zich de grootste schade
in haar leven; zij tvoelt zich „zoekend lam" en „rustloos
ionge vogel, die iets mist, maar zelf niet weet waarom
hij 't koud heeft."
Had langer op mijn mond haar kus gedrukt
Misschien had die de onrustige ademhaling
Gestildverbroederd en verzoend mijn ziel
Met 't nieuw bestaan."
„Ik werd geboren om mijn vader droever
Te maken en mijzelf niet over blij."
Er is een tekort in haar leven, dat zelfs haar vader,
hoe goed deze ook wezen mocht, niet vergoeden kon.
Eenvoudig, maar onvergelijkelijk schoon wordt dit ge
voelen weergegeven
„Een vrouw alleen weet kinderen op te voeden;
Zij heeft een lieven, teedren, dartlen slag
Van linten strikken, schoentjes passen, zin
In jok te kuseen, onzin saam te flansen
Uit zoete woordjes, kleinigheén, 't is waar,
Maar die voor t leven tandkoralen zijn
Zij leeren 't kind der liefde heil'gen ernst
In aardig spelonthutsen 't niet te vroeg,
Maar laten eerst de godsvlam zien der liefde,
Als in een rozenhaag, waar zy geen bloem,
Geen enkle zengt, 't Neemt liefde waar en wordt
Vertrouwd er mee. Uit goed doen moeders ons.
Wel hebben vaders ik voelde 't in den mijne
Niet minder lief, maar toch met zwaarder hoofd."
In wonderschoone woorden en beelden door M.
van Walcheren (Van der Feen) even schoon vertaald
vertelt zij verder van hare jeugd, die veel bewogen
was, totdat zij komt aan den tijd van vrouw-zijn en
dan gevoelt, dat zij in weerwil van haar roem als
schrijfster, bij andere vrouwen vergeleken, veel onlbc-
ren moet.
'kZou nu misschien
Een vrouw als andren zyn, niet zoo verlaten,
Niet zoo bekend, een vrouw gelukkiger
En mooglijk beter, laag en wijs gehouden
Boor poez'le kinderarmpjes om mijn hals.
Door zulke vrucht bezivaard, buigt, ach zoo fier,
De wingerd neer. De palmboom staat rechtop,
Maar in een koninkrijk van zand."
Kunt ge u 'n meer aandoenlijke klacht denken, waar
uit grooter liefde voor kinderen spreken zou? Dat zij
niet trouwde, was, omdat zij volle waardeering eischte
voor wal zij gafhart voor hart en leven voor leven.
Wordt ieder man, die liefde ons noemt in 't leven,
Een macht daardoor Is echte liefde ons 't beste
Zoozeer, dat wat ons haar vorm doet zien,
't Beste is na haar
Zij kon op het voorstel van haren neef Romney niet
ingaan, omdat daaraan te zeer het diep gevoel, ide
waarachtige ziele-overgave ontbrak, die zij voor een
huwelijk noodig achtte.
Heeft hij mij gevraagd?
Mij dacht, hij bukte zich alleen
Om me op te rapen voor een zeker doel,
Waarom hij iets, dat vrouw heet, kan gebruiken.
Gevraagd heeft hij mij niet."
Maar daarom weet zij wel wat liefde is; dit zal zij
straks bewijzen tegenover haar vriendin Marian, nadat
deze op haren bruiloftsdag half Sint Giles en half Sint
James in baai ten goudlaken heeft laten wachten, zooals
zij 't ook haren bruidegom liet. Zij reist half het con
tinent af en alle holen en gaten van Parijs en Londen
door, om ,,'t verdoolde lam" aan Romney. weer te
brengen. Zij wijdt zich geheel aan anderen en vergeet
daardoor zichzelf geheel.
Misschien
Is liefde dit, dat men de hand te vol
Tot geven heeft om zelf een gift te vragen.
Zóó liefheeft, dat dier liefde zuivre cirkel
Insluit van zelf, dat men ook liefde ontvangt."
Zij kent haar taak en roeping. Als schrijfster weet
zij, dat zij 'n hoogen plicht te vervullen heeft.
Wij staan hier, voor zoover wij kunstenaars zijn,
Geroepen tot getuigen, hoe Gods werk
Voleindigd, feilloos en ondeelbaar is
Hoe geen natuurlijk bloempje op aarde groeit,
Of 't onderstelt een ideale bloem
Aan geesteszij."
Dit ideale in klank en kleur der ziel te doen ver
staan, die er ontvankelijk voor is, is des kunstenaars,
des dichters, hóór streven. Maar alle pogen is in zijn
uiting zwak, want
„Meer dan beseft wordt, wordt gevoeld, en meer
Dan woorden zeggen kunnen, wordt beseft.
Zóó hoog haar brandhout staap'len kan geen Kunst,
Of hooger uit slaat Liefde's vlammentong".
Niettemin zet zij haren arbeid voorthaar geest duldt
niet, dat zij rust en stil zit. Want
vreest men God,
Zoo vreest men stil te zitten."
Wij hebben slechts te arbeiden, zonder te weten wat
de resultaten daarvan eens zullen zijn, zoodat wij el-
ken dag te leeren hebbenalles, zonder te weten
of wij het ooit behoeven zullen.
Zou de Hemel anders zijn,
Dan werken van den uitslag meer gewis
Laat ons
Tevreden zijn bij 't werk, te mogen doen
Zooveel wij kunnen, niet hooghartig klagen,
Omdat dit weinig is. Een goede speld
Wordt, naar men zegt, gewrocht door zeven man;
Gerust ziet wie de kop maakt van de punt,
En wie de punt maakt weer van 't voegen af;
En als een man riep„ik verlang een speld
En maak haar daadlijk, kop en punt"zoo ware
Zijn wijsheid de verlangde speld niet waard.
Een speld door zeven man, niet één te veel
Een zevental geslachten voor de wereld
Misschien, aleer we een haar verbeetring zien,
Haar scheuren iets gelapt."
„Het Sociale Vraagstuk" is in het „Achtste Boek",
waaruit ik mijn laatste aanhaling schreef, het groote
thema. Romney, de groote menschenvriend. de idealist
is a|an 't (woord
Op mijn nagel is 't patroon,
Waar ik de wereld naar versnijden zal."
Ofschoon
Het kwade uitroeien en den vrijen wil
Geen afbreuk doen een moeilijk vraagstuk is,
Voor God tenminste-
Zacht wat, vriend,
Zoo viel zij in, 'k heb eens een neef gehad,
(Zy bedoelt hemzelf)
Dien ik hoog eerde. Als die te veel omving,
Dan was 't uit reddingsdrang, nooit eerbejag."
Aurora zoekt alleen, als medewerkster „onder Chris
tus' kleinen," naar het hoogste en het beste. Zij zoekt
het in Kunst, in Waarheid, in Liefde, en verwijt ons,
zichzelve in de eerste plaats, dat wij te veel praten en te
weinig volbrengen. „Wij moeten stiller werken," zoo
zucht zij, „anders zullen wij falen in 't sterven, zooals
wij in het leven faalden." Werk en doe goed, acht niets
te weten 'of te doen gering.
God!
Elk muschje. van twee penningskes de vijf,
Bedenkt Hij, en als God zelfs niet te groot
Voor kleine zorgen is, zou 't schepsel 'tzijn,
Dat tot Hem ging
Niets, niets is klein, herhaal ik, inderdaad
Geen bijgegons, in leliekelk gesmoord,
Of cirkelgang der sterren spreekt daarin;
Geen schelpje of 't toont der sferen ronding aan,
Geen vinkje of 'twekt gedachte aan cherubin,
En (zie mijn blanke, blauwgeaarde pols)
Hoe in dit zwakke tikje onrustig bloed
De sterke deining van een heft ge ziel
Haar weerslag vindtDe aarde is des hemels vol
God brandt in iedre struik, maar slechts wie ziet,
Ontbindt den schoenriem."
Niets wordt dan ook door haar gering geacht, voor haar,
de Zieneres, is het in waarheid, |dat „God brandt in iedere
struik," Gods adem leeft in iédren mensch, Zijn stem
spreekt in elke (omstandigheid, Zijn eisch tot helpen komt
tot ons in elk behoefte.
„God komt een hand te kort
Op 't oogenblik; misschien wil Lucy drinken.
Mij mogen andren missen, nooit mijn God".
Dit werken is haar levensvreugd en levenswijding,
haar leven zelf geworden. Haar geloof is niet, als „me
nige geloofsleer, wóór geworden door het vele herhalen
en het vele nazeggen", maar haar geloof is „een
vaste grond der dingen, die men hoopt en 'n bewijs
van datgene, wat men niet ziet."
Of wij al falen, gij -
En ik en tal van werkers even zwak
God kan niet falen. Hij werkt boven ons
Wat Hij niet door ons werken kan".
Dit is haar steun, dien zij ook haren neef Romney
toespreekt, dien zij beklaagt, om wat hij leed, zoowel
om zichzelven als om de inenschheid. Want voor al
les wat hij deed en offerde, heeft hij geen ander loon
ontvangen dan smaad en verachting. Voor den zuivren
wijn, dien Christus op de bruiloft schonk, heeft Hij
'n spons met gal terug gekregen, toen zijn ure sloeg.
Had Romney iets anders verwacht? Iets beters? Meent
iemand, die dooi zelfverloochening en zelfvergctcn zijn
pad koos, dat hij op Golgotha zal overhouden? Ja, een
kroon van doornen en de hoofdschudding dei" voor
bijgangers, en pijn en 'n doodsbenauwd „Eli, Eli lama
sabachtanimaar verder Ja toch,nog wel iets
maar dil kunnen de menschen niet begrijpen.
Heeft Romney het begrepen? Hij is een Leigh, even
goed als Aurora, dat wil in Aurora's taal zeggen: „een
karakter." Vraag! hij loon? Geen ander, dan wat hij
ontving, dan wat God hem uitbetaalde. Want bij 't af
scheid nemen getuigt hij
„Dat, als zich de hemel neigde,
De kansen nogmaals schudde en mij ze bood,
Ik zeggen zou: „Geen and'rel" Iknam mijn niet
Terug".
Dil is de groote levenswijsheid, die „Aurora Leigh"
ons predikttoewijdingen berusting, werken
en wachten, liefhebben en vergeven. Dit
boek is als 'n voorbereidende Johannes de overweldi
gende prediking van Maeterlinck vooruilgeloopen, om
ons Voor te bereiden op het groote licht, dat door
dezen olnlsloken zou worden. Zijn „W ij s h e i <1 e n
Levenslot" is de hooge banier, die wij nu Ie vol
gen hebben, totdat 'n weer hoogere banier de zijne in
de schaduw stellen zal. AVant naar zijn eigen woord „is
de Wijsheid nooit voldaan, en zoekt geheel alleen naar
steeds hoogere Wijsheid." Waar zouden de grenzen zijn
van het goddelijk denken, dat Wijsheid is?
Ik moet bij het schrijven van dit opstel over „Aurora
Leigh" bedenken, dat mij een beperkte ruimte is toe
gestaan; want deed ik dit niet, dan zou ik voortgaan
van elke bladzijde eenige regels af te schrijven, die
ons dwingen na te denken over wat in ons 'en rond
om ons voorvalt. Dit boek is een andere „Psalm of
Life," meer aangrijpend dan die van Longfellow, een
langere „Bergrede," met haar „Zaligsprekingen" en
haar „Wee u's"; een boek. geschreven door 'n mensch,
die ihleldere oogen had, „omdat er zooveel door was
geweend." Waarachtige wijsheid! Hebt ge ooit 'n
mensch ontmoet, die niet door lijden tot de heerlijkheid
der Wijsheid was ingegaan? Lijden en Goedheid en
Wijsheid zijn elkaar verwant als kinderen van eenzelfden
vader. Wie wijs wil worden aanvaarde het lijden, ga
gewillig zijn Gethsémané binnen, drage gewillig zijn
kruis, bestijge gewillig zijn Golgotha. Daar woont de
Wijsheid, die Goedheid isdaar woont de Goedheid,
die Wijsheid heet en Liefde zijn wil.
Zoo is dit sublieme boek geschreven, door Mevrouw
Barrett Browning, door 'n mensch,
Gods beeld,
Geschapen uit een handvol aarde,
Geminachte aarde, zoo geurig en zoo friscli,
Ik zag in haar den adem Gods voorbij,
Die 't neusgat heilig zwelt, ja, de adem Gods,
Die Liefde is.
Kunst is veel, maar Liefde is meer.
Veel zijt ge, o Kunst, m ij n Kunst, maar Liefde is meer
Kunst is des hemels zinnebeeld, maar Liefde
Is de Hemel zélf. Liefde is God."
Dit is de slotsom, waartoe de schrijfster komt .in
haar romantisch-wijsgeerig boek, dat niet zoo ter loops
gelezen kan worden. Men leze het eens of tweemaal,
en als men het voor den derden keer leest, dan zal men
instemmen met het oordeel van George Eliot: „Wij
lezen nu „Aurora Leigh" voor den d er d e n
keer met meer genoegen dan ooit. Ik weet
geen boek, dat mij een dieper gevoel van
gemeenschap geeft, mctcenevcnzee.r r.u.i.m
als schoon verstand."
De vertaalster zegt in hare „Inleiding tot den her-
zienen druk evenals de eerste uitgegeven bij P.
N. van Kampen en Zoon te Amsterdam „De nieuwe
eeuw is aangebroken met een geslacht, dal even zich
voelt huiverig worden bij het koude licht van zijn in
tellectualisme, hongerig bij den overvollen disch zijner
kennis, dorstig bij de kwistig parelende fonteinen zij
ner kunst, 't Is alsof het weifelt en om zich ziet bij
de wegwijzers naar geluksverhooging, uitsluitend in stof-
felijken bodem geplant, 't is of zielen ontvankelijker
zijn geworden om wat „ziel" is te verstaan."
Dat deze woorden waarheid bevatten, durven en mo
gen wij Goddank erkennen, en daarom zijn wij dei-
vertaalster dubbel dankbaar. Daarom wenschen wij dit
boek een plaats toe in iedere woning, een plaats ook
in ieders waardeering en iedex-s hart.
H. d. H.
NASCHRIFT:
Niemand meene, dat ik in het bovenstaande zelfs
maar n flauwe reflectie heb kunnen geven van het
groote licht, dat van „Aurora Leigh" uitstraalt. Dit
is geen boek om in twee, drie kolommen in zijn ge
heel te behandelen; het moet ons vergezellen als 'n
vriend, die niet van ons wijkt, die ons telkens weer
iets schooners en beters en wijzers mededeelt, aan wien
wij denken, ook al is hij van ons weggegaan. Dit boek
is mij 'n vader en moeder van liefde, een vriend vol
eerlijke genegenheid, een leermeester vol toewijding ge
worden. Wie het leest met aandacht, met begeerte zich
te laten onderwijzen, die zal als Johannes zijn Patmos
betreden, en de Openbaring zal niet uitblijven; die zal
als Romney zich naar 't Oosten wenden,
waar, veraf en flauw,
Langs t tintiend luchtruimverder dan der heuvlen
Aandachtige kring, in jaspis klaar als glas
De fondamenten worden neergelegd
Van den ophanden zijnden nieuwen Dag,
Die uit de heemlen God ter eer gaat rijzen."
Dan zal ook hij zien, wat Romney's zielsoog zag
Eerst jaspis, dan saffier, dan chalchédon
En t laatst 'n amethyst."
Een nieuwe hemel en 'n nieuwe aarde, „waar oeen
macht meer zijn zal." (Zie Openbaring XXI)
h: d. h.
Uitspraak 26 September 1907.
S. K., Burgervlotbrug, Visschery-Overtr., f5 of 2 d.
J. v. Z., Nieuwe Niedorp, Art. 461 W. v. Str., f2 of 2 d.
G. d. G., Nieuwe Ni dorp, Art. 461 W. v. Str., f 2 of 2
d. K. K., St. Maartensbrug, Art. 453 W. v. Str., f3 of 2
d. S. S., Harenkarspel, Visschery-Overtr., f 1 of 1 d G.
B., Warmenhuizen, Art. 453 W. v. Str., f 4 of 2 d. P.
G., Warmenhuizen, Art. 453 W. v. Str., f 2 of 1 d. C.
W., Schagen, Art. 463 W. v. Str., f 1 of 1 d. P. v. B
Zype, Art. 458 W. v. Str., f 2 of 2 d. W. P., St. Maar
ten, Prov.-Regiem., 3 Xf 0.50 of 1 d. voor elke boete. N.
P., Warmenhuizen, Motor-Regiem., f 2 of 1 d J. K.,
Warmenhuizen, Motor Regiem., f 2 of 1 d. F. K Anna
Paulowna, Motor-Regiem., f 1 of 1 d. P. D., St.' Maar
tensbrug, Motor-Regiem., 11 of 1 d. R B., St. Maartens-
vlotbrug, Jachtwetovertr., vrijgesproken. D. S., Oudkar
spel, Politieovertr., vrijgesproken. E. d. R., Anna Pau
lowna, Leerplichtwet, f 8 of 8 d. A. B. T., 't Zand, Pro-
vinc.-Reglem., 2 X f 1 of 1 d. voor elke boete. T. IJ.,
Dirkshorn, Drankwet, lo hechtenis 2 d.,2e hechtenis 1
d. U. F., Eenigenburg, Pol.-Ovortr., f 2 of 1 d. G. D.,
zonder bekende woonplaats, Art. 453 W. v. Str., 2 hecht,
ieder 2 d. J. W., Harenkarspel, Kalverdyk, Art. 458 W.
v. Str., f2 of 3d. J. S., Anna Paulowna, Motor-Regiem.,
f 1 of 1 d. J. B., St. Maartensvlotbrug, Jachtw.-Overtr.,
2 X f 10 of 5 d. voor elke boete. C. H., Zype, Jachtw.-
Overtr., f 5 of 3 d. J. M., Zype, Jachtw.-Overtr., 2 X f 4
of 2 d. voor elke boete. P. S., Zype, Jachtw.-Overtr.,
2 X f 5 of 2 dagen voor elke boete. D. S., St. Maarten,
Prov.-Reglem., f 1 of 1 d. J. T., Zype, Prov.-Reglem.,
3 X f2 of 1 d. voor elke boete. A. S., Scliagen, Prov.-Re
glem., f 1 of 1 d. C. v. E., Anna Paulowna, Overtr. Art.
426 W. v. Str., 2 hecht, ieder 2 d.
-<o