KLIMOP.
Ecue Vergissing.
Zondag 29 Sept. 1907.
5te Jaargang. No. 4295.
TWEEDE BLAD.
"Tn gezonden.
Mond- en klauwzeer.
Binnenlandsck Nieuws.
mTAn wimtmr
(O)—
„Neen, hij heeft mij niet meer lief!" klaagde Lady
Mary.
De oude gravin, hare moeder, keek op met een ver
legen glimlach op haar nog sehoone gelaat.
„Ben je daar zoo zeker van, kind?" vroeg zij.
„O ja! Volkomen zeker, moeder."
„Kindlief, wanneer eene vrouw aarzelt, dan beweert
zij altoos dat zij volkomen zeker is. Je bent nu twee
jaar getrouwd geweest. Tusschen het eerste en het der
de jaar betwijfelen zelfs de gelukkigste paren elkanders
standvastigheid. Alle vrouwen denken soms wel eens
dat hare mannen haar niet langer liefhebben. Sommigen
gelooven het. En vele
„Weten 't" zeide Lady Mary.
„En vergissen zich toch."
De dochter rees op.
„U bent altijd een optimisle geweest, moedertje," zei-
de zij, met goedig ongeduld. „U denkt dat iedereen zoo
goed is, als u zelf bent."
„Maar, natuurlijk, kind als je zeker bent, dan
ben je zeker, en dan valt er niets meer tegen in te
brengen."
Lady Mary boog zich over den rug van haar moe-
der's stoel en drukte een kus op haar blanke voorhoofd.
„Neen, e rvalt niets tegen in te brengen," zeide zij.
„ik ben zeker omdat ik zeker ben. Ik kan er geen
reden voor geven. Ik weet het enkel omdat ik (het
voel. George is zoo voorkomend en hoffelijk als oóil
hij is de goedheid zelf. Maar hij houdt van mij niet
meer zoo veel, moeder, als hij placht te doen. Hij is
niet (meer dezelfde voor mij."
„Dat laat zich hooren. Maar hoe bedoel je dat eigen
lijk?"
„Wel, ik voel, dat hij zou kunnen leven zonder
mij. Ja, dat hij zonder mij zelfs volmaakt gelukkig
zou kunnen zijn."
„Natuurlijk kan hij dat. Mijn kind, wat verlang je
dan? Je bent te veeleischend. Verwachtte je
dan een man te hebben, die niet zonder jou zou kun
nen leven, zoo noodig?"
„Zoo noodig jaDilar komt het juist op pan,
moeder. Maar van noodzakelijkheid is hier geen sprake.
Ik zie hem Ihaast in het geheel niet meer. Ik weet niet
wat hij doet ik weet niet waar hij zijn avonden
doorbrengt. Ik Maar stilIk zal mij niet over mijn
man gaan beklagen. U moet alleen maar niet Hen-
ken, 'dat ik geen oogen in mijn hoofd heb en geen
reden heb voor hetgeen ik zegKomaan, nu moet
ik naar huis. Het loopt al hard naar etenstijd."
Lady Rothwell vatte hare dochters hand en hield ze
in de hare.
„Kindlief," zeide zij, „laat het wezen zooals het wil
maar overdrijf niet, en stel geen onmogelijke eischen.
Bedenk, je hebt geen engel getrouwd. Minnaars hebben
met engelen niets gemeen behalve misschien de
vleugels."
Lady Mary overpeinsde deze woorden van hare moe
der in haar brougham, terwijl zij terugreed naar Bry-
anston Square. Haar huwelijk met Sir George Tres-
ling, nu twee jaren geleden, was een huwelijk uit liefde
geweest. Het scheen in alle opzichten een huwelijk uit
een roman, een ideaal huwelijk, haast te goed voor deze
booze wereld. George Tresling, jong, knap, rijk en in
telligent, was inderdaad de ideale vrijer geweest, en
daarna ook de ideale echtgenoot. Cynische personen
zouden hebben kunnen beweren dat hij zijn vrouwtje
bedierf. Zóóveel stond vast, dat hij haar nog nooit
reden had gegeven tot tranen wat heel wat zeggen
wilde, in aanmerking genomen hoe verliefd zij op hem
was.
„Ik kan bij moeder niet met feiten aankomen,"
zoo peinsde Lady Mary. „En in werkelijkheid, als ik
er goed over denk, dan zijn er ook geen feiten. Maar
toch -vloei ik het. In de laatste zes maanden is er
iets in hem .anders geworden. Ik kan toch niet tegen
moeder zeggen: „Hier is een bewijs. Sedert zes maanden
noemt hij mij niet langer May, maar Mary!"
Thuis gekomen, spoedde zij zich naar boven naar hare
kleedkamer. Op weg daarheen moest zij voorbij een
klein zijkamertje, niet mee rdan een kabinetje, dat haar
man wel eens gebruikte om er te rooken. De deur
stond half open, en zij zag George aan een klein schrijf
bureau zitten, een van die nagemaakte antieke meubel
tjes, die tegenwoordig in geen welingericht huis mogen
ontbreken. Hij zat zoo druk te schrijven, dat hij haar
naderen over de met een zwaren looper belegde gang
zelfs niet opmerkte; en uit geheel zijne houding, tde
buiging van zijne schouders, de neiging van zijn hoofd,
de vliegende beweging van zijne pen ove rhet papier,
kon zij opmaken, dat hij zeer geagiteerd was, buitenge
woon zelfs hoewel hij te allen tijde niet vrij kon
genoemd worden van eene zekere nervositeit. Zij was
reeds vlak bij hem, vóór hij met een schok opkeek
en haar zag.
„Goede hemel, wat doe je mij schrikken, riep hij,
en meteen hield hij zijne hand over het papier vóór
zich en boog zich voorover, alsof hij bang was dat iemand
zou zien, wat hij geschreven had.
„Je doen schrikken? Waarom? Je behoeft toch
voor mij niet te schrikken?"
„Waar kom je vandaan?"
„Van mijne moeder, bij wie ik thee gedronken heb."
„Natuurlijk! Je bent altoos bij je moeder bijna.
Ik wou even
„Bijna!" herhaalde zij lachend. „Het is goed dat
jc dat er bijvoegt. Dat is een nuttig woordje. Het be
hoedt je voor overdrijvingen. Niet waar? Je wèet toch
heel goed, dat ik enkel naar mijn moeder loop wan
neer ik alleen thuis word gelaten."
Zij lachte nog eens, niet van harte, maar om zich
flink te houden.
„Nu nu," zeide hij, „het is maar heel goed, dat
je eene moeder hebt om naar toe te gaan. Wat zou
je anders met je zelf moeten beginnen, als ik eens
uit ben? Er is in 't familieleven geen nuttiger ele
ment, dan moeders, behalve wannee rzij zich ontwikke
len tot schoonmoedersGa je je nu kleeden voor
het diner? Ik wou even nog een briefje afschrij
ven
„George," zeide zij, aarzelend, alsof zij duizend ge
dachten wilde leggen in dat ééne woord „o, er
is nog tijd in 'overvloedIk ik wou je zeggen, dat ik
het natuurlijk niet zoo meende, toen ik je vanmorgen
verweet, dat je zoo weinig meer bij mij bent, en dat
je even gelukkig schijnt te zijn zonder mij. Maar toch"
hare stem beefde „toch heb ik zoo soms het ge
voel, dat je niet zoo veel meer van mij houdt als vroe
ger. En dat doe je toch wel, George niet waar?
Dat doe je toch wèl?"
Hij richtte zich op, met een heftige beweging, uit zijne
gebogen houding over de schrijftafel, als om zich te
bevrijden van eene ondragelijk geworden spanning.
„Ik zal je zoo aanstonds mijn antwoord geven pp
die vraag," riep hij met gekunstelde luchtigheid „en
ik zal trachten het zoo bevredigend mogelijk te ma
ken. Ik heb nu geen tijd. Maar, eerlijk gezegd, Mary
ik vind soms wel eens dat je moeilijk te voldoen
bent
Hij had de klep van de schrijftafel, die naar twee
kanten open ging en in het midden kon afgesloten 1
worden, dichtgeslagen. Nu draaide hij den sleutel om
en ging de trap op naar zijn kleedkamer.
Lady Mary bleef nog een paar minuten in gedachten
staan gedachten vol zelfverwijt Ja, het was
waar wat hare moeder had gezegd: dat zij veeleischend
was. Een man kan niet zijn leven slijten met kwis
pelstaartend aan te loopen achter zijne vrouw. Het
was werkelijk zot van haar, zich gegriefd te voelen
omdat hij haar nu Mary noemde, en niet langer May.
Zij zeide immers nu ook niet meer Georgie tegen hem,
zooals zij wel gedaan had in de eerste verliefde da
gen van hunne vrijage? Dat had hem zelfs toen
i maar half bevallen. Wel is waar noemde niemand
hem ooit „Georgie," terwijl daarentegen hare eigen
huisgenooten en ook hij zelf hétar altoos aangesproken
hadden met „May." Maar, hoe dit nu ook wezen
j mocht toch neen, eene eigenlijke grief had zij
tegen hem niet. Nog altijd bracht of zond hij
haar bloemen. Hij ging veel naar zijne
club vooral 's avonds. Maar dat deden immers alle
mannen. Het stond immers nu eenmaal vast, dat alle
mannen 's avonds naar hunne club gingen.
I Terwijl zij zich omwendde om het kleine kabinet
te verlaten, vol vergoelijking en berouw, viel haar oog
op een papier, dat door de gleuf onder de afgeslo
ten klep van het schrijfbureau uitstak. Het papier was
blijkbaar bij het wegbergen een weinig te ver gescho
ven, zoodat eene punt er van door de gleuf naar bui
ten gegleden was.
Voorzichtig vatte Lady Mary het aan. Zij had het
even goed naar binnen kunnen schuiven. Maar idit
deed zij niet. Zij trok het zachtjes geheel uit de gleuf
weg, natuurlijk met het plan om het aan haren man
terug te geven. Het bleek een velletje postpapier te
zijn, gedeeltelijk beschreven, in George's groote, ronde
hand. Lady Mary wilde het niet lezen. Maar daar
viel toevallig haar oog op haren eigen naam, inaar
zij meende, en nu werd toch de verzoeking te
sterk. Nu las zij het toch.
„May," las zij „wreede, aanbiddelijke May! Wat
heb je daar gezegd van scheiding? Wat, dat ik zou
kunnen leven zonder jou? Je weet toch dat ik
dat niet kan. En al kon ik het, dan zou ik het niet
willen. Is dit nu het loon voor al de toewijding, die
ik je bewezen heb? Niet dat ik mij daarop iwil
laten jvóórstaan maar
Hier was het schrijven afgebroken. De inkt was nog
nauwelijks droog.
Lady Mary stond met het papier in de hand.
Eene groote blijdschap schitterde in hare oogen. En
toen barstte zij eensklaps in tranen los.
„May! Wreede, aanbiddelijke May!"
Deze eigen woorden had hij neergeschreven, toen zij
hem op hot lijf gevallen was met hare verwijtingen
Geen wonder, dat hij in zijn rechtmatigen trots, ze
teruggehouden, ze ongesproken gelaten, ze voor het
oogenblik weggeborgen had... Wat zij dien morgen
tot hem had gezegd dat hij niet langer haar bij
zijn noodig scheen te hebben, dat hij zijn geluk elders
zocht deze onrechtvaardige beschuldigingen hadden
hem gewond tot in zijn hart. Zichzelf niet vertrou
wende om kalm te kunnen spreken, had hij eenige
woorden van liefde en teeder verwijt op het papier ge
bracht. En terwijl Juij hiermee bezig, nog vóór hij er mee
gereed was, had zij hem overrompeld en hare onge
gronde betichting tegen hem herhaald.
„Wreede, aanbiddelijke May!"
Nog altijd dus vond hij haar „aanbiddelijk." En te
vens 'vond hij haar „wreed." Met recht wel, ja
Zij stond de veelzeggende woorden aan te staren door
een nevel van geroerdheid, van extase en van -zelf
verwijt. Wreed was zij geweest wreed. Maar zij
wilde het goedmaken. Zij wilde
„Nog hier?" zeide haar man, op den drempel. Toen
sprong hij naar binnen, en zijne stem veranderde van
klank „Mijn God, Mary, wat heb je daar?"
Zij slak hem het onvoltooide briefje toe.
„Vergeef mij," stamelde zij, en de tranen rolden langs
hare w angen. „Liefste, vergeef mijZie, ik heb ie
briefje aan mij 'gevonden. Het was door de gleuf van ae
schrijftafel heengegleden. O, 'George, kan je het mij ver
geven, dat ik ooit aan je liefde getwijfeld heb?"
Hij aarzelde even :en zijne kleur verschoot van doods
bleek tot vlammend rood. Eindelijk zeide hij
„Praat geen onzin, Mary. Natuurlijk heb ik nooit ge
dacht, dut je aan mijn liefde twijfelde. Maar mannen
zijn andei's dan vrouwen. Ik ik het spreekt
toch vanzelf, dat ik je liefheb, Mary."
Zij deed een stap naar hem toe, en hij sloot haar in
zijne armen.
„Noem mij May," fluisterde zij, met haar hoofd op
zijnen schouder. „Noem mij May, zooals je vroeger al
tijd deedt, tot vijf of zes maanden geleden."
Voor de tweede maal schoot het bloed hem naar de
slapen.
„May!" zeide hij, haast teeder. „Dwaze, lieve May!"
„Niet wreed dus," murmelde zij, naar hem opkij
kend.
„Neen neen niet wreed," zeide hij, en hij kuste
haar.
„Maar 'En weer keek zij naar hem op, glim
lachend tusschen hare tranen.
„Maar herhaalde hij, onzeker, speurend.
„Een beetje toch een heel klein beetje aan
biddelijk?" vulde zij aan, schier onhoorbaar, ;enkel
blosjes en gchuchtere zaligheid.
„Héél aanbiddelijk," antwoordde hij haastig, en hij
kuste haar nogmaals en maakte zich zachtjes van haar
los„En ga nu gauw naar boven om je te klee
den."
Alleen gebleven, staarde George Tresling naar zijne
glimmende schoenen. Toen ging hij naar het schrijfbu
reau en maakte het langzaam open.
„Zoo zoo!" zeide hij bij zichzelf. „Zoo zoo!"
Enh ij zette zich neder en schreef het volgende
briefje, in de plaats van het andere, dat zijne vrouw
had meegenomen, innig gedrukt aan haar hart:
„Lieve May. Als je het zoo wilt, dan moet het
natuurlijk zoo wezen. Je kunt zelf het beste oordeei-
len over je eigen geluk, en voor niets ter wereld zou
ik je in den weg willen staan bij de plannen, die je
voor je toekomst wenscht te maken. Met leedwezen
dus zeg ik je vaarwel, je allen voorspoed toewenschend,
en blijf van harte, steeds George."
Dit briefje sloot hij in een couvert, dat hij adres
seerde aan „Miss May St. Clair, 8 Piccadilly Mansions,
W."en dit couvert sloot hij zorgvuldig in zijn por
tefeuille, om het later op de post te doen. Vervolgens ging
hij in den corridor, en wachtte daar tot zijne vrouw
beneden kwam.
„Wij moeten dit prullige schrijfbureautje toch eens
laten veranderen," zeide hij.
„Zouden we?" antwoordde Lady Mary, dartel. („Ik
vind het best zooals het is. Want ik heb het al mijn
geluk te danken."
Hii zweeg, terwijl hij haar den arm bood, en kuste
haar opgeheven gelaat.
„Zooals je wilt, zeide hij. „Alles, voortaan, zal vol
maakt wezen zooals jij wilt, liefste."
In de eerste dagen van September deed in verschei
dene dag- en weekbladen een bericht uit Baarn tde
rondte, als zou door een zekeren Daatselaar, te Baarn,
een serum tegen mond- en klauwzeer zijn uilgevonden,
waardoor hij de daarmede behandelde runderen onvat
baar maakte voor de genoemde ziekte.
Eenige dagen later plaatste ik in het N. v. d. D.
een nadere aanvulling van bedoeld bericht, hetwelk ook
door vele bladen is overgenomen. Ik heb mij toen be
paald tot opmerkingen over, doch niet tot een bestrij
ding van het geheime middel, omdat dit destijds alleen
kon geschieden op wetenschappelijke gronden, iets, dat
toch bij het groote publiek geen ingang vindt en wacht
te kalm den tijd af, waarop afdoende bewijzen geleverd
waren, hoeveel het middel waard was.
Die tijd is nu gekomen. De ziekte heeft zich in den
Eemnesserpolder snel uitgebreid; in den polder graas
den hier en daar koppels, door D. behandelde runde
ren, en zonder onderscheid zijn zoowel onvatbaar
gemaakte als andere runderen door mond- en
klauwzeer aangetast.
Een nauwkeurig onderzoek van door D. behandelde
runderen is door mij ingesteld; ook heb ik van zieke
behandelde koppels de eigenaren gesproken. (De na
men liggen bij mij voor belanghebbenden ter inzage).
Op grond van dit onderzoek is mij o.a. gebleken
le. Van een koppel van 9 runderen waarvan 1
reeds ziek, zijn de overige 8 door D. behandeld, doch
deze zijn alle zonder onderscheid ziek geworden.
De ziekte verliep gewoon, alsof er niets gebeurd was.
2e:. Koppel van 11 runderen, door D. behandeld,
ziek geworden; eerste ziektegeval 3 dagen na de be
handeling.
3e. Koppel van 11 runderen, door D. behandeld,
ziele geworden; eerste ziektegeval 5 dagen na de be
handeling.
4)e. Koppel van 9 runderen; de eigenaar had 5 la
ten behandelen, 4 niet, naar hij verklaarde als proef.
De behandelde zijn juist het eerst ziek geworden, acht
dagen na de behandeling.
5e. Koppel van 10 runderen, ook door D. behan
deld,-ziek geworden; eerste ziektegeval 14 dagen na de
behandeling.
Bovendien heb ik nog vele koppels gezien, waar
onder de ziekte voorkwam en waarbij de koeien het
litteeken van de behandeling nog vertoonden. De eige-
FEUILLETON.
Sardinisehe Dorps-roman
VAN
GRAZIA DELEDDA.
o—
3
De .oude trachtte zich in bed op te richten en
schreeuwde nijdig: „De jongeren? Ik ben ook een
maal jong geweest, maar ik was altijd verstandig. ,ln
de Krim heb ik een Fransch officier lecren kennen,
die (zeide tot me: „Je bent honderd jaar oud!
enenLamarmora, na den slagen en -
Een Jhoestaanval brak zijn betoog af,
„Heilige Antonio," riep oom Cosimu uit, de han
den opheffende, „waarom windt ge u toch zoo op
Ziet ge niet, dat het u hindert?"
Doch de zieke wilde met alle geweld spreken;
men kon slechts nu en dan een woord verstaan.
Ik Vittorio Emanuelede medaille -Baca-
lat'ravaIk heb altijd gewerktikterwijl de
onderen.
Annesa was zeer bleek geworden; zij keek den oude
met een van haat vervulden blik aan, maar zij per
ste de lippen vast op elkaar, als wilde zij zich zelve
beletten, tegen hem uit te varen.
Toen zij weer in de keuken kwam, trachtte de arme
gast te vergeefs met haar te schertsen en haar aan het
praten te krijgen; zij zweeg, ging eensklaps naar dc
plaats en bleef een tijdlang buiten.
Melchiorre schonk zich nog een glas wijn in, keek
rond en zocht Inaar een mat, waarop hij zich kon nee -
leggendaar hoorde hij eensklaps Annesa met een man
op de plaats praten en luisterde M aal?^achtig.
Hii spreekt kwaad van Don Paulu, zeide het meisje,
en de anderen laten hem begaanAh, als ik jou
was dan wierp ik dien ouwe uit zijn bed
Laat hem toch begaan," antwoordde de onbeken
de" mannenstem. „Een ieder ziet toch, dat hij kindsch
'J^ocn zwegen beide stemmen. De gast meende jets
i
te hooren, als een kushij rildehij wilde opstaan
om te spioiineeren. Toen kwam een jonge man bin
nen, het zwarte Jitaar op het voorhoofd gescheiden,
het gebruinde gezicht zonde rbaard, de oogen dwe
pend, den mond fijn besneden.
„Wees gegroet," antwoordde de ander, hem mon
sterende. „Ben jij de knecht?"
„Ja, ik ben de knecht. Annesa, is er niets te eten?
Ik ben laat gekomen. Ik heb naar het vuurwerk ge
keken. Ah, dat was mooi. Het was, alsof alle ster
ren van den hemel op aarde vielen. Ik wilde dat
men ze had kunnen eten."
Hij lachte als een kind, sloot half de mooie, kastanje
bruine oogen en liet twee rijen kleine, hagelwitte tan
den zien.
Maar Annesa was niet in haar humeur; zij gaf hem
iets te eten en ging weer heen.
„Wat een ernstig meisje," zeide de gast en volgde
haar met de oogen. „Mooi, maar ernstig."
„O, die behoef je niet na te staren," riep de knecht
uit, die een weinig aangeschoten was. „Die is niet
voor jou."
„Ik weet het, ze is jouw verloofde."
„Hoe weet je dat? Heeft zij het je gezegdvroeg
de jonge knecht verwaand. „Ja, het is waar, wij zijn
verloofd. Ik en zij, wij beiden zijn geen dienstboden
hier, wij zijn 'kinderen van het huis. Annesa is evengoed
als ik een aangenomen kind der familie Decherchi."
Daar de arme gast blijkbaar levendig belang stelde in
hot gesnap van den knecht, ging deze ijverig voort:
„U moet namelijk Weten, dat Don Simone bijna altijd
burgemeester Van' het dorp is geweest. Men kan de
goede werken, welke hij heeft verricht, niet tellen. Alle
armen zouden zich zijne kinderen kunnen noemen,
zoo dikwijls heeft hij hen geholpen en zooveel heeft
hij van hen gehouden. Eens, vele jaren geleden— ik
kon nog geen brood kauwen (Sardinisch spreekwoord
voor, ik was nog niet geboren) kwam een stokoude
bedelaar op de kermis, met een kind van drie jaren.
Op een gooien dag werd deze man achter de kerk
dood gevonden. Het meisje- weende, maar zij kon niet
zeggen, wie zij was. Toen nam Don Simone haar met
zich, bracht haar hier, liet haar in de familie pp-
groeien en noemde haar Annesa. Velen zeggen, dat
zij van het vasteland komt; anderen gelooven, dat de
oude bedelaar haar gestolen had
Do gast luister de aandachtig, bij de laatste woor
den van den knecht begon hij te lachen.
„Wie weet," zeide hij, „misschien is zij de dochter
van een koning!"
„Houd je stil," verzocht Gantine. „Ze noemen mijne
drie oude meesters de heilige drie-koningen."
„Waarom?"
„Omdat ze drie in getal en oud zijn."
„Is een van hen niet ziek? Is het de broer van Don
Simone?"
„Neen," zeide Gantine met een minachtend gebaar.
„Hij is een bloedverwant; een man die in den oorlog is
geweest en zeer veel geld heeft. Maar gierig is (pij.
Zie, zoo sterft hij, met gesloten vuist. Sedert twee ja
ren woont hij bij ons en heeft een ■testament gemaakt
ten gunste van Rosa, de dochter van Don Paulu."
„Is Don Paulu dan de zoon van Don Simone?"
„Neen, hij is ,zijn neef. Hij is de zoon van Don Pilimus,
die nu dood is
„De beide heeren zijn zeke rwel rijk?"
„Ja," loog de knecht. „Zij zijn rijk, maar vroeger
waren zij het veel meer."
In dit oogenblik trad Annesa weer binnen.
„Annesa, blondkopje, hij daar wil niet gelooven, dat
wij ;het volgende jaar samen trouwen."
„Nu, dan drinken we eens op uw welzijn," .zeide
de gast dronk het restje van den wijn, dat in zijn
glas was gebleven uit.
„Breng ons nog een flesch, Annesa. Ja, breng ter
ons nog eenverzocht Gantine, de ledige flesch het
meisje toestekende. Maar Annesa draaide hem den rug
toe en begaf zich naar de kamer, waar de oude hee
ren met den gast lachten en schertsten. Zij' wilde juist
de trap naar den kelder afdalen, als zij luisterend
staan bleef.
Nu hoorde zij een slependen hoefslag van een paard
in Üe straat weerklinken.
„Dat is Don Paulu," zeide Annesa, liep vlug dooi
de keuken en vergat zelfs het schenkblad, dat zij
in de hand had, neer te leggen.
En weinig later trad een groote, slanke jonge man
de keuken binnen; hij was in het. zwart en steedsch
gekleed, en droeg een stijven hoed op het hoofd.
Gantine sprong op.
„Neen, neem het paard Iniet het zadel af," zeide Paulu,
nadat hij den (gast met een hoofdknik had begroet„laat
het beest een oogenblik uitblazen; breng hel dan naar
oom Lasligu en 'inoigen vroeg bij bef krieken van den
naren ran die koppels heb ik niet gesproken.
Van verschillende plaatsen: Weesp, Muiden, 's-Gra-
veland, Groenekan, Maartensdijk, Gouda verneem ik, dat
ook aldaar door D. behandelde runderen ziek gewor
den zijn.
Er zijn dus voldoende, afdoende bewijzen, dat de
behandeling geen waarde heeft en is mijn doel de vee
houders te waarschuwen, niet alleen voor geldelijk na
deel, doch ook wegens het gevaar, dat aan behan
deling verbonden is.
Ik zal mijn persoonlijk oordeel voor mij houden, doch
alleen even weergeven, wat een eenvoudige boerenvrouw
er over zeide:
„Dat D. oorspronkelijk overtuigd was, dat zijn middel
afdqpnde was en daarom vele koeien er mede behan
delde, hierop kon 'zij geen aanmerkingen maken, zij zelve
had de hare ook lahjn behandelen; dat hij nu echter
er nog mede voortgmg, terwijl afdoende was bewezen,
dat het middel niets waard was, dit moet zij tot haar
spijt noemenbedrieger ij, oplichting geld
afpersing op groote schaa 1."
Een opmerking nog van mijn kant aan de politie:
er bestaat nog een wet van 8 Juli 1874 St. 98.
G. DAAMS.
Plaatsverv. districtsveearts.
Baarn, 20 September 1907.
Noordhollandsclie Varkensfokvereeniging;.
Woensdag had te Alkmaar eene vergadering plaats
in het café Central, om te komen tot de oprichting van
eene Noordhollandsche Varkensfokvereeniging.
Deze oproep was uitgegaan van de heeren H. J. Avis,
Midwoud, W. C. Duin, Wogmeer, C. Nobel, Schagen
en J. Zeilemaker te Hauwert.
De vergadering werd geopend door den heer C. Nobel,
met een inleidend woord, waarin spr. meedeelde, dat
er reeds te Midwoud, Hauwert, Heer-Hugowaard, Wfide-
wormer, Tessel, Koegras, Assendelft, Beemster, Berk
hout en Ursem varkens-fokvereenigingen waren opge
richt. Het doel nu was van deze vergadering, dat deze
afdeelingen één groote Noord-Hollandsche vereeniging
zouden vormen.
Yan al de genoemde plaatsen waren de voorzitters
en andere bestuursleden present.
Op de vraag, of men tot de oprichting van de Noord-
Hollandsche Varkensfokvereeniging zou overgaan, werd
door allen „ja" geantwoord, zoodat tot de oprichting werd
besloten.
Daarop kwam het concept statuten in bch indeling,
dat nogal een geanimeerde discussie uitlokte.
Het voorstel van den heer J. Best, Baarsdorpermeer,
om aan elke afdeeling 3 stemmen en aan elk eerelid 1 stem
toe te kennen, mocht geen meerderheid behalen, het
artikel bleef als was voorgesteld, nl. elke afdeeling en
elk eerelid 1 stem.
Op voorstel van den heer J. Best onderging art. 18
eene kleine wijziging, nl. deze: dat, als afgevaardigden
krachtens art. 16 een algemeene vergadering bijeenroepen,
zij deze moeten annonceeren in 4 veelgelezen bladen.
Voorgesteld was 1 veelgelezen blad.
In het concept stond aangegeven, dat niet één
hoofdbestuurslid direct herkiesbaar was. Op voorstel van
den heer H. J. Avis, Midwoud, werd besloten, dat de
voorzitter van het hoofdbestuur herkiesbaar zou zijn.
Het voorstel van den heer J. Best, om de hoofdbestuurs
leden niet alleen te kiezen uit de afgevaardigden ter
algemeene vergadering (dat zijn de voorzitters der
afdeelingen), maar uit al de bestuursleden der afdeelin
gen, werd verworpen.
De Statuten werden dan ook nagenoeg ongewijzigd
aangenomen. Wfj vermelden daaruit het volgende
De vereeniging stelt zich ten doel werkzaam te zijn
tot verbetering van de varkensfokkerij in de provincie
Noord-Holland, opdat oen varkensstapel worde verkre
gen, die zooveel mogelijk geschikt is om het voeder
voordeelig in geld om te zetten en dus bij mesting uit
het voeder veel vleesch en spek kan vormen, bfj het
fokken veel biggen kan voortbrengen en voeden, en
weinig vatbaarheid bezit voor ziekte.
Zy tracht dit doel te bereiken door:
lo. hot geven van geldelyken steun aan hare afdee
lingen, ten einde deze beter in de gelegenheid te stellen
werkzaam te zijn tot verbetering van de varkensfokkerij.
2o. het organiseeren van eene deugdelijke en uniforme
controle en boekhouding over het fokmateriaal, dat zich
binnen den kring harer afdeelingen bevindt.
3o. het bevorderen van de omwisseling van manne
lijke fokdieren, ter voorkoming van paring in bloedver
wantschap.
4o. het nemen van proeven om de waarde te kunnen
beoordeelen, die de verschillende fokproducten voor de
mesterfj bezitten.
5o. alle andere wettige en gepaste middelen, die tot
het doel kunnen leiden.
Tot hoofdbestuursleden werden gekozen de heeren H.
J. Avis, Midwoud, J. Zeilemaker, Hauwert en J. Best,
Baarsdorpermeer, die allen hunne benoeming aannamen.
Met algemeene stemmen werd de heer H. J. Avis tot
voorzitter gekozen.
De contributie der afdeelingen aan de hoofdvereeni-
ging werd bepaald op 10 cent voor elk lid, dat de afdee
ling telt.
Her salaris van den administrateur werd nog niet
vastgesteld, omdat de werkzaamheden nog niet bekend
waren.
Er werd voor administrateur het volgende drietal in
geleverd
Joh. Spaander, Midwoud, W. C. Duin, "Wogmeer en
P. de Boer, Ursem. Gekozen werd met 6 van de 10
stemmen de heer Joh. Spaander te Midwoud.
Op voorstel van den heer H. J. Avis werd onder
luid applaus de heer C. Nobel te Schagen tot eerelid
der hoofdvereeniging benoemd.
dag brengt ,ge het in de weide."
Hij zette zijn voet op een bank en bukte om de
sporen af te binden. Melchiorre keek hem aandachtig
aan; het kwam hem voor als geleken heer en knecht
sprekend op elkaar: hetzelfde bruine gezicht, de groote,
dwepende oogen, dezelfde mond met de even voor
uitstekende lippen en het kuiltje in de kin. Maar Paulu
was wel een hoofd grooter dan de knecht; hij zag er
bedrukt uit, terwijl de knecht opgeruimd van humeur
scheen.
„Ja," dacht de man, die sporen en teugels (wilde
verkoop-en; „nu weet ,1k het. Mijn peet Pasquale Sole ver
telde mij op een goeden dag, dat de Decherchi teen
van hunne onechte zonen als knecht in huis hadden
genomen. Don Paulu |en Gantine moeten broeders zijn."
Intusschen had de weduwnaar de sporen afgelegd;
„hang ze maar aan den wand," beval hij Gantine en
ging toen naar de aangrenzende kamer, waar de rijke
gast hem met een kreet van blijde verrassing ontving.
Paulu drukte hem de 'hand; hij scheen zich er over
te Verheugen, den vriend zijner jeugd weder te zien.
Maar Donna Rachele en de grootvaders keken oplet
tend den weduwnaar aan, zij zagen, dat hij geen goede
tijding medebracht.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Na het avondeten noodigde Gantine den armen gast
uit, met hem uit te gaan, en tot het meisje ,-zeidie
hij: „Wij brengen het paard nu naa room Castigu,
on daarna maken wij nog een wandeling door Jiet
dorp. Laat de deur maar los."
„Neen! Je weet wel, dat ik dat niet doe!" antwoordde
Annesa driftig. „Je blijft misschien den geheelen nacht
uit. Ik sluit de jdeur. Maar jc kunt wel een sleutel mee
nemen."
„Ook goed," zeide Gantine, en sloeg zijn armen om
haar middel. l,Ik zal spoedig terug zijn, daarop kunt
ge ;aan."
„Doe, wat je wilt," antwoordde zij en duwde hem
wrevelig van zich af.
De beide jonge lieden namen ook het paard van den
sporen- en tcugclvcrkoopcr mede, omdat onder het af
dak Hlechts plaats was voor een paard. Zij brachten
beide paarden in den stal van een herder, die vele
jaren knecht was geweest bij de Decherchi; daarna
gingen zij een herberg binnen en bedronken zich.
Dok Paulu £ing md zijn vriend uit. Donna Rachele