aii 118-
1 1250.
Uit het Boevenieven.
1
ScüelsBn uil ós Heclitzaal.
flf£«£2?r C'Si tuurs' Heerendassen, witte Kinderjurken, Zakdoeken in luxe
pracs
Groote voorraad. Lage prijzen.
Zondag 17 Nov. 1907.
51e Jaargang. No. 4309.
VIERDE BLAD.
&"ÜST»"Si JaifuSÜÏfUi verpakking en alle soorten Dames- en Kinderboezelaars.
van mi om moITeVe^ml^S^t^Vaiien?.^^8 8lechtMooie collectie Dames- en Kinder-Nachtllemden, Hemden,
ge sorieeriiïg
als: Wollen en Zijden Blouses, Zijden en Laken
Tusschenrokken, Dames- en Kinder-Onderrokken.
Groote keuze Boa's Bontmutsen en Kinderstelletjes,
vanaf do goedkoopste tot de f ij 11 s t e soorten.
Dames-,
Overhemden,
Hoeren- en Kin der-Handschoenen, Jachtvesten
Sporthemden, Truien, Chales, Cachenez, Cein-
Rokkeo en Pantalons.
Trapmachine met wegzakkend bovendeel, prachtige ma-
Chine a f 55.— en f 57.50, met 8 jaar garantie.
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
nJa i
luid
moei
nGP met wondere kracht, in het ge
luid van zijn stem leggend klank van zekere vroolyk-
•1011, nu nog: Ja hoor, ik kom direct! Ga maar al vast
je £&ng
En intusschon tastten zijne trillende, ijskoude vingers
i r. ->« (je ouj0 brandkast, waar het bank-
van
in hot vakje
papier lag.
Buiten, wist hij, wachtte iemand.
En als niet, dienzelfden avond, vóór negen uur, het
bedrag was aangevuld, dat Jan, de jongste, moest ver
antwoorden.
Hij sloeg de handen voor de oogen. En 't duizelde
hem van smart, die hem haast den adem benam.
Maar hij tolde uit, dien avond. Ging mee, mot den
jongste, tot aan de straatdeur.
Controleerde, hoe de som werd gegeven. Quitantie
werd ingeruild. Zag Jan verdwijnen in den avond
nevel. Keerde toon terug naar het kantoortje.
En daar, het stijve, stugge papier van do quitintie
verfrommelend tusschen z'n vingers, barsttu hij uit
in tranen, diodropon over den oudon, verfloozen, wrak
ken lessenaar.
Hij i'iong terug het snikken, dat wou uitbarsten, tot
do pijn hem groefde in de keel. Want moeder knokels
bonsden weer tegen do deur. Rommelden dan aan
den ijzerendourknop. „Zog Willem clan! Kom-je nou
eten of niet Hee is 't hoorde by moeke's stem
bibberen.
En hij zag het vergenoegde op oudje's trekken,
gisteravond toch nog, toen-ie ervan verteld had dat 't
met Jan „vast schikken zou".
Hij beet, by knauwde op z'n zakdoek om te maken,
dat moeder niet hooren zou wat '11 verdriet hy had.
Hoe mateloos voel. Nu de zekerheid was gekomen
De verschrikkelijke zekerheid omtrent Jari.
Nog een paar jaren vlodon hoen.
Oudje was gestorven. Broer had er voor gezorgd dat
zy niet wist, niet bevroedde. „Jantje" was immers
voor „de zaak" op reis. Dat kon wel een jaar duren
Maar dan was er ook een „prachtige commissie"
gemaakt.
Oud moedertje, broers hand in haar verstijvende
vingers houdor.d, had 't geloofd. Gelukkig kon ze niet
meer begrijpen, omvatten.
Jan was na dien avond op het kantoor—weg gegaan.
Oudste was rog stiller, stroever, stugver, grijzer ge
worden in dien tijd. Hij hoorde van den ander, den
jongste, slechts te-hooi en te-gras iets. Tot op een
keer. -
held."Toen-ie de laatste maal uit de gevangenis werd een tweede instrumentje, Wat grooter, grover, brutaler.
losgelaten, had de directeur hem gezegd: „Jongen, pro
beer nou toch eens op te passen. Me dunkt, je hebt
toch gcnccg zure ondervinding, nu, dat 't toch tien
oen oi anderen dag misloopt. Je wordt er niet jonger
cpNou al 'n aardig eind in de vijftig... En ver
geet niet, vriend, Ms ze je nu wéér te pakken
krijgen, dan zal 't niet voor de poes zijn. Dat kan ik
je zwart-op-wit geven vrind!.. Hij schele Louis
had z'n directeur aangehoord in de eerbicdigste
houding. Maar de man, die gedurende zijne carrière
luitjes had loeren kennen en doorgronden, maakte zich
houd ik me overtuigd geen seconde illusie dat het
iets baten zouHij kende wel dat glinsteren in de
listige, spottende, grijze oogen van den ouden boef. Hij,
directeur, wist wel, dat 't er „te diep in zat''Uit-
gaanskasje verteren, een dag of wat „onder water,"
„in do lorum," dan, katterig en zonder lood, zin
nen op nieuwe streken. De vrinden-van-vroeger had
den "t al tegen elkaar gezegd: „Den zoo-en-zooveclsten
komt schele Louis los... Zal-je wat beleven!" De vrin
den zouden hem gauw genoeg weer inpalmen.
I Toen ik Louis izag terechtstaan, stond hij onder sterkst-
denkbure verdenking van aan een sleutelgat 's nachts
te (hebben staan „peuteren." Tot inbraak was 't niet
gekomen, maar dé kans om hem bij de kladden te
krijgen, was al te schoonEr zat op z'n minst
een jaar of acht, tien wellicht, voor hem op. .Maar
de (vroolijke, oolijke, haastgeestige radheid van tong,
do schrandere vlugheid waarmoe Louis zich stond te
i verdedigen; zijn „zaakje" wat minder gevaarlijk, een
j tikje of zweempje dan desnoods, trachtte te maken,
1 't was bewonderenswaardig. Zóó sterk kreeg men den
indruk: zulk oen man, nu vergrijsde en onverbcler-
lijko boef, onder andere levensomstandigheden verkce-
j rend, had de maatschappij misschien als „genie" kun-
ncn dienenZij wisten wel, de rechters, wicn zij
vóór zich hadden en zullen het harde vonnis zonder
aarzeling over schelen Louis" hebben geveld, maar
tocli vonden zij iets leuks, iets grappig-onderhoudends
dat heb ik zóó duidelijk gezien! in het optreden
van den ongelukkigen kerel, van wien 't toch maar
langs 't kantje af was, of hij z'n acht nieuwe „bajes"-
jaren zou halen. Toch zag ik heel duidelijk was
bij de cdelachlbaren overhcerschend de gedachte: ,,'t Is
een eerste schavuit en hoe langer hij opgeborgen blijft
hoe beter, maar toch is 't jammer van den vent."
Over hem, schelen Louis, heeft Raffie me verteld,
dan, dien avond. Sympathiek scheen hem de algemeen-
IX.
Van groote smart.
Ilij, de oudsto, was van begin af aan zoowat z'n va-
dortje geweest. Maar toen de kleine begon op to groeien
zoo om en by de twaalf was geworden had de
oudste wel eens 'n benauwd oogenblik over hem gehad.
De jongste was een rare. Een vroolyke snuiter, een
echte spring in-'t-veld. Maar zorgeloos als geen tweede
En als-ie hem een gulden zakgeld gaf, om daar dan de
héóle week mee „toe te komon", stond de jongen al
uiterlijk Dinsdag-ochtend voor hem, bedelend om nog
een kwartje. De kas was leeg; totaal uitgeput.
Dan begon broor te preeken, te vermanen, te waar
schuwen.
En de andor luisterde wel naar hem, maar loerde
gluurde aldoor naar de hand van den oudste, of die den
gulden te voorschijn zou halen. Meestal gebourdo dat.
De levendige, jolig onbezorgde blauwe oogjes van den
jongste begonnen dan te glinsteren.Vergeten was de
preek 1 Als by tooversiag. Weg huppelde-ie, na nog even
een soort van strak zondaarsgezicht getrokken to heb
ben. Zeker, hy had 't Wol begrepenzou 't stellig in
z'n oor knoopen. Hield den gulden inmiddels styf in
z'n hand, slechts denkend aan wat hy er mee zou kun
nen doen. Toen oude moeder nog leefde, had broer,
die ook voor haar te zorgen had er wel-eons met
d'r over gesproken. Hy was een zorgzaam, teergevoelend
man, en slechts in uitersten nood bedroefde hy arm
oudje met zulke dingen... Maar 't begon met Jantje de
spuigaten uit te loopen. Dan zaten zy tegenover el
kaar, met bezorgde, bloeke gezichtenen wisten niet wat
te zeggon voor troost en verklaring van het verschrik
kelijke.
„Toch is-ie niet kwaad!" zei moeder, wierbloedelooze
lippen beefden van aandoening.
„Zeker niet, stellig niet!" zei broer, die best merkte
hoe 't haar aanpakte, „och-neen, 't zal ook wel veran
deren 1 Hy is nog zoo jong, hè?" Zy knikte, maar kon
niet vorhoeden, dat een benauwd, angstig gevoel, om
haar hart persend, de tranen naar d'r oogen drong. En
als zy dan naar bed was gestrompeld zonder, zooals
andors, haar krantje ingekeken te hebben, want daar had
ze dan geen lust in zat de oudste nog 'n heele poos
voor zich uit te turen, te „piekeren". Hy wist niet,
hoe 't met Jantje aan te pakken. Hy was een van die
solide, eenvoudige, brave menschen, oie van kindsbeen-
af geleerd hebben hunne wenschen in te toornen. De
figuur van den jongste was hem een raadsel. Hy tuurde in
de rookwolkjes, die opwairelden uit z'n pijp. Hy liet de
revue passeeren alle menschen uit de familie va
der, grootvader, moeder, oom Hendrik, om Willem.
Allen, die hy gekend had. Zus Jaantje, die verpleeg
ster was geworden. Allen zoo ingetogen, zoo door-
en-door fatsoenlijk. Hoe was 't in Gods naam moge
lijk, dat Jan zoo'n uitzondering op dien regel vormde -
terecht. Ik ben ook eigenlijk een ouwe sufkop. Ik
Dan werd de trek op z'n vroeg-oud gezicht weer
strakker. Hy dacht aan de drie gulden, die gisteren in
de „kleine kas" vermist waren, en waar-ie niet over
had durven spreken, omdat een bang, een dreigend
voorgevoel, iets, wat van buiton op hem aandrong,
hem had gezegd. Dien middag had hy do zeker
heid gekregen, dat Jan. En 't was hem geweest
of-ie een slag boven op z'n hoofd kreeg, van schrik,
van verdriet. Zoo afdoend was 't bewys niet, dat hy
er Jan over had durven spreken. De gedachte, dat hy
den jongste van zoo-iets beschuldigen zou, zonder dat
er grond voor bestond, had hem teruggehouden. Maar
't kon haast niet anders,
kamer
over het geval. Hy duwde de verdenking weg.
Met geweld. Kunstmatig.
Totdat hy zich zoowat diets had gemaakt: Ik zal
mo toch wel vergist, verrokend hebben.
Hij ging naar z'n bed. Maar heel diep in z'n zioleleven
bleef dien avond pynigon de onrust, de angst over
't onopgehelderde.
Toen kwam een vreeselyke dag. Hy, de oudste, had
juist de kas gesloten en maakte zich kiaar om naar de
huiskamer te gaan, zooals iederen da?, geregeld gelijk
het tikken van oen welgeordend uurwerk.
In den laatsten tyd was 't met Jan beter gegaan dan
vroeger. Wel vond hy den jongen gejaagd, onrustig,
met iets vreesachtigs over zich, maar bepaalde redenen
tot klacht was er niet. Dat had naïeven, ouderwetschen,
goedigen, braven ouderen broer vroolyk gemaakt.
„Zie je nou wel" dacht-ie, ,,'t komt toch terecht 1"
En den vorigen avond toen Jan naar z'n „club"
was getogen had hy moeders hand nog gevat, harte
lijk gedrukt en oudje ingefluisterd: „Zog, moeken-lief,
met Jan komt 't terecht, hoor! Wat ik je zeg!"
Hy had gezien, hoe zonnig eensklaps werd dat tanige
waardoor het gat, dat naar de vurtg-begeerde „specie
meet leiden, weer aanmerkelijk wordt verwijdEin
delijk komt een soort van draaiboor, en als die niet in
staat is om „de operatie" tot een gewenscht einde te
maken
Ja, weet gij wat „schele Louis" en zijne kornuiten,
die „studie van brandkasteninbraak gemaakt hebben
dan doen?
Ze keeren het ding. met vereende krachten, om
Dat lijkt u en mij, ieeken op dit terrein, een reuzen-
toer, maar je moet als „schele Louis" ter wereld ge
komen en opgegroeid zijn om te beseffen, dat zóó-iets
toch eigenlijk behoort tot de kleinigheden van „het
vak."
Rat heeft me eenmaal op z'n stokpaardje zittend
in 't praten over Louis nog veel meer verteld.
Ik kan 't me zoo voorstellen, dat het voor jaren ver
dwijnen, achter de kerkermuren, van deze Schinder-
lianncs-celebriteit onder de vrinden van de vlakte op
rechten weemoed heeft gewekt.
Geen wonder waarachtig!
Zoo'n kerel als Louis draagt bij zich een stelletje
instrumentjes grut, wanneer je ze ziet, dan zou-je
ze met plezier voor een „charivari," of zoo, houden
en weet-ge wat-ie daarmee uitvoert?
Rat heeft t me opgehelderd. Geef Louis een sleutel
in handen, welke dan ook al moet het ding pas
sen op een slot van heel-ander maakselGoed luis
teren nul...
Louis peutert even aan z'n onschuldige charivari.
In een ommezien is de sleutel veranderd in een
voorwerp, dat zeer waarschijnlijk past op 't „verlang
de" klol want
Schele Louis heeft een fameusen blik om, zoo maar
op 't eerste gezicht, eigenaardigheden, vorm maaksel,
etc. van sloten te doorgronden.
Natuurlijk wordt 't wei-eens 'n geduldwerkje. Maar
„voor wat, hoort wat," is 't niet? Als-je daar kans
hebt om een broknacht ongestoord te passeeren in een
magazijn van gouden en zilveren werken om iets
te noemenhou, dan heb-je daar toch wel voor over
om desnoods een paar uren lang te passen, te meten,
te probceren
Ziet-ge, zulk-een is schele Louis nu.
Hij heeft „Ausdauer." Hij geeft geen kamp. Hij rust
niet vóórdat zijn Vernuft heeft gezegevierd, altijd, wan-
neer niet de blinkende helmen van de politie hem in
zijne pogingen, die zoozeer indruischen tegen het be
grip van „mijn-en-dijn", storen.
Voor Raffie vind ik 't onder ons gezegd een
geluk, dal Louis voorloopig „in veiligheid" is. Ik neem
gaarne aan, dat mijn ex-boefje 't oprecht meent met
1 zijn wensch om eerlijk „door de wereld" te gaan,
voortaan, maar de opgewekte levendigheid, waarmee hij
over de onnavolgbare genialiteit van den schele ver
haalde, blijtt me bedenkelijk voorkomen.
Wat me in Raf van begin-afaan heeft aangetrokken
de lezer ziet, dat ik mij, bij het schetsen van ex-boefje,
zoo onpartijdig mogelijk tracht te houden dat is z'n
warmte van toon voor de menschen, die hem, in den
loop van z'n „bajes"-jaren, goed en vriendelijk behan
delden.
Zóó zijn er, zoowel onder de lagere beambten
als onder de hoogste autoriteiten, die op gezetten tijd
de arme celbewoners komen bezoeken
Ik gevoel nog, terwijl ik dit neerschrijf, de sympa
thieke dankbaarheid, waarmee Raffie gewaagde van een
der aller-aller-hoogsten zeggen we: president van
een Hof! die een cel binnentredend, bemerkt, (dat
iets, eene Kleinigheid wel, maar in dit bestaan van
ijzeren tucht zijn óók kleinigheden niet zelden verschrik
kelijk! niet in den haak is.
Don aeer-machtige had 't maar één woord behoeven
te kosten om den gevangene straf te bezorgen
Hij was een streng, accuraat man, de hooggeplaatste
dat wisten zij allen.
Maar ook iemand met „hart." Hij maakte schamper-
nijdige opmerking, doch tegenover den directeur .ver
zweeg hij de overtreding
De gevangene kreeg geen straf. Was, van die seconde
af, verknocht aan den hooggeplaatste. Zulke dingen ver
geten boeven en boefjes al is hun zonden-register
nog zoo zwart niet.
Men heeft ook dingen, die lijnrecht daartegenover
slaanDie onvernic-tigbaren afkeer, bloedigen haat
in het hart van celbewoner wekken.
Om iets te noemen uit mijn gesprek met Raffie
Een tdcr grootste, hevigste martelingen voor een' ge
vangene is dikwijls het verbod om te rooken. (Wat
voor listige kunstjes verzonnen worden om daartegen
te zondigen vertel ik nog wel eens.
Maar nu
Men stelle zich voor: den directeur van een gevangenis,
almachtig tegenover de weerlooze celbewoners, die
snakken smachten naar „een trekje," ware 't van de
vunzigste tabak.
Een ïijrecteurBinnentredend zoo'n cel, met
(dit tegen het voor hèm ook geldend verbod 'in) een
LJM
erkende primus van het inbrekers-gilde niet, maar ik
zou de waarheid te kort doen, wanneer ik verklaarde,
als mijn waarachtige meening, dat er in Raffie's ge
moed gjeen klein plaatsje over is voor bewondering
van den in 't kwaad vergrijsden schalk
Z'n naam sprak hij" uit op een toon, eene piam^r,
welke slechts geïnspireerd kunnen zijn door een soort
van naar-iemand-opzien.
I);\t is 't groote, jammerlijke ongeluk voor allen, dia
onder boeven en boefjes verzeild raken, dat ze zon
der onderscheid worden aangetast door duiveltje van
ijdelheid, van groolsch-zijn óók op schandelijke din
gen. Raffie is daar niet vrij van, gelijk ik met smart
ontwaarde.
„O, schele Louis!" zooals hij dót zei, opende
't me eene wereld van „kijk" op het gecompliceerde
gemoedsleven van dezen jongen man, die toch hunkert
belangen i naar eerlijk werk, hoe harder hoe beterDie !nog
De rechter 't moet erkend was mededoogend. i wel terecht zou kunnen komen, misschien, als de maat-
neriiiueiDJiu ui™ e Besefte, welk een zielestryd er omging in den man, schappij niet zoo koud ware tegenover ex-logé's van
weest om met haar te spreken over broer's lichtzinnig- die daar stond terwyl z'n broer rampzalige jongste, de Rijkshotels
beid drukte het beenderige, knokige, beverige handje de snuiter van de zorgeloos-lichtzinnige oogjes in de Over welk onderwerp ik nog wel t een
nog'vaster en zei: „Stellig, hoor! Dat komt vastbank der beklaagden was, beschuldigd van diefstal „in petto heb, dat het lezen waard is,
tArecbtl" I en verduistering. Maakte het verhoor, 'tmartelende,zoo me sterk.
Toen h2d moe met zoo'n echten „trek" haar kop thee, kort als 't slechts mogelyk was. Kon toch niet ver-1 «O» schele Louis, had Raffie uitgeroepen.
eeslumt en den bril nog steviger dan anders op haar j hoeden, dat, toen dat ondervragen gëeindigd was, de En toen hij dat gezegd had, vroeg hij me dadelijk
gedrukt om haar krantje te gaan lezen. Broer bode in de Rechtzaal haastig moost toeschieten om den om een stuk papier en een potlood.
gearuKt om nam j 6 i mfnlm wof„r f ilrQ„ rw aptnicre. die „Zes weken lang heeft-ie zich met
Bouwend, vertrouwend op „het bloed", dat toch ook
in Jan zat, blijvende gelooven in de kern van
eerlijkheid. had hy hem de gelegenheid gegeven om
voor de zaak te werken. Toch nog vertrouwen ge-
schonkon, ondanks en na alles 1
Maar toen.
Wel was hy heel bleekwel sprak er weer die einde-
looze smart uit z'n oogen, toen hy voor de zooveelstó
maal de zekerheid kreeg, dat de jongste hem bedrogen,
bestolen had, hom on nog anderen.
Maar hy was kalmer dan vroeger.
Want nu hoefde hy niet meer bang te zyn, dat de
schrik en het verdriet oud-moeke zouden doen sterven.
Zoo heb ik den oudsten broer het „vadertje" van
geurige, Ismakelijke, fijne, lekkere sigaar tusschen de
lippen
Blazend de blauwe rookwolkjes, de prikkelende, aro
matische, in het gezicht van den rampzaligen gevangene,
die niet rooken mag...
Toen Raffie me uit zijn celleven verhaalde, dat
zulke dingen ('tvvas 1e Haarlem) hem waren overkomen,
toen begreep ik het gloeien van haat bij 't terug-
denkena an dien fijne sigaartjes dampenden directeur,
in die zwarte oogen
Toen kon ik me zoo heelemaal denken in, meeleven
met den stroom van woede, waarvan het uitspranke-
lende vuur me tegenglom, op idèt oogenblik, in- Raffie's
dreigenden blik
rimpelige gezicht van moedertje; had hy weer bemerkt, vroeger gezien, toen de harde, wreede wet dwong
hoe zielsveel moeder toch van ondeugendon Jan hield, dat hy, als getuige, voor den rechter moest verschynen,
Zou je denken vroeg moe met eene levendigheid, die in verband met benadeeling en verkorting van anderer
ver boven haar by-de-tachtig jaren was.
En hy, zoo blij datio haar verheugd had; zich nog
herinnerend dien avond toen hy zwak genoeg was ge
en Eindet*
maak 'k
neus o- -
kreeg er de tranen van in de oogen. Zooveel als die
arme oude stakkert toch van Jan hield, hé
Er werd aan de deur van zyn kantoor gemorreld,
dién middag dan, door eene onzekere, trillende hand.
Toen hy opkeek, stond tegenover hem een bleeke,
sidderende man. 't Was Jan-ze'fl
Het zweet gutste hem van de slapen. Hy stotterde,
klemde papieren in z'n hand. Wees, dan weer, met
doodsangst in de oogen, naar de deur.
De oudste zonk terug op z'n kantoorkruk. Nu was ze
er.do zekerheid. Wat hy doorleefd had, dien dag,
toén 't vermoeden in hem rees van de drie gulden,
kwam terug, in nog veel schrikwekkender gedaante.
H(j sloot de kantoordeur af. Het gas snorde boven de
twee hoofden.
De zweetdruppels gutsten van Jans hoofd, dropen op
de papieren, die voor hem lagen. Er werd getikt aan
getuige een glas water te reiken. Den getuige, die
nu vruchteloos worstelde met de tranen, die hem naar
de oogen drongen. Terwyl dat zag ik toch dui
delijk de beklaagde den blik van „vadertje" ont
week, op dat moment zelf verdurend een zielepyn,
waarvoor ik erbarming durf vragen.
MAiTRE CORBEAU.
rooien Dries op-
„Fjjne merken."
Hij slaat me nog scherp en levendig voor den
geest, de kameraad van het ..brcede pad", waar
Raffie nie dien avond van vertelde.
uö iwyiöioii, uid w» ",v~, De hoeveelste maal, dat hij terechtstond, zal hij zeer
de andere deur, die van de huiskamer. Moeder liet vra- -waarschijnlijk zelf niet hebben geweten... Zijn zon
gen, of de broers nog niet kwamen eten. denrcgister was even zwart als lang. Hij was, zoo zoet-
Moeder zat al oen kwartier te wachten. Do soep werd jes-aan, gewend geraakt aan de gestadige afwisseling
tusschen, ,thuis-zijn" en „bajes". Hij
gesloten," ging hij voort, „en weet u waarom?".
Gissend mijn onvermogen om dit raadsel op te los
sen, voegde hij erbij
„Zal ik 'tu zeggen?... Om de deur van een brand-
kast te bestuaeeren"....
En ziende het glimlachje op mijn gelaat bij 't ver
nemen van dien deftigen term, zich gereed makend
om nu potlood en papier te gaan gebruiken ter ver- l
duidelijking, kwam er iets nijdigs in Raffie's zwarte j w0g 0n nu stond hy wederom terecht voor een dergoUi'k
oogen; zei hij met een nadruk, die aan drift en tikje- grapja. v
't Was Zondag 13 September en kermis to Schaker
brug.
Zitting van Dinsdag 12 November 1907.
Een rijwieldicf.
We vreesden al, toen zaak no. 1 ter tafel word ge
bracht, dat we 't daarin zonder beklaagde zouden moeten
klaarspelen, want, hoewel bohoorlyk te 10 uur gedag
vaard, was sinjeur in geen velden of wegen te zien,
toen de zitting werd geopend. En tóch was hy inAlk-
maar's veste.
Heer Willem Philipse loog dan ook wel een beetje,
toen hy den President wys maakte, dat hy te 'aat voor
den trein (van achten) was en zoodoende niet op tyd
kon zyn.
Met dat al kon 't zaakje, waarmeê we al tot 't getui
genverhoor waren gevorderd by 'tter elfder ure verschy
nen van beklaagde, opnieuw van voren af aan worden
I begonnen By dat dacapo hoorden we, dat Willem 23
jaar oud is, en als arbeider te Anna Paulowna, zyne ge-
i boorteplaats, verblyf houdt. Hy is zeker nogal een
aarts-sportsman, want reeds vroeger 't is wel al meer
dan een jaar geleden, nam hy een rijwiel stiekum
verontwaardiging deed denken„Ja-zeker, meneer, bc-
studeeren. M ant wat schele Louis op dat gebied weet te
vertoonen, is geen kleinigheid, hoor!"
En zijne korte, dikke toch vlugge vingers gingen toen
aan het teekenen.
Ja. je-mot 't maar weten!
Wat Raf voor mij illustreerde? Hoe men nu
volgens de regelen der inbrekerskunst en naar de jong
ste
Willem kwam zyn „kermis-uitverkorene" Ida Klaver
halen en daar ze geen auto, paard en rytuig, of fiets
ryk waren, ging onze Philipse er met Ida doodgewoon
wandelende op af. In de herborg van Mej. de Wed.
Swarthof wemelde het weldra van wipbillende, wiog-
honpende en been zwierende paartjes.
De oudste antwoordde met schorre stem, zich geweld
aandoende om „gewoon" te zyn, beseffend dat hevige
emotie oudje zou kunnen dooden, „dat-ie direct kwam".
Een commissie waar haast by was. Binnen vyf
1U't'oas' snorde, jaagd», stoomde boven de twee hoofden.
Weer werd gotikt tegen de deur, die naar de huis
kamer leidde en waar broer gauw den sleutel van had
omgedraaid. Hy meende nu te hooien moeders oude
knokkels zelf-
schikte zich in
zijn lot. Hij in de wereld der boeven bekend als
„schele Louis" had iels oolijks over zich, dat den
ken deed aan verhaaltjes van de ouderwetsche soort
over schalken en boeven, die, zijn ze eenmaal „in
den staart geknepen," do zaak opvatten met oen soort
van galgenhumor die zelfs den stroefsten, strengslon
rechter ter wereld een glimlach op 't gelaat kan too-
veren
't Was toen voor Louis van wien Raf me vertelde,
den geest slaan om ze pa te vertellen niet verklappen,
't Werkje lijkt 'me te gevaarlijkte suggestief voor aanko
mende Louis', die men weet niet hoe een stuivertje
rollen kan! deze regels onder do oogen jkondcn
krijgen.
Trouwens, men moet oenige „technischen" aanleg in
dezer richting hebben geloof ik haast om het
fijne ervan te snappen. Er komt iu voor van kleine,
ounoozel-lijkende, puntige boortjes, waarmee eerste
„bres" wordt gemaakt in het slot van zoo'n kast; dan
waarover s Iraks meer om den drommel geen kleinig- beeft men - is de zaak gelukt tot zoover weer
gegevens,door Louis naarstige, wekenlange studie j jjaar pja bemerkte dra, dat Wiïlom's attontios niet
verstrekt n brandkast open .ireckt. lkzalde onverdeeld haar golden. En geen wonder!
détails voor zoover ze mij nog helder genoeg voor
golden. En geen
Wél was het geen ander meisje, waar Wim op loerde,
maar een. fiets, een rijwiel wilde mijnheer ryk zyn
in den vervolge. Jan Sieweits, een schilder, en Jan
Appel, een wagenmaker, beiden uit St. Maarten, waren
fietsondo te kermis gegaan en hadden de fiotsen opeen
nauw straatje achter do herberg laten staan. Vertrek
ken willende, was Appel's rijwiel gevlogen! Philipse
was hem al vóór goweest 011 heel lustig naar huis ge
stevend.
Den volgenden dag kwam de dief hy Egbertus Sly-
kerman, nog een oüwo Zydewindor, die nu te Anna