aii 118- 1 1250. Uit het Boevenieven. 1 ScüelsBn uil ós Heclitzaal. flf£«£2?r C'Si tuurs' Heerendassen, witte Kinderjurken, Zakdoeken in luxe pracs Groote voorraad. Lage prijzen. Zondag 17 Nov. 1907. 51e Jaargang. No. 4309. VIERDE BLAD. &"ÜST»"Si JaifuSÜÏfUi verpakking en alle soorten Dames- en Kinderboezelaars. van mi om moITeVe^ml^S^t^Vaiien?.^^8 8lechtMooie collectie Dames- en Kinder-Nachtllemden, Hemden, ge sorieeriiïg als: Wollen en Zijden Blouses, Zijden en Laken Tusschenrokken, Dames- en Kinder-Onderrokken. Groote keuze Boa's Bontmutsen en Kinderstelletjes, vanaf do goedkoopste tot de f ij 11 s t e soorten. Dames-, Overhemden, Hoeren- en Kin der-Handschoenen, Jachtvesten Sporthemden, Truien, Chales, Cachenez, Cein- Rokkeo en Pantalons. Trapmachine met wegzakkend bovendeel, prachtige ma- Chine a f 55.— en f 57.50, met 8 jaar garantie. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. nJa i luid moei nGP met wondere kracht, in het ge luid van zijn stem leggend klank van zekere vroolyk- •1011, nu nog: Ja hoor, ik kom direct! Ga maar al vast je £&ng En intusschon tastten zijne trillende, ijskoude vingers i r. ->« (je ouj0 brandkast, waar het bank- van in hot vakje papier lag. Buiten, wist hij, wachtte iemand. En als niet, dienzelfden avond, vóór negen uur, het bedrag was aangevuld, dat Jan, de jongste, moest ver antwoorden. Hij sloeg de handen voor de oogen. En 't duizelde hem van smart, die hem haast den adem benam. Maar hij tolde uit, dien avond. Ging mee, mot den jongste, tot aan de straatdeur. Controleerde, hoe de som werd gegeven. Quitantie werd ingeruild. Zag Jan verdwijnen in den avond nevel. Keerde toon terug naar het kantoortje. En daar, het stijve, stugge papier van do quitintie verfrommelend tusschen z'n vingers, barsttu hij uit in tranen, diodropon over den oudon, verfloozen, wrak ken lessenaar. Hij i'iong terug het snikken, dat wou uitbarsten, tot do pijn hem groefde in de keel. Want moeder knokels bonsden weer tegen do deur. Rommelden dan aan den ijzerendourknop. „Zog Willem clan! Kom-je nou eten of niet Hee is 't hoorde by moeke's stem bibberen. En hij zag het vergenoegde op oudje's trekken, gisteravond toch nog, toen-ie ervan verteld had dat 't met Jan „vast schikken zou". Hij beet, by knauwde op z'n zakdoek om te maken, dat moeder niet hooren zou wat '11 verdriet hy had. Hoe mateloos voel. Nu de zekerheid was gekomen De verschrikkelijke zekerheid omtrent Jari. Nog een paar jaren vlodon hoen. Oudje was gestorven. Broer had er voor gezorgd dat zy niet wist, niet bevroedde. „Jantje" was immers voor „de zaak" op reis. Dat kon wel een jaar duren Maar dan was er ook een „prachtige commissie" gemaakt. Oud moedertje, broers hand in haar verstijvende vingers houdor.d, had 't geloofd. Gelukkig kon ze niet meer begrijpen, omvatten. Jan was na dien avond op het kantoor—weg gegaan. Oudste was rog stiller, stroever, stugver, grijzer ge worden in dien tijd. Hij hoorde van den ander, den jongste, slechts te-hooi en te-gras iets. Tot op een keer. - held."Toen-ie de laatste maal uit de gevangenis werd een tweede instrumentje, Wat grooter, grover, brutaler. losgelaten, had de directeur hem gezegd: „Jongen, pro beer nou toch eens op te passen. Me dunkt, je hebt toch gcnccg zure ondervinding, nu, dat 't toch tien oen oi anderen dag misloopt. Je wordt er niet jonger cpNou al 'n aardig eind in de vijftig... En ver geet niet, vriend, Ms ze je nu wéér te pakken krijgen, dan zal 't niet voor de poes zijn. Dat kan ik je zwart-op-wit geven vrind!.. Hij schele Louis had z'n directeur aangehoord in de eerbicdigste houding. Maar de man, die gedurende zijne carrière luitjes had loeren kennen en doorgronden, maakte zich houd ik me overtuigd geen seconde illusie dat het iets baten zouHij kende wel dat glinsteren in de listige, spottende, grijze oogen van den ouden boef. Hij, directeur, wist wel, dat 't er „te diep in zat''Uit- gaanskasje verteren, een dag of wat „onder water," „in do lorum," dan, katterig en zonder lood, zin nen op nieuwe streken. De vrinden-van-vroeger had den "t al tegen elkaar gezegd: „Den zoo-en-zooveclsten komt schele Louis los... Zal-je wat beleven!" De vrin den zouden hem gauw genoeg weer inpalmen. I Toen ik Louis izag terechtstaan, stond hij onder sterkst- denkbure verdenking van aan een sleutelgat 's nachts te (hebben staan „peuteren." Tot inbraak was 't niet gekomen, maar dé kans om hem bij de kladden te krijgen, was al te schoonEr zat op z'n minst een jaar of acht, tien wellicht, voor hem op. .Maar de (vroolijke, oolijke, haastgeestige radheid van tong, do schrandere vlugheid waarmoe Louis zich stond te i verdedigen; zijn „zaakje" wat minder gevaarlijk, een j tikje of zweempje dan desnoods, trachtte te maken, 1 't was bewonderenswaardig. Zóó sterk kreeg men den indruk: zulk oen man, nu vergrijsde en onverbcler- lijko boef, onder andere levensomstandigheden verkce- j rend, had de maatschappij misschien als „genie" kun- ncn dienenZij wisten wel, de rechters, wicn zij vóór zich hadden en zullen het harde vonnis zonder aarzeling over schelen Louis" hebben geveld, maar tocli vonden zij iets leuks, iets grappig-onderhoudends dat heb ik zóó duidelijk gezien! in het optreden van den ongelukkigen kerel, van wien 't toch maar langs 't kantje af was, of hij z'n acht nieuwe „bajes"- jaren zou halen. Toch zag ik heel duidelijk was bij de cdelachlbaren overhcerschend de gedachte: ,,'t Is een eerste schavuit en hoe langer hij opgeborgen blijft hoe beter, maar toch is 't jammer van den vent." Over hem, schelen Louis, heeft Raffie me verteld, dan, dien avond. Sympathiek scheen hem de algemeen- IX. Van groote smart. Ilij, de oudsto, was van begin af aan zoowat z'n va- dortje geweest. Maar toen de kleine begon op to groeien zoo om en by de twaalf was geworden had de oudste wel eens 'n benauwd oogenblik over hem gehad. De jongste was een rare. Een vroolyke snuiter, een echte spring in-'t-veld. Maar zorgeloos als geen tweede En als-ie hem een gulden zakgeld gaf, om daar dan de héóle week mee „toe te komon", stond de jongen al uiterlijk Dinsdag-ochtend voor hem, bedelend om nog een kwartje. De kas was leeg; totaal uitgeput. Dan begon broor te preeken, te vermanen, te waar schuwen. En de andor luisterde wel naar hem, maar loerde gluurde aldoor naar de hand van den oudste, of die den gulden te voorschijn zou halen. Meestal gebourdo dat. De levendige, jolig onbezorgde blauwe oogjes van den jongste begonnen dan te glinsteren.Vergeten was de preek 1 Als by tooversiag. Weg huppelde-ie, na nog even een soort van strak zondaarsgezicht getrokken to heb ben. Zeker, hy had 't Wol begrepenzou 't stellig in z'n oor knoopen. Hield den gulden inmiddels styf in z'n hand, slechts denkend aan wat hy er mee zou kun nen doen. Toen oude moeder nog leefde, had broer, die ook voor haar te zorgen had er wel-eons met d'r over gesproken. Hy was een zorgzaam, teergevoelend man, en slechts in uitersten nood bedroefde hy arm oudje met zulke dingen... Maar 't begon met Jantje de spuigaten uit te loopen. Dan zaten zy tegenover el kaar, met bezorgde, bloeke gezichtenen wisten niet wat te zeggon voor troost en verklaring van het verschrik kelijke. „Toch is-ie niet kwaad!" zei moeder, wierbloedelooze lippen beefden van aandoening. „Zeker niet, stellig niet!" zei broer, die best merkte hoe 't haar aanpakte, „och-neen, 't zal ook wel veran deren 1 Hy is nog zoo jong, hè?" Zy knikte, maar kon niet vorhoeden, dat een benauwd, angstig gevoel, om haar hart persend, de tranen naar d'r oogen drong. En als zy dan naar bed was gestrompeld zonder, zooals andors, haar krantje ingekeken te hebben, want daar had ze dan geen lust in zat de oudste nog 'n heele poos voor zich uit te turen, te „piekeren". Hy wist niet, hoe 't met Jantje aan te pakken. Hy was een van die solide, eenvoudige, brave menschen, oie van kindsbeen- af geleerd hebben hunne wenschen in te toornen. De figuur van den jongste was hem een raadsel. Hy tuurde in de rookwolkjes, die opwairelden uit z'n pijp. Hy liet de revue passeeren alle menschen uit de familie va der, grootvader, moeder, oom Hendrik, om Willem. Allen, die hy gekend had. Zus Jaantje, die verpleeg ster was geworden. Allen zoo ingetogen, zoo door- en-door fatsoenlijk. Hoe was 't in Gods naam moge lijk, dat Jan zoo'n uitzondering op dien regel vormde - terecht. Ik ben ook eigenlijk een ouwe sufkop. Ik Dan werd de trek op z'n vroeg-oud gezicht weer strakker. Hy dacht aan de drie gulden, die gisteren in de „kleine kas" vermist waren, en waar-ie niet over had durven spreken, omdat een bang, een dreigend voorgevoel, iets, wat van buiton op hem aandrong, hem had gezegd. Dien middag had hy do zeker heid gekregen, dat Jan. En 't was hem geweest of-ie een slag boven op z'n hoofd kreeg, van schrik, van verdriet. Zoo afdoend was 't bewys niet, dat hy er Jan over had durven spreken. De gedachte, dat hy den jongste van zoo-iets beschuldigen zou, zonder dat er grond voor bestond, had hem teruggehouden. Maar 't kon haast niet anders, kamer over het geval. Hy duwde de verdenking weg. Met geweld. Kunstmatig. Totdat hy zich zoowat diets had gemaakt: Ik zal mo toch wel vergist, verrokend hebben. Hij ging naar z'n bed. Maar heel diep in z'n zioleleven bleef dien avond pynigon de onrust, de angst over 't onopgehelderde. Toen kwam een vreeselyke dag. Hy, de oudste, had juist de kas gesloten en maakte zich kiaar om naar de huiskamer te gaan, zooals iederen da?, geregeld gelijk het tikken van oen welgeordend uurwerk. In den laatsten tyd was 't met Jan beter gegaan dan vroeger. Wel vond hy den jongen gejaagd, onrustig, met iets vreesachtigs over zich, maar bepaalde redenen tot klacht was er niet. Dat had naïeven, ouderwetschen, goedigen, braven ouderen broer vroolyk gemaakt. „Zie je nou wel" dacht-ie, ,,'t komt toch terecht 1" En den vorigen avond toen Jan naar z'n „club" was getogen had hy moeders hand nog gevat, harte lijk gedrukt en oudje ingefluisterd: „Zog, moeken-lief, met Jan komt 't terecht, hoor! Wat ik je zeg!" Hy had gezien, hoe zonnig eensklaps werd dat tanige waardoor het gat, dat naar de vurtg-begeerde „specie meet leiden, weer aanmerkelijk wordt verwijdEin delijk komt een soort van draaiboor, en als die niet in staat is om „de operatie" tot een gewenscht einde te maken Ja, weet gij wat „schele Louis" en zijne kornuiten, die „studie van brandkasteninbraak gemaakt hebben dan doen? Ze keeren het ding. met vereende krachten, om Dat lijkt u en mij, ieeken op dit terrein, een reuzen- toer, maar je moet als „schele Louis" ter wereld ge komen en opgegroeid zijn om te beseffen, dat zóó-iets toch eigenlijk behoort tot de kleinigheden van „het vak." Rat heeft me eenmaal op z'n stokpaardje zittend in 't praten over Louis nog veel meer verteld. Ik kan 't me zoo voorstellen, dat het voor jaren ver dwijnen, achter de kerkermuren, van deze Schinder- lianncs-celebriteit onder de vrinden van de vlakte op rechten weemoed heeft gewekt. Geen wonder waarachtig! Zoo'n kerel als Louis draagt bij zich een stelletje instrumentjes grut, wanneer je ze ziet, dan zou-je ze met plezier voor een „charivari," of zoo, houden en weet-ge wat-ie daarmee uitvoert? Rat heeft t me opgehelderd. Geef Louis een sleutel in handen, welke dan ook al moet het ding pas sen op een slot van heel-ander maakselGoed luis teren nul... Louis peutert even aan z'n onschuldige charivari. In een ommezien is de sleutel veranderd in een voorwerp, dat zeer waarschijnlijk past op 't „verlang de" klol want Schele Louis heeft een fameusen blik om, zoo maar op 't eerste gezicht, eigenaardigheden, vorm maaksel, etc. van sloten te doorgronden. Natuurlijk wordt 't wei-eens 'n geduldwerkje. Maar „voor wat, hoort wat," is 't niet? Als-je daar kans hebt om een broknacht ongestoord te passeeren in een magazijn van gouden en zilveren werken om iets te noemenhou, dan heb-je daar toch wel voor over om desnoods een paar uren lang te passen, te meten, te probceren Ziet-ge, zulk-een is schele Louis nu. Hij heeft „Ausdauer." Hij geeft geen kamp. Hij rust niet vóórdat zijn Vernuft heeft gezegevierd, altijd, wan- neer niet de blinkende helmen van de politie hem in zijne pogingen, die zoozeer indruischen tegen het be grip van „mijn-en-dijn", storen. Voor Raffie vind ik 't onder ons gezegd een geluk, dal Louis voorloopig „in veiligheid" is. Ik neem gaarne aan, dat mijn ex-boefje 't oprecht meent met 1 zijn wensch om eerlijk „door de wereld" te gaan, voortaan, maar de opgewekte levendigheid, waarmee hij over de onnavolgbare genialiteit van den schele ver haalde, blijtt me bedenkelijk voorkomen. Wat me in Raf van begin-afaan heeft aangetrokken de lezer ziet, dat ik mij, bij het schetsen van ex-boefje, zoo onpartijdig mogelijk tracht te houden dat is z'n warmte van toon voor de menschen, die hem, in den loop van z'n „bajes"-jaren, goed en vriendelijk behan delden. Zóó zijn er, zoowel onder de lagere beambten als onder de hoogste autoriteiten, die op gezetten tijd de arme celbewoners komen bezoeken Ik gevoel nog, terwijl ik dit neerschrijf, de sympa thieke dankbaarheid, waarmee Raffie gewaagde van een der aller-aller-hoogsten zeggen we: president van een Hof! die een cel binnentredend, bemerkt, (dat iets, eene Kleinigheid wel, maar in dit bestaan van ijzeren tucht zijn óók kleinigheden niet zelden verschrik kelijk! niet in den haak is. Don aeer-machtige had 't maar één woord behoeven te kosten om den gevangene straf te bezorgen Hij was een streng, accuraat man, de hooggeplaatste dat wisten zij allen. Maar ook iemand met „hart." Hij maakte schamper- nijdige opmerking, doch tegenover den directeur .ver zweeg hij de overtreding De gevangene kreeg geen straf. Was, van die seconde af, verknocht aan den hooggeplaatste. Zulke dingen ver geten boeven en boefjes al is hun zonden-register nog zoo zwart niet. Men heeft ook dingen, die lijnrecht daartegenover slaanDie onvernic-tigbaren afkeer, bloedigen haat in het hart van celbewoner wekken. Om iets te noemen uit mijn gesprek met Raffie Een tdcr grootste, hevigste martelingen voor een' ge vangene is dikwijls het verbod om te rooken. (Wat voor listige kunstjes verzonnen worden om daartegen te zondigen vertel ik nog wel eens. Maar nu Men stelle zich voor: den directeur van een gevangenis, almachtig tegenover de weerlooze celbewoners, die snakken smachten naar „een trekje," ware 't van de vunzigste tabak. Een ïijrecteurBinnentredend zoo'n cel, met (dit tegen het voor hèm ook geldend verbod 'in) een LJM erkende primus van het inbrekers-gilde niet, maar ik zou de waarheid te kort doen, wanneer ik verklaarde, als mijn waarachtige meening, dat er in Raffie's ge moed gjeen klein plaatsje over is voor bewondering van den in 't kwaad vergrijsden schalk Z'n naam sprak hij" uit op een toon, eene piam^r, welke slechts geïnspireerd kunnen zijn door een soort van naar-iemand-opzien. I);\t is 't groote, jammerlijke ongeluk voor allen, dia onder boeven en boefjes verzeild raken, dat ze zon der onderscheid worden aangetast door duiveltje van ijdelheid, van groolsch-zijn óók op schandelijke din gen. Raffie is daar niet vrij van, gelijk ik met smart ontwaarde. „O, schele Louis!" zooals hij dót zei, opende 't me eene wereld van „kijk" op het gecompliceerde gemoedsleven van dezen jongen man, die toch hunkert belangen i naar eerlijk werk, hoe harder hoe beterDie !nog De rechter 't moet erkend was mededoogend. i wel terecht zou kunnen komen, misschien, als de maat- neriiiueiDJiu ui™ e Besefte, welk een zielestryd er omging in den man, schappij niet zoo koud ware tegenover ex-logé's van weest om met haar te spreken over broer's lichtzinnig- die daar stond terwyl z'n broer rampzalige jongste, de Rijkshotels beid drukte het beenderige, knokige, beverige handje de snuiter van de zorgeloos-lichtzinnige oogjes in de Over welk onderwerp ik nog wel t een nog'vaster en zei: „Stellig, hoor! Dat komt vastbank der beklaagden was, beschuldigd van diefstal „in petto heb, dat het lezen waard is, tArecbtl" I en verduistering. Maakte het verhoor, 'tmartelende,zoo me sterk. Toen h2d moe met zoo'n echten „trek" haar kop thee, kort als 't slechts mogelyk was. Kon toch niet ver-1 «O» schele Louis, had Raffie uitgeroepen. eeslumt en den bril nog steviger dan anders op haar j hoeden, dat, toen dat ondervragen gëeindigd was, de En toen hij dat gezegd had, vroeg hij me dadelijk gedrukt om haar krantje te gaan lezen. Broer bode in de Rechtzaal haastig moost toeschieten om den om een stuk papier en een potlood. gearuKt om nam j 6 i mfnlm wof„r f ilrQ„ rw aptnicre. die „Zes weken lang heeft-ie zich met Bouwend, vertrouwend op „het bloed", dat toch ook in Jan zat, blijvende gelooven in de kern van eerlijkheid. had hy hem de gelegenheid gegeven om voor de zaak te werken. Toch nog vertrouwen ge- schonkon, ondanks en na alles 1 Maar toen. Wel was hy heel bleekwel sprak er weer die einde- looze smart uit z'n oogen, toen hy voor de zooveelstó maal de zekerheid kreeg, dat de jongste hem bedrogen, bestolen had, hom on nog anderen. Maar hy was kalmer dan vroeger. Want nu hoefde hy niet meer bang te zyn, dat de schrik en het verdriet oud-moeke zouden doen sterven. Zoo heb ik den oudsten broer het „vadertje" van geurige, Ismakelijke, fijne, lekkere sigaar tusschen de lippen Blazend de blauwe rookwolkjes, de prikkelende, aro matische, in het gezicht van den rampzaligen gevangene, die niet rooken mag... Toen Raffie me uit zijn celleven verhaalde, dat zulke dingen ('tvvas 1e Haarlem) hem waren overkomen, toen begreep ik het gloeien van haat bij 't terug- denkena an dien fijne sigaartjes dampenden directeur, in die zwarte oogen Toen kon ik me zoo heelemaal denken in, meeleven met den stroom van woede, waarvan het uitspranke- lende vuur me tegenglom, op idèt oogenblik, in- Raffie's dreigenden blik rimpelige gezicht van moedertje; had hy weer bemerkt, vroeger gezien, toen de harde, wreede wet dwong hoe zielsveel moeder toch van ondeugendon Jan hield, dat hy, als getuige, voor den rechter moest verschynen, Zou je denken vroeg moe met eene levendigheid, die in verband met benadeeling en verkorting van anderer ver boven haar by-de-tachtig jaren was. En hy, zoo blij datio haar verheugd had; zich nog herinnerend dien avond toen hy zwak genoeg was ge en Eindet* maak 'k neus o- - kreeg er de tranen van in de oogen. Zooveel als die arme oude stakkert toch van Jan hield, hé Er werd aan de deur van zyn kantoor gemorreld, dién middag dan, door eene onzekere, trillende hand. Toen hy opkeek, stond tegenover hem een bleeke, sidderende man. 't Was Jan-ze'fl Het zweet gutste hem van de slapen. Hy stotterde, klemde papieren in z'n hand. Wees, dan weer, met doodsangst in de oogen, naar de deur. De oudste zonk terug op z'n kantoorkruk. Nu was ze er.do zekerheid. Wat hy doorleefd had, dien dag, toén 't vermoeden in hem rees van de drie gulden, kwam terug, in nog veel schrikwekkender gedaante. H(j sloot de kantoordeur af. Het gas snorde boven de twee hoofden. De zweetdruppels gutsten van Jans hoofd, dropen op de papieren, die voor hem lagen. Er werd getikt aan getuige een glas water te reiken. Den getuige, die nu vruchteloos worstelde met de tranen, die hem naar de oogen drongen. Terwyl dat zag ik toch dui delijk de beklaagde den blik van „vadertje" ont week, op dat moment zelf verdurend een zielepyn, waarvoor ik erbarming durf vragen. MAiTRE CORBEAU. rooien Dries op- „Fjjne merken." Hij slaat me nog scherp en levendig voor den geest, de kameraad van het ..brcede pad", waar Raffie nie dien avond van vertelde. uö iwyiöioii, uid w» ",v~, De hoeveelste maal, dat hij terechtstond, zal hij zeer de andere deur, die van de huiskamer. Moeder liet vra- -waarschijnlijk zelf niet hebben geweten... Zijn zon gen, of de broers nog niet kwamen eten. denrcgister was even zwart als lang. Hij was, zoo zoet- Moeder zat al oen kwartier te wachten. Do soep werd jes-aan, gewend geraakt aan de gestadige afwisseling tusschen, ,thuis-zijn" en „bajes". Hij gesloten," ging hij voort, „en weet u waarom?". Gissend mijn onvermogen om dit raadsel op te los sen, voegde hij erbij „Zal ik 'tu zeggen?... Om de deur van een brand- kast te bestuaeeren".... En ziende het glimlachje op mijn gelaat bij 't ver nemen van dien deftigen term, zich gereed makend om nu potlood en papier te gaan gebruiken ter ver- l duidelijking, kwam er iets nijdigs in Raffie's zwarte j w0g 0n nu stond hy wederom terecht voor een dergoUi'k oogen; zei hij met een nadruk, die aan drift en tikje- grapja. v 't Was Zondag 13 September en kermis to Schaker brug. Zitting van Dinsdag 12 November 1907. Een rijwieldicf. We vreesden al, toen zaak no. 1 ter tafel word ge bracht, dat we 't daarin zonder beklaagde zouden moeten klaarspelen, want, hoewel bohoorlyk te 10 uur gedag vaard, was sinjeur in geen velden of wegen te zien, toen de zitting werd geopend. En tóch was hy inAlk- maar's veste. Heer Willem Philipse loog dan ook wel een beetje, toen hy den President wys maakte, dat hy te 'aat voor den trein (van achten) was en zoodoende niet op tyd kon zyn. Met dat al kon 't zaakje, waarmeê we al tot 't getui genverhoor waren gevorderd by 'tter elfder ure verschy nen van beklaagde, opnieuw van voren af aan worden I begonnen By dat dacapo hoorden we, dat Willem 23 jaar oud is, en als arbeider te Anna Paulowna, zyne ge- i boorteplaats, verblyf houdt. Hy is zeker nogal een aarts-sportsman, want reeds vroeger 't is wel al meer dan een jaar geleden, nam hy een rijwiel stiekum verontwaardiging deed denken„Ja-zeker, meneer, bc- studeeren. M ant wat schele Louis op dat gebied weet te vertoonen, is geen kleinigheid, hoor!" En zijne korte, dikke toch vlugge vingers gingen toen aan het teekenen. Ja. je-mot 't maar weten! Wat Raf voor mij illustreerde? Hoe men nu volgens de regelen der inbrekerskunst en naar de jong ste Willem kwam zyn „kermis-uitverkorene" Ida Klaver halen en daar ze geen auto, paard en rytuig, of fiets ryk waren, ging onze Philipse er met Ida doodgewoon wandelende op af. In de herborg van Mej. de Wed. Swarthof wemelde het weldra van wipbillende, wiog- honpende en been zwierende paartjes. De oudste antwoordde met schorre stem, zich geweld aandoende om „gewoon" te zyn, beseffend dat hevige emotie oudje zou kunnen dooden, „dat-ie direct kwam". Een commissie waar haast by was. Binnen vyf 1U't'oas' snorde, jaagd», stoomde boven de twee hoofden. Weer werd gotikt tegen de deur, die naar de huis kamer leidde en waar broer gauw den sleutel van had omgedraaid. Hy meende nu te hooien moeders oude knokkels zelf- schikte zich in zijn lot. Hij in de wereld der boeven bekend als „schele Louis" had iels oolijks over zich, dat den ken deed aan verhaaltjes van de ouderwetsche soort over schalken en boeven, die, zijn ze eenmaal „in den staart geknepen," do zaak opvatten met oen soort van galgenhumor die zelfs den stroefsten, strengslon rechter ter wereld een glimlach op 't gelaat kan too- veren 't Was toen voor Louis van wien Raf me vertelde, den geest slaan om ze pa te vertellen niet verklappen, 't Werkje lijkt 'me te gevaarlijkte suggestief voor aanko mende Louis', die men weet niet hoe een stuivertje rollen kan! deze regels onder do oogen jkondcn krijgen. Trouwens, men moet oenige „technischen" aanleg in dezer richting hebben geloof ik haast om het fijne ervan te snappen. Er komt iu voor van kleine, ounoozel-lijkende, puntige boortjes, waarmee eerste „bres" wordt gemaakt in het slot van zoo'n kast; dan waarover s Iraks meer om den drommel geen kleinig- beeft men - is de zaak gelukt tot zoover weer gegevens,door Louis naarstige, wekenlange studie j jjaar pja bemerkte dra, dat Wiïlom's attontios niet verstrekt n brandkast open .ireckt. lkzalde onverdeeld haar golden. En geen wonder! détails voor zoover ze mij nog helder genoeg voor golden. En geen Wél was het geen ander meisje, waar Wim op loerde, maar een. fiets, een rijwiel wilde mijnheer ryk zyn in den vervolge. Jan Sieweits, een schilder, en Jan Appel, een wagenmaker, beiden uit St. Maarten, waren fietsondo te kermis gegaan en hadden de fiotsen opeen nauw straatje achter do herberg laten staan. Vertrek ken willende, was Appel's rijwiel gevlogen! Philipse was hem al vóór goweest 011 heel lustig naar huis ge stevend. Den volgenden dag kwam de dief hy Egbertus Sly- kerman, nog een oüwo Zydewindor, die nu te Anna

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 13