Onze Hoofdstad.
Zondag 17 Nov. 1907.
51 e Jaargang. No. 4309.
TWEEDE BLAD.
v.
cxv.
F E Dl L L E T O N
Van de huizon richten we nu onze blikken eens in
het bijzonder op de groene plekken beneden ons en op
het spinneweb van straten, dat als het ware op den bo
dem van Amsterdam ligt uitgespreid; verdeelende de
stad in honderden huizenblokken qn blokjes.
Van de oudtijds zoo vele hoogo bruggen zijn er langs
de hoofdstraten niet veel meer over. Het toenemend
verkeer, ook per tram, eischte vlakker baan en dwong
de stadsregeering telken jare duizenden guldens op hare
millioenen-begrooting uit te trekken voor verandering
en verlaging der oude bruggen, voor het bouwen van
vele nieuwe, waaronder zeer schoone, monumentale
kunstwerken.
Die groote, groene plek daar in de verte is het Vondel
park, een stichting van particulieren, die daarmee der
stad een groote weldaad bewezen.
Mooi geboomte, prachtigo waterpartijen en heerlijke
slingerpaden bij breede wegen maken het tot een lust,
een weeldegenot voor den stedeling vooral, maar ook
voor den bezoeker van het platteland, eens een wande
ling of een ritje door dezen heerlijken tuin te maken.
Lag het Vondelpark vroeger buiten de stad, thans is
het al geheel omvat door de huizenzee, die Amsterdam
voor het bergen van zijn bewoners in zoo groote uitge
strektheid noodig heeft. Nog meer dan vroeger voelt
de Amsterdammer daarmee de onschatbare waarde van
zijn heerlijk Vondelpark.
Dicht bij het Oosterpark met zijn hoog geboomte ligt
de wereldberoemde tuin van Artis.
De museums daar en het wondermooie aquarium al
leen zouden voldoende zij'n om de wereldvermaardheid
van Artis te blijven handhaven.
Als uitspanningsplaats voor tal van Amsterdammers
en als aantrekkingspunt om zijn weelde van levende
dieren en zijn grootschheid van aanleg voor duizenden
vreemdelingen, is en blijft Artis een schitterende parel
in de rijke kroon van Neêrlands hoofdstad.
Toen we in DusseVdorf den tuin roemden om den mu
ziektempel daar, antwoordde de blijkbaar bereisde Duit-
scher, mot wien we spraken„Zeker, mijnheer, mooi is
het hier, maar U hebt Artis
Ons vaderlandslievend hart voelde trots toen op het
bezit in Nederland van zoo'n kleinood.
Nog één groen plekje zoekt ons oog om het wat na
der te beschouwen, eer we we zullen maar zeggen
de straat op gaan.
Daar is het het Begijnenhof in de Kalverstraat.
Als men uit de overdrukke Kalverstraat door een smal
straatje dit hofje is binnengetreden, is de aanblik en
het gevoel van ruste daar in waarheid treffend.
Een mooie groep hooge boomen in het midden, met
een hek er omheen een aardig leuk straatje in de
rondte langs de huizen, waarvan de voortuintjes alle
door groen geschilderde hekjes van alkaar gescheiden
zijn zingende vogels in de kruinen der boomen
bloemen voor de vensterramen neen, niemand zou
denken zóó iets te vinden op maar enkele meters af
stand van het drukste deel der stad.
Grooter tegenstelling laat zich zeker nergens op zoo
kleinen afstand zien, hooren en gevoelen.
Als we hot plekje vergelijken moesten met een mooi
stukje natuur op het platteland, komt ons altijd voor
den geest het gedeelte van het dorp St. Maarten om de
kerk.
Ook daar kan het zoo vredig zijn en het zien van net
groen der boomen en het hooren zingen der vogels zoo'n
weldadig rustigen indruk maker..
De Kalverstraat we zien het van onze hoogte
is maar oen klein deel van de mijlenlange asphaltstraat,
die dwars door het spinneweb Amsterdam van den
Haarlemmerdijk, over Nieuwendyk, Dam. Kalverstraat,
Sophiaplein en Rembrandtplein loopt tot het Paleis van
Volksvlijt.
't Is één onafgebroken rij bazars, die we daar zien.
Wat er maar denkbaar is op het gebied van weelde en
behoefte, mode en kunst, is daar in die winkels ver
krijgbaar.
Duizenden kleinere winkels op het platteland en de
kleinere steden worden uit deze magazijnen van
voorzien, terwijl die magazijnen zelve weer gevuld
worden met waren uit „veler Heeren landen."
Hoe aardig valt ook hier een merkwaardige kringloop
op te merken.
De handel, het IJ, voedt de stad, de stad het platte
land, het platteland weer de stad, de stad den handel.
Als een reuzenhart werkt Amsterdam zoo in een
reuzcnlichaam.
Het is een onophoudelijk af- en aanstroomen naar
dit middelpunt.
En we hebben het met de spoorwegstaking, de De koks op Windsor, ten getale van 64, met 'n chef-
misdadige woelingen" zeide Dr. Kuyper, voor een"ige kok aan hot hoofd, welke laatste een jaarlijksch Ün-
jaren gezien en ondervonden welk een stagnatie de komen geniet van 48000 gulden en daarvoor eiken
stilstand van het reuzenhart veroorzaakt in hetgeheele dag minstens een uur iu de vorstelijke keuken moet
reuzenlichaam. vertoeven, hebben 't druk gehad. De spiegels in |de
Daarom is het maar te wenschon, dat zulk een stag- gangen, die van de keuken naar de eetzaal .leiden
natie door onderling overleg en geven en nemen e®0 afstand van twintig minuten hebben jheel
van arbeiders- en kapitaalszijde beide, in de toekomst i wat schotels zien voorbijdragen; en in weerwil van de
voorkomen zal kunnen worden. n°°it overladen magen van vorstelijke personen zal
Oud-Amsterdam is zeer eigenaardig zoo goed de „juffrouw-huishoudster' met haar gewone huishoud-
als geheel omsloten door een band van straten met S^d deze week wel niet zijn toegekomen, t Zal een
Oranjenamen. heele rust wezen, als ze allemaal weer vertrokken zijn
Rechts voor ons begint de Nassaukade, die als Stadhou- want niel aUeen, dat hun persoon de noodige zorg en
ders-kade de Singelgracht verder volgt en als Maurits- attentie eischt, maar de vloot van menschen. die zij
kade de halve maan om de stad voltooit. Het borst- I achter zich aanslepen, moet ook gevoed, verzorgd en
beeld van Prins Hendrik op de Prins-Hendrikkade, is
als het ware de knoop, die aan de IJzijde den Oranje
band toesluit.
De straten der nieuwe stad prijken met namen van
mannen, wier geest moge blijven voortleven ook in het
tegenwoordig geslacht Amsterdammers en Neder
landers.
We vinden aan de IJzijde rechts voor ons de namen
van beroemde zeevaarders als: Le Maire, Van Noordt,
Barendsz en Tasman: verder op de namen van staats
lieden als: Bentinck, Fagel, Cats, Hugo de Groot; dan een
schrijversbuurt met de namen van: Bellamy, Hasebroek
Jacob v. Lennep, Bilderdijkeen schilders-stratenkwar-
tier om het rijksmuseum met namen als: Potter, Hobbema,
Metsu; dan de namen van kunstenaars als: Jacob van
Campen, Quelljjn en Daniël Stalport; verder de beroem
de namen van Boerhave en Tilanus, van Linnaus,
Kruger en Pretorius, om links aan het IJ te eindigen
met onzen Indiscben archipel: Madura, Java, Atjeh, enz.
Wat schoone namenkrans om de oude stad. Wat
herinneringen wekken ze op, herinneringen, die ons het
bloed sneller door de aderen doen vloeien en ons van
harte doen hopen, dat voor de Hoofdstad van Nederland,
die zulke namen aan zijn kwartieren mag verbinden,
ook een toekomst mag zijn weggelegd het verleden
waardig, dat ons bij het lezen van zooveel grootheden,
telkens voor den geest komt.
Bij het overzien van Amsterdam's straten verwijlde
ons oog zoo nu en dan bij eene afwisseling in het
gewone gezicht, dat elke straat anders steeds met al
hare zusteren overeenkomst vertoonende, aanbiedt.
We bedoelen de afwisseling, die de standbeelden aan
het oog en aan den geest schenken.
Rijk is onze Hoofdstad daar anders niet aan.
Wat er echter van deze gedenkteekenen is, mag om
gehuisvest worden. Het rapport wil, dat Keizer Wilhelm
vergezeld wordt door 120 man, waaronder misschien het
vrouwelijk personeel, dat bij de Keizerin dienst doet,
nog niet is meegeteld. Koning Alfonsus en zijn mooie
jonge vrouw, zal in overeenstemming met de Spaan-
sche etikette, met niet veel minder kunnen stellen;
en Koningin Ena, die sedert haren eed „for better and
for worse" de Engelsche huwelijkseed moet zor
gen, dat ze 's avonds tien ure onder de wol is, zal
misschien bij tante Alexandra om 'n uur of elf nog
wel eens gelegenheid hebben 'n geeuw weg te moffelen
al stadn er misschien twaalf duegna's in de gangen
zich te verbijten, dat de Koningin de klok vergeet.
Ja, zoo'n nasleep van hofmenschen is misschien nog
moeilijker te voldoen, dan de vorstelijke personen zelf,
en er zou gevraagd kunnen worden in hoeverre zij de
verbijstering van Koning Lear op hun geweten heb
ben.
Evenwel, 'n vorst zonder gevolg is als.'n vaas zonder
bloemen, als 'n vrouw zonder lang haar, als einen
ungestiefelten Man, omdat dit alles bij elkander behoort.
En als straks Keizer Wilhelm Amsterdam binnen rijdt,
dan ben ik benieuwd, hoe die over de honderd men
schen van zijn gevolg, naar 't paleis getransporteerd
zullen worden; want te voet zal niet gaan.
't Is maar gelukkig, dat de Keizer van China jons
niet de eer van zulk een "bezoek aandoet, want diens
gevolg bestaat uit niet minder dan vier duizend man; die
neemt hij althans mee als hij gaat bidden op
het 'graf zijner vaderenen als we zoo'n invasie jn
Amsterdam kregen en al die menschen knap te sla
pen moesten leggen, zouden we 'r geen raad mee weten.
Honderd twintig is al welletjes, en misschien is 't wel
aan Duitsch nadenken te danken, dat de Keizer vóór
den nacht weer op zal breken, en liever met zijn
li uli ÖA OLlilOI V cl II UCoö m3UÖUl\ kDDlxüiiöU iö. iilak ULU i i i t-,
de personen, ter eere van wie ze werden opgericht, ge- J^le huishonden m nacht naar Berlijn spankert,
noomd worden i .1IJ Zljn gastvrouw ïlhelmma, die met n
Vondel is de prins onzer dichters en bezong stad en j overlast aan doet Ik geloof, dat
volk, Rembrandt's naam wordt gekend om heel den t1 een beleefd man is en fatsoenlijk genoeg opge-
voea. c»7Tl van wtnan/ic rraet\,-r*iih.c»iH riAon rnichmnlz
aardbol, Thorbecke vult een der meest belangrijke blad
zijden in onze staatkundige geschiedenis.
En om hiermee de ry te sluiten op den Dam
staat het monument, dat ons in zijn lijnen herinnert
aan het eerekruis der strijders van 1830/31, dat ons
door zijn beeld van de oendracht wijst op de echt
vaderlandsche deugd, die Holland eens zoo machtig
maakteConcordia res parvae crescunt.
Met den wenseh, dat die eendracht, Amsterdam en
Nederland, ons allen bezielend, het vaderland weer groot
mag doen worden in alles, waarin een klein land groot
kan zijn, willen we voor het oogenblik de pen neerleg
gen, den geduldigen gast daarbij dankende voor zijn
welwillend gezelschap op onzen observatie-post.
M. V.
AnsteriliisÉe Briefen.
Als deze brief verschijnt, heeft de Duitsche Keizer
„Weary W i 11 y," zooals het Engelsche volk hem
heel oneerbiedig noemt, waarschijnlijk weer afscheid
genomen van zijn Koninklijken oom en tante, die aan
't [eind van St. James-park wonen; en zit hij op 't
eiland Wight een wijle uit te rusten van de ver
moeienissen van zijn bezig leven. Het gerucht, dat zoo
tusschentijds uit de lucht kwam vallen, dat kinderpokken
aan 't Duitsche hof, oorzaak konden worden, dat deze be-
leefdheidsreis niet dopr zou gaan, is gebleken, voor
barig te zijn, ien op den aanvankelijk vastgestelden
datum, is de Keizer met zijn Vrouw op reis gegaan.
Vlissingen heeft het hooge echtpaar even gezien, schoon
in streng incognito, en alleen de Duitsche gezant aan
ons hof, is door den Keizer een oogenblik in hij
zonder gehoor ontvangen. Daarna is dc „Hohenzollern"
weer weggestoomd, in de richting van de Theems.
't Is van de week druk geweest op Windsor-castle. De
oom van het vorstelijk Europa heeft er ontvangen:
zijn aangetrouwden heef, Koning Alfonso en diens vrouw,
die er heengegaan zijn, om 't huwelijk bij te wonen van
Don Carlos van Spanje met prinses Louise van Or-
lcans, cn eer de bruiloft voorbij is, zullen ook de
Koning en de Koningin van Noorwegen op Bucking-
ham-palace zijn aangekomen, 't Is 'n week van vor
stelijk omhelzen en blij begroeten geweest, die in Lon
den niet spoedig vergeten zal worden, en in Guild-
Hall groote, in goud gevatte oorkonden, aan de mu
ren zal brengen, omdat al wat vorsten en vorstinnen
betreft in Londen met grage oogen wordt gade ge
slagen, en waarvan men de herinnering bewaart op
marmeren tafelen of in gulden schrijn.
K L1 M 0 P.
SfirdiniBchö Dorps-roman
VAN
GRAZLV DELEDDA.
o
16
Zoo scheen het tenminste Annesa toe, die hem onop
houdelijk aankeek en zich afvroeg, of dit gezicht in
zijne terugstootende leelijkheid eenig spoor verried van
een gewelddadigen dood. Zij had het lijk wel heen
en weer willen schudden, het een andere houding wil
len geven; maar zij had den moed niet het aan te ra
ken; het boezemde haar een niet te ovenvinnen of-
keer in.
Eindelijk verwijderde zij zich van dit doodsbed Zij
maakte haar boezelaar los, deed haar corset af, en
legde dat op een stoel; daarna bracht zij heur haren
in wanorde, streek met de handen over het ge laat,
over dc oogen, als wilde zij zich een zorgeloos
voorkomen geven, ging naar de eerste verdieping ien
klopte aan Donna Rachele's kamerdeur. De heeren
sliepen op de bovenste verdieping, oom Cosimu had zijn
bed zelfs in een dakkamertje te midden van hoopen
graan en groenten.
Donna Rachele was gewoon des nachts hare kamer
af te sluiten. Zij sliep slechts een paar uren in den
nacht, maar zij had een zwaren slaap; Annesa moest
wel driemaal kloppen voor zij ontwaakte.
Donna Rachele, doet u open; het gaat met oom
Zua slecht. Hij ligt op sterven"
lezus Maria, loop dadelijk naar pastoor Virdis.
Roep mijn evaders..." riep de weduwe, terwijl zij
do deur opende.
Rosa, die in de kamer van hare grootmoeder sliep,
werd wakker en begon te huilen.
Annesa kwam nu met de lamp in de slaapkamer en
zeide kalm, terwijl Donna Rachele zich met bevende
handen aankleedde: i
Verschrik u maar niet. Ik geloof, dat oom Zua
Wat zeg je!" riep de weduwe ontsteld uit. „Dood!
zonder Sacramenten, zonder ook maar iets! Heer, mijn
God wat zullen dc menschen er wel van zeggen?
Zóó' hebben ze hem laten sterven. Maar waarom heb
jé ons niet geroepen?"
!k hel) niets gemerkt. Eerst nu, enkele minuten
goieden, ben ik wakker geworden en toen
Donna Rachele hoorde niets meer. Blootsvoets, in
den korten onderrok was zij in het donker de trap
afgesneld.
„Zonder Sacramenten!" jammerde zij. „Heer, mijn
God, zonder Sacramenten."
Rosa huilde nog steeds. Don Simone stampte met den
stok op den grond van zijn kamertje, Paulu opende
de deur zijner kamer en vroeg:
„Wat is er, Annesa? Moeder..."
Annesa werd nu weder door haar angst overvallen;
maar zij had nu het volle bewustzijn omtrent jhet-
geen, wat geschied was, en wat gebeuren kon; zij
beheerschte zich met geweld, kalmeerde Rosa en zeide
tot Paulu
„Kom dadelijk naar beneden. Roep de grootvaders.
Ooin Zua is dood."
Paulu kleedde zich schielijk aan en liep naar Don
Simone, die met steeds grooter geweld op den grond
stampte, om het kind tot zwijgen te brengen. Annesa
stak op Donna Rachele's kamer nu de lamp aan en
zeide tot Rosa:
„Wees toch stil. Het gaat met oom Zua niet goed;
ik zal hem zijn drankje geven."
Maar Rosa had grootmoeders woorden gehoord en
riep nu huilend:
„Hij is gestorven zonder sacramenten Hij is dood,
wat zullen de menschen wel zeggen?... Je hebt ons
niet geroepen."
„Wees toch stil!" beet Annesa haar nijdig toe. „Wee
jou, als je niet oogenbiikkelijk zwijgt."
Zij liep de trap af. zij werd steeds angstiger, maar zij
was besloten zich niet te verraden. Bij de deur bleef
zij staan, zij zag, hoe Donna Rachele zich over den
doode heenboog, zijn hoofd oplichtte en zijn armen
heen en weer schudde. „Neen, neen! Hij is werke
lijk dood. Hoe kon dat toch gebeuren, Annesa? God, mijn
God, wat zullen de menschen wel zeggen?"
,Nu moeten wij wel stil zijn. Ze behoeven niet le
weten, dat hij gestorven is, zonder dat wij het merk
ten
„Ja, ja, wij zullen zeggen, dat wij allen bij hem wa
ren," antwoordde Annesa gretig. „Ah, daar is Don
Paulu."
Toen zij den voetstap van den jongen man hoorde,
verbleekte zij en beefde, maar zij bedwong zich en
perste de lippen op elkaar. Doch Paulu lette niet op
haar. Hij had ook een lamp in de hand en bekeek
den doode. Zijn slaperig gezicht drukte noch smart
noch vreugde uit.
„Ja, hij neefl het afgelegd. Hij is dood, wat kunnen
wij er aan doen?" zeide hij. De gedachte was hem
door het hoofd gegaan, dat de oude gestorven kon
zijn, terwijl hij mei Annesa had staan praten.
Donna Rachele had niets verstaan; zij liep door de
kamer hleen en weder en scheen iets te zoeken. Haar
kwelde de gewetenswroeging, dat zij den oude zonder
sacramenten had laten sterven. Zij meende, hem nu
om van iemands gastvrijheid geen misbruik te
maken.
Er zijn in Holland, vooral hier in Amsterdam, heel
wat menschen, bij wie de liefde voor het Duitsche ele
ment schier niet aanwezig is; maar lettende op de vele
kleine, schijnbaar toevallige daden van den Keizer, is
't toch wel mogelijk, dat inen ter wille van een vorst,
'n volk zou gaan eeren en liefhebben. Er hebben een
maand of wat geleden groote artikelen gestaan in alle
couranten over het bezoek door Keizer Wilhelm ge
bracht aan ex-Keizerin Eugenie. „Le Monde illustré, „Le
Petit Parisien," „the Graphic," en alle andere geïllus
treerde •weekbladen' hebben ons photografieën gegeven van
die ontmoeting; en men behoeft niet sentimenteel ,te
zijn aangelegd, om bij !de beschouwing daarvan, en we
tende wat er gebeurd is, vijf-en-dertig, veertig jaren
geleden, itets te gevoelen van wat op sentiment 'ge
lijkt- Op haar jacht „Thistle" vertoevende, in de na
bijheid van Bergen, ontving deze eens zoo groote
vrouw, Keizer Wilhelm ten bezoek. Toen heeft hij ge
toond, moer dan indertijd met zijn „sic volo, sic ju-
beo," een ridder te zijn van den echten stempel. Als
kleinzoon van den vernietiger der Napoleontische dy
nastie, is hij gegaan naar Haar, die dien Keizernaam
nog 't diepst in herinnering houdt, en heeft voor Haar,
die (de kroon der majesteit ontnomen is, het hoofd ge
bogen. Dit was meer dan 'n beleefdheidsbezoek, meer
dan 'n noodzakelijk vertoon van politiek geknoei
dat 't niet wezen kon, omdat Eugenie al jaren lang
buiten alle staatkunde leeft, dit was 'n bezoek van
niets anders dan loutere belangstelling, een bezoek van
'n nog jeugdigen, levenskrachtigen monarch aan 'n an
dere grootheid, wel oud maar nooit vergeten, om te
spreken over die oude dagen van glorie en roem, die
zij als 'n kroon jop 't hoofd droeg. De naam „Napoleon"
is nog altijd
de naam, die door de luchten dondert
Met altijd féller drang,
Die duizendmaal herhaald ook duizendmaal verwondert,
Eén trotsche koningszang."
(SCHAEPMAN).
Zelfs als hij valt, is 'n Napoleon groot. En waar
de Derde van dien naam in dien smartelijken brief
van 2 September 1870 zegt: „n'ayant pu mourir
au milieu de mes troupesdaar hoort men pen
reus zuchten, daar breekt een hart, daar denkt men
onwillekeurig ook aan 't Kremlin, aan de sneeuwvel
den, aan de Beresina, waar de machtige eerste Napo
leon als n eik viel, als 'n zon onderging. Daar is
ook majesteit in zonnenondergang, ook majesteit in een
zee, die tol rust is gekomen.
Dit bezoek van Keizer Wilhelm aan Keizerin Eugenie
heeft uren geduurd en de wederzijdsche aandoeningen
losten zich op in wederzijdsche waardeering. MJ*ar
initiatief ervan is uitgegaan van den Duitsclien Keizer,
en hij heeft het hoofd gebogen voor voorbijgane glorie,
enkel nog vertegenwoordigd door 'n oude vrouw van
81 jaren, enkel nog vertegenwoordigd door n gade.
die geen man meer heeft, 'n moeder, die geen kind
meer bezit, 'n vorstin, wier kroon verloren ging. De
Keizer kent haar geschiedenis, haar glorierijke, haar
smartenrijke geschiedenis, zoo goed als Koningin Vic
toria, haar vriendin, die kende, zoo goed als heel
Europa die kent. De laatste slag die haar trof. was
't verlies van haar zoon Louis, „Lou-Lou, zooals zij
hem altijd noemde, en haai: woorden, haar snikkende
woorden tot Bassano: ..En ik mag niet sterven! Ge
zult zien, dat de goedertieren God mij honderd jaar
laat worden," is 'n woord, ïi smartkreet, die opgevan
gen en verstaan is door alle moeders, door alle men
schen, die het laatste van wat hen 't liefste was, zich
zagen ontnemen.
Keizerin Friedrich, des Keizers moeder, was 'n zeer
lieve vrouw, en ongetwijfeld heeft zij zij, die zelf
den beker des tijdens ten bodem toe ledigde hare
kinderen verteld van Eugenie, die eens de gelukkig
ste, de schoonste, de rijkste vrouw van Europa was.
En aan dit alles heeft de Keizer moeten denken, toen
hij in het noorden vertoevende, aan deze N i o b e een
bezoek bracht; en daarom achten wij dat bezoek van
toen een daad van piëteit.
En nu komt de Keizer een bezoek aan Holland
brengen, aan Amsterdam en aan onze Koningin. Het
heele vorstenhuis der Oranje's niet meer zoo tal
rijk als 'n dertig vijf-en-dertig jaar geleden, toen
de Koning, omstuwd van zijn zonen, een broer, ieen
oom, een neef op het balkon verscheen, alle prinsen
van den bloede heel het tegenwoordig vorstenhuis
van Oranje, bestaande in de enkele persoonlijkheid der
Koningin, want de Koningin-Moeder is 'n Duitsche,
en Prins Hendrik der Nederlanden is 'n Duitscher
heel het Huis van Oranje zal den dag voorafgaande aan
dien, waarop de Keizer komt, in Amsterdam aankomen,
om Zijne Keizerlijke Majesteit waardiglijk te ontvangen.
Baron Clifford opperhofmaarschalk van H. M. de Ko
ningin, confereerde reeds met het gemeentebestuur van
Amsterdam, over dit bezoek. En indien het heele vast
gestelde programma op dien eenen dag moet afgewerkt
worden, dan behoeft de Keizer niet te denken, dat hij
tusschen koffie-drinken en middagmaal in zal dutten,
't Rijksmuseum en de collectie Six zal bezocht worden,
en als de Keizer goed bij kas is, zou 't nog niet zoo onmo
gelijk zijn, dat er zaken gedaan werden. De Keizer,
die toch 'n koopman is, en zoo men vertelt en schrijft
zijn gasten serviezen aansmeert en de aanteekeningen
daarvan op zijn manchetten maakt, zal de kans om uit
'n Rembrandt eenige duizenden Marken te slaan, niet
voorbij laten gaan. De aanzienlijkste families in Hol
land kunnen nu Wel wat gebruiken, en voor den Keizer
zou 't niet meer zijn dan het geven van 'n oeuf pour
avoir um boeuf; want die komt er wel weer af, en
met 'glans ook.
Natuurlijk zal de Keizer wel meer willen zien van
Amsterdam dan die paar kunst-collecties, waarvan Hij
toch niet meer dan 'n vage herinnering kan meenemen;
maar welke bezoeken hij nog af zal leggen is mij niet
bekend, en of de Keizerin haren echtgenoot op idie
kleine tochten door de stad zal vergezellen, weet ik ook
niet.
De „Mozes-zaal" in 't paleis mag zich beleedigd ach
ten, omdat zij niet, als bij 'n vorig bezoek van dezen
keizer bij 't taptoe-schandaal tot slaapkamer mag
dienen. Maar misschien is 't in strijd met dei hof-
etikette, dat de Keizer en de Keizerin in 'n vreemd
huis in dezelfde kamer slapen; anders kan ik 't niet
verklaren; want den vorigen keer, toen de Keizer alleen
was, sliep hij daar toch.
Hloe 't zij, de Keizer en de Keizerin komen! En heel
Amsterdam zal dien dag feestvieren, al is 't ook mis
schien 'n beetje koud. Tusschen Sint-Nicolaas en Kerst
mis is 't gewoonlijk niet al te heet. En als 't waar
is, wat sommige couranten vertellen, dat een „lief
hebber" 't oude beursterrein wil huren, om daar z'n
tribune op !e bouwen voor kijkgrage menschen, die
er tien of vijf-en-twintig gulden voor over hebben om
den Keizer 'n halve minuut lang te zien maar daar
voor twee, drie uren te voren in de kou moeten
zitten dan kan daar menig dokter en menige begra
fenisonderneming toch nog 'n aardig slaatje uit slaan.
Och ja, 't moet al 'n heele slechte wind zijn, waar
geen enkele schipper wel bij vaart.
H. d. H.
N i o b e. De schoonste vrouw, die ooit op 'n troon
zat. Zij schonk haren echtgenoot, Amphion, zeven zonen
en zeven dochters, clie allen op eenen zelfden dag
door de pijlen van Artemis om 't leven kwamen. Negen
dagen bleven deze lijken onbegraven liggen; toen kre
gen de goden medelijden met de moeder en begroe
ven zelf de lijken. Na dezen zwierf Niobe in onuit
sprekelijke smart en wanhoop rond, totdat zij einde
lijk op den berg Sipylos, door het medelijden der go
den in een steen werd veranderd.
(o)—
in de vlammen van het Vagevuur te zien, met op
geheven armen, met open mond, naar licht en vrede
verlangende.
Eindelijk vond ze, wat ze zocht, een klein zwart
crucifix, dat aan den wand hing. Zij legde het den
oude op diens borst.
„Wij moeten hem wasschen en aankleeden," zeide
zij nu iets kalmer. „Annesa, ga heen, maak het vuur
aan en zet het water op. Wat staat ge daar .toch
te droomen? Annesa, Annesa, waaraan denkt ge?"
Dit verwijt, even zacht als altijd uitgesproken, trof
Annesa hevig. Elk woord had nu een dubbele be-
teekenis voor haar. Zij ging in de keuken, maakte
het vuur aan en herhaalde bij zich zelve aanhoudend,
dat zij sterk moest zijn, op alles zich moest voorbe
reid houden. Daar hoorde zij Don Simone's stem.
„Is hij werkelijk dood? Waarom heeft Annesa ons
niet geroepen?"
„Hoe kon zij nu daar tegen iets doen? Laat haar
toch met rust zeide Paulu geërgerd, omdat Donna
Rachele weer begon te jammeren. „Hij is dood, vrede
zij zijne ziel."
„Maar dat is het juist, Pauluantwoordde zij.
„Mees nu tevreden, moeder. Gelooft u dan, dat hij
jn het paradijs gekomen zou zijn, als hij gebiecht
nad. V
„Paulu!" zeide grootvader ernstig en droevig heb
ten minste eerbied voor den dood."
Paulu antwoordde niet. In de stilte, die eensklaps was
ingetreden, hoorde men nu weer het geween van Rosa.
en kort daarna trad ook oom Cosimu Damianu bin
nen het kind op den arm houdende; ook hij vroeg
„Waar is Annesa? Zeg haar, dat zij op het kind
moet letten. Wat gebeurt hier? Wat heeft Annesa ge
daan?"
Annesa en altijd Annesa. Allen hadden iets tegen
haar, en zij was besloten met allen te strijden. Zij
ging naar de plaats en schepte water om het lijk te
wasschen; toen ontwaarde zij met vernieuwden angst, hoe
dc bleeke hemel reeds met flauwe tinten het aan
brekend morgenrood aankondigde. Groot en melancho
lisch zonk de maan achter den muur van den tuin weg
de sterren trilden en verbleekten, als waren zij
ongeduldig om weg te gaan. Ook de frissche lucht
kondigde reeds den ochtend aan. Annesa had liever
gehad, dat de nacht nog wat had geduurd; zij was
bang voor het daglicht, voor de menschen, die nu
zouden ontwaken en zich boosaardig met de zaken
van anderen bemoeien. De menschen? Zij haatte hen
I er wille van deze menschen had zij voor altijd moeten
afstand doen van het verlangen van alle zedige meis-
jeshet verlangen, niet den geliefde te trouwen Om
die menschen, om hun gelaster, om hun gekonkel om
de martelingen welke Paulu zou hebben gehad té ver
duren, wanneer hij de grootvaders liet verjagen
had zy een misdaad begaan. En nu, over enkele mi
nuten zouden die menschen ontwaken en in de ka
mer komen; waar de doode lag; zij zouden kijken,
en misschien de verschrikkelijke waarheid ontdekken.
Iets later zaten Don Simone, oom Cosimu en Paulu
om het haardvuur.
„Ja,' zeide Don Simone, „nu zullen ze komen en
ons plagen. Juist bij zulke gelegenheden, als men de
grootste rust noodig heeft, komen ze. De
ouden begroeven hunne dooden in huis en be
hoefden geen begrafenisplechtigheden uit te voeren. In
de Nuroghen (toren-vormige gebouwen in Sardinië uit
den voor-Romeinschen tijd), waarin zij woonden, heb
ben we later de beenderen der dooden gevonden."
„Nu, hoor,'' bracht Paulu in het midden, „oom Zua
zou ik niet in mijn huis willen begraven. Vrede !zij
zijne ziel, maar hij heeft ons al te veel geplaagd."
„Een maand heeft maar dertig dagen," antwoordde
Don Simone. „Matig uwe woorden, Paulu. Zeg zoo
iets niet, waar anderen bij zijn."
„Ik ben oprecht, grootvader Decherchi. Ik verzeker
u, de dood van den oude doet mij leed, maar ik
kan er niet om weenen."
„Gij hangt te veel aan het leven, mijn zoon," zeide
oom Cosimu. „Niet eens het aanschouwen van den
dood boezemt u eerbied in."
Het was misschien voor het eerst, dat oom Cosi
mu zoo tot den kleinzoon sprak. Paulu ergerde zich
meer nog over de vermanende woorden van den groot
vader aan moeders zijde dan over het aanhoudende
verwijt van Don Simone.
„Aan het leven hangen?" zeide hij bitter als tegen
zichzelvenhij herinnerde zich, dat hij gisteren over
zelfmoord had gedacht. „Als ik zoo was, als gij zej
dan zou ikdoch nu is het geen tijd over zul
dingen te twisten."
„Zwijg dan! Daar ligt oen doode. Denk er (liever
aan, dat wij allen moeten sterven. Hij was geen lafaard.
Hij was een dapper man, en boven alles was ihij
een eerlijk, vlijtig en rechtvaardig man. Het lichame-
l'Jke lijden had hem ruw gemaakt. Dikwijls ligt ler
!n de-bittere woorden, welke gesproken worden, waar
heid. En de waarheid bevalt ons nietl"
Paulu antwoordde niet dadelijk. Hij was trots alles
een gehoorzaam zoon en kleinzoon geweest en had
nooit met zijn ouderen getwist, maar altijd alles naar
zijn eigen goedvinden gedaan, zich altijd in weten
schap en doorzicht verre verheven beschouwd boven
zijne eenvoudige grootvaders. Oom Cosimu's ongewoon
scherp gezegde trof hem in dit uur van rouw dus
E1 J 1 ui !11Jer8erde er zich geducht over; maar hij
bedacht toch nog, dat zijn grootvader ditmaal gelijk
had en daarom antwoordde hij na een poos-
„Een rechtvaardige! Maar den dood van een recht
vaardige is hij toen niet gestorven."
„Zwijg I zeide nu ook Don Simone die begonnen
was, overluid te bidden. „Ge weet niet, wat ge zegt