Berijmde Brieven 11 Jaap Uit het Boevenleven. Geüüeagö Nieuws. Burgerlijke Stand. zeggen op allebei zijn pooten, speelde. In gezelschap van den metsel aarsbaas Martinus Maas bevond hy zich op gemolden Novemberavond in t café van kastelein Albertus Leonaidus Burgering, te Castri- cum, waar nog een of twee lui zaten. Eggers wou eerst graag een spelletje biijarten met kastelein Burgering, maar deze, die daarvoor nooit is te vinden, wou ook nu absoluut niet. Nu, dan zouden Eggers en Maas maar een partytje doen en 't werd er al gauw 2, 3, ja, méér nog. Dim won de een, dan de ander, en die wisselvallige voorspoed werd, toen eindelijk het spel werd gestaakt, 'n twistappel, gaf althans stof tot wederzydsche plage rijtjes en de gevolgen daarvan. En 't ging om 'n rondje, dus behalve de biljartspelers eer was ook de dorst eri do portemonnaie, althans hare inhoud, by het gezellige spelletje betrokken. Vorder kwam de „konkerensienijd" er ook 'n beetje by te pas. „Jjj loop al maar als 'n mijnheer deftig met 'n overjas an!" foeterde Eggers. „En jy' repliceerde Maas, „jy smeere jouw jas in met roode menie, omdatte de menschen dan meenen, dat je allemachtig hard werkt en het zoo razend druk hebt!" Tableau! Het getreiter ging door, doch wéar is het, dat Maas het eerst de handen uitstak, echter niets anders uitvoe rende dan zyn tegenpartij aan de punt van z'n jas pak kende. In andere omstandigheden zou dat waarschynlyk tot weinig of niets hebben geleid; maar nu er „stem ming" was, werd ten slotte Eggers werkelyk driftig. Op de zitting kreeg je den indruk, dat, Maas, al stak 't eerst zjjn klavier uit, daardoor nog lang niet ge wettigd of gemotiveerd is het latere geforceerde optre den van Eggers. Deze wilde het wel heel graag doen voorkomen, alsof hy uit noodweer moest handelen, maar hij kwam daar mee nu niet eens zoo ver, als hy eigenlijk wel scheen te hebben gehoopt. Dit is overigens wel zeker, dat het niet lang duurde, of hy pakte Maas bij zyn kladden en wist hem in sterk achteroverhellende houding te krijgen, in welken verre van benydenswaardigen toestand Maas op een tafeltje raakte, waar hij onmiddellijk weer afgleed, om langs het biljart plompverloren op den vloer neer te kaatsen. En om het spel te volmaken, gaf Eggers zyn tegen stander met een vervaarlijk dikken knoestigen knuppel een opmepper, dat het er volgens den hospes van kraakte. Dat Maas alles niet precies meer wist, kon de kaste- leid best begrijpen, want die slag zou volgens Burgering wel nadeelig op Maas' geheugen hebben gewerkt. Wél werd er later van weerskanten geld op tafel gebracht, onder de bewering„Jij durf 't tóch niet aangeven 1" „Daar verwed ik 'n paar gulden onder." „Ik een rijks daalder", brult no. 2 en rammelend vliegen de ronde schijven over Burgering's herbergtafel. Ze zijn echter te dezen opzichte dwalende geweest, want er vond wel terdege aangifte plaats. De getuige Jan Borst, vrachtrijder van beroep, was geweldig ge schrokken van al die „alterasies" 1 Je kon het duidelijk aan 's mans getuigenverklaring merken, dat die schrik, nu hy de twee luidjes in quaestie, al was het dan in den vollen bloei hunner gezondheid, (vooral Maas ziet er ul tra blozend uit!) wéérzag, opnieuw zijne uitwerking deed gelden. En het schrikwekkendst van al vond Borst nog de bewering van Eggers, dat Maas voorzichtig moest zyn, want dat hy (Eggers) met „z'n zevenen" was en een revolver had (die zeker 6 schoten ryk was). Brrrrrrrrrü Jan Borst liepen de rillen over zjjn rug! Overigens was Jan nog kordaat genoeg geweest om Eg gers zyn stok af te nemen, wat' met zyn reusachtige kracht voor Jan overigens ook 'n tikje werk moet zyn geweest. Dit wapen is later door de politie by Jan in beslag genomen. De O. v. J. achtte het bewijs geleverd en eischte tegen Eggers, wegens de gepleegde mishandeling, f 15 boete of 10 dagen hechtenis. Eggers had nog een heele preek, die de rechtbank, zooals de president beloofde, zal overwegen. Een vlugge kasteleines. Nummero vier was juffrouw Smit-Willebrands, de stevige ega van den palingkoopman-verlofhouder Jan Smit, Pnidsen 29, Alkmaar. Negen November j,l. waren de agenten Grondsma en Corstanje in buigerkleeding gestoken, bezig eens te controleeren, hoe het in de talrijke kapelletjes toegaat, waar verlof is tot het tappen van alcoholhoudende dranken, andere dan sterke dranken. Om voor zulk een vereerend bezoek in aanmerking te komen stond mede bovenaan op de nominatie onze brave 61-jarige heer Smit, die al sinds onheuglijken tyd een onvermoeiden strijd voert tegen de drankwet en hare handhavers. Ook nu bleek het café Smit hunne aandacht weder ten volle te verdienen. Juist toen ze binnen traden en wie weet, misschien hehben de uitgeslapen agenten wel zoo'n critiek oogen- blik afgewacht! was juffrouw Sïnit bezig uit een 3-literkruik met jenever 1 tinnen maat te vullen. Doch niet zoodra had juffrouw Smit het dreigend gevaar in de personen der twee agenten gezien of ze draafde, voor zoover hare corpulentie en de wijdte der deuren zulks veroorloofden, van uit het „verlofvertrek" naar een veiliger kamer, met de handigheid, by voor keur hare sekse eigen, kruik en maat met zich mee nemende. De agenten haar na en het werd een wedloop door de gang van belang. Met dreunende schreden vluchtte de kasteleines voor hare vervolgers en het geleek er veel op, of het drietal zich 'n paar tientallen jaren jonger waande en aan het „krijgertje" spelen was. Op het geraas van dezen wedloop legde de heer Smit, die als een rechtgeaard Alkmaarsch burger, gewapend met 'n Gouwenaar, heel gemoedelijk het Alkmaarsch dagblad zat te lezen, zyn pijp verschrikt neer, met den kop juist in vrouwlief's theekopje, terwijl hy de krant driftig in een hoek smeet, zoodat Semiramis, zijn vette witte poes, die door 't projectiel werd getroffen, nog vóór den baas de deur uitstoof. Het was een hachelijk oogenblik. „Verrék" schreeuwde de papegaai, die by al dat leven graag mee wilde doen, maar Smit lette niet eens op zyn anders zoo lieve „lorrie". Eindelijk heeft Smit zijn naar adem hijgende ega, haastig kunnen vragen: „wat er is? Politie?" Ja, goed geraden hoor! Maar hoe de beide agenten hun best ook doden, de kruik werden ze niet machtig de jenever evenmin. Daar paste vrouw Smit wel voor op. Echter, wegens het niet voldoen aan wat de agenten haar verzochten in de rechtmacht.ige uitoefening hunner bodiening en het beletten van de uitvoering van eenig wettelijk voorschrift, werd tegen vrouw Smit geéischt eene boete van f 10 of 5 dagen hechtenis. Ilnar kwaadaardige echtgenoot. Jan Smit zelf, die by deze gelegenheid zonder dat hij de agenten te kennen had gegeven dat hy ze niet in zyn huis wilde hebben, zich tegen alle twee dienders heeft verzet en Corstanje zelfs in zijn handen beet, word deswege opgeknapt met oen eisch tot f26 boete of 14 dagen hechtenis. En de kantonrechter smeerde hem f 25 boete of tien dagen hechtenis aan zyn broekkie dezer dagen, dus Jan heeft voorloopig genoeg! Een l'nkluiizer staartje. Het laatste zaakje is Enkhuizer nieuws. Arie Kuiper ranselde den 29 Nov.j.1. zijn stadgenoot J. J. Rens wat af met een pianostoeltje. Eisch f 14 boete of 14 dagen hechtenis. w die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is gaan dienen, aan zijn broer Klaas, die in de Zaanstreek gebleven is. XXXVI. 'k Heb nu al zoolang gezwegen, 'k Moet dus noodig schrijven, Klaas! En de reden van mijn zwijgen Volgt hier in een trouw relaas. Eerst kreeg 't vee het mond- en klauwzeer; Druk geloop met voer en smeer, Tobben met die arme dieren Was het alle dagen weer; Als je hart hebt voor je beesten En ze met veel moeite voert, Smeert, verpleegt, dan wordt je somtijds Door hun houding diep geroerd. - Soms toch spreekt er uit hun oogen Zooveel weemoed, zooveel smart, Zooveel dankbaarheid nog tevens, Klaas! dat grijpt je in je hart, En hoe toonen zy berusting, 't Is of z' op het standpunt staan Van de Christenen, die zeggen „Wat God doet, is welgedaan". Als 'k dan ook een koe zie schoppen, Die door pyn niet stil kan staan, Kan ik best zoo'n beul eens helder Om zyn kop en ooren slaan! Nu, Goddankis 't weer geweken, Vredig staat het vee op stal En het herkauwt, of er nooit meer Mond- en klauwzeer komen zal. Maar, ik raakte zelf in lyden, (Eigen schuld plaagt ons het meest) 'k Was zoo vaak al in den donker Op de zoldering geweest, Waarom zou dat nu niet kunnen Ik liep deerlijk in de fuik. Want, o weedaar flapte Jaapje Op de gang door 't zolderluik Daad'lyk zond men naar den dokter, Hy kwam spoedig; ik vernam Dat de rechterhand gekneusd was, Verder bleef 't by buil en schram. Schrijven kon ik enk'le weken Heelemaal niet, 'k had het land. Als het lang moest duren, leerd' ik Schrijven met de linkerhand; Nu is ook myn hand weer beter, Dank zij dokter, vrouw en baas, Die my hielpen en verzorgden, Of 'k hun eigen kind was, Klaas By de tongblaar van de koeien En by eigen leed en pyn Merkte ik, hoe vele menschen Veearts of wel dokter zijn; d' Eerste slimmerd, die de boeren Beet nam, heetteDaatselaar „Ik bezweer het mond- en klauwzeer, „Menschen! brengt je duitjes maar", Riep de snuiter, doch zyn middel Maakte zieker nog het vee Daatselaar kwam in zyn centen En de boer riep „ach en wee!" „Pekel", riep een ander: „pekel"! En men voerde pekel aan. Maar, o weehet mond- en klauwzoer Wou voor pekel ook niet staan. „Aderlaten, bloed afnemen, „Is een middel, zeer probaat: „Hy behoudt gezonde beesten, „Die gedurig aderlaat", Dus weer and'ren, men nam bloed af. 't Beest verzwakte, en het kreeg Binnen niet zoo heel veel dagen 't Mond- en klauwzeer, wel terdeeg. Toen ik zelf zoo was gevallen, Kreeg ik vriend'lyk het advies: „Ben je mal, loop niet naar dokter, „Maar ga daad'lijk naar Piet Vries. „Deze oude baas te Winkel „Wryft en strijkt je, en heel vlug „Kom je, 'k zou dat durven wedden, „Weer genezen hier terug!" „Kloosterbalsem moet je koopen", Zei een tweede, „in één week „Met één potje van dat goedje „Ben je weer geheel op streek." Zooveel menschen als er kwamen, Zooveel malen kreeg ik raad „Al die dokters, larie varie, „Jaap! de kunst loopt langs de straat!" Zoo zegt buurman onomwonden, Maar, dreigt in zijn huis gevaar, Dan rent buurman om een dokter, Maar niet om een bedelaar. Krijg jij koeien, Klaas! doe nimmer Aan die „vee-kwakzalvery". Mocht ge zelf ooit wat mankeeren, Haal er dan een dokter bij JAAP. Zelfmoorden. Dat in een land, dat sedert een betrekkelijk gcrui- men tijd een zware sociale en staatkundige crisis door- j leeft, deze laatste in den regel met allerlei abnormale j verschijnselen gepaard gaat mag geen bevreemding wekken. De aard echter dezer verschijnselen kan steeds j als bijdrage dienen tot de beoordeeling niet alleen van de I periode waarin zich de evolutie op het gegeven oogen- j blik bevindt, maar ook van de voorafgaande en vaak van de vermoedelijk daarop volgende perioden. Het aantal der in Rusland voorkomende zelfmoorden* is in den laatsten tijd schrikbarend toegenomen. Al- I leen Ie St.-Petersburg gebeuren 4 tot 5 zelfmoorden per dag; in Augustus telde men daar 109, in October j j.1. 107 ongclukkigen, die vrijwillig den dood zijn in gegaan. Het waren meestal personen, die den 30-jarigen leeftijd nog niet bereikt hadden en tot verschil lende standen behoordenmen vond er onder officieren, kleine burgers, arbeiders, jonge vrouwen en meisjes, handelsem- ploye's enz. Vroeger telde men te St.-Petersburg 250— 270 gevallen 's jaars, nu is dit cijfers tot 1500—2000 gerezen. Deze cijfers getuigen welsprekend van de geringe waarde, welke men aan 't leven is gaan hechten ,t gevolg van de hoe langer hoe geringer wordeiiidju hoop op iets beters, en wijzen tevens op 't dalen der geestelijke weerkracht, welke toch reeds niet bijster hoog aangeslagen mocht worden. Nog bedroevender en voor de toekomst dreigender is de statistiek van de zelfmoorden van de school- A.s. Donderdag uitspraken. Gemeente Zjjpc- Ingeschreven van 13—18 Dec. 1907. Geboren: Jan, z. v. Pietor Kooy en Aagje van der Aarde. Aaltje, d. v. Dirk Buik en Trijntje Voort- huysen. Ondertrouwd Ilajjo Stompodissel j.m., arbeider. 28 jr. te Zype en Maartje Langeroie, j.d., dienstbode, te Zype' eerder te Callantsoog. OverledenCornelis Klomp, 74 jr., echtgenoot van Eva Janzen van der Boom. Maartje Mulder, 67 jr., weduwe van Adrianus Bareman, wonende te Alkmaar-, jeugd- j Lr is onlangs, onder de redactie van den heer- Chlo- I pin een monografie verschenen over zelfmoorden en pogingen tot zelfmoord van leerlingen der middelbare en lioogere scholen over 't afgeloopcn iaar. In de I voorrede teekent de schrijver aan, dat de meer ge- regelde opgaven aan 't ministerie van Onderwijs over zelfmoorden in de scholen met het jaar 1882 zijn begonnen, terwijl een circulaire van 1905 den hoof- i den van onderwijsinrichtingen den eisch stelt, om de I ojrgaven van eigen resoluties en van andere onontbeer lijke mededeelingeiï processen-verbaal van lijkschou wingen, nagelaten brieven, schrifturen, enz. te doen vergezellen. i Aan deze leerrijke monografie ontlcenen wij eenige cijfers Van I Jan. 1905 tot 1 Jan. 1906 telde men in de scholen van middelbaar- en hooger onderwijs 53 zelfmoorden zelfmoord en „ongelukkige toevallen." In 1906 heeft men een meer dan verdrievoudigd cijfer van 180 gevallen; rekent men van dit getal 92 „onge lukkige toevallen" af, dan blijft, voor de zelfmoorden en pogingen tol zelfmoord het cijfer 88 over. Op liaar hoofd. Veertig gulden voor een hoed Vrouw, dat is een m'fdaWüinu, die misdaad moge op myn hoofd neerkomen 1 Doodslag. Uit Gelsenkirchen wordt aan de „Küln. Ztg." gemeld, dat de Nederlandsche arbeider Jansen, die dezer dagen met een vriend naar Nederland zou terugkeeren, door dezen vriend by vergissing met een schop is doodgesla gen. Do dader, die den slag voor een ander bestemd had, is gevlucht. Daar tocli ook De militaire uitgaven in Zwitserland nemen ook toe. Voor het loopende jaar waren op de begrooting uitge trokken voor de militaire uitgaven 34.470.951 fres. aan gewone en 5 102 000 fres. (voor nieuwe bergartillerie en munitie) aan buitengewone uitgaven. Voor 1908 echter is op de begrooting uitgetrokken een bodrag van 38.200.093 fres. aan gewone en van 3.4 millioen aan buitengewone uitgaven. Brandstichting. Het magazijn van de bekende bloomenflrraa J. C. Scbmidt te Erfurt is door brand vernield. Het geheele zaadmagazyn met inhoud ging verloren en de schade wordt op ongeveer 150.000 gulden geschat. De brand schy'nt te zyn aangestoken; de vermoedelijke bedrijver van deze brandstichting is een werkman van de firma, die naar men vermoedt geestelijk niet geheel normaal is, daar men anders geen reden voor zyn daad kan aan geven. De man werd door een politiebeambte gearres teerd, maar wist te ontsnappen. Toen later bij zyn r svoning twee agenten hem opnieuw trachtten te arrestee ren, wist hy, - een man van buitengewone lichaams kracht zich opnieuw los te rukken en sedert is hy spoorloos verdwenen. Men vermoedt dat de man ook vroeger zich reeds aan brandstichting by de firma Scbmidt heeft schuldig gemaakt. liet binnendringen van Japanners in de Vereenlgde Staten. Een bericht uit New-York meldt, dat is gebleken, dat in de laatste drie a vier maanden 20.C00 Japanners in de Vereenigde Staten zijn binnengedrongen, tegen den wel van de Amerikaansche regeering in. Blijkens inlichtingen by den Amerikaanschen minister van koophandel, zyn do meesten dezer Japansche immi granten de zee overgekomen onder voorgeven, in Mexico te willen gaan werken by den spoorwegaanleg. Inderdaad gaan deze lieden naar Mexico en nemen daar werk aan by de spoorwegen. Doch by de eerste Jeans de beste smijten ze breekijzer en houweel er by neer, en gaan naar de Vereenigde Staten. De Japansche regeering houdt zich stiptelyk aan haar afspraak met het Amerikaansche gouvernement: slechts een bepeikt aantal paspoorten uitreiken aan landverhuizers, dienaar de Vereenigde Staten willen. Maar voor emigranten naar Mexico zjjn paspoorten onbeperkt beschikbaar. De Amerikaansche regeering doet haar best, de instrooming van Japansche koelies uit Mexico te beletten. Het United States Bureau of Immi- gration heeft langs de geheele zuidgrens tal van inspec teurs in functie. Maar hot is natuurlijk niet wel doenlijk een grenslijn, die overeen lengte van honderden mijlen bestaat uit rivieroever of woestijn,afdoende te bewaken. De Japanners, die de grens overkomen, schijnen - te beschikken over nauwkeurige kaarten of andere plaats beschrijvende hulpmiddelen. Bovendien worden zy voort geholpen en bygestaan door hun landgenooten, van wier adressen zy goed op de hoogte zyn. Zyn deze Japanners eenmaal binnen de Vereenigde Staten, dan kunnen de autoriteiten niet heel veel doen aan hun verblijf daar. Intusschen wordt de stemming tegen d6 Japanners al bitterder en vooral de Oalifornische pers slaat een vyan- digen toon aan. VII. In de verleiding. ....Toen, den eersten dag van z'n hei-wonnen vrij heid, terwijl hij rondliep in (z'n (nieuwe kleeren, met z'n krakende, pas-betaalde laarzenuitpuffend walmen rook uit zijn sigaar; pronkend met z'n blinkenden horloge ketting; nadat-ie pas een paar heerlijk-frissche, pittige biertjes geslurpt had Toen, tLien eersten dag De zon scheen fel; brandde op de straten. De men schen, voor wie bet genot van de ongebreidelde vrij heid iets gewoons, vanzelf-sprekends was geworden, lie pen te blazen, te zuchten, te puffen. Zij veegden 't was in Augustusmaand met de zakdoeken over' de bezweete hoofden. Zij Lieten de armen lusteloos ben gelen langs het voortsjokkende lijf. Ze waren te moe, te vadsig, te apathisch, te lui om elkaar te groeten. 't \Vas om te stikken in de stad. Maar hij, Raf, mijn ex-boef, voelde heelemaal niks van de verzengende' hitte. Het gedruisch van de traten hinderde hem niet. Hij genoot nog altijd van z'n heerlijke vrijheid. 't Was tegen halftwaalf. Hij dacht er aan, wat ze nou, op datzelfde oogen blik in de „bajes" deden. Heei het gevangenisleren doemde weer voor hem op. 't ,Was hem of hij de nijdig- strenge, bevelende, barsche klanken van de bel in z'n ooren hoorde klinkenTranen van geluk wélden hem naar de oogen, terwijl hij eraan dacht, hoe hij, immers, nu gaan en staan kon waar-ie wou. •j En angst schroefde, snoerde, klemde om z'n hart, plotseling, toen die andere gedachte, die benauwende, hem overviel: „Wanneer vlieg-je er weer- in?" 1 Hij balde de vuisten. Nog eens bezwoer hij„Nooit meer! Zoolang als ik leef niet!... Liever..." I)c;n Vorigen dag had-ie 't zijn vader ook al bezwo- ren. Maar (Ee wou hem niet gclooven. „Hoe kim men zoo zijn?" had Raf's moeder uitge roepen, die, als alle moeders, zoolang de oude aaide om haar as wentelt, toch, ondanks alles, in d'r zoon, in d'r jongen bleef vertrouwen, wat-ie ook deed „Hoe kan men zoo zijn!" had ze gezegd. Maar vader, met het eerlijke, van soliditeit houdende bloed in de aderen, door veie generatiën van brave mensehen op hein overgebracht, kon 't niet verkroppenNooit had-ie Raf in de gevangenis bezocht. En als een ken nis, minder fijngevoelend dan nieuwsgierig, ook wel eens geniepig-plaagziek en wreed vcfn aard, den ouden man had gevraagd: „Nou, en je zoon, Raffie, js die alweer vrij dan was vader lijkbleek geworden van schaamte. De stem stokte, hokte hem in de keel. Raf, do ex-boef, voelde't. Hij trachtte zijn ergernis, z'n verdriet heen, hem minachtte; hem beschouwde als e^n irot lid van den stam, dat men maar moest af snijden, eigenlijk hoe eer hoe beter, opdat 't de andere, gezonde loten niet zou aantasten met z'n verderf. Raf, de ex-boef, voelde 't Hij trachtte zijn ergernis, z'n smart, te overstemmen door een deuntje. Hij fiool er lustig op los in de warme, zonnige Augustus-lucht. Z'n 'blijdschap over het weer-vrij-wezen was eventjes bedorven Toen, op den hoek van eene zijstraat in de buurt, waar hij eigenlijk zonder precies te weten waarheen hij ging verzeild was geraakt, hoorde hij een stem van „Psst! Psst!" Hij had eerst niet willen omkijken, want hij snapte eigenlijk wel, wat voor soort hem een sein gaf. Maar de verleiding was te sterk. Waarom weet ik ook wel. Nu. twee jaar geleden had hij haar voor 't laatst gezien den avond vóórdat ze hem vanwege die hor loges-historie oppikten. Zij waren toen samen Raf en de zwarte Trees, met d'r haren, waar een metaalglans over lag „hier en daar" geweest. Ze hadden gedanst bij Smit, op den Zeedijkhij, in royale bui, met genoeg centen op zak, had haar niet-zoolang getraeteerd tot dat ze met haar hoofd lodderig tegen zijn schouder was afgezakt. Dat had dien heelen nacht geduurd. En later in de cel als figuren uit het Zeedijk- leven, dat-ie had meegemaakt, hem vóór den geest kwa men; als-ie,. in z n stille en slapelooze nachturen, (LachI Z. J?'fii1,8,enVdie hij h,,d doorgcfuifd, dan kwam Iices dl fideel-lustige tronie Uudelijk boven Raf was op dien Augustusochtend, loen hij psst hoorde roepen, doodsbang, dat 't Trees zou zijn. Want 5 Is ze het was na die Uvee jaren en hot hart van den jongen kerel, die zóóvele maanden achter de tralies was gehouden, begon te bon-, zen, te bonzenMaar ze was 't niet. Wat hem eigenlijk een beetje teleurstelde. Maar toch een geluk voor hem was. t Was de magere, blonde Mie, met d'r katoogen en d'r kruipende, sluipende manieren. Een beest van 'n meid, als 't erop aankwam. Maar uil den tijd van Lammetje Zondag zijn gewezen hospita wist Raf ook nog wol, dut je op d'r bouwen, vertrouwen kon, als op een rots. Daar was geweest vertélde Raf mij o.a. 'n „zaakje met een „partijtje lood," waar xte jongens hun hart voor hadden vast gehouden 't Ging op een hdértje. De agentjes waren op geen twee pas van waar ze ,'t „partijtje" hadden kunnen vinden. Maar Mie wist zicli „taai" te houden, ze van de wijs te brengen op een manier, dat „schele Louis," in hoogst eigen persoon haar borrel had gepresenteerd, en de schele was om de bliksem .niet royaal, voorat niet tegenover meiden! en haar, met glinsterende oogen van echte bewondering, in 't dik van den arm had geknepen, met een gezicht van: „Zie je, zulke wij ven mot-je hebben!" Vooral van dót oogenblik af, was liet gezag van kat achtige, slanke, sluwe Mie onder de kameraden geves tigd. En overigens was ze 'n gezellige, vrooiijke meid, daarvan niet Zij dan de blonde had Raf, dien ochtend ge floten. „Jezus, ben jij' 11" riep ze uit, hem wenkend pin naar d'r toe te komen. Want zij dacht natuurlijk, direct, dat Raf toch nog een aardig centje moest over hebben van z'n uitgaanskasEn behalve dat; de meiden (Raf heeft 't mij met begrijpelijken trots vertéld) „mochten" hem wel; vonden 'm heelemaal een „kwiek ventje." Eventjes aarzelde Raf, dien ochtend. Maar hij kon 't toch niet over zich verkrijgen om Mie voor 't hoofd te slooten. Samen slenterden ze op. En zij aan 't praten, precies als vroeger, rad, snel, gejaagd, haast struikelend over d'r woorden. Ik zei toch aleen varken van 'n meidMaar voor de „jongens van de vlakte" goud \Vaard. Zij binnen een kwartier aan 't vertellen van een „prachtzaakié', dat morgenavondRaf wist toclide lange Koos, en Gerrit van Lammetje, en rooie Luk, en ide Brabantsche Louis Toen keek blonde Mie, schoon er niemand in de nabij heid was, schuw om zich heenZe móchten haar eens hooien 't'Was bij haar eigenlijk ook een kwestie van gewoonte. Raf, liep, de handen in de broekzakken, te luisteren. Heel de wereld van vroeger van twee jaar geleden verrees nu weer voor hem, in levenden lijve. In de loerende, bewegelijke, groen-grijza oogen van Mie zag-ie best, dat zij er de lucht van kreeg, hoe hij niet 'meer „de ouwe' was; zelfs argwaan, zelfs iets van stijgende woede over bang zijn, kwam in den blik, waarmee ze hem aanzag. „O, as-je soms denkt, bijgeval, dat ik „Zeg, ben je nou viel ze uit, en maakte een gebaar van verontwaardigd-zijn. Neen, ze kende me daar Raf niet En zij haalde in de gauwigheid een paar staaltjes van vroeger op, om hem terdiege te laten gevoelen: as-je soms „fijn" bent geworden, dan boef-je waarachtig voor mij geen fratsjes te maken, hoor! Raf knikte, van dat-ie 't best wist. Mie most maar verder vertellen. Zij was gerustgesteld. Begreep 't ook eigenlijk wel. Als-je zoo twee jaarDan wordt een mensch eerst wat „stil". De „bangigheid" zit er nog in. Maar dat komt wel in orde. Zij vertelde verder over het „prachtzaakié", —ze ker, dat Raf wel zou toebijten. Dat wist Mie secuur en zeker ze konden er nog óén gebruiken, 't Was kinderwerkVoor Raf geen handomdraaien waard. Niks-geen gevaar, hoor!... 't Was zoo magnifiek voorbereid. Dèèr had rooie-Luk, wiens specialiteit dat eigenlijk was, voor gezorgd. Ging 't naar wensch, dan schoot er voor Raf toch, op z'n allerminst genomen, een lappie van veertig van over Nou of ze 't direct maar zou zeggen? En (dan most-ie maken, vanavond twaalf uur te zijn Je-wcet- welMaar niet veel laterWant Luk, had ze ge hoord most nog „voor andere dingen uit Raf zweeg maar altijd. «Toe, geef-je d'r eentje weg?" vroeg Mie, toen zij voor een herberg stonden, waar-ie vroeger met Trees geregeld was gekomen. „Vooruit dan maar!" zei Raf. En zij, Mie, .nu zeker van d'r overwinning pakte hom, met d'r ste vige. vleezige knuisten, bij den arm; keek hem in d- zwarte oogen met haar groenig-grijze kiikers, waarvan algemeen beweerd werd, dat ze een jongen „duvelseh" konden makenNou, en dan na twee jaar „bajes" Een half uurtje later slenterde Raf weer in z'n centje over de straat. 't Stormde in z'n binnenste, 't Brandde in zijn hoofd. Hij hield de vuisten gebald in de broekzakken en klem de |de tanden vast opeen. 'I Gonsde in zijn ooren. De sissend-flu is terende stem van Mie hoorde hij nog altijd En het „prachtzaakié" van morgenavond stond kleu rig, verleidelijk vóór hem. Raf rekende na Zóóveel had-ie uitgegeven voor z'n nieuw pak En zóóveel voor z'n laarzen, z'n hoed, voor sigaren, voor ondergoed.En moeder had-ie ook wat in de hand gestoptEn toen-ie alles en alles bij elkaar telde, ook de twee weken, die hij voor kostgeld nroesi beta len, (want bij vader in huis ging niet, met of zonder centen) dan bleef er Toen is Raf, hard, haastig, stevig gaan doorstappen I otdat-le een aardig eind van da buurt was, waar hij Mie en de anderen elke minuut kon tegenkomen. In de verte klingelde, luidde, en schel Hij beefde ervan. Onwillekeurig keek hij naar de klok luist, pre cies, nu was 't tijd van „rusten" in de bajes. Hij zag do zon in gouden pracht stralen, en dacht aan het glimpje licht, dat nu op heerlijken zomerdag van zo merweelde door het hooge, grimmige raampje van de cellen daarginds drong Nog harder stapte Raf voort. De klank van de bel in zijn verbeelding wonder wel lijkend op die van ,,'t huis" had hem terugge roepen tot de werkelijkheid; had hem aan zichzelf, zooals hij nu was, teruggegeven Hij liep een eind den buitenkant op. Hij, ex-boef, voelde het jonge, gezonde, sterke bloed in zich stroomen. Z'n handen hunkerden naar zwaar, eerlijk werk... 't Stond bij hem vast, dat dien avond Mie, Luk, Brabantsche Louis en de anderen tevergeefs hem zouën wachten Hij wou van 't „prachtzaakié" niet welen. Hij fijn!f naar z'n kostbaas, vertrouwend op de maat schappij, die hem terug zou nemen, als-ie maar goed, eerlijk wou De omvang der werkloosheid te Amsterdam. Rij het comité uit de burgerij hadden zich tot Dinsdag avond, laatste tijdstip dor aanmelding, aan de verschil lende bureaux in het geheel opgegeven als werkloos 302 timmerlieden. 226 huis-, decoratie- en rijtuigschilders. 287 metselaars en opperlieden. 176 heiers, straatmakers, baggerlieden en sloopers. 250 stukadoors, steenhouwers, schuurders enz. 230 houtwerkers, meubelmakers en aanverwanten. 167 metaalbewerkers en aanverwanten. 363 haven- en transportarbeiders. 268 personen uit de kledingindustrie en de voedings bedrijven. 535 losse werklieden. Verdere bijzonderheden konden nog niet worden mee gedeeld. Hét Volk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 10