Berijmde Brieven 11 Jaap
Uit het Boevenleven.
Geüüeagö Nieuws.
Burgerlijke Stand.
zeggen op allebei zijn pooten, speelde.
In gezelschap van den metsel aarsbaas Martinus Maas
bevond hy zich op gemolden Novemberavond in t café
van kastelein Albertus Leonaidus Burgering, te Castri-
cum, waar nog een of twee lui zaten.
Eggers wou eerst graag een spelletje biijarten met
kastelein Burgering, maar deze, die daarvoor nooit is
te vinden, wou ook nu absoluut niet.
Nu, dan zouden Eggers en Maas maar een partytje
doen en 't werd er al gauw 2, 3, ja, méér nog. Dim
won de een, dan de ander, en die wisselvallige
voorspoed werd, toen eindelijk het spel werd gestaakt,
'n twistappel, gaf althans stof tot wederzydsche plage
rijtjes en de gevolgen daarvan.
En 't ging om 'n rondje, dus behalve de biljartspelers
eer was ook de dorst eri do portemonnaie, althans
hare inhoud, by het gezellige spelletje betrokken.
Vorder kwam de „konkerensienijd" er ook 'n beetje
by te pas. „Jjj loop al maar als 'n mijnheer deftig met
'n overjas an!" foeterde Eggers. „En jy' repliceerde
Maas, „jy smeere jouw jas in met roode menie, omdatte
de menschen dan meenen, dat je allemachtig hard werkt
en het zoo razend druk hebt!" Tableau!
Het getreiter ging door, doch wéar is het, dat Maas
het eerst de handen uitstak, echter niets anders uitvoe
rende dan zyn tegenpartij aan de punt van z'n jas pak
kende. In andere omstandigheden zou dat waarschynlyk
tot weinig of niets hebben geleid; maar nu er „stem
ming" was, werd ten slotte Eggers werkelyk driftig.
Op de zitting kreeg je den indruk, dat, Maas, al stak
't eerst zjjn klavier uit, daardoor nog lang niet ge
wettigd of gemotiveerd is het latere geforceerde optre
den van Eggers.
Deze wilde het wel heel graag doen voorkomen, alsof
hy uit noodweer moest handelen, maar hij kwam daar
mee nu niet eens zoo ver, als hy eigenlijk wel scheen
te hebben gehoopt.
Dit is overigens wel zeker, dat het niet lang duurde,
of hy pakte Maas bij zyn kladden en wist hem in sterk
achteroverhellende houding te krijgen, in welken verre
van benydenswaardigen toestand Maas op een tafeltje
raakte, waar hij onmiddellijk weer afgleed, om langs
het biljart plompverloren op den vloer neer te kaatsen.
En om het spel te volmaken, gaf Eggers zyn tegen
stander met een vervaarlijk dikken knoestigen knuppel
een opmepper, dat het er volgens den hospes van kraakte.
Dat Maas alles niet precies meer wist, kon de kaste-
leid best begrijpen, want die slag zou volgens Burgering
wel nadeelig op Maas' geheugen hebben gewerkt. Wél
werd er later van weerskanten geld op tafel gebracht,
onder de bewering„Jij durf 't tóch niet aangeven 1"
„Daar verwed ik 'n paar gulden onder." „Ik een rijks
daalder", brult no. 2 en rammelend vliegen de ronde
schijven over Burgering's herbergtafel.
Ze zijn echter te dezen opzichte dwalende geweest,
want er vond wel terdege aangifte plaats. De getuige
Jan Borst, vrachtrijder van beroep, was geweldig ge
schrokken van al die „alterasies" 1 Je kon het duidelijk
aan 's mans getuigenverklaring merken, dat die schrik,
nu hy de twee luidjes in quaestie, al was het dan in den
vollen bloei hunner gezondheid, (vooral Maas ziet er ul
tra blozend uit!) wéérzag, opnieuw zijne uitwerking
deed gelden.
En het schrikwekkendst van al vond Borst nog de
bewering van Eggers, dat Maas voorzichtig moest zyn,
want dat hy (Eggers) met „z'n zevenen" was en een
revolver had (die zeker 6 schoten ryk was).
Brrrrrrrrrü Jan Borst liepen de rillen over zjjn rug!
Overigens was Jan nog kordaat genoeg geweest om Eg
gers zyn stok af te nemen, wat' met zyn reusachtige
kracht voor Jan overigens ook 'n tikje werk moet zyn
geweest. Dit wapen is later door de politie by Jan in
beslag genomen.
De O. v. J. achtte het bewijs geleverd en eischte tegen
Eggers, wegens de gepleegde mishandeling, f 15 boete
of 10 dagen hechtenis.
Eggers had nog een heele preek, die de rechtbank,
zooals de president beloofde, zal overwegen.
Een vlugge kasteleines.
Nummero vier was juffrouw Smit-Willebrands, de
stevige ega van den palingkoopman-verlofhouder Jan
Smit, Pnidsen 29, Alkmaar.
Negen November j,l. waren de agenten Grondsma en
Corstanje in buigerkleeding gestoken, bezig eens te
controleeren, hoe het in de talrijke kapelletjes toegaat,
waar verlof is tot het tappen van alcoholhoudende
dranken, andere dan sterke dranken.
Om voor zulk een vereerend bezoek in aanmerking
te komen stond mede bovenaan op de nominatie onze
brave 61-jarige heer Smit, die al sinds onheuglijken tyd
een onvermoeiden strijd voert tegen de drankwet en
hare handhavers. Ook nu bleek het café Smit hunne
aandacht weder ten volle te verdienen.
Juist toen ze binnen traden en wie weet, misschien
hehben de uitgeslapen agenten wel zoo'n critiek oogen-
blik afgewacht! was juffrouw Sïnit bezig uit een
3-literkruik met jenever 1 tinnen maat te vullen.
Doch niet zoodra had juffrouw Smit het dreigend
gevaar in de personen der twee agenten gezien of ze
draafde, voor zoover hare corpulentie en de wijdte der
deuren zulks veroorloofden, van uit het „verlofvertrek"
naar een veiliger kamer, met de handigheid, by voor
keur hare sekse eigen, kruik en maat met zich mee
nemende.
De agenten haar na en het werd een wedloop door
de gang van belang. Met dreunende schreden vluchtte
de kasteleines voor hare vervolgers en het geleek er
veel op, of het drietal zich 'n paar tientallen jaren
jonger waande en aan het „krijgertje" spelen was. Op
het geraas van dezen wedloop legde de heer Smit, die
als een rechtgeaard Alkmaarsch burger, gewapend met
'n Gouwenaar, heel gemoedelijk het Alkmaarsch
dagblad zat te lezen, zyn pijp verschrikt neer, met den
kop juist in vrouwlief's theekopje, terwijl hy de krant
driftig in een hoek smeet, zoodat Semiramis, zijn vette
witte poes, die door 't projectiel werd getroffen, nog
vóór den baas de deur uitstoof.
Het was een hachelijk oogenblik.
„Verrék" schreeuwde de papegaai, die by al dat leven
graag mee wilde doen, maar Smit lette niet eens op
zyn anders zoo lieve „lorrie".
Eindelijk heeft Smit zijn naar adem hijgende ega,
haastig kunnen vragen: „wat er is? Politie?"
Ja, goed geraden hoor!
Maar hoe de beide agenten hun best ook doden, de
kruik werden ze niet machtig de jenever evenmin.
Daar paste vrouw Smit wel voor op. Echter, wegens
het niet voldoen aan wat de agenten haar verzochten
in de rechtmacht.ige uitoefening hunner bodiening
en het beletten van de uitvoering van eenig wettelijk
voorschrift, werd tegen vrouw Smit geéischt eene boete
van f 10 of 5 dagen hechtenis.
Ilnar kwaadaardige echtgenoot.
Jan Smit zelf, die by deze gelegenheid zonder dat hij
de agenten te kennen had gegeven dat hy ze niet in
zyn huis wilde hebben, zich tegen alle twee dienders
heeft verzet en Corstanje zelfs in zijn handen beet,
word deswege opgeknapt met oen eisch tot f26 boete
of 14 dagen hechtenis.
En de kantonrechter smeerde hem f 25 boete of tien
dagen hechtenis aan zyn broekkie dezer dagen, dus Jan
heeft voorloopig genoeg!
Een l'nkluiizer staartje.
Het laatste zaakje is Enkhuizer nieuws. Arie Kuiper
ranselde den 29 Nov.j.1. zijn stadgenoot J. J. Rens wat
af met een pianostoeltje. Eisch f 14 boete of 14 dagen
hechtenis.
w
die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is
gaan dienen, aan zijn broer Klaas, die in
de Zaanstreek gebleven is.
XXXVI.
'k Heb nu al zoolang gezwegen,
'k Moet dus noodig schrijven, Klaas!
En de reden van mijn zwijgen
Volgt hier in een trouw relaas.
Eerst kreeg 't vee het mond- en klauwzeer;
Druk geloop met voer en smeer,
Tobben met die arme dieren
Was het alle dagen weer;
Als je hart hebt voor je beesten
En ze met veel moeite voert,
Smeert, verpleegt, dan wordt je somtijds
Door hun houding diep geroerd. -
Soms toch spreekt er uit hun oogen
Zooveel weemoed, zooveel smart,
Zooveel dankbaarheid nog tevens,
Klaas! dat grijpt je in je hart,
En hoe toonen zy berusting,
't Is of z' op het standpunt staan
Van de Christenen, die zeggen
„Wat God doet, is welgedaan".
Als 'k dan ook een koe zie schoppen,
Die door pyn niet stil kan staan,
Kan ik best zoo'n beul eens helder
Om zyn kop en ooren slaan!
Nu, Goddankis 't weer geweken,
Vredig staat het vee op stal
En het herkauwt, of er nooit meer
Mond- en klauwzeer komen zal.
Maar, ik raakte zelf in lyden,
(Eigen schuld plaagt ons het meest)
'k Was zoo vaak al in den donker
Op de zoldering geweest,
Waarom zou dat nu niet kunnen
Ik liep deerlijk in de fuik.
Want, o weedaar flapte Jaapje
Op de gang door 't zolderluik
Daad'lyk zond men naar den dokter,
Hy kwam spoedig; ik vernam
Dat de rechterhand gekneusd was,
Verder bleef 't by buil en schram.
Schrijven kon ik enk'le weken
Heelemaal niet, 'k had het land.
Als het lang moest duren, leerd' ik
Schrijven met de linkerhand;
Nu is ook myn hand weer beter,
Dank zij dokter, vrouw en baas,
Die my hielpen en verzorgden,
Of 'k hun eigen kind was, Klaas
By de tongblaar van de koeien
En by eigen leed en pyn
Merkte ik, hoe vele menschen
Veearts of wel dokter zijn;
d' Eerste slimmerd, die de boeren
Beet nam, heetteDaatselaar
„Ik bezweer het mond- en klauwzeer,
„Menschen! brengt je duitjes maar",
Riep de snuiter, doch zyn middel
Maakte zieker nog het vee
Daatselaar kwam in zyn centen
En de boer riep „ach en wee!"
„Pekel", riep een ander: „pekel"!
En men voerde pekel aan.
Maar, o weehet mond- en klauwzoer
Wou voor pekel ook niet staan.
„Aderlaten, bloed afnemen,
„Is een middel, zeer probaat:
„Hy behoudt gezonde beesten,
„Die gedurig aderlaat",
Dus weer and'ren, men nam bloed af.
't Beest verzwakte, en het kreeg
Binnen niet zoo heel veel dagen
't Mond- en klauwzeer, wel terdeeg.
Toen ik zelf zoo was gevallen,
Kreeg ik vriend'lyk het advies:
„Ben je mal, loop niet naar dokter,
„Maar ga daad'lijk naar Piet Vries.
„Deze oude baas te Winkel
„Wryft en strijkt je, en heel vlug
„Kom je, 'k zou dat durven wedden,
„Weer genezen hier terug!"
„Kloosterbalsem moet je koopen",
Zei een tweede, „in één week
„Met één potje van dat goedje
„Ben je weer geheel op streek."
Zooveel menschen als er kwamen,
Zooveel malen kreeg ik raad
„Al die dokters, larie varie,
„Jaap! de kunst loopt langs de straat!"
Zoo zegt buurman onomwonden,
Maar, dreigt in zijn huis gevaar,
Dan rent buurman om een dokter,
Maar niet om een bedelaar.
Krijg jij koeien, Klaas! doe nimmer
Aan die „vee-kwakzalvery".
Mocht ge zelf ooit wat mankeeren,
Haal er dan een dokter bij
JAAP.
Zelfmoorden.
Dat in een land, dat sedert een betrekkelijk gcrui-
men tijd een zware sociale en staatkundige crisis door- j
leeft, deze laatste in den regel met allerlei abnormale j
verschijnselen gepaard gaat mag geen bevreemding
wekken. De aard echter dezer verschijnselen kan steeds j
als bijdrage dienen tot de beoordeeling niet alleen van de I
periode waarin zich de evolutie op het gegeven oogen- j
blik bevindt, maar ook van de voorafgaande en vaak
van de vermoedelijk daarop volgende perioden.
Het aantal der in Rusland voorkomende zelfmoorden*
is in den laatsten tijd schrikbarend toegenomen. Al- I
leen Ie St.-Petersburg gebeuren 4 tot 5 zelfmoorden
per dag; in Augustus telde men daar 109, in October j
j.1. 107 ongclukkigen, die vrijwillig den dood zijn in
gegaan. Het waren meestal personen, die den 30-jarigen
leeftijd nog niet bereikt hadden en tot verschil lende
standen behoordenmen vond er onder officieren, kleine
burgers, arbeiders, jonge vrouwen en meisjes, handelsem-
ploye's enz. Vroeger telde men te St.-Petersburg 250—
270 gevallen 's jaars, nu is dit cijfers tot 1500—2000
gerezen.
Deze cijfers getuigen welsprekend van de geringe
waarde, welke men aan 't leven is gaan hechten
,t gevolg van de hoe langer hoe geringer wordeiiidju
hoop op iets beters, en wijzen tevens op 't dalen
der geestelijke weerkracht, welke toch reeds niet bijster
hoog aangeslagen mocht worden.
Nog bedroevender en voor de toekomst dreigender
is de statistiek van de zelfmoorden van de school-
A.s. Donderdag uitspraken.
Gemeente Zjjpc-
Ingeschreven van 13—18 Dec. 1907.
Geboren: Jan, z. v. Pietor Kooy en Aagje van der
Aarde. Aaltje, d. v. Dirk Buik en Trijntje Voort-
huysen.
Ondertrouwd Ilajjo Stompodissel j.m., arbeider. 28 jr.
te Zype en Maartje Langeroie, j.d., dienstbode, te Zype'
eerder te Callantsoog.
OverledenCornelis Klomp, 74 jr., echtgenoot van
Eva Janzen van der Boom. Maartje Mulder, 67 jr.,
weduwe van Adrianus Bareman, wonende te Alkmaar-,
jeugd-
j Lr is onlangs, onder de redactie van den heer- Chlo-
I pin een monografie verschenen over zelfmoorden en
pogingen tot zelfmoord van leerlingen der middelbare
en lioogere scholen over 't afgeloopcn iaar. In de
I voorrede teekent de schrijver aan, dat de meer ge-
regelde opgaven aan 't ministerie van Onderwijs over
zelfmoorden in de scholen met het jaar 1882 zijn
begonnen, terwijl een circulaire van 1905 den hoof-
i den van onderwijsinrichtingen den eisch stelt, om de
I ojrgaven van eigen resoluties en van andere onontbeer
lijke mededeelingeiï processen-verbaal van lijkschou
wingen, nagelaten brieven, schrifturen, enz. te doen
vergezellen.
i Aan deze leerrijke monografie ontlcenen wij eenige
cijfers
Van I Jan. 1905 tot 1 Jan. 1906 telde men in de scholen
van middelbaar- en hooger onderwijs 53 zelfmoorden
zelfmoord en „ongelukkige toevallen." In
1906 heeft men een meer dan verdrievoudigd cijfer
van 180 gevallen; rekent men van dit getal 92 „onge
lukkige toevallen" af, dan blijft, voor de zelfmoorden
en pogingen tol zelfmoord het cijfer 88 over.
Op liaar hoofd.
Veertig gulden voor een hoed Vrouw, dat is een
m'fdaWüinu, die misdaad moge op myn hoofd neerkomen 1
Doodslag.
Uit Gelsenkirchen wordt aan de „Küln. Ztg." gemeld,
dat de Nederlandsche arbeider Jansen, die dezer dagen
met een vriend naar Nederland zou terugkeeren, door
dezen vriend by vergissing met een schop is doodgesla
gen. Do dader, die den slag voor een ander bestemd
had, is gevlucht.
Daar tocli ook
De militaire uitgaven in Zwitserland nemen ook toe.
Voor het loopende jaar waren op de begrooting uitge
trokken voor de militaire uitgaven 34.470.951 fres. aan
gewone en 5 102 000 fres. (voor nieuwe bergartillerie en
munitie) aan buitengewone uitgaven. Voor 1908 echter
is op de begrooting uitgetrokken een bodrag van
38.200.093 fres. aan gewone en van 3.4 millioen aan
buitengewone uitgaven.
Brandstichting.
Het magazijn van de bekende bloomenflrraa J. C.
Scbmidt te Erfurt is door brand vernield. Het geheele
zaadmagazyn met inhoud ging verloren en de schade
wordt op ongeveer 150.000 gulden geschat. De brand
schy'nt te zyn aangestoken; de vermoedelijke bedrijver
van deze brandstichting is een werkman van de firma,
die naar men vermoedt geestelijk niet geheel normaal
is, daar men anders geen reden voor zyn daad kan aan
geven. De man werd door een politiebeambte gearres
teerd, maar wist te ontsnappen. Toen later bij zyn
r svoning twee agenten hem opnieuw trachtten te arrestee
ren, wist hy, - een man van buitengewone lichaams
kracht zich opnieuw los te rukken en sedert is hy
spoorloos verdwenen. Men vermoedt dat de man ook
vroeger zich reeds aan brandstichting by de firma
Scbmidt heeft schuldig gemaakt.
liet binnendringen van Japanners in de
Vereenlgde Staten.
Een bericht uit New-York meldt, dat is gebleken, dat
in de laatste drie a vier maanden 20.C00 Japanners in
de Vereenigde Staten zijn binnengedrongen, tegen den
wel van de Amerikaansche regeering in.
Blijkens inlichtingen by den Amerikaanschen minister
van koophandel, zyn do meesten dezer Japansche immi
granten de zee overgekomen onder voorgeven, in Mexico
te willen gaan werken by den spoorwegaanleg.
Inderdaad gaan deze lieden naar Mexico en nemen
daar werk aan by de spoorwegen. Doch by de eerste
Jeans de beste smijten ze breekijzer en houweel er by
neer, en gaan naar de Vereenigde Staten. De Japansche
regeering houdt zich stiptelyk aan haar afspraak met
het Amerikaansche gouvernement: slechts een bepeikt
aantal paspoorten uitreiken aan landverhuizers, dienaar
de Vereenigde Staten willen.
Maar voor emigranten naar Mexico zjjn paspoorten
onbeperkt beschikbaar. De Amerikaansche regeering doet
haar best, de instrooming van Japansche koelies uit
Mexico te beletten. Het United States Bureau of Immi-
gration heeft langs de geheele zuidgrens tal van inspec
teurs in functie. Maar hot is natuurlijk niet wel doenlijk
een grenslijn, die overeen lengte van honderden mijlen
bestaat uit rivieroever of woestijn,afdoende te bewaken.
De Japanners, die de grens overkomen, schijnen - te
beschikken over nauwkeurige kaarten of andere plaats
beschrijvende hulpmiddelen. Bovendien worden zy voort
geholpen en bygestaan door hun landgenooten, van wier
adressen zy goed op de hoogte zyn. Zyn deze Japanners
eenmaal binnen de Vereenigde Staten, dan kunnen de
autoriteiten niet heel veel doen aan hun verblijf daar.
Intusschen wordt de stemming tegen d6 Japanners al
bitterder en vooral de Oalifornische pers slaat een vyan-
digen toon aan.
VII.
In de verleiding.
....Toen, den eersten dag van z'n hei-wonnen vrij
heid, terwijl hij rondliep in (z'n (nieuwe kleeren, met z'n
krakende, pas-betaalde laarzenuitpuffend walmen rook
uit zijn sigaar; pronkend met z'n blinkenden horloge
ketting; nadat-ie pas een paar heerlijk-frissche, pittige
biertjes geslurpt had
Toen, tLien eersten dag
De zon scheen fel; brandde op de straten. De men
schen, voor wie bet genot van de ongebreidelde vrij
heid iets gewoons, vanzelf-sprekends was geworden, lie
pen te blazen, te zuchten, te puffen. Zij veegden
't was in Augustusmaand met de zakdoeken over' de
bezweete hoofden. Zij Lieten de armen lusteloos ben
gelen langs het voortsjokkende lijf. Ze waren te moe,
te vadsig, te apathisch, te lui om elkaar te groeten.
't \Vas om te stikken in de stad. Maar hij, Raf, mijn
ex-boef, voelde heelemaal niks van de verzengende' hitte.
Het gedruisch van de traten hinderde hem niet. Hij
genoot nog altijd van z'n heerlijke vrijheid.
't Was tegen halftwaalf.
Hij dacht er aan, wat ze nou, op datzelfde oogen
blik in de „bajes" deden. Heei het gevangenisleren
doemde weer voor hem op. 't ,Was hem of hij de nijdig-
strenge, bevelende, barsche klanken van de bel in z'n
ooren hoorde klinkenTranen van geluk wélden
hem naar de oogen, terwijl hij eraan dacht, hoe hij,
immers, nu gaan en staan kon waar-ie wou.
•j En angst schroefde, snoerde, klemde om z'n hart,
plotseling, toen die andere gedachte, die benauwende,
hem overviel: „Wanneer vlieg-je er weer- in?"
1 Hij balde de vuisten. Nog eens bezwoer hij„Nooit
meer! Zoolang als ik leef niet!... Liever..."
I)c;n Vorigen dag had-ie 't zijn vader ook al bezwo-
ren. Maar (Ee wou hem niet gclooven.
„Hoe kim men zoo zijn?" had Raf's moeder uitge
roepen, die, als alle moeders, zoolang de oude aaide
om haar as wentelt, toch, ondanks alles, in d'r zoon,
in d'r jongen bleef vertrouwen, wat-ie ook deed
„Hoe kan men zoo zijn!" had ze gezegd. Maar vader,
met het eerlijke, van soliditeit houdende bloed in
de aderen, door veie generatiën van brave mensehen
op hein overgebracht, kon 't niet verkroppenNooit
had-ie Raf in de gevangenis bezocht. En als een ken
nis, minder fijngevoelend dan nieuwsgierig, ook wel
eens geniepig-plaagziek en wreed vcfn aard, den ouden
man had gevraagd: „Nou, en je zoon, Raffie, js
die alweer vrij dan was vader lijkbleek geworden
van schaamte. De stem stokte, hokte hem in de keel.
Raf, do ex-boef, voelde't. Hij trachtte zijn ergernis,
z'n verdriet heen, hem minachtte; hem beschouwde als
e^n irot lid van den stam, dat men maar moest af
snijden, eigenlijk hoe eer hoe beter, opdat 't de andere,
gezonde loten niet zou aantasten met z'n verderf.
Raf, de ex-boef, voelde 't Hij trachtte zijn ergernis,
z'n smart, te overstemmen door een deuntje. Hij fiool
er lustig op los in de warme, zonnige Augustus-lucht.
Z'n 'blijdschap over het weer-vrij-wezen was eventjes
bedorven
Toen, op den hoek van eene zijstraat in de buurt,
waar hij eigenlijk zonder precies te weten waarheen
hij ging verzeild was geraakt, hoorde hij een stem
van
„Psst! Psst!"
Hij had eerst niet willen omkijken, want hij snapte
eigenlijk wel, wat voor soort hem een sein gaf.
Maar de verleiding was te sterk. Waarom weet ik
ook wel.
Nu. twee jaar geleden had hij haar voor 't laatst
gezien den avond vóórdat ze hem vanwege die hor
loges-historie oppikten. Zij waren toen samen Raf
en de zwarte Trees, met d'r haren, waar een metaalglans
over lag „hier en daar" geweest. Ze hadden gedanst
bij Smit, op den Zeedijkhij, in royale bui, met genoeg
centen op zak, had haar niet-zoolang getraeteerd tot
dat ze met haar hoofd lodderig tegen zijn schouder
was afgezakt. Dat had dien heelen nacht geduurd.
En later in de cel als figuren uit het Zeedijk-
leven, dat-ie had meegemaakt, hem vóór den geest kwa
men; als-ie,. in z n stille en slapelooze nachturen, (LachI
Z. J?'fii1,8,enVdie hij h,,d doorgcfuifd, dan kwam
Iices dl fideel-lustige tronie Uudelijk boven
Raf was op dien Augustusochtend, loen hij psst
hoorde roepen, doodsbang, dat 't Trees zou zijn. Want
5 Is ze het was na die Uvee jaren
en hot hart van den jongen kerel, die zóóvele
maanden achter de tralies was gehouden, begon te bon-,
zen, te bonzenMaar ze was 't niet.
Wat hem eigenlijk een beetje teleurstelde.
Maar toch een geluk voor hem was.
t Was de magere, blonde Mie, met d'r katoogen
en d'r kruipende, sluipende manieren. Een beest van
'n meid, als 't erop aankwam. Maar uil den tijd van
Lammetje Zondag zijn gewezen hospita wist Raf
ook nog wol, dut je op d'r bouwen, vertrouwen kon,
als op een rots.
Daar was geweest vertélde Raf mij o.a. 'n
„zaakje met een „partijtje lood," waar xte jongens hun
hart voor hadden vast gehouden
't Ging op een hdértje. De agentjes waren op geen
twee pas van waar ze ,'t „partijtje" hadden kunnen
vinden.
Maar Mie wist zicli „taai" te houden, ze van de
wijs te brengen op een manier, dat „schele Louis," in
hoogst eigen persoon haar borrel had gepresenteerd,
en de schele was om de bliksem .niet royaal, voorat
niet tegenover meiden! en haar, met glinsterende
oogen van echte bewondering, in 't dik van den arm
had geknepen, met een gezicht van: „Zie je, zulke wij
ven mot-je hebben!"
Vooral van dót oogenblik af, was liet gezag van kat
achtige, slanke, sluwe Mie onder de kameraden geves
tigd. En overigens was ze 'n gezellige, vrooiijke meid,
daarvan niet
Zij dan de blonde had Raf, dien ochtend ge
floten.
„Jezus, ben jij' 11" riep ze uit, hem wenkend pin
naar d'r toe te komen. Want zij dacht natuurlijk, direct,
dat Raf toch nog een aardig centje moest over hebben
van z'n uitgaanskasEn behalve dat; de meiden
(Raf heeft 't mij met begrijpelijken trots vertéld)
„mochten" hem wel; vonden 'm heelemaal een „kwiek
ventje."
Eventjes aarzelde Raf, dien ochtend. Maar hij kon
't toch niet over zich verkrijgen om Mie voor 't hoofd
te slooten.
Samen slenterden ze op.
En zij aan 't praten, precies als vroeger, rad,
snel, gejaagd, haast struikelend over d'r woorden. Ik
zei toch aleen varken van 'n meidMaar voor de
„jongens van de vlakte" goud \Vaard.
Zij binnen een kwartier aan 't vertellen van een
„prachtzaakié', dat morgenavondRaf wist toclide
lange Koos, en Gerrit van Lammetje, en rooie Luk,
en ide Brabantsche Louis
Toen keek blonde Mie, schoon er niemand in de nabij
heid was, schuw om zich heenZe móchten haar
eens hooien
't'Was bij haar eigenlijk ook een kwestie van gewoonte.
Raf, liep, de handen in de broekzakken, te luisteren.
Heel de wereld van vroeger van twee jaar geleden
verrees nu weer voor hem, in levenden lijve.
In de loerende, bewegelijke, groen-grijza oogen van
Mie zag-ie best, dat zij er de lucht van kreeg, hoe hij
niet 'meer „de ouwe' was; zelfs argwaan, zelfs iets
van stijgende woede over bang zijn, kwam in den blik,
waarmee ze hem aanzag.
„O, as-je soms denkt, bijgeval, dat ik
„Zeg, ben je nou viel ze uit, en maakte een gebaar
van verontwaardigd-zijn. Neen, ze kende me daar Raf
niet
En zij haalde in de gauwigheid een paar staaltjes
van vroeger op, om hem terdiege te laten gevoelen:
as-je soms „fijn" bent geworden, dan boef-je waarachtig
voor mij geen fratsjes te maken, hoor!
Raf knikte, van dat-ie 't best wist. Mie most maar
verder vertellen.
Zij was gerustgesteld. Begreep 't ook eigenlijk wel.
Als-je zoo twee jaarDan wordt een mensch eerst
wat „stil". De „bangigheid" zit er nog in.
Maar dat komt wel in orde.
Zij vertelde verder over het „prachtzaakié", —ze
ker, dat Raf wel zou toebijten.
Dat wist Mie secuur en zeker ze konden er nog
óén gebruiken, 't Was kinderwerkVoor Raf geen
handomdraaien waard. Niks-geen gevaar, hoor!... 't
Was zoo magnifiek voorbereid. Dèèr had rooie-Luk,
wiens specialiteit dat eigenlijk was, voor gezorgd. Ging
't naar wensch, dan schoot er voor Raf toch, op z'n
allerminst genomen, een lappie van veertig van over
Nou of ze 't direct maar zou zeggen? En (dan
most-ie maken, vanavond twaalf uur te zijn Je-wcet-
welMaar niet veel laterWant Luk, had ze ge
hoord most nog „voor andere dingen uit
Raf zweeg maar altijd.
«Toe, geef-je d'r eentje weg?" vroeg Mie, toen zij
voor een herberg stonden, waar-ie vroeger met Trees
geregeld was gekomen.
„Vooruit dan maar!" zei Raf. En zij, Mie, .nu
zeker van d'r overwinning pakte hom, met d'r ste
vige. vleezige knuisten, bij den arm; keek hem in d-
zwarte oogen met haar groenig-grijze kiikers, waarvan
algemeen beweerd werd, dat ze een jongen „duvelseh"
konden makenNou, en dan na twee jaar „bajes"
Een half uurtje later slenterde Raf weer in z'n centje
over de straat.
't Stormde in z'n binnenste, 't Brandde in zijn hoofd.
Hij hield de vuisten gebald in de broekzakken en klem
de |de tanden vast opeen.
'I Gonsde in zijn ooren. De sissend-flu is terende stem
van Mie hoorde hij nog altijd
En het „prachtzaakié" van morgenavond stond kleu
rig, verleidelijk vóór hem.
Raf rekende na
Zóóveel had-ie uitgegeven voor z'n nieuw pak En
zóóveel voor z'n laarzen, z'n hoed, voor sigaren, voor
ondergoed.En moeder had-ie ook wat in de hand
gestoptEn toen-ie alles en alles bij elkaar telde,
ook de twee weken, die hij voor kostgeld nroesi beta
len, (want bij vader in huis ging niet, met of zonder
centen) dan bleef er
Toen is Raf, hard, haastig, stevig gaan doorstappen
I otdat-le een aardig eind van da buurt was, waar hij
Mie en de anderen elke minuut kon tegenkomen.
In de verte klingelde, luidde, en schel
Hij beefde ervan.
Onwillekeurig keek hij naar de klok luist, pre
cies, nu was 't tijd van „rusten" in de bajes. Hij zag
do zon in gouden pracht stralen, en dacht aan het
glimpje licht, dat nu op heerlijken zomerdag van zo
merweelde door het hooge, grimmige raampje van
de cellen daarginds drong
Nog harder stapte Raf voort.
De klank van de bel in zijn verbeelding wonder
wel lijkend op die van ,,'t huis" had hem terugge
roepen tot de werkelijkheid; had hem aan zichzelf,
zooals hij nu was, teruggegeven
Hij liep een eind den buitenkant op.
Hij, ex-boef, voelde het jonge, gezonde, sterke bloed
in zich stroomen.
Z'n handen hunkerden naar zwaar, eerlijk werk...
't Stond bij hem vast, dat dien avond Mie,
Luk, Brabantsche Louis en de anderen tevergeefs hem
zouën wachten
Hij wou van 't „prachtzaakié" niet welen.
Hij fijn!f naar z'n kostbaas, vertrouwend op de maat
schappij, die hem terug zou nemen, als-ie maar goed,
eerlijk wou
De omvang der werkloosheid te Amsterdam.
Rij het comité uit de burgerij hadden zich tot Dinsdag
avond, laatste tijdstip dor aanmelding, aan de verschil
lende bureaux in het geheel opgegeven als werkloos
302 timmerlieden.
226 huis-, decoratie- en rijtuigschilders.
287 metselaars en opperlieden.
176 heiers, straatmakers, baggerlieden en sloopers.
250 stukadoors, steenhouwers, schuurders enz.
230 houtwerkers, meubelmakers en aanverwanten.
167 metaalbewerkers en aanverwanten.
363 haven- en transportarbeiders.
268 personen uit de kledingindustrie en de voedings
bedrijven.
535 losse werklieden.
Verdere bijzonderheden konden nog niet worden mee
gedeeld. Hét Volk.