Woensdag 25 Dec. 1907. 51 e Jaargang. No. 4320. TWEEDE BLAD. F E UILLETOR KLIMOP. einde. KERSTMIS. Licht is de hemel, donker de aarde, Klept klokjes vroolijk in de maat. 11 ij werd geborende Maagd Maria buigt naar den Zoeten Jezus 't zoet gelaat. Om t kind te schutten tegen koude, Omwuift tdje kribbe geen gordijn; Ragfijne ppinneweefsels zouden Zijn wiegekleedje kunnen zijn. liet ligt op 't versche stroo te beven Met allerminnelijkst aangezicht; En warmte door hun aderns, geven Slechts os en ezel aan het wicht. Do sneeuwen franjes feslonneeren Het rieten dak, en eng'len koor Uit de open heein'len jubileeren En zingen herders 't loflied voor. Een Engelsch gedichtje, dat in 't Hollandseh vertaald werd door 'n mij onbekende, maar zeker, evenals de dichter van '1 oorspronkelijke, iemand met veel poëzie. Men zou dit liedje kunnen vergelijken met „B en Hu r, den historischen roman, die eenige jaren geleden zoo grooten opgang maakte, en waarin de figuur van Je zus werd geteekend „naar de schriften." Die verklarende mededeeling stond boven dit versje niet. Ik deel 't hier medio, zooals ik '1 twintig jaar geleden vond en uitknipte en in mijn scrap-book plakte. Maar 'vergeten (deed ik 't pooit. Er ligt iets Rembrandtieks in; 't heeft, even als ,,de Nachtwacht", even als „de Staalmeesters" een bizondere belichting. Zooals in Rem- brandts „Aanbidding van Simeon in den Tempel" alle licht valt op..., alle licht straalt uit het Christuskind, zoo is ook dit gedichtje een kostbaar Rembrandtieik paneeltje, waarin alles, de lichtende hemel en de don kere aarde, de luidende klokken en de jubileerendei engelen, de luisterende herders en zelfs de zich neer buigende Maria, zich groepeert om de eene hoofdfi guur, die Christus is, om haar luister bij te zetten. Ge kunt 't versje zoo vaak lezen als ge wilt, maar altijd blijft het kindje, liggend op een handvol stroo, het geheel beheerschen. Om Hem is de moeder daar, om Hem de herders, de engelen, de kribbe, die alle bij figuren zijn. De rijkdom van het woord, evenals van 't penseel, hoeft door al de eeuwen der Christelijk© jaartelling; heen, getracht den lof van dit kind te bezingen )en Zijn heerlijkheid in 't rijkste licht te stellen. En alle pogingen daartoe ook waarwij faalden - zijn aan doenlijk. Behalve de Rafaëls en Murillo's, behalve Kaul- bach en Rembrand!, behalve Vondel, zijn er vele schil ders en dichters geweest, die zich gedrongen gevoelden uiting te geven aan het gevoel van schoonheid en bewondering, dat over hen kwam bij de aanschou wing van dit kind. Andermaal is het Kerslfeest aangebroken. Is er ook iets van datgene, wat schilders en dichters bezielde, wat profeten en zieners ontroeren kon, bij 't staren op de kribbe in ons? Is ook voor ons deze „nacht schooner dan de dagen, omdat in zijn duisternisse' n licht blinkt, dal wordt gevierd en aangebeden"!?) (Vondel.) Of js I een feest als elk ander en zien wij het licht niet? Dan mochten wij bidden, dat gewijde vingeren onze oogen met slijk bestrijken wilde, opdat wij dóór het aardschc het hemelsche aanschouwen mochten. 't Was in de hoofdstad d*es rijks en 't liep tegen het einde van 't jaar. Drukte van allerlei aard had de bevolking bezig gehouden en gebracht in 'n roes van feestvieren en geld-uitgeven. De toebereidselen voor het Sint Nicolaasfeest hadden den eersten stoot er aan gegeven: winkels kijken, inkoopen doen, versjes ma ken, verrassingen bedenken, pakjes verzenden en ont vangen, een feest van geven en aannemen, van blijd schap te verzamelen en blijdschap uit te deelen, een feest voor kinderen, dat ouderen weer jong maakte en andermaal hun jeugd deed doorleven; een feest voor iedereen Voordat al de geschenken nog 'n plaats hadden ge kregen en al de manden, kisten, pakken en papieren, die de „goed-heilig man" hier en daar en overal had laten binnen brengen, nog waren opgeruimd; voordat de gevers der surprises nog goed en wel bedankt wa ren'voor hunne, soms zeer welkome, soms overdadig geschenken was er 'n ander feest aangebroken. De Vorst van 'n naburig en machtig rijk zou op zijn terugkeer van 'n ander groot rijk het kleine land be zoeken en er in de hoofdstad bij de Koningin het middagmaal gebruiken. Maanden te voren reeds was dit bezoek in de dagbladen bekend gemaakt en het steeds wisselend programma der Vorsten werd door de bur gers der hoofdstad met nauwgezetheid gevolgd en be sproken. Hel bracht 'n koortsige beweging onder allen, Sardiniflche Dorps-rom, n VAN GRAZIA DELEDDA. o NASCHRIFT. Jaar op jaar verliep. De ouderen stierven, de jon geren werden oud. Toen de familie, bij wie Annesa in dwnV mu ko- men. hare geschiedenis vernam, wilde deze mets me?r van haar welen Zij moest lang zoeken, voo rztj weer eene betrekking vond; eindehjk ^rd *'J ""L lud- welvarend burgergezin opgenomen. De heel des nut zes trachtte de maagd te verleiden, die noch jong, noch mooi, maar bekoorlijk en verstandig jj huisvrouw, als zij uit de kerk of van een wandeling terug kwam, waar zij een dame gezien had, die fijner gekleed was, dan zij, wreekte zich op Annesa, be schimpte haar en sloeg haar. Het leven, dat dit met schuld beladen meisje had te verduren, verschilde hemelsbreed van wat zij als haar boete-leven zich had voorgesteld, doch detija verstreekGantine kwam ook nog eens om zijn voormalige verloofde te spreken; Paulu schreef haar verscheiden malen; daarna Irouwde Gantine met een ander... en Paulu liet niet meer van zich hooren. Annesa veranderde veelvuldig van betr^tkmg, ^1 lijk vond zij leen betrekking bij een ouden ka"UI den bijnaam: „Kanunnik Vlinder omda/c^Jh: J'loo„ la nas den weg holde en er uitzag, alsof hij vloog. Deze kanunnik had den naam een sterrekundigo je zijn Eiken nacht stond hij bij het kleine venster van zijn huis dat aan het einde van het dorp lag, /en bekeek lang en opmerkzaam de sterren. Wanneer er oreens een hemelverschijnsel of een buitengewone aard schc gebeurtenis plaats greep, liep ieder naar hem om van hom do verklaring te hooren. Hij was een geleerd, maar een zeer verstrooid man. Annesa was zoo half en half meesteres in huis en kon doen wat zij wilde. Zij verwierf zich den naam van een weldadige vrouw te zijn, men zag haar bij alle begrafenissen, men riep haar, om stervenden bij te die bij dit bezoek betrokken waren of den schijn aan namen er bij betrokken te zijn. En van deze taatsten waren er zeer velen, 's Morgens, vóór t ontbijt werd ei gescheld, om 'n telegram, oat in t ochtendblad stond en gewag maakte van de minder goede gezondheid des vorsien, met verschrikte oogen en ontstelde en ont stellende getiaren elkander te laten lezen. De telegraaf was in werking tusschen de steden onderling en tusschen de naburige rijken. Verslonden werden ue mededee- lingen, die betrekking hadden op dit te verwachten ix-zoek lot hoever ue Vorst de hoofdstad met zijn eigen jacht naderen zou; hoeveel schepen, als zoovele ©erewachten, het zijne zouden Vergezellen; hoeveel sa luutschoten, als zoovele kreten van welkom zouden worden gelost, wanneer hij voet aan wal zette; die van het met dit bezoek vereerde Koningshuis, hem zou te gemoet gaan en vergezellen op zijn tocht naar het paieis; hoe verwacht mocht worden dat de ont moeting zou zijn. Duizend, duizend bijzaken, die over dacht en overwogen weiden, om aan dit zeldzame en zeer gewaardeerde bezoek, den noodigen luister bij te zetten. Vlaggen werden voor den dag gehaald, .eere poorten mei spreuken van welkom en blijdschap opge richt, bloemen en kransen aan de gevels gehecht, tri bunes opgeslagen, om den machtigen Potentaat te zien wanneer nij binnenreed, en hem de overtuiging te ge ven, dat gansch het volk deelde in de eere en de blijd schap, die zijn vorstenhuis ten doel viel met dit be zoek. En toen de groote dag aanbrak, daar donderden de salvo's, daar stroomde de bevolking naar de kaden, daar verdrongen de menschen elkander met blijde en nieuwsgierige oogen om den Vorstelijken bezoeker te zien en met hoera's en gewuif van hoeden hem te be wijzen, hoe welkom hij was en hoe men zijn bezoek °P prijs stelde. Daar reed de Vorst binnen, omgeven van hi ontelbaren stoet hovelingen en grootwaardig- heidsbekleeders, die hem en zijn machtig rijk dienden, schitterende uniformen, rijke gewaden, wuivende helm bossen, die aan Hektor denken deden; daar reed hij binnen door 'n dubbele haag van mannen en vrouwen, saamgestroomd om deze „blijde incomste" te zien en er later over te kunnen spreken tot hun kinderen en kindskinderen. De straten waren tot barstens toe gevuld met menschen en overal waar de Vorst voorbijging, stegen de blijheidskreten omhoog en schalden met dui zend echo's hoog in de lucht; want het land waar deerde tdit bezoek. Toen de stoet aan het paleis was gekomen en de Vorst binnen gegaan, rees van uit den paleistoren naast den koninklijken standaard de keizerlijke omhoog; de menschen verspreidden zich en die nog staan bleven, hoopten op nog 'n keizerlijken groet. Nog nauwiijks bekomen van dit feestelijk bezoek, wordt 'n ander feest aangekondigd. Kerstmis staat ge vierd te worden. De steeds korter wordende dagen maakten het noodzakelijk, dat kunstlicht van allerlei soort bijna den geheelen dag brandende blijft. Even na den middag worden de lantarens aangestoken; boog lampen verlichten straten en pleinen en vergoeden ten deele het steeds schaarscher wordend zonnelicht; win kels, volgeladen van al wat kunst en smaak kan sa menbrengen, prijken in voortdurende illuminatie van electrisch licht en gekleurde lampen, en de kunstmatig besneeuwde winkelkasten, de hier en daar prijkende denneboomen met hun eeuwig groene takken, behan gen en versierd met vele geschenken, de hier en daar voorkomende kerstengel, zwevend boven 'n hutje, 'n stal, vertellend van 'n blijde boodschap, die hij brengen kwam, bewijst voldoende, dat men hier ook Kerstfeest vieren zal. Christus komt. De maand December van dit jaar onderscheidt zich door veelheid van „hoog bezoek". Achtereenvolgens ont vingen wij den Heilige van Myra daarna '11 groot en machtig Keizer, en ten laatste den „Zoon des Men schen." De mensch is er op aangelegd om vergelijkingen te maken, en de bewijzen van hulde, die hij brengt aan den eenen mensch te doen verschillen met die, welke hij den anderen biedt. Dit is niet alleen een eisch der goede vormen, maar ook dei' rede. Wat wij ons zouden veroorloven in tegenwoordigheid van onze ge lijken, laten wij na in voornamer gezelschap, zonder daarom nog van gebrek aan eerbied voor de eersten te worden beschuldigd, 't Zou zelfs kunnen, dat het in acht nemen van zekere vormen in den kring der on zen, beleedigend werkte. Maar wanneer een meerdere bij ons binnnetreedt, 'n wijzere, 'n betere zich neer zou zetten aan onzen disch, om ons brood met ons te breken en zijn belangstelling te toonen in ons leed en onze vreugde, dan houden wij al wat den schijn zou kunnen hebben van achteloosheid, verre, en wij ver zorgen onze kamers en doen ons best hem den besten indruk te geven van onzen persoon. Dit doen wij reeds als onze ouders ons bezoeken, onze vrienden, onze leeraren, onze helpers in moeilijke omstandigheden. E11 wie hierin laten zou, geeft bewijs van onverschil ligheid ten gebrek aan dat fijne gevoel van tact, dat '11 beschaafd mensch en bovenal 'n goed mensch van anderen onderscheidt. Dat wij weten te ontvangen is bewezen, zelfs in de ontvangst, die wij 'n Keizer bereidden. En nu komt Christus. Zal ik in 'n brief als deze het oude verhaal uit Lu- kas II nog eens gaan bespreken, dat oude verhaal, dat altijd jong en schoon en nieuw en aantrekkelijk blijft'' Zal ik spreken van den altijd groenen denneboom, met zijn duizend lichtjes en vele geschenken, als n zinnebeeld van de eeuwige, rijkmakende blijdschap van het Evangelie, door de engelen aangekondigd? Zal ik 'n breed betoog gaan houden, waarom de kerk de komst van Christus heeft vastgesteld te vieren juist op dezen dag, wanneer de Zon 'weer oprijst uit haar ver duistering en met telkens nieuwer glansen de aarde zegent.' r.11 u vertellen hoe Christus als zulk '11 Zon onder de menschen is opgegaan in de duisterheid der historie, om haar n nieuwen tijdkring te doen bin nen gaan en de menschen te vervullen met nieuwe idea len, waarvan de profetie reeds werd gezongen door en gelen 't Zou overbodig zijn; ieder kent dit wondermooie legendarische verhaal. Wat doet 't er toe, of sterren niet van den hemel neerdalen, om „wijzen' voor te gaan op den weg naar '11 vergeten stadje? Üf engelen niet in 't luchtruim hebben gezongen ter eere van den pasgeborene? Wat doet 't er toe, dai de historische critiek neeit bewezen, dat er onder de regeering van Herodes den Groote geen sprake is geweest van 'n kindermoord, zooals wij dien uil de Evangeliën kennen? Het was er toen toch op toegelegd 0111 t Israëlietiseh volksbestaan te breken, is de allegorie dan niet duidelijk genoeg als zij spreekt in zulke taal? Christus zelf kende geen verhevener wijze, om zoo duidelijk mogelijk Zijn waarheden bekend te maken. Ziet, mijne vrienden, over Christus sprekend of schrij vend, is '1 niet anders mogelijk dan dit blijde te doen. Van den engelenzang af tot aan het woord vau den hoofdman toe, die bekende: „Waarlijk deze was Ciods zoon!" is heel dit leven, door tranen en benauwd heid heen, één heldenzang, de openbaring van '11 zoo groot mysterie van liefde en wijsheid, dat de gansche mensch- heid door alle eeuwen heen er met verwondering en bewondering op staarde. Geen denkbaar wonder, dat niet door Christus gewrocht is; maar om Zijn taal te ver staan, moet ge opklimmen tot Zijn denken; 011^ Zijn daden te begrijpen, u trachten in te denken in Zijn leven van toewijding en liefde. En dan pas, waar de vlam van uw eigen hart opvlamt tot de hoogte ,van het Zijne, daar zullen deze beide vlammen nijgen tot elkander en in 'n zoet vereenen van recht begrip, op branden tot één groote vlam, in kalme pracht. Dit heeft Christus gewild met 't woord: „Volg mij 11a!" Opgaan in Hem, doen als Hij, één worden met Hem, is Zijn groote levensles, al plantte liefde en traditie Hem 'n anderen stamboom, dan den gewoon men- schelijken. Wie Christus leerde kennen, stoot zich daaraan niet, vraagt er ook niet naar, is tevreden met Zijn liefde en streeft naar zulk een ©enigheid; wetende dat waar eigen individualiteit schade mocht lijden, deze schade rijkelijk vergoed wordt door 'n bewustheid van loutering. „Mijn God is enkel gloed en donkerheid, Schoon om te zien, een wonder te verstaan Daar is niet één als Hij, doch 'k zie U aan, En waan, dat Gij Hem-zelf op aarde zijt. „En dus heb ik mijn ziele U toegewijd, Opdat ze in uwen gloed mochte vergaan; En stil vertelen, zonder klacht, voldaan Met zulk een liefde en zulk een éénigheid." VII. Albert Verweij. Christus' liefde?! Daar staat zij geschreven in de wondere gelijkenissen van Samaritaan en Verloren- zoon, verloren schaap en verloren penning. Christus' blijdschap?! „Er zal meer blijdschap wezen in den hemel over een zondaar, die zich bekeert, dan over duizend die de bekeering niet van 1100de hebben." „Weest blijde met mij, want deze, mijn zoon, was dood, en is weer levend geworden." „Kunnen de'gasten droevig zijn, zoolang de bruigom met hen is?" Heel Christus' leven is 'n feest van reinheid ;en goedheid, van liefde bovenal. Zullen wij de majestei telijke pracht van dit ruim dertig jarig leven, dringen in den smartvollen hoek der laatste uren, en er kla gelijk over spreken? Welk recht hebben wij daar toe? Kan een zoo eeuwige zon van aanbiddelijke schoon- lieid door 'n wolk, die over Gethsémané en Golgotha dreef, verduisterd worden? De eerste christelijke ge schiedschrijvers gevoelden reeds de onmogelijkheid daar van, en juichten kort na zijn ondergang over zijn op standing uit djen dood, over zijn hemelvaart. „Wie den dichter wil verstaan, Moet in 't land des dichters gaan." Hebben deze verhalen nog verklaring noodig? Goed, laat ze noodig zijn! Verklaard of onverklaard, de groot heid van Jezus blijft dezelfde. Op de vraag van Johannes, kan nog steeds hetzelfde antwoord gegeven worden: „Zeg aan Johannes, dat blinden zien, dooven hooren, kreupelen loopen en aan de armen 'n blijde boodschap wordt gepredikt. En zeg hem ook, dat hij zalig is, die zich niet aan mij ergert." Dit is de last geweest, door Hem volbracht, dit is de wijn, door Hem geschonken. Want Hij heeft wijn gemaakt, levenwekkende, geurige, kleurrijke wijn van het kleur- looze, doode water, dat hij vond in den godsdienst van zijn volk. Hij heeft Lazarus, (zijn volk,) los gemaakt van de banden, die hem knelden en ter dood doem den, banden van wettisch vertoon, dat hem in slechten reuk bracht en elk persoonlijk streven verlamde, (en hem opgewekt tot 'n nieuw leven vol jonge kracht en zieleverheffing. Hij heeft gewandeld over de zee, de onstuimige zee des levens, vol Godsvertrouwen. Hij heeft duivelen verbannen en dooden opgewekt, en dui zend wonderen meer, die wij niet vermogen te doen, om dat ons ontbreekt Zijn toewijding, Zijn liefde, Zijn zelfvergeten, Zijn geloof in 't goede. Omdat ons ont breekt Zijn waarachtigheid, Zijn volharding, Zijn blijd schap. Want Zijn bruiloft kennen wij niet, zoolang wij Zijn gewaad van eenvoud en goedheid en menscnen- liefde weigeren aan te doen, en in ons bonte pak van eigenliefde en eigengerechtigheid blijven rondloopen. Bij 't „prediken" behoort ,,'t goed-doen.' Ons visschen staan, de dooden te wasschen an te kleeden, voor zo in d ekist gelegd werden; alle arme zieken, alle arme kraamvrouwen, alle arme gebrekkigen vonden bij }iaar En zoo verstreken jaren. Op zekeren dag kwam Donna Raehele voor het feest van den Verlosser naar Nuoro. Zij bezocht Annesa, omhelsde haar, en beide vrouwen weenden; daarop greep dc oude dame, (die er in haar zwarten hoofddoek als een treurende Ma donna uitzag. Annesa s hand en zeide- De beide ouden, gij weet wel, zijn dood en 1 aulu is "oud geworden, hij lijdt aan slapeloosheid en andere kwalen Ook ik word eiken dag hulpliehoevender, ik zoek de plek, waar mijn graf zal zijn. Wij hebben thuis behoefte aan een vertrouwd meisje, aan een meisje, dat ons toegedaan en onbaatzuchtig is. Wij hebben «■11 meid gehad, die ons zelfs het zout ontstal. Paulu heeft er g«n begrip van op de huishouding te letten en Rosa is niet toerekenbaar. Wat ral er van dat kind worden, als ik er niet meer ben?' Annesa meende, dat Donna Raehele haar wilde vooi- stcllen, tot haar terug te koeren, en ofschoon zij be sloten was, te weigeren, voelde zij toch haar hart kloppen. De oude dame zeide evenwel niets meei. Zij had Annesa vergeven, maar zonder twijfel koesterde zij nog altijd de vrees, dat Paulu het voor schuldig gehouden meisje zou kunnen trouwen, Lenigen tijd later hoorde Annesa, dat Paulu nan den tvphus leed; dan, tegen het einde van denherfst, zag zij hem op zekeren dag als een spook vooi zich. Hij was werkelijk zijn eigen schaduw geworden: oud, mager met grijs haar, ingezonken oogen en vooruit wekende tanden In al die jaren had hij zijn onge- regeld niets-doend leven voortgezet. De tvphus had zijn verstand verzwakt, en een wonderlijke in beelding had zich van hem meester gemaakt; hij ge loofde de medeplichtige van Annesa s moord op den ouden oom Zua geweest te zijn en hij gevoelde daarover ^Toen'15A'vnes'^hem zag, verschrikte zij. Hij vertelde naar menschen wordt niet altijd gevolgd door „van gen;" waarschijnlijk omdat wij, t net steeds uitwerpen aan onzen kant en met aan dien van Jezus. Ons po gen, dooven te doeii hooren, mislukt zoo vaak, orn aat wij Christus taal met spreken en te vaaa onze eigene, met de noodige ot liever totaal oiuioodige tie- wustheid van eigen voortretlelijkheid. De blinden, die wij leiden, vallen niet zelden met ons in de gracht, omdat wij zelf-niet zien kunnen. Maar H ij kon dat alles, Christus kon dat alles, om dat Hij eenvoudig en goed was; omdat Hij zelf met wist, noe goed Hij was, zooals een moeder niet weet wat goeds haar goedheid in haar kind werkt. H ij kon dat alles, Christus, die zichzelf kend als „Menschenzoon en door liefde en dankbaarheid „Zoon van God werd geheelen. H ij kou dat alles, omdat Hij wist, dat er maar één goed was, n.L God. E11 't feest van heden doet ons de vraag, hoe wij H e m nu ontmoeten zullen en ontvangen, Hem, |die meer was, dan eenig Kerkelijk Heilige, meer dan eenig vorst, meer dan Salomo. Zal 't vol doende zijn liederen te zingen te Zijner eer, zooals wij deden bij de komst van den „goed-heilig-man' Zal 't voldoende zijn onze vrienden en beminden en allen, die ons lief zijn, met geschenken te vereeren? üf gaal de eisch tot goed zijn iets verder? Zullen wij weer de straten gaan versieren, zooals toen de Keizer kwam? En tribunes opstaan, of vreugdevuren aanleg gen in de stad? Zullen we de gevels van de huizen versieren en op koper van goud onze blijdschap en ons welkom uitbazuinen? Dwaze vragen. Zoo wordt Kerstfeest niet gevierd. Zoo wordt de komst van dezen Koning des Vredes niet aangekondigd. Zoo gaan we Hem niet tegemoet. I11 allen eenvoud gaan we hem herdenken in onze kerken; in allen eenvoud scharen we ons om den Kerst boom, om in herinnering te brengen al het goede, dat Hij ons en heel de aarde bracht, en dan... Nu?En dan? Gaan we dan maar weer ons gewone wegje van schelden op allen, die 't niet met ons eens zijn? Van naar ons toe te halen, wat we naar ons toe haten kunnen? Dragen we dan weer de volle som van heel Christus' rijkdom met ons in 'n paar bijbelteksten, die we ter kwader ure uit 't hoofd leerden, zonder dat ons hart er 'n syllabe van begreep? Gaan we dan weer beginnen God te dienen met onze lippen, en ons eigen dierbaar „Ik" met ons hart? Want om den Mammon te dienen, hebben we geen courage genoeg; we die nen liever onszelven, dan blijven de dubbeltjes in de familie. Spitsvondigheid weet wel verschil tusschen deze twee te vinden. Maar ik zeg u, dat gij en de Mammon één zijt, zoolang gij niet weet afstand te doen, te ontzeggen, over uzelven weet heen te stap pen; zoolang ge niet weet bij te passen en winst kunt ontdekken in wat de menschen „te-kort" .noemen; zoolang ge niet weet, dat Christus „verlies" notee- ren zou, waar gij in uw onwijsheid aan „wins t" ge looft. 't Is zelfbedrog om aan te nemen, dat Christus' juk zacht is en Zijn last licht. Ja, voor Christus zelf, omdat Hij zichzefven afgestorven was, was dat juk zacht. Omdat Hij gedoopt was met een doop, dien wij niet kennen. Maar vor ons??!! Arme dwazelingen, maakt toch u zelf niet wijs, dat Ge 'n volgeling van Christus zijn en in Zijn heilig voetspoor naar den he mel wandelt, wanneer gij in den drek uwer eigen gerechtigheid voortkruipt. Denkt toch niet, dat frazen en vertoon hetzelfde is als doen en willen. Franciscus van Assysi heeft bewezen wat 'n mensch kan, indien dei doop des Geestes over hem komt; maar er zich van bewust was hij niet. Hoe zou deze Heiliga Christus tegemoet zijn gegaan? Hoe zullen w ij Hem ontvangen Ik heb geen voorschriften; ik weet geen raadgevingen. Maar ik weet van 'n rijken jongeling, die bedroefd' terug trad op den eisch des Zaligmakers, om al wat hij bezat weg te geven. Ik weet van Simon den melaatsche die vergeten had zijn gast met 'n blij welkom te ont vangen en aanmerkingen maakte zoowel op dien gast als op 'n zondares, die zijn voeten kuste; maar ,ik weet ook de les van goddelijke liefde en bedachtzaam heid, die toen van Jezus lippen kWtun. Ik weet van het .verlangend uitzien van 'n vader, die zijn zoon verloren achtte; van 'n herder, die zich op weg be gaf om 'n verdwaald lam te zoeken. Ik weet van 'n Sa maritaan, die 'n vijand van zijn volk liefde bewees. Daar heeft tusschen dit alles door 'n les weerklon ken: „Wie vader of moeder lief heeft boven mij, bo- boven deze hoogste liefde, die God is, kan er ven deze hoogste goedheid, boven deze hoogste wijsheid, zich niet op beroemen, mijn volgeling te zijn, is mijns niet waardig en zelfs niet waard 'n leerling te heeten. Beschamend? 't Zij zoo. Als 't ons om eere te doen is moeten we niet te dicht bij Jezus gaan staan. Want zij Zijn gansche wezen vertroosting, Hij: brengt ook droefenis; zij Zijn gansche wezen heerlijkheid en licht onze geringheid en donkerheid brengt Hij aan 't licht' totdat Totdat wij aan onszelven ontdekt worden, totdat wij weten, hoe groot onze tekortkomingen zijn en onze ge breken. Niet die van onze buren en kennissen, maar die van ons zeiven. Totdat nadenken en zelfbeproe ving ons gebracht hebben op Zijn pad. Hoe we Hem dan tegemoet gaan en ontvangen zul len? Ik bid u: Vraag mijn raad niet in zulk pen persoonlijke kwestie. Laat ons trachten, trachten; met vreeze en beven trachten. Of wij misschien Hem ontmoeten mogen, „Die kinders in zijn armen nam En vast wel beter leerde.' H. d. II. oen Armesu ïwiu j- j haa rvan zijn lijden „Elken nacht droom ik van den ouwe, dikwijls gelijkt hij op grootvader Snnone die win mij verlangde, dat ik u zou opzoeken en u dwingen zou met mij te trouwen. Wat moeten wij doen, An nesa? Hebt gij geen gewetenswroeging? Droomt gij niet van (den oude 111 Annesa word niet door gewetenswroeging gekweld. Zij had berouw gehad en meende zich nu genoeg ge kastijd te hebben, door den geliefde te verlaten. Zij droomde niet meer van den oude, zij zag diens ge stalte nooit meer voor zich. „Wat moeten wij doen?" herhaalde Paulu. „Wij hebben een trouwe, geduldige vrouw in mijn huis van noode. Annesa wanneer ge boete wilt doen, keer dan terug." „Donna Raehele is bang voor me," antwoordde Annesa. „Als zij het wenscht, kom ik terug, maar zoolang zij leeft moet ge niet over trouwen spreken." „Dan is het ook onnoodig, dat ge komt." antwoord de Paulu, door zijn eenmaal gevormd idéé beheerscht. En hij ging heen zonder haar de hand gedrukt te hebben. En wederom verstreek er een jaar. Paulu viel Annesa niet meer lastig, maar met zijn ideé-fixe moest hij toch bepaald Donna Raehele aan gestoken hebben; want op zekeren dag ontving de huis houdster van den kanunnik een brief, waarin de oude dame haar smeekte, tot haar terug te komen. Met weemoed verliet Annesa het stille huisje, uit welks venster de kanunnik met de sterren sprak, en kierde naar Barunei terug. Het oude huis Decherchi zag er als een ruïne uit. De groote poort met de gewelfbogen, de verroeste balkons, de met onkruid begroeide daklijsten en vensterkozij nen, alles, van binnen en van buiten, was vervallen, stond op het punt in te storten, om drie jammer- tijko wezens, die in deze ruïne huisden, te bedelven. Weenend trad Annesa deze plaats van jammer bin nen; zij trof Donna Raehele op het bed, dat in ide eetkamer was opgeslagen, en kromp ineen van ontstel tenis. Naast het bed rat een gele, bebogen gestalte met twee groote fonkelende oogen, welke een vreemde, wantrou wende, kat-achtige uitdrukking bezaten. Het zonderlinge kleed van dit vreemde schepsel, half dorpsch, half stadsch, deed Annesa groote oogen op zetten. Zij nam het oudachtige jversoontje nauwkeurig op en bemerkte, dat het rood haar had. „Rosa, mijn Rosa!" riep zij uit en barstte in tranen los. Maar Rosa herkende haar niet. Toen zij vernam, dat die kleine persoon, die jonger dan zij scheen, An nesa was, haar toekomstige schoonmoeder, keek zij haar met ïtog grooter wantrouwen aan. „Rosa," zeide Donna Raehele. „Ga naar de keuken en zet wat koffie." „Laat mij maar gaan, ik kon de keukon!" riep An nesa. Maar met veel vertoon haalde Rosa haar sleutel bos uit den zak, opende de schuiflade der tafel, nam daaruit suiker en zeide: „Je weet nog niet, waar alles geborgen is. Ik ga in (de keuken, blijft gij bij grootmoeder" Zij stak de sleutels weer in den zak. Toen zij alleen docht1' 26 e ^orma Raehele tot haar vroegere pleeg- „Weerstreef de arme Rosa niet. Zij verbeeldt zich de meesteresse te zijn over allen, en over het weinige wat wij nog hebben! Annesa, weerspreek haar niet, mi?n kind. Wanneer de arme Rosa zich ergert, wordt zij door kramp overvallen. Weerspreek haar dus nooit In dit oogenblik trad Paulu binnen. Hij was in de kerk geweest, hij geloofde nu weer aan God Hij had van Annesa s terugkomst gehoord. „Wat nieuws is er te Nuoro?" vroeg hii gelaten en g'd haar de hand. „Is het er zeer warm?" „Niet bijzonder," antwoordde zij. Zij keek hem aan. In een jaar was hij een volslagen grijsaard geworden, het haar sneeuwwit, den baard oi iis en hij geleek nu veel op Cosintu Damianu „1 Sulu, zeide Donna Raehele, „zeg ook tegen An- nnsa, dat zij de arme Rosa niet moet tegenspreken Vraag haar ook zeg haar „Ja, ja." antwoordde hij ongeduldig. „Annesa weet wel. dat zij teruggekomen was om hier te boeten Ik geloof dat ik u dat reeds gezegd heb. Annesa. Heb ik het u (niet gezegd, ja of neen?" „Ja, ja," antwoordde zij. Evenals op zekeren lang, zeer lang vervloden avond ojxnde Annesa nu ook weer de deur, welke naar don tuin voerde en ging daar op de steenen trap zitten De nacht is warm en stil, ter nauwernood door d n witten jsluiet van den Melkweg met zijn duizenden ''chtpuntjes verlicht. De tuin is vol van 'den geur van clcn basilicum; het woud licht daar bewegingloos het gebergte schijnt te slapen als toegedekt onder het on afzienbare met sterren bezaaide firmament. Zij sliepen "hen, ook Paulu. die zoo vele jaren achter een aan slajveloosheid had-geleden. Sedert eenige da gen is hij rustig, zijn geweten zwijgt. Morgen zal An nesa een naam hebben, zij zal dan Annesa Decherchi heeten. Alles is voor de eenvoudige, pijnlijke bruiloft gereed. Annesa heeft alles in orde gebracht en ;nu zit zij vermoeid op den drempel der deur. En zij denkt, of beter, zij denkt niet, maar gevoelt dat hare ware boetedoening, het werkelijke werk van barmhartigheid nu eindelijk begonnen is Morgen zal zij Annesa Decherchi heeten, de klimop zal zich om den boom ranken en hem medelijdend met zijn blaadjes bedekken. Met medelijden, want de oude boom is ge storven. s

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5