I'
t.
De verboden Vrucht.
FEUILLETON.
Zondag 12 Jan. 1908.
52e Jaargang. No. 4325.
TWEEDE BLAD.
CXXIV.
Het thema van werkloosheid en armoede blijft voort
duren en neemt alle Amsterdamsche gemoederen in
beslag. Geen ander vraagstuk, dat 't verdringen kan.
Zelfs de Ilaagsche crisis niet. en de „Vijf ton" voor de
collectie Six nog minder, 't Is alsof er 'n onbewust
weten in de menschen leeft, dat er sommige ;zakcn
zijn, die „terecht" komen en „zichzelve redden." Ik
heh nog nooit gehoord, dat iemand om 'n tekort in de
staatskas,,, al was 't van tien millioen, zich verdronk;
zelfs geen minister van financiën. Toen Frankrijk 'n
kleine veeriig jaar geleden voor 'n tekort stond, dat niet
te berekenen was en het goud bij treinladingen vol
uit Parijs naar Herlijn werd weggevoerd, toen was er wel
'n oogenblik van woede en bitterheid, maar van versla
genheid was geen sprake. En binnen zooveel maanden
waren de vijf milliard oorlogsschuld betaald en bin
nen zooveel jaar was het rijke Frankrijk, met zijn tal-
looze hulpbronnen, het te kort te boven. Het gebied
van Elzas en Lotharingen beteekende meer, beteekenl
n u zelfs neg meer.
Is 't wonder?
Waren die beide provinciën geen deelen van dal
groote lichaam Frankrijk, met 't zelfde bloed en dezelfde
zenuwen? Als 'n mensch geld verliest, verliest hij
veel; maar zijn gebeente en zijn vleesch is hem meer.
Zijn hart en zijn bloed kan 'n mensch niet missen.
Zijn vrijheid, zijn geluk, zijn idealen doen 'm leven.
En als hem die ontnomen worden, sterft hij. Maar
hoop houdt zich staande door geloof, en liefde door
hoop; schuld weet van afkorten, en bekommering
troost zich met hot woord uit den almanak: „Hier
na beter!" Duizend dingen komen terecht, zonder dat
wc 'r 'n hand naar uitsteken. Al wat buiten ons staat,
doet ons bij 'n breuke of bij 't onevenwichtig worden
wel opkijken, maar ontroert ons niet. Het afslijten van
onze schoenzolen bekijken wc met 'n verstandsoog,
zooals we 'I afnemen van de maan beschouwen; meer
waarnemend dan beschouwend.
Maar andere dingen dragen we zoo gemakkelijk niet;
zoodra ons leven, ons zielelevenv er aan vast zit, krijgt
alles 'n ander karakter en '11 andere beteekenis. ;Het
huis. waarin wij jaren lang gewoond hebben, heeft me
nig intiem boekje, met geschiedenisjes van liefde en
leed; onze oude meubelen kunnen praten, onze oude
buren worden ten slotte 'n soort van familie, de oude
gedienstige krijgt familie-rechten. Veel omgang met de
menschen doel 'n band ontstaan van deelneming en
belangstelling, die bij hoog aangelegde naturen tot 'n
soort van geestelijke bloedverwantschap kan worden.
De blijdschap van den een. wordt de blijdschap van
den ander, zooals het leed van den enkeling door
allen gevoeld wordt. „Als een lid lijdt, lijden allen."
Al wat ziel bezit, voelt zich verwant met ziel. heeft 'n
onverklaarbaar bewustzijn van verantwoordelijkheid, en
als zij 'n ziel ziet gaan op wegen van dwaling, doet
zij haar stem hooren om terug te roepen, en als zij
'n lichaam in verval ziet, steekt zij de handen uit, om
't te schoren.
We zijn ver over de ton gekomen met onze .col
lecte voor de werkloozen; maar wat beteekent 'n ton
gouds, verdeeld over zoovele hoofden? O zeker, we
zijn dankbaar, zeer dankbaar voor de ontvangen hulp;
?n half ei is in elk geval ook beter dan 'n leege dop.
Maar de arme vier, vijf gulden' in 'n gezin van eenige per
sonen, beteekenen niet veel. De winter duurt voort,
en werk is er niet. We zijn dankbaar, maar al was
't tiendubbele in gekomen, dan zouden we toch nog
niet „voldaan" mogen zijn. Want de offerkist, waar
in dit geld valt, is als 'n Danaïden-vat: alles loopt
er weer even haastig uit. Zoolang de werkloosheid duurt,
zoolang 't hongerlijden duurt, moet er gegeven en bij-
gebiokkeld wordencenten en dubbeltjes en guldens
en gouden tientjes en lapjes van honderd en stille cadeau
tjes van ongenoemden. Want als dit niet gebeurt, dan
zal 'tgaan, zoo ls'teen paar weken geleden in Bohemen
ging, en zal de honger en 't gebrek zich uiten in den
vorm van optochten en betoogingen en protesten, in den
vorm van geweldsdaden. Laat ons leeren te geven en
toe te geven en „ja" te zeggen, zoolang 't eenigszins
mag en kan, eer dat men gaat nemen, en dingen
gaat doen, die niet mogen en niet kunnen. iLaat
ons bedenken wat er in Tabor gebeurd bh in Celako-
witz. Den „Hond der Werkloozen," die protesteerde
tegen het bezoek van den Duitschen Keizer en
ik wil hier zeggen, dat 't een ongemotiveerd protest
was is toen t zwijgen opgelegd. Het „Nieuwsblad
voor Nederland" gaf toen den raad „de politiekerij
even te laten rusten" en voegde er aan toe: „Straks
moogt ge dan weer pro testeeren en gewichtig doen."
Dien laatslen zin zullen we maar beschouwen als
'n „slip of the pen." Op dien toon zegt men het
wooid „gewichtig" niet, als de omstandigheden zoo erg
zijn als ze nu zijn, en toen reeds te voorzien was,
dat ze zouden worden.
Er is gevaar, groot gevaar. Als 'de paarden niet gevoe
derd worden, kunnen ze den wagen niet trekken.
I nat ons dan nu de „politiekerij" maar weer eens laten
i'usten en doen wat het meest voor de hand ligt pil
het eerst gedaan moet worden. En dit meest voor
de hand liggende is „helpen."
Hulde, wanne hulde brengen wij aan die vele vereeni-
gingen en commissies, die voor dit doel de handen in
elkaar hebben geslagen. Moge eendracht ook hier macht
maken, en vele handen licht werk.
Er wordt hier bar gestolen.
Het woord van Vrouw Wolff uit „De Beverpels"
komt als verzuchting ook over onze lippen„Ze ste
len 'n mensch zijn dak boven zijn hoofd weg." Toen
ik 'n paar dagen geleden de stad uitmoest, vond 'ik
l maar 't veiligst, om de paar dubbeltjes, die ik in
mijn kast had liggen, bij mij te steken. En toen ik weer
thuis kwam, was ik blijde mijn boekenkast nog te
zien staan, mijn lamp nog te zien hangen, mijn schrijf
tafel nog in orde te vinden; want er wordt hier bar
gestolen.
Evenwelniet door werkloozen, maar door dieven.
Werkloosheid en dieverij hebben even weinig met el
kaar uit te staan, als ik met den Keizer van China.
Armoe maakt geen dief, evenmin als de gelegenheid.
Honger zou er toe brengen kunnen 'n brood weg te
neihen; maar ik zou die daad niet als „dieverij" dur
ven kwalifioeeren, evenmin als ik 'n bidden door nood
geleerd, „bidden" zou durven noemen. Hoe groot was
t inkomen van Le Fèvre of van De Geer? Was dat
niet zoo ten naastenbij zestig duizend gulden de man
en per jaar? En trots stalen zij. Als ze arm waren
geweest en werkloos, dan hadden zij zich daar waar
schijnlijk op beroepen, maar dan zouden ze nog bo
vendien gelogen en gehuicheld hebben. Nu is er bij de
behandeling hunner zaak opgemerkt, dat de verleiding
zoo groot was, omdat de gelegenheden zoo talrijk en
zoo gunstig waren. Maar ik houd vol, „dat de gelegen
heid nog nooit 'n dief gemaakt heeft." 't Eenige wat
de gelegenheid vermag te doen, is: den dief open
baar maken. Want de dief was aanwezig eer de gele
genheid kwam.
't Zit in 't bloed, zooals koorts of tering en stoort
zich niet aan gebrek of overvloed, aan werkloosheid
of arbeid. Wie „Au Bonheur des Dames" gelezen heeft,
weet dit wel.
Je moet hier leelijk bestolen worden, fluisterde
Vallagnose, die onder de bezoekers gemeene gezich
ten had opgemerkt.
Mijn waarde, daar heb je geen denkbeeld van.
En opgewonden gaf hij allerlei bijzonderheden, ver
haalde feiten, classificeerde ze. Vooreerst de dieven en
dieveggen van beroep, die 't minst kwaad stichten,
want de politie kent ze bijna alle. Dan de dieveggen
uit manie, een afdwaling van lusten, een nieuw soort
nevrose. Dan de vrouwen, die in zekere omstandig
heden verkeeren; bij een daarvan had de commissaris
van politie twee honderd acht en veertig paar rosé
handschoenen gevonden... En deftige lui als daaron
der zijn! Verleden week hebben we de vrouw van 'n
raadsheer van het Hof betrapt. Zulke zaken worden ge
schikt
Mevrouw De Boves, na met haar dochter ial de
rijen te hebben langs geloopen zonder iets te koopen,
was in 'n razernij van oiigeboeten lust bij de kant
terecht gekomen. Doodmoede van het heen en weer
slenteren, bleef zij evenwel voor 'n toonbank staan.
Met zinnelijk genot woelde zij in den hoop, die daar
lag; haar handen jeukten, een kriebelachtig gevoel als
van mierebeten kroop naar hare schouders op. Maar
de kant was imitatie; zij vroeg naar echten Alenfon-
steek. en niet naar garnituurtjes van drie honderd francs
de .Meter. Zij eischte hooge volants van duizend, zak
doeken, waaiers van zevenhonderd. In een ommezien lag
er 'n fortuin op de toonbank.
Om den hoek van de rij zat voor Mevr. De Bo
ves onzichtbaar, de controleur Jouve, wiens oogen
haar niet los hadden gelaten. Hij zat daar ineengedo
ken, onbeweeglijk, te midden van 't gedrang, met 'n
onverschillig gezicht, t—oog steeds op haar.
Maar de gravin zag hem niet en vroeg aan Deloche,
den winkelbediendeEn heb je geen b e r t h e s, met
de naald geborduurd? Laat zien asjeblieft.
De bediende, dien ze reeds -twintig minuten ophield,
dorst niet te weigeren, zoo overstelpte zij hem met
hare deftigheid, met haar vorstelijke stem en gestalte.
Toch aarzelde hij 'n oogenblik, want men had den ver-
koopers gewaarschuwd niet zooveel kostbare kant op
le stapelen, en verleden week had hij zich tien Meters
Mechelsche kant laten ontstelen. Maar zij bracht hem in
de "war, hij gaf toe, liet 'n oogenblik den Alen?on-
steek liggen, om uit 'n doos achter zich, de gevraagde
b e r t h e s te krijgen.
Kijk eens, mama, riep haar dochter, in 'n doos
met goedkoope Valenciennes rommelende, dat zou
goed zijn voor kussensloopen Toen achtte la Com-
tesse De Boves het oogenblik gunstig, om in hare
mouw een heel stuk kant Alenijonsteek van dui
zend francs de Meter, te laten wegglijden.
Jouve, de controleur, die alles gezien had, stond op,
boog voor de gravin en fluisterde beleefd tot haar
Wilt U zoo goed zijn, Mevrouw, met mij mee te gaan?
Zij beproefde zich te verzettenWaartoe, me
neer?
Volg mij, asje blieft, mevrouw! herhaalde hij, steeds
fluisterend.
Haar gelaat verwrong zich 'n seconde en zij wierp 'n
snellen blik om zich heen. Toen herstelde zij zich,
nam hare trotsche houding aan en liep naast hem als
'n koningin, die zich verwaardigt het geleide van 'n
adjudant aan te nemen. Niemand der winkelomstan-
Roman van
PAUL OSKAR HöCKER.
0
5.
Tutta plaagde hem. „Ja, ja, Guus. bekentenissen, uit
pluizen of aanklachten smeden, dat is een broodelooze
kunst, die helpt niet veel in het practische leven."
En vol overmoed ging zij met haar spel voort. Zel
den, dat zij een worp mista. Zij had een kinderlijk
genoegen en men hoorde haar lachen tot heel op het
promenadedek.
In haar ijver sprong zij steeds naar het bord en
raapte de zakjes op, en gaf ze aan de heeren, die nog
niet zooals zij gewend wgren aan de schommelin
gen der boot. Zij deed alles met de dienstvaardigheid
van een bakvischje. Maar Succo was toch onaangenaam
getroffen door haar vrijmoedigen tocht, want er kwamen
langs dc verschansing nu ook toeschouwers, met be
langstelling het werpspel volgende. Hij kon geen onge
dwongenheid uitstaanhet allerminst bij zijne vrouw.
Stangenberg vond haar daarentegen allerbekoorlijkst.
Haar ijver bij het spel stak hem zelf aan. Hij was er
ook over verblijd, dat zijn militair opgevoed, van de
jeugd af aan vermoeienissen en inspanning gewend
lichaam zich bij het spel nog zoo behendig toonde:
na een korte oefening gelukten de worpen hem heel
goed. en er had nu tusschen hem en de jonge vrouw-
een formcele wedstrijd plaats. Succo bedierf zijn eigen
spel ten eenenmate door zijn toornige gejaagdheid,
waarmede hij aan het spel deelnam.
Ten slotte waren zij alle drie heerlijk warm gewor
den, en Jutta sloot de partij.
„Ach. ik dweep met een zeereis," zeide zij. de ar
men opheffend en de handen op den nek in elkaar
stekende terwijl zij met hare groote oogen over het
rollend en schuimend water heen staarde. Van land
was niets incer te zien. „En vooral van zoo'n grau
wen hemel houd ik dat is echte zee-tint."
Zij klommen nu de steile trap op naar het prome
nadedek en wandelden ginds pratend en koutend heen
en tweer.
„Heeft uw vader lang als kapitein gevaren, mevrouw?"
vroeg Stangenberg.
„lot voor twee jaar, toen hij bij de inspectie werd
bevorderd."
„Hij staat ook in de reserve der keizerlijke marine,"
voegde Succo er aan toe. „Als officier heeft hij Tiet
recht, het ijzeren kruis in de scheepsvlag te voeren."
„Ik verheug mij er zeer in, hem weldra te ontmoe
ten," zeide Juftta! „Zoover ik me kan herinneren,
heb ik hem altijd slechts betrekkelijk voor een paar
dagen bij me gejiad In Coblenz op de kostschool
daar was het altijd een feest voor de heele klasse.
De meisjes dweepten allen om het hardst met hem."
„Uwe moeder is zeer vroeg gestorven, zeide uw ge
maal
„Jia. Ik was nog een kind." Voor een paar seconden
staarde zij weer peinzend naar de zee. Even ondeugend
lachende ging zij toen voort„Dat is wel de verkla
ring voor mijn verschrikkelijke ongemanierdheid.
Niet waar, Guus, in dien zin hebt ge dat wel zoo
ongeveer uitgedrukt?"
„Geen woord er van, Jutta! Hoe komt ge toch op
zulke gedachte?"
„Gij lacht, mijnheer van Succo, omdat ik het dadelijk
geraden heb
„Men moet voor u altijd en eeuwig op zijn hoede
zijn, mevrouw. Gij moet op de stang gereden worden."
Het was ook werkelijk een onafgebroken opgewekt
gepraat. Stangenberg kon niet recht wijs worden uit
net jonge vrouwtje. Wilde zij iemand uitdagen om
haar het hof te maken? In ieder geval stelde hij
belang in haar.
Toen men later met eenige landslieden in een luw
hoekje op het promenadedek een conversatie-groep
vormde, verwekte het zijn vroolijkheid op te merken
hoe zij schijnbaar inging op alle onbeduidende gezeg
den der nieuwe kennissen, maar door een fijne, voor
de anderen onmerkbare ironie altijd over de zaak heen
zweefde Met eene baronesse van Druhsen, een mid-
dcleeuwsche, zeer voorname, zeer spraakzame, zeer al
lerliefst zich voordoende dame, die met eene gezel
schapsjuffrouw reisde, had de opper-procureur-generaal
Succo verschillende punten van aanknooping
gevonden: alle gemeenschappelijke vrienden en zelfs
verwijderde bloedverwanten bij het leger en in den
Pruisischen staatsdienst. Een over-groot aantal adellijke
namen werden er genoemd, de graden van bloedver-
wantschap nauwkeurig vastgesteld. Ook Stangenberg
stond op het punt met beide voeten weder midden
in het zoo rekbare thema der rang- en kwartier-lijs-
ders had iets gemerkt. De onderchef van het maga
zijn kwam hen tegemoet. Met 'n paar stille "woor
den bracht Jouve hem op de hoogte van t geen pr
gaande was, en de onderchef beijverde zich nog be
leefder te zijn dan Jouve.
n Smaakvolle salon binnen gaande begon hijMe
vrouw, wij zien zulke oogenblikKen van zwakheid door
de vingersMaar bedenk eens welke gevolgen een
dergelijke dwaasheid zou kunnen hebben, indien iemand
anders u die kant had zien wegne
Zij viel hem driftig in de rede. Wat dacht hij, dat
zij n dievegge was?! Waai voor zag hij haar aan? Zij
was n gravin De Boves, haar man Inspecteur Gene
raal der Stoeterij, kwam aan het Hof
Dat weet ik zeer goed, Mevrouw, hernam Bour-
doncle bedaard. Ik heb de eer u te kennenMaar
geef u, asjeblieft, eerst de kant terug, die u
Zij viel hem op nieuw in de rede, was schoon in
haar heftigheid van beleedigde groote dame. ieder an
der zou vervaard hebben gestaan, zou bang zijn ge
worden van misschien zich \ergist te hebben. Zij dreigde
hem zich tot de rechtbank te wenden, om zulk een De-
leediging te wreken.
Wees voorzichtig, meneer. Mijn man zal het zoe
ken tot bij den Minister.
Welnu, mevrouw, als u even onverstandig bent,
als de anderen, zal ik u laten onderzoeken, riep Bour-
doncle ongeduldig.
Zij gaf t nog niet op en zeide met hare over
heerlijke brutaliteit: Ga uw ging, doorzoek mij! Maar
ik waarschuw u, uw geheele huis is er mee gemoeid.
Bourdoncle liet Jouve twee corset-juffrouwen roepen.
Spoedig daarmede terug gekomen gingen de mannen in
n ander vertrek, terwijl de juffrouwen de Gravin fouil
leerden. Zij vonden in haar mouw twaalf Meter van
de fijnste kant Alengonsteek van duizend francs
de Meter. De meisjes ontdeden de gravin van haar japon,
om haar boezem en heupen le doorzoeken en vonden
in den boezem, warm en platgedrukt, zakdoeken, waaiers,
dassen, in 't geheel voor ongeveer veertien duizend
francs kant. Sedert een jaar stal Mevrouw De Boves
aldus, wagende haar naam, haar deftigheid, de hooge
positie vah haar man. Sedert de laatste haar den sleutel
van zijn geldkist had toevertrouwd, „stal zij hare
zakken voi geld," alleen maar uit plezier om te stelen,
comine 011 aiine pour aimer, zij, bezeten dooi- „la
rage du chiffon."
Dat is 'n valstrik! gilde zij, toen Jouve en Bour
doncle terugkeerden. Men heeft die kant bij mij ver
stopt; ik zweer 't bij God! En, op 'n stoel neervallend,
huilde zij van woede, stikkende in haar slecht vast
gemaakte japon. Bourdoncle zond de winkeldames weg.
i'oen zei hij kalm
Zie eens, mevrouw, we willen gaarne deze nare
geschiedenis sussen, uit consideratie met uwe familie,
.daar eerst gelieve u een verklaring te schrijven, aan
vangende: „lk ondergeteekende erken bij deze „Au
Bonheur des Dames" gestolen te hebben zoo en zoo
veel kant, van die en die waarde, en behoorlijk geda
teerd." Nu, nu, schrik maar niet! U kunt dit stuk terug
krijgen tegen voldoening van twee duizend francs, ten
voordeele der armen.
Zij was opgestaan, zij protesteerde op nieuw.
Nooit zal ik dit teekenenLiever sterf ikl
Sterven zult u niet, mevrouw. Maar n u waarschuw
ik u, dat ik den commissaris van politie zal laten
halen.
Toen volgde een afzichtelijk tooneel. Zij scheldend
en stotterend, dat 't laag en gemeen van mannen was,
om 'n weerlooze vrouw zoo te martelen. Hare Junoni-
sche schoonheid, haar majestueus lichaam versmolten
in 'n visch wij venwoede. Toen begon zij 't te beproeven
met gevoeligheid; zij .smeekte hen in naam hunner
moeders, zij sprak ervan zich aan hunne voeten voort
te slepen. En daar de mannen onwrikbaar bleven ver
hard door de gewoonte, toen de vrouw in hare ver
beelding zichzelve zag tusschen twee politiemannen, op
haar leeftijd van vijf en veertig jaren, met haar deftigheid,
den hoogen rang van haren echtgenoot, ging zij op
eens zitten, schreef met bevende hand krassend de
woorden neer: „Ik heb gestolen." Het zware papier reet
zij bijna met de pen vaneen, en met gesmoorde stem
siste zijDaar, meneer, daar Ik zwieht voor uw ge
weld!
Bourdoncle nam' het papier, vouwde het keurig op en
sloot het voor hare oogen in 'n lade, zeggende: U ziet,
het komt in goed gezelschap; want diezelfde dames,
die eerst gezegd hadden liever te willen sterven, dan
dit te teekenen, vergeten in den regel deze „Billets
doux" te komen inlossenMaar 't ligt ter uwer be
schikking. U moet zelf weten of t u twee duizend francs
waard is.
Toen maakte zij hare japon heelemaal dicht en her
kreeg hare laatdunkendheid, 't Was alsof zij nu be
taald had.
Kan ik heengaan? vroeg zij kortaf.
Bourdoncle was alweer met andere zaken bezig. Op
het rapport van Jouve besloot hij, dat Deloche izou
worden weggezonden. Deze winkelbediende was te on
handig; hij liet zich telkens bestelen; nimmer zouden
de cliënten ontzag voor hem krijgen. Mevrouw De Boves
herhaalde haar vraag, en terwijl zij haar met 'n toe
stemmend teeken verlof gaven oin te vertrekken, vatte
zij hen in 'n moorddadigen blik samen. Onder Iden
vloed van beleedigingcn en scheldwoorden, die zij al
vorens te uiten weder inslikte, kwam haar 'n melodrama
woord op de lippen:
Ellendelingen! krijschte zij. Toen ging zij, terwijl
zij de deur dicht smeet." (1).
Zoo staat 't met 'dieverij, die heel erg is, want
Of wat dunkt u 'van Madame la Comtesse De Boves?
Wat zou zij wel gedaan hebben, als zij 'n revolver bij
zich had gehad?
ten te springen doch toevallig ontmoette zijn blik het
gelaat van mevrouw Jutta. Er lag zulk een komisch
schijnheilige bewondering in de uitdrukking, waarmede
zij naar die voorname opsomming luisterde, dat hij,
met zich zeiven verlegen, spoedig zijne opsommingen
inkortte.
„Ik verbaas me over uw fabelachtig geheugen, ba
ronesse," zeide zij nu lachend. En Stangenberg zag
hoe Jutta's gelaat een trek van spot kreeg.
„Van de ons nabestaande familiën ken ik alle zij
lijnen van buiten, geen een uitgezonderd. De Succo's
en de Druhsen's hadden pas kort geleden verschei
dene nieuwe verbintenissen door huwelijk. En ver
beeld u eens, mijnheer van Succo, daar heb ik op de
scheepslijsl zooeven nog een naam Succo gevonden.
Een mr. Succo uit Cairo. En eigenlijk ook een v a n
Succo. Zoo vertelde tenminste de betaalmeester. Ik
vroeg hem natuurlijk dadelijk uitvoeriger inlichting,
j Wat kun dat dan wel voor een tak der familie zijn?"
Een paar seconden heerschte er een lange pauze
I want Succo's toenemende onrust had de zaak „pi
kant" gemaakt. Hij wieip nu echter eensklaps het hoofd
een weinig achterover en zeide tamelijk scherp, of
schoon niet hoogmoedig, op den eigenaardigen korten,
schelpen officierstoon„Met dien mijnheer van Succo
uit Cairo hebben wij beslist geen bloedverwant. Geen
enkele relatie, baronesse."
„Ah!" Den mond een weinig geopend houdende,
met een gewichtig gezicht, keek zij eerst naar den
ritmeester, daarna naar de een weinig verder zittende
jonge vrouw van den spreker. „Pardonzeide zij toen,
hare geheimhoudendheid vrij ongeheimzinnig uitdruk
kende.
Jutta had oplettend den blik van haren echtgenoot
gadegeslagen. Het stond voor haar vast, dat zijne be
sliste verklaring een bijzondere reden tot oorzaak had.
En zij bedroog zich niet.
In hetzelfde oogenblik namelijk waren twee heeren
hen rakelings voorbijgegaan en de een van hen
wasde neef van haren man.
Een heel klein weinig had de vreemdeling zich ver
raden. nauwelijks merkbaar zijn tred inkortende. Uit
zijn lichtgrijze, groote oogen dwaalde een vragende blik
over de groep en toen zijn blik den procureur-gene
raal ontmoette, scheen hij toch een oogenblik ver
rast.
„Is die het?" vroeg de barones op luid fluisteren
den^ toon. „Hij heeft het bepaald gehoord!"
Wederom heerschte er nu een pijnlijk stilzwijgen.
De beide vreemde heeren waren verder gegaan, en
Precies 't zelfde wat de meeste inbrekers en dieven
doen, als zij in 't nauw geraken: 'n moord.
Maar
O. gaat dc heer II. d. H weer pleiten en verzach
tende omstandigheden zitten bedenken? Dat heer moet
ook heel wat op zijn kerfstok hebben, dat hij voor alles
'n excuus bij de hand heeft. Anders is t onmogelijk,
dat je daar zoo gauw mee klaar bent. Maar ik zeg-
n dief is 'n dief en 'n moordenaar 'n moordenaar,
en hoe eer dat tuig opgeruimd wordt, hoe beter 't is.
Ze moesten ze allemaal ophangen, en de advocaten,
die ze vrij durven pleiten erbij, want die zijn even
slecht. Je kunt er maar voor opbrengen en je leven
is zoomin zeker als je bezit.
Als 'n mensch aangevallen wordt en dat gebeurt
soms dan staat hij 'n oogenblik beduusd. Wat is
dat dan toch, dat ons denken in verschillende rich
ting stuurt, en wat voor den een zoo klaar en duidelijk
is, zoo absoluut en beslist a f, voor den ander 'n pro
bleem, 'n vraagstuk, waarover hij den plicht gevoelt
te moeten nadenken? Wal is dat toch?.... O zeker,
n dief is 'n dief en 'n moordenaar 'n moordenaar
en ik zou ook wel wenschen, dat ze niet .bestonden
en alle menschen goed waren. Maarze haten,
haten, zooals ik den oorlog b.v. haat, dien ik wel zou
willen vermoorden, kan ik niet. Dat kan ik niet eens
dc dieven van mijn eigen geld. Ja, ik zou bij 'n flagrant
déblit 'n daad van geweld kunnen begaan, 'n driftsuiting;
maar te gaan zitten en na *te denken en dan kalm
tot de oplossing te komjen, dat 't nu maar 't beste
zou wezen al dat „tuig" op te hangen of te verbranden,
noen. dat zou ik niet kunnen. En toch heb ik inooit ge
stolen. Appelen en peren en sigaren van mijn vader
natuurlijk uitgezonderd. Maar ik gevoel me daar heele
maal niet braver om, want ik heb de zucht tot ste
len nooit in mij behoeven te bestrijden, om de dood
eenvoudige reden, dat ik niet diefachtig ben aange
legd-
Ik kom niet klaar met 't vraagstuk, al voel ik. dat
't erg is en er 'n oplossing voor moet wezen. Maar
geen oplossing van haat en wreedheid. Wat gaat er
in 'n beschaafd mensch om, als hij iemand ziet, die
'n lichaamsgebrek heeft? Ik behoef dat toch niet te
zeggen? Wat zou er dan wel in 'n mensch om moe
ten gaan, als hfj iemand ontmoet, die 'n gebrek heeft
in zijn ziel Haat denkt gij Zeventig maal zevenvoudige
wraak, als die van Lamech? Of „oog om oog" pn
„tand om tand" van Deuteronomium Kwaad met
kwaad? Waar is dan 't einde? Als gij
mij slaat, moet ik u dan terug slaan?
Als gij mij belastert, moet ik dan ook u gaan belas
teren? Als ik bestolen werd, had ik dan op mijn
beurt ook moeten stelen?
Nu,ik dénk er niet over. In 'n oogenblik van
drift, van zelfvergeten zou ik alles kunnen; maar als ik
even ga nadenken dan weet ik, dat ik geen boosheid
met boosheid, geen misdaad met misdaad mag beant
woorden.
Toen ik 't bovenstaande geschreven had, kreeg ik
bezoek van 'n Engelschman. We raakten aan de praat
over „the robben- and the burglary, that now is on
the wing" en wie (Spraken ook over „corporal pu-
nishment"lichamelijke rechtspleging.
Wat stonden we lijnrecht tegenover elkander in onze
beschouwingen. Ik ken het Engelsche element en 't
Engelsche denken en ik weet hun gevoelens aangaande
overtreding en straf. En over dat laatste woord, ,.pu-
nishment" konden we 't niet eens worden.
Ik deel dit alleen mee, om te laten weten, dat 't mij
bekend is, dat mijn gevoelen bestreden wordt en ook
bestreden kan worden. Ik geef dit dadelijk toe, want
i k weet er geen raad mee. Maar als nu een van
mijn bestrijders denken mocht, dat hij 't raadsel heeft
opgelost, wanneer hij al die lui den kop afhakt, dan
durf ik 'm wel zeggen, dat hij den bal nog verder
misslaat dan ik. Zoo n oplossing had ook De Vargas
kunnen vinden: „ad patibulum.' Zoo'n wijsheid is mij
te goedkoop en ik begeer ze niet.
Eenmaal op dit terrein beland is er in Amsterdam
n ander vraagstuk aanhangig, dat de harten ontroert
't denken bezighoudt. Ge hebt 't verleden week in deze
courant kunnen lezen „Het „Trio gearres
teerd." Een moeder, die haar zoon overleverde aan
de politie en „haar 'n omstandig verhaal deed van 't
gebeurde."
Ik behopf u niet te vertellen water gebeurd was. Gij
weet 't. i I
Er is 'n zucht van verademing opgegaan, toen 't
bericht de rondte deed. Niet minder dan negen groote
inbraken, met bijna even zooveel diefstallen zijn door
het „Trio" gepleegd. En hun onbeschaamdheid kende
geen grenzen.
Gelukkig zijn zijn nu onschadelijk.
MaarWat ben ik blij, dat ik ze niet ken.
En wat ben ik blij, dat ik die moeder niet ken.
Hoelang heeft die vrouw nagedacht over 't geen rij
doen ging?
Zijn er ook doortrapte schurken, die huilen kunnen,
als zij 't portret van hun overleden vader zien?
Maar hij was 'n inbreker en 'n dief, en straks mis
schien als hij in de engte kwamstraks misschien
een
Ja, 't is gelukkig dat 't nu alles zoo gegaan is.
Maar arme moeder, die voor zulk 'n moeilijk vraag
stuk werd geplaatst! Troostelooze oplossing, die met
den besten wil toch niet anders dan 'n oplossing van
wanhoop kan genoemd worden.
Wat hier gebeurd is, is eenig in de geschiedenis. En
als de waarheid toch aan 't licht komen moest, dan is
't verschrikkelijk, meer dan verschrikkelijk, dat ze daar
tegen den wind kampend, om het rooksalon heen naar
de andere zijde van het dek gegaan.
Jutta stond op.
„Heb je het koud?" vroeg haar echtgenoot, insgelijks
opstaande.
Daar zij niet antwoordde, maar het clubje verliet,
schaarde hij zich dadelijk aan hare zijde en verge
zelde haar, terwijl hij bij haar op eene verklaring
aandrong
„Ik had natuurlijk mijn reden, Jutta, barones van
Druhsen dadelijk zuiveren wijn te schenken. Zij zou
het toch uitgebabbeld hebben. En het trof nu zoo,
dat de bedoelde persoon juist voorbij kwam.
Daarmede is nu bij voorbaat vastgesteld: zoo staan
wij. Overigens vraag ik excuus. Het was natuurlijk
voor mijzelven evenzeer een pijnlijk geval."
Zij knikte flauwtjes met het hoofd.
Na een poos begon hij weer: „Hm Een of ander
is toch niet in den haak Jutta. Gij hebt me zeker
wel iets kwalijk genomen, is 't niet? Nu, zeg het maar."
Ben je daarom opgestaan?
Zij had haar arm uit den zijne gelrokken; ieder
liep nu op zich zalf. „Bewaar me Alleen om die lieve
menschen daar gelegenheid te geven, het geval onder
elkaar nog verder uit te spinnen. Dat was toch !nu
het belangwekkendste."
„Dat is nu weer op en de op Jutta, in haar geheele
persoontje," zeide hij. En hij gaf zich moeite te la
chen.
Hare menschenkcnnis bedroog haar evenwel zelden
en nu ook niet. Toen zij op hare wandeling weder
dicht bij de club kwamen, hoorden zij dat de ba
rones in heftig druk gesprek was met mijnheer van
Stangenberg. De naam Succo kwam in eiken zin voor.
Dus er waren drie broeders. Kuno van Succo,
die als president van een provinciale rechtbank over
leed. Dit was de vader van den tegenwoordigen opper-
procureur-genraal. De tweede broeder was Philip van
Succo. Die stierf zeer vroeg. Hij was majoor Dij de
l'lanen en had eene geboren van Zabell tot vrouw."
„Van Zabell met twee I's," merkte de gezelschapsjuf
frouw nadrukkelijk op.
„De weduwe leeft nog. En het moet dus haar zoon
zijn. Klopt dat?"
De ritmeester was hulpeloos aan haar overgeleverd.
„De derde broeder is als eenig overgeblevene nog
in leven; Bodo van Succo, de regeerings-president. Ja
en verbeeld u in zulk eene familieach.
mijnheer van Stangenberg, u weet er bepaald nog wel