I' t. De verboden Vrucht. FEUILLETON. Zondag 12 Jan. 1908. 52e Jaargang. No. 4325. TWEEDE BLAD. CXXIV. Het thema van werkloosheid en armoede blijft voort duren en neemt alle Amsterdamsche gemoederen in beslag. Geen ander vraagstuk, dat 't verdringen kan. Zelfs de Ilaagsche crisis niet. en de „Vijf ton" voor de collectie Six nog minder, 't Is alsof er 'n onbewust weten in de menschen leeft, dat er sommige ;zakcn zijn, die „terecht" komen en „zichzelve redden." Ik heh nog nooit gehoord, dat iemand om 'n tekort in de staatskas,,, al was 't van tien millioen, zich verdronk; zelfs geen minister van financiën. Toen Frankrijk 'n kleine veeriig jaar geleden voor 'n tekort stond, dat niet te berekenen was en het goud bij treinladingen vol uit Parijs naar Herlijn werd weggevoerd, toen was er wel 'n oogenblik van woede en bitterheid, maar van versla genheid was geen sprake. En binnen zooveel maanden waren de vijf milliard oorlogsschuld betaald en bin nen zooveel jaar was het rijke Frankrijk, met zijn tal- looze hulpbronnen, het te kort te boven. Het gebied van Elzas en Lotharingen beteekende meer, beteekenl n u zelfs neg meer. Is 't wonder? Waren die beide provinciën geen deelen van dal groote lichaam Frankrijk, met 't zelfde bloed en dezelfde zenuwen? Als 'n mensch geld verliest, verliest hij veel; maar zijn gebeente en zijn vleesch is hem meer. Zijn hart en zijn bloed kan 'n mensch niet missen. Zijn vrijheid, zijn geluk, zijn idealen doen 'm leven. En als hem die ontnomen worden, sterft hij. Maar hoop houdt zich staande door geloof, en liefde door hoop; schuld weet van afkorten, en bekommering troost zich met hot woord uit den almanak: „Hier na beter!" Duizend dingen komen terecht, zonder dat wc 'r 'n hand naar uitsteken. Al wat buiten ons staat, doet ons bij 'n breuke of bij 't onevenwichtig worden wel opkijken, maar ontroert ons niet. Het afslijten van onze schoenzolen bekijken wc met 'n verstandsoog, zooals we 'I afnemen van de maan beschouwen; meer waarnemend dan beschouwend. Maar andere dingen dragen we zoo gemakkelijk niet; zoodra ons leven, ons zielelevenv er aan vast zit, krijgt alles 'n ander karakter en '11 andere beteekenis. ;Het huis. waarin wij jaren lang gewoond hebben, heeft me nig intiem boekje, met geschiedenisjes van liefde en leed; onze oude meubelen kunnen praten, onze oude buren worden ten slotte 'n soort van familie, de oude gedienstige krijgt familie-rechten. Veel omgang met de menschen doel 'n band ontstaan van deelneming en belangstelling, die bij hoog aangelegde naturen tot 'n soort van geestelijke bloedverwantschap kan worden. De blijdschap van den een. wordt de blijdschap van den ander, zooals het leed van den enkeling door allen gevoeld wordt. „Als een lid lijdt, lijden allen." Al wat ziel bezit, voelt zich verwant met ziel. heeft 'n onverklaarbaar bewustzijn van verantwoordelijkheid, en als zij 'n ziel ziet gaan op wegen van dwaling, doet zij haar stem hooren om terug te roepen, en als zij 'n lichaam in verval ziet, steekt zij de handen uit, om 't te schoren. We zijn ver over de ton gekomen met onze .col lecte voor de werkloozen; maar wat beteekent 'n ton gouds, verdeeld over zoovele hoofden? O zeker, we zijn dankbaar, zeer dankbaar voor de ontvangen hulp; ?n half ei is in elk geval ook beter dan 'n leege dop. Maar de arme vier, vijf gulden' in 'n gezin van eenige per sonen, beteekenen niet veel. De winter duurt voort, en werk is er niet. We zijn dankbaar, maar al was 't tiendubbele in gekomen, dan zouden we toch nog niet „voldaan" mogen zijn. Want de offerkist, waar in dit geld valt, is als 'n Danaïden-vat: alles loopt er weer even haastig uit. Zoolang de werkloosheid duurt, zoolang 't hongerlijden duurt, moet er gegeven en bij- gebiokkeld wordencenten en dubbeltjes en guldens en gouden tientjes en lapjes van honderd en stille cadeau tjes van ongenoemden. Want als dit niet gebeurt, dan zal 'tgaan, zoo ls'teen paar weken geleden in Bohemen ging, en zal de honger en 't gebrek zich uiten in den vorm van optochten en betoogingen en protesten, in den vorm van geweldsdaden. Laat ons leeren te geven en toe te geven en „ja" te zeggen, zoolang 't eenigszins mag en kan, eer dat men gaat nemen, en dingen gaat doen, die niet mogen en niet kunnen. iLaat ons bedenken wat er in Tabor gebeurd bh in Celako- witz. Den „Hond der Werkloozen," die protesteerde tegen het bezoek van den Duitschen Keizer en ik wil hier zeggen, dat 't een ongemotiveerd protest was is toen t zwijgen opgelegd. Het „Nieuwsblad voor Nederland" gaf toen den raad „de politiekerij even te laten rusten" en voegde er aan toe: „Straks moogt ge dan weer pro testeeren en gewichtig doen." Dien laatslen zin zullen we maar beschouwen als 'n „slip of the pen." Op dien toon zegt men het wooid „gewichtig" niet, als de omstandigheden zoo erg zijn als ze nu zijn, en toen reeds te voorzien was, dat ze zouden worden. Er is gevaar, groot gevaar. Als 'de paarden niet gevoe derd worden, kunnen ze den wagen niet trekken. I nat ons dan nu de „politiekerij" maar weer eens laten i'usten en doen wat het meest voor de hand ligt pil het eerst gedaan moet worden. En dit meest voor de hand liggende is „helpen." Hulde, wanne hulde brengen wij aan die vele vereeni- gingen en commissies, die voor dit doel de handen in elkaar hebben geslagen. Moge eendracht ook hier macht maken, en vele handen licht werk. Er wordt hier bar gestolen. Het woord van Vrouw Wolff uit „De Beverpels" komt als verzuchting ook over onze lippen„Ze ste len 'n mensch zijn dak boven zijn hoofd weg." Toen ik 'n paar dagen geleden de stad uitmoest, vond 'ik l maar 't veiligst, om de paar dubbeltjes, die ik in mijn kast had liggen, bij mij te steken. En toen ik weer thuis kwam, was ik blijde mijn boekenkast nog te zien staan, mijn lamp nog te zien hangen, mijn schrijf tafel nog in orde te vinden; want er wordt hier bar gestolen. Evenwelniet door werkloozen, maar door dieven. Werkloosheid en dieverij hebben even weinig met el kaar uit te staan, als ik met den Keizer van China. Armoe maakt geen dief, evenmin als de gelegenheid. Honger zou er toe brengen kunnen 'n brood weg te neihen; maar ik zou die daad niet als „dieverij" dur ven kwalifioeeren, evenmin als ik 'n bidden door nood geleerd, „bidden" zou durven noemen. Hoe groot was t inkomen van Le Fèvre of van De Geer? Was dat niet zoo ten naastenbij zestig duizend gulden de man en per jaar? En trots stalen zij. Als ze arm waren geweest en werkloos, dan hadden zij zich daar waar schijnlijk op beroepen, maar dan zouden ze nog bo vendien gelogen en gehuicheld hebben. Nu is er bij de behandeling hunner zaak opgemerkt, dat de verleiding zoo groot was, omdat de gelegenheden zoo talrijk en zoo gunstig waren. Maar ik houd vol, „dat de gelegen heid nog nooit 'n dief gemaakt heeft." 't Eenige wat de gelegenheid vermag te doen, is: den dief open baar maken. Want de dief was aanwezig eer de gele genheid kwam. 't Zit in 't bloed, zooals koorts of tering en stoort zich niet aan gebrek of overvloed, aan werkloosheid of arbeid. Wie „Au Bonheur des Dames" gelezen heeft, weet dit wel. Je moet hier leelijk bestolen worden, fluisterde Vallagnose, die onder de bezoekers gemeene gezich ten had opgemerkt. Mijn waarde, daar heb je geen denkbeeld van. En opgewonden gaf hij allerlei bijzonderheden, ver haalde feiten, classificeerde ze. Vooreerst de dieven en dieveggen van beroep, die 't minst kwaad stichten, want de politie kent ze bijna alle. Dan de dieveggen uit manie, een afdwaling van lusten, een nieuw soort nevrose. Dan de vrouwen, die in zekere omstandig heden verkeeren; bij een daarvan had de commissaris van politie twee honderd acht en veertig paar rosé handschoenen gevonden... En deftige lui als daaron der zijn! Verleden week hebben we de vrouw van 'n raadsheer van het Hof betrapt. Zulke zaken worden ge schikt Mevrouw De Boves, na met haar dochter ial de rijen te hebben langs geloopen zonder iets te koopen, was in 'n razernij van oiigeboeten lust bij de kant terecht gekomen. Doodmoede van het heen en weer slenteren, bleef zij evenwel voor 'n toonbank staan. Met zinnelijk genot woelde zij in den hoop, die daar lag; haar handen jeukten, een kriebelachtig gevoel als van mierebeten kroop naar hare schouders op. Maar de kant was imitatie; zij vroeg naar echten Alenfon- steek. en niet naar garnituurtjes van drie honderd francs de .Meter. Zij eischte hooge volants van duizend, zak doeken, waaiers van zevenhonderd. In een ommezien lag er 'n fortuin op de toonbank. Om den hoek van de rij zat voor Mevr. De Bo ves onzichtbaar, de controleur Jouve, wiens oogen haar niet los hadden gelaten. Hij zat daar ineengedo ken, onbeweeglijk, te midden van 't gedrang, met 'n onverschillig gezicht, t—oog steeds op haar. Maar de gravin zag hem niet en vroeg aan Deloche, den winkelbediendeEn heb je geen b e r t h e s, met de naald geborduurd? Laat zien asjeblieft. De bediende, dien ze reeds -twintig minuten ophield, dorst niet te weigeren, zoo overstelpte zij hem met hare deftigheid, met haar vorstelijke stem en gestalte. Toch aarzelde hij 'n oogenblik, want men had den ver- koopers gewaarschuwd niet zooveel kostbare kant op le stapelen, en verleden week had hij zich tien Meters Mechelsche kant laten ontstelen. Maar zij bracht hem in de "war, hij gaf toe, liet 'n oogenblik den Alen?on- steek liggen, om uit 'n doos achter zich, de gevraagde b e r t h e s te krijgen. Kijk eens, mama, riep haar dochter, in 'n doos met goedkoope Valenciennes rommelende, dat zou goed zijn voor kussensloopen Toen achtte la Com- tesse De Boves het oogenblik gunstig, om in hare mouw een heel stuk kant Alenijonsteek van dui zend francs de Meter, te laten wegglijden. Jouve, de controleur, die alles gezien had, stond op, boog voor de gravin en fluisterde beleefd tot haar Wilt U zoo goed zijn, Mevrouw, met mij mee te gaan? Zij beproefde zich te verzettenWaartoe, me neer? Volg mij, asje blieft, mevrouw! herhaalde hij, steeds fluisterend. Haar gelaat verwrong zich 'n seconde en zij wierp 'n snellen blik om zich heen. Toen herstelde zij zich, nam hare trotsche houding aan en liep naast hem als 'n koningin, die zich verwaardigt het geleide van 'n adjudant aan te nemen. Niemand der winkelomstan- Roman van PAUL OSKAR HöCKER. 0 5. Tutta plaagde hem. „Ja, ja, Guus. bekentenissen, uit pluizen of aanklachten smeden, dat is een broodelooze kunst, die helpt niet veel in het practische leven." En vol overmoed ging zij met haar spel voort. Zel den, dat zij een worp mista. Zij had een kinderlijk genoegen en men hoorde haar lachen tot heel op het promenadedek. In haar ijver sprong zij steeds naar het bord en raapte de zakjes op, en gaf ze aan de heeren, die nog niet zooals zij gewend wgren aan de schommelin gen der boot. Zij deed alles met de dienstvaardigheid van een bakvischje. Maar Succo was toch onaangenaam getroffen door haar vrijmoedigen tocht, want er kwamen langs dc verschansing nu ook toeschouwers, met be langstelling het werpspel volgende. Hij kon geen onge dwongenheid uitstaanhet allerminst bij zijne vrouw. Stangenberg vond haar daarentegen allerbekoorlijkst. Haar ijver bij het spel stak hem zelf aan. Hij was er ook over verblijd, dat zijn militair opgevoed, van de jeugd af aan vermoeienissen en inspanning gewend lichaam zich bij het spel nog zoo behendig toonde: na een korte oefening gelukten de worpen hem heel goed. en er had nu tusschen hem en de jonge vrouw- een formcele wedstrijd plaats. Succo bedierf zijn eigen spel ten eenenmate door zijn toornige gejaagdheid, waarmede hij aan het spel deelnam. Ten slotte waren zij alle drie heerlijk warm gewor den, en Jutta sloot de partij. „Ach. ik dweep met een zeereis," zeide zij. de ar men opheffend en de handen op den nek in elkaar stekende terwijl zij met hare groote oogen over het rollend en schuimend water heen staarde. Van land was niets incer te zien. „En vooral van zoo'n grau wen hemel houd ik dat is echte zee-tint." Zij klommen nu de steile trap op naar het prome nadedek en wandelden ginds pratend en koutend heen en tweer. „Heeft uw vader lang als kapitein gevaren, mevrouw?" vroeg Stangenberg. „lot voor twee jaar, toen hij bij de inspectie werd bevorderd." „Hij staat ook in de reserve der keizerlijke marine," voegde Succo er aan toe. „Als officier heeft hij Tiet recht, het ijzeren kruis in de scheepsvlag te voeren." „Ik verheug mij er zeer in, hem weldra te ontmoe ten," zeide Juftta! „Zoover ik me kan herinneren, heb ik hem altijd slechts betrekkelijk voor een paar dagen bij me gejiad In Coblenz op de kostschool daar was het altijd een feest voor de heele klasse. De meisjes dweepten allen om het hardst met hem." „Uwe moeder is zeer vroeg gestorven, zeide uw ge maal „Jia. Ik was nog een kind." Voor een paar seconden staarde zij weer peinzend naar de zee. Even ondeugend lachende ging zij toen voort„Dat is wel de verkla ring voor mijn verschrikkelijke ongemanierdheid. Niet waar, Guus, in dien zin hebt ge dat wel zoo ongeveer uitgedrukt?" „Geen woord er van, Jutta! Hoe komt ge toch op zulke gedachte?" „Gij lacht, mijnheer van Succo, omdat ik het dadelijk geraden heb „Men moet voor u altijd en eeuwig op zijn hoede zijn, mevrouw. Gij moet op de stang gereden worden." Het was ook werkelijk een onafgebroken opgewekt gepraat. Stangenberg kon niet recht wijs worden uit net jonge vrouwtje. Wilde zij iemand uitdagen om haar het hof te maken? In ieder geval stelde hij belang in haar. Toen men later met eenige landslieden in een luw hoekje op het promenadedek een conversatie-groep vormde, verwekte het zijn vroolijkheid op te merken hoe zij schijnbaar inging op alle onbeduidende gezeg den der nieuwe kennissen, maar door een fijne, voor de anderen onmerkbare ironie altijd over de zaak heen zweefde Met eene baronesse van Druhsen, een mid- dcleeuwsche, zeer voorname, zeer spraakzame, zeer al lerliefst zich voordoende dame, die met eene gezel schapsjuffrouw reisde, had de opper-procureur-generaal Succo verschillende punten van aanknooping gevonden: alle gemeenschappelijke vrienden en zelfs verwijderde bloedverwanten bij het leger en in den Pruisischen staatsdienst. Een over-groot aantal adellijke namen werden er genoemd, de graden van bloedver- wantschap nauwkeurig vastgesteld. Ook Stangenberg stond op het punt met beide voeten weder midden in het zoo rekbare thema der rang- en kwartier-lijs- ders had iets gemerkt. De onderchef van het maga zijn kwam hen tegemoet. Met 'n paar stille "woor den bracht Jouve hem op de hoogte van t geen pr gaande was, en de onderchef beijverde zich nog be leefder te zijn dan Jouve. n Smaakvolle salon binnen gaande begon hijMe vrouw, wij zien zulke oogenblikKen van zwakheid door de vingersMaar bedenk eens welke gevolgen een dergelijke dwaasheid zou kunnen hebben, indien iemand anders u die kant had zien wegne Zij viel hem driftig in de rede. Wat dacht hij, dat zij n dievegge was?! Waai voor zag hij haar aan? Zij was n gravin De Boves, haar man Inspecteur Gene raal der Stoeterij, kwam aan het Hof Dat weet ik zeer goed, Mevrouw, hernam Bour- doncle bedaard. Ik heb de eer u te kennenMaar geef u, asjeblieft, eerst de kant terug, die u Zij viel hem op nieuw in de rede, was schoon in haar heftigheid van beleedigde groote dame. ieder an der zou vervaard hebben gestaan, zou bang zijn ge worden van misschien zich \ergist te hebben. Zij dreigde hem zich tot de rechtbank te wenden, om zulk een De- leediging te wreken. Wees voorzichtig, meneer. Mijn man zal het zoe ken tot bij den Minister. Welnu, mevrouw, als u even onverstandig bent, als de anderen, zal ik u laten onderzoeken, riep Bour- doncle ongeduldig. Zij gaf t nog niet op en zeide met hare over heerlijke brutaliteit: Ga uw ging, doorzoek mij! Maar ik waarschuw u, uw geheele huis is er mee gemoeid. Bourdoncle liet Jouve twee corset-juffrouwen roepen. Spoedig daarmede terug gekomen gingen de mannen in n ander vertrek, terwijl de juffrouwen de Gravin fouil leerden. Zij vonden in haar mouw twaalf Meter van de fijnste kant Alengonsteek van duizend francs de Meter. De meisjes ontdeden de gravin van haar japon, om haar boezem en heupen le doorzoeken en vonden in den boezem, warm en platgedrukt, zakdoeken, waaiers, dassen, in 't geheel voor ongeveer veertien duizend francs kant. Sedert een jaar stal Mevrouw De Boves aldus, wagende haar naam, haar deftigheid, de hooge positie vah haar man. Sedert de laatste haar den sleutel van zijn geldkist had toevertrouwd, „stal zij hare zakken voi geld," alleen maar uit plezier om te stelen, comine 011 aiine pour aimer, zij, bezeten dooi- „la rage du chiffon." Dat is 'n valstrik! gilde zij, toen Jouve en Bour doncle terugkeerden. Men heeft die kant bij mij ver stopt; ik zweer 't bij God! En, op 'n stoel neervallend, huilde zij van woede, stikkende in haar slecht vast gemaakte japon. Bourdoncle zond de winkeldames weg. i'oen zei hij kalm Zie eens, mevrouw, we willen gaarne deze nare geschiedenis sussen, uit consideratie met uwe familie, .daar eerst gelieve u een verklaring te schrijven, aan vangende: „lk ondergeteekende erken bij deze „Au Bonheur des Dames" gestolen te hebben zoo en zoo veel kant, van die en die waarde, en behoorlijk geda teerd." Nu, nu, schrik maar niet! U kunt dit stuk terug krijgen tegen voldoening van twee duizend francs, ten voordeele der armen. Zij was opgestaan, zij protesteerde op nieuw. Nooit zal ik dit teekenenLiever sterf ikl Sterven zult u niet, mevrouw. Maar n u waarschuw ik u, dat ik den commissaris van politie zal laten halen. Toen volgde een afzichtelijk tooneel. Zij scheldend en stotterend, dat 't laag en gemeen van mannen was, om 'n weerlooze vrouw zoo te martelen. Hare Junoni- sche schoonheid, haar majestueus lichaam versmolten in 'n visch wij venwoede. Toen begon zij 't te beproeven met gevoeligheid; zij .smeekte hen in naam hunner moeders, zij sprak ervan zich aan hunne voeten voort te slepen. En daar de mannen onwrikbaar bleven ver hard door de gewoonte, toen de vrouw in hare ver beelding zichzelve zag tusschen twee politiemannen, op haar leeftijd van vijf en veertig jaren, met haar deftigheid, den hoogen rang van haren echtgenoot, ging zij op eens zitten, schreef met bevende hand krassend de woorden neer: „Ik heb gestolen." Het zware papier reet zij bijna met de pen vaneen, en met gesmoorde stem siste zijDaar, meneer, daar Ik zwieht voor uw ge weld! Bourdoncle nam' het papier, vouwde het keurig op en sloot het voor hare oogen in 'n lade, zeggende: U ziet, het komt in goed gezelschap; want diezelfde dames, die eerst gezegd hadden liever te willen sterven, dan dit te teekenen, vergeten in den regel deze „Billets doux" te komen inlossenMaar 't ligt ter uwer be schikking. U moet zelf weten of t u twee duizend francs waard is. Toen maakte zij hare japon heelemaal dicht en her kreeg hare laatdunkendheid, 't Was alsof zij nu be taald had. Kan ik heengaan? vroeg zij kortaf. Bourdoncle was alweer met andere zaken bezig. Op het rapport van Jouve besloot hij, dat Deloche izou worden weggezonden. Deze winkelbediende was te on handig; hij liet zich telkens bestelen; nimmer zouden de cliënten ontzag voor hem krijgen. Mevrouw De Boves herhaalde haar vraag, en terwijl zij haar met 'n toe stemmend teeken verlof gaven oin te vertrekken, vatte zij hen in 'n moorddadigen blik samen. Onder Iden vloed van beleedigingcn en scheldwoorden, die zij al vorens te uiten weder inslikte, kwam haar 'n melodrama woord op de lippen: Ellendelingen! krijschte zij. Toen ging zij, terwijl zij de deur dicht smeet." (1). Zoo staat 't met 'dieverij, die heel erg is, want Of wat dunkt u 'van Madame la Comtesse De Boves? Wat zou zij wel gedaan hebben, als zij 'n revolver bij zich had gehad? ten te springen doch toevallig ontmoette zijn blik het gelaat van mevrouw Jutta. Er lag zulk een komisch schijnheilige bewondering in de uitdrukking, waarmede zij naar die voorname opsomming luisterde, dat hij, met zich zeiven verlegen, spoedig zijne opsommingen inkortte. „Ik verbaas me over uw fabelachtig geheugen, ba ronesse," zeide zij nu lachend. En Stangenberg zag hoe Jutta's gelaat een trek van spot kreeg. „Van de ons nabestaande familiën ken ik alle zij lijnen van buiten, geen een uitgezonderd. De Succo's en de Druhsen's hadden pas kort geleden verschei dene nieuwe verbintenissen door huwelijk. En ver beeld u eens, mijnheer van Succo, daar heb ik op de scheepslijsl zooeven nog een naam Succo gevonden. Een mr. Succo uit Cairo. En eigenlijk ook een v a n Succo. Zoo vertelde tenminste de betaalmeester. Ik vroeg hem natuurlijk dadelijk uitvoeriger inlichting, j Wat kun dat dan wel voor een tak der familie zijn?" Een paar seconden heerschte er een lange pauze I want Succo's toenemende onrust had de zaak „pi kant" gemaakt. Hij wieip nu echter eensklaps het hoofd een weinig achterover en zeide tamelijk scherp, of schoon niet hoogmoedig, op den eigenaardigen korten, schelpen officierstoon„Met dien mijnheer van Succo uit Cairo hebben wij beslist geen bloedverwant. Geen enkele relatie, baronesse." „Ah!" Den mond een weinig geopend houdende, met een gewichtig gezicht, keek zij eerst naar den ritmeester, daarna naar de een weinig verder zittende jonge vrouw van den spreker. „Pardonzeide zij toen, hare geheimhoudendheid vrij ongeheimzinnig uitdruk kende. Jutta had oplettend den blik van haren echtgenoot gadegeslagen. Het stond voor haar vast, dat zijne be sliste verklaring een bijzondere reden tot oorzaak had. En zij bedroog zich niet. In hetzelfde oogenblik namelijk waren twee heeren hen rakelings voorbijgegaan en de een van hen wasde neef van haren man. Een heel klein weinig had de vreemdeling zich ver raden. nauwelijks merkbaar zijn tred inkortende. Uit zijn lichtgrijze, groote oogen dwaalde een vragende blik over de groep en toen zijn blik den procureur-gene raal ontmoette, scheen hij toch een oogenblik ver rast. „Is die het?" vroeg de barones op luid fluisteren den^ toon. „Hij heeft het bepaald gehoord!" Wederom heerschte er nu een pijnlijk stilzwijgen. De beide vreemde heeren waren verder gegaan, en Precies 't zelfde wat de meeste inbrekers en dieven doen, als zij in 't nauw geraken: 'n moord. Maar O. gaat dc heer II. d. H weer pleiten en verzach tende omstandigheden zitten bedenken? Dat heer moet ook heel wat op zijn kerfstok hebben, dat hij voor alles 'n excuus bij de hand heeft. Anders is t onmogelijk, dat je daar zoo gauw mee klaar bent. Maar ik zeg- n dief is 'n dief en 'n moordenaar 'n moordenaar, en hoe eer dat tuig opgeruimd wordt, hoe beter 't is. Ze moesten ze allemaal ophangen, en de advocaten, die ze vrij durven pleiten erbij, want die zijn even slecht. Je kunt er maar voor opbrengen en je leven is zoomin zeker als je bezit. Als 'n mensch aangevallen wordt en dat gebeurt soms dan staat hij 'n oogenblik beduusd. Wat is dat dan toch, dat ons denken in verschillende rich ting stuurt, en wat voor den een zoo klaar en duidelijk is, zoo absoluut en beslist a f, voor den ander 'n pro bleem, 'n vraagstuk, waarover hij den plicht gevoelt te moeten nadenken? Wal is dat toch?.... O zeker, n dief is 'n dief en 'n moordenaar 'n moordenaar en ik zou ook wel wenschen, dat ze niet .bestonden en alle menschen goed waren. Maarze haten, haten, zooals ik den oorlog b.v. haat, dien ik wel zou willen vermoorden, kan ik niet. Dat kan ik niet eens dc dieven van mijn eigen geld. Ja, ik zou bij 'n flagrant déblit 'n daad van geweld kunnen begaan, 'n driftsuiting; maar te gaan zitten en na *te denken en dan kalm tot de oplossing te komjen, dat 't nu maar 't beste zou wezen al dat „tuig" op te hangen of te verbranden, noen. dat zou ik niet kunnen. En toch heb ik inooit ge stolen. Appelen en peren en sigaren van mijn vader natuurlijk uitgezonderd. Maar ik gevoel me daar heele maal niet braver om, want ik heb de zucht tot ste len nooit in mij behoeven te bestrijden, om de dood eenvoudige reden, dat ik niet diefachtig ben aange legd- Ik kom niet klaar met 't vraagstuk, al voel ik. dat 't erg is en er 'n oplossing voor moet wezen. Maar geen oplossing van haat en wreedheid. Wat gaat er in 'n beschaafd mensch om, als hij iemand ziet, die 'n lichaamsgebrek heeft? Ik behoef dat toch niet te zeggen? Wat zou er dan wel in 'n mensch om moe ten gaan, als hfj iemand ontmoet, die 'n gebrek heeft in zijn ziel Haat denkt gij Zeventig maal zevenvoudige wraak, als die van Lamech? Of „oog om oog" pn „tand om tand" van Deuteronomium Kwaad met kwaad? Waar is dan 't einde? Als gij mij slaat, moet ik u dan terug slaan? Als gij mij belastert, moet ik dan ook u gaan belas teren? Als ik bestolen werd, had ik dan op mijn beurt ook moeten stelen? Nu,ik dénk er niet over. In 'n oogenblik van drift, van zelfvergeten zou ik alles kunnen; maar als ik even ga nadenken dan weet ik, dat ik geen boosheid met boosheid, geen misdaad met misdaad mag beant woorden. Toen ik 't bovenstaande geschreven had, kreeg ik bezoek van 'n Engelschman. We raakten aan de praat over „the robben- and the burglary, that now is on the wing" en wie (Spraken ook over „corporal pu- nishment"lichamelijke rechtspleging. Wat stonden we lijnrecht tegenover elkander in onze beschouwingen. Ik ken het Engelsche element en 't Engelsche denken en ik weet hun gevoelens aangaande overtreding en straf. En over dat laatste woord, ,.pu- nishment" konden we 't niet eens worden. Ik deel dit alleen mee, om te laten weten, dat 't mij bekend is, dat mijn gevoelen bestreden wordt en ook bestreden kan worden. Ik geef dit dadelijk toe, want i k weet er geen raad mee. Maar als nu een van mijn bestrijders denken mocht, dat hij 't raadsel heeft opgelost, wanneer hij al die lui den kop afhakt, dan durf ik 'm wel zeggen, dat hij den bal nog verder misslaat dan ik. Zoo n oplossing had ook De Vargas kunnen vinden: „ad patibulum.' Zoo'n wijsheid is mij te goedkoop en ik begeer ze niet. Eenmaal op dit terrein beland is er in Amsterdam n ander vraagstuk aanhangig, dat de harten ontroert 't denken bezighoudt. Ge hebt 't verleden week in deze courant kunnen lezen „Het „Trio gearres teerd." Een moeder, die haar zoon overleverde aan de politie en „haar 'n omstandig verhaal deed van 't gebeurde." Ik behopf u niet te vertellen water gebeurd was. Gij weet 't. i I Er is 'n zucht van verademing opgegaan, toen 't bericht de rondte deed. Niet minder dan negen groote inbraken, met bijna even zooveel diefstallen zijn door het „Trio" gepleegd. En hun onbeschaamdheid kende geen grenzen. Gelukkig zijn zijn nu onschadelijk. MaarWat ben ik blij, dat ik ze niet ken. En wat ben ik blij, dat ik die moeder niet ken. Hoelang heeft die vrouw nagedacht over 't geen rij doen ging? Zijn er ook doortrapte schurken, die huilen kunnen, als zij 't portret van hun overleden vader zien? Maar hij was 'n inbreker en 'n dief, en straks mis schien als hij in de engte kwamstraks misschien een Ja, 't is gelukkig dat 't nu alles zoo gegaan is. Maar arme moeder, die voor zulk 'n moeilijk vraag stuk werd geplaatst! Troostelooze oplossing, die met den besten wil toch niet anders dan 'n oplossing van wanhoop kan genoemd worden. Wat hier gebeurd is, is eenig in de geschiedenis. En als de waarheid toch aan 't licht komen moest, dan is 't verschrikkelijk, meer dan verschrikkelijk, dat ze daar tegen den wind kampend, om het rooksalon heen naar de andere zijde van het dek gegaan. Jutta stond op. „Heb je het koud?" vroeg haar echtgenoot, insgelijks opstaande. Daar zij niet antwoordde, maar het clubje verliet, schaarde hij zich dadelijk aan hare zijde en verge zelde haar, terwijl hij bij haar op eene verklaring aandrong „Ik had natuurlijk mijn reden, Jutta, barones van Druhsen dadelijk zuiveren wijn te schenken. Zij zou het toch uitgebabbeld hebben. En het trof nu zoo, dat de bedoelde persoon juist voorbij kwam. Daarmede is nu bij voorbaat vastgesteld: zoo staan wij. Overigens vraag ik excuus. Het was natuurlijk voor mijzelven evenzeer een pijnlijk geval." Zij knikte flauwtjes met het hoofd. Na een poos begon hij weer: „Hm Een of ander is toch niet in den haak Jutta. Gij hebt me zeker wel iets kwalijk genomen, is 't niet? Nu, zeg het maar." Ben je daarom opgestaan? Zij had haar arm uit den zijne gelrokken; ieder liep nu op zich zalf. „Bewaar me Alleen om die lieve menschen daar gelegenheid te geven, het geval onder elkaar nog verder uit te spinnen. Dat was toch !nu het belangwekkendste." „Dat is nu weer op en de op Jutta, in haar geheele persoontje," zeide hij. En hij gaf zich moeite te la chen. Hare menschenkcnnis bedroog haar evenwel zelden en nu ook niet. Toen zij op hare wandeling weder dicht bij de club kwamen, hoorden zij dat de ba rones in heftig druk gesprek was met mijnheer van Stangenberg. De naam Succo kwam in eiken zin voor. Dus er waren drie broeders. Kuno van Succo, die als president van een provinciale rechtbank over leed. Dit was de vader van den tegenwoordigen opper- procureur-genraal. De tweede broeder was Philip van Succo. Die stierf zeer vroeg. Hij was majoor Dij de l'lanen en had eene geboren van Zabell tot vrouw." „Van Zabell met twee I's," merkte de gezelschapsjuf frouw nadrukkelijk op. „De weduwe leeft nog. En het moet dus haar zoon zijn. Klopt dat?" De ritmeester was hulpeloos aan haar overgeleverd. „De derde broeder is als eenig overgeblevene nog in leven; Bodo van Succo, de regeerings-president. Ja en verbeeld u in zulk eene familieach. mijnheer van Stangenberg, u weet er bepaald nog wel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5