Uit het Boevenleven.
Het Bankbiljet.
Zondag 12 Jan. 1908.
52e Jaargang. No. 4325.
DERDE BLAD.
m
HfWi;
in bet Noorderkwartier.
pressie op z'n gezicht kwam ..en dan. de vent had kibbelden de dames over de juiste lengte van Mar iuw», zeide moeder
11i r*j i i onlnmAhiolclnior on mQolti»n hnnp Anm^rL-infion avzvt *i
VIL
Luk'a verhaal.
Hij was tegenover me komen zitten in het
nachtkroegje, waar dik verstikkcnd-duf, walm hing van
scherpe rook en van allerlei alcoholische dranken. Hij,
Luk, behoorde tot de matigen. Zoo laat als 't nu
was geworden toch 's nachts klokke half drie
had-ie een gewoon biertje voor zich staan, waar hij
nu en dan een klein bescheiden teugje uil nam
Met dengeen, die mij „geïntroduceerd" had in de
gelegenheid, had Luk een poosje staan „smoezen." na
tuurlijk doende als of zij 't allerminst, allerlaatst over
mij haddenMaar ik voelde 't, zóó duidelijk, dat
't over mij ging
Zoo tusschen een paar trekjes aan z'n cigarette had
Luk tersluiks een oogje op mij geworpen. Als (an
deren hem blijkbaar vroegen: „Wat mot die daar
toch Dan bromde hij iets tusschen de tanden,
maar de man. die me binnen had gebracht, genoot aller
vertrouwen.
Luk haalde een koker uit zijn zak en presenteerde
mij
Ik vroeg wat-ie gebruiken zou. Toen verliet hij het
veilige gebied der biertjes en koos pittiger brouwsel.
En wij klonken samen.
Op dat oogenblik ontstond er wat herrie in 't kroegje.
„Geen druppel meer!" zei de dikke waardin tot een
kerel, die, met iets blinkends in z'n bevende hand.
aandrong op nog 'n borrel
..Eén taaie nog." stotterde de man, en hij tuimelde
tegen een tafeltje aan, zoodat een glaasje tegen den
vloer te-gruis stortte.
De waard, met z'n rossigen kinbaard en behaarde
knuisten, bleef heel rustig.
Hij schoof alleen het wijf met de breede, wiegende
heupen op zij en kwam van-achter de toonbank te
voorschijn.
Hij legde z'n handen op de schouders van (den
dronkaard en voort ging 'ttot bij het kleine, pic-
pend-knarsende deurtje.
„Hou-jij 'm effe bij z'n lurven," zei de waard.
En direct waren er een paar handen klaar.
Hij keek rechts en links
..Allo maar!"
Weg was de waggelende man, en klets dicht
ging t deurtje.
Een van de lui in 't kroegje mompelde wat.
„Kan mij niet verd1" zei de baas. maar 't buf
fet iterugsloffend, „laten ze 'm, voor mijn part
niks aan verloren.
Hij stak den brand weer in z'n pijp, die uitgegaan
was en keek den kring rond met een gezicht van
Wie 't altemet hiet 'met mij eens is, kan opkomen. Dien
zal ik wel éffetjes
Maar het eigenaardige, schorrig-brommige stemmen-
gesmoes hield aan. Blijkbaar waren zij 't met den
baas eens
Wat mij verwonderde.
Op de bank tegen den muur zaten een paar in
middels aangekomen vrouwen; bleeke, ;teringziek)ei
schepsels waren het, net als die andere, die van „den
Brabander". Een van die twee had haar oogen ge
sloten en leunde met het hoofd tegen den vuilwit-
ten muur. Ik zag de scherp afgeteekende, blauwe wal
len onder de ingezonken oogen en ik hoorde, Jhoe,
nu en dan, een scherpe-scheurende kuch uit haar lon
gen weldeMaar een opgeschoten jongen, die haar
nu eerst „in de spiezen" kreeg, gaf rooie An een stomp
tegen d'r arm
„Zeg, maf-je?" vroeg hij, en stak haar tegelijk z'n
halfgeleegd glas brandewijn toe
Zij scheen ingesluimerd te zijn en kwam met 'n
schrikje wakkerToen zij het glas zag, kwam er
tinteling van blijdschap in haar oogen. Gretig, in één
slok, slurpte zij 't uit.
Toen, nadat-ie schuw had rondgegluurd
meer uit gewoonte, dan wijl 't op deze plaats noodig
was haalde de jongen een klein pakje uit z'n zak,
vouwde 't open en liet 't An zien....
Zij gingen nu druk smoezen. Hij had nog een bran
dewijn laten komen en zij slurpte er weer van
Zij legde de boenen op een stoel en scheen heele-
maal bij te komen
anders kunnen zijn!Die werd nu eens niet door
de omstandigheden de vlakte .opgejaagd. Die werd, toen-
ie weer „thuis was gekomen." wonder boven wonder
bij z'n baas aangenomenDie had een best wijf
Waarachtig
Luk zag voor zich heen; ontweek nu expresselijk
mijn oogen, als willende verbergen z'n aandoening en
tevens uit trots, 't Kon hem niet bommen, wat ik
zou vinden van wat nu kwamHij vertelde 't om
dat 't hem naar de lippen drong, niet om mijn be
wondering te verdienen
„Waarachtig," zei Luk, „toen-ie weer eens voor een
maand of wat d'r achter gestopt was, heb ik haar menig
maal geholpen, de arme bliksemNiet om 't een
of ander" voegde hij er haastig bij, me nu weer
aanziende als willende zeggenJa, dat dacht jij na
tuurlijk direct!
„Die kerel had," zei Luk, en hij sprak nu luider
dan straks „in d ewereld. in de gewone samenleving
zal 'k 't maar uitdrukken, kunnen vooruitkomen. Jk
weet niet wie u bent en hoe u over de dingen denkt,
maar ik vind, dat een mensch, die niet hoeft te
gappen; die genoeg verdienen kan; die door omstandig
heden niet naar don bliksem wordt geholpenDat
die z'n plicht wel degelijk is, om fatsoenlijk te blij
ven
Eén oogenblik kwam 't in mij op, terwijl Luk dat
zat te ontboezemen: zot. die je toch bent, om je
door dien boef, daar tegenover je. te laten verlokken
Zie^je, merk-je nu niet, dat de vent komedie speelt
en dat-ie straks, als je goed en wel weg bent uit het
buurtje, met z'n kameraden zal zitten brullen van 't
lachen over het gezicht, dat je bij z'n preek hebt getrok
ken
Ik geloof, ook wel, dat Luk hoezeer ik ook m'n
best deed om mijne gedachten te verbergen iets
voelde van wat er in me omging...
En plotseling zag ik een traan blinken in de oogen
van den kerel.
Snel slokte hij wat jenever naar binnen.
En schor van opwinding, van aandoening, die
niet kon gehuicheld zijn, zei hij, nu weer zachter
sprekend, want zulke dingen hoefden althans sommige
van de anderen niet te hooren
„Als jongen heb ik zielsveel-hoor-je-wel gehou
den van mijn moeder. M'n vader heb ik nooit ge
kend Mijn eigen vader ten minste nietEn de
kerel, voor wien moeder 't aas moest ophalen, heeft
me nooit anders dan op m'n zielement gegeven als 'k
niet genoeg oen ten thuis brachtMaar van moe
der heb ik veel gehouwenNou dan, ik bezweer
je bij de nagedachtenis van die brave vrouw
Luk kwam, met z'n naar alcohol stinkenden adem;
met z'n rood-opgezet drankgezicht; met z'n lodderig-
kijkende oogen. vlak bij meEr was iets huivering
wekkends in om den man in dezen toestand zulke
dingen te hooren zeggenIk huiverde dan ook on
willekeurig. En de omgeving, waarin 'k was, droeg
er toe bij. om de situatie drukkend te maken; mij
een „unheimisch" gevoel op het lijf te jagen
„Bij haar nagedachtenis," zeide Luk, „bezweer jk
je, dat 'k meen wat ik zeg. Nou geloof je me toch, he?
Een poot er op, dat je mij gelooft
Ik moest de hand van den boef in de mijne nemen.
Ik zag mengeling van aandoening, toorn, wantrouwen,
verdriet, in z'n oogen.
„Bezweer ik je," zei Luk, „dat ik zoo'n kerel, die
werken kan en werk krijgt, die een braaf wijf heeft,
en toch met de jongens de vlakte opgaatDat ik
dien een schooier, een slampamper vindLui, zoo
als wij, hier, die door de menschen, de maatschappij
worden uitgesmeten.Allo, die kenne niet anders
Voor die alle respect, alle medelijden!
Hij hield mijn hand nog steeds vast. Hij begon
al drinkende te raaskallen't Was walgelijk
Maar door dat alles heen voelde ik toch, heel diep,
automobielsluier en maakten hare opmerkingen over
de verlakte schoentjes met strikjes en de zijden kou
sen. De heeren, dat moet gezegd, zaten heden net als
altijd aan het speeltafeltje. Ze waren niet van de soort
aan wie een dametje met een langen sluier een lachje
ontlokt; voor hen kwamen na hun beroep en de
zorgen voor hun gezin enkel het skat-spel en de bier
pul in aanmerking.
Ondertusschen zat Carola Schellblanc met haar nieu
wen hospes en zijn gezin voor de deur van het lage,
met groen omrankte huis. Met een zacht stemmetje
en lachend gezichtje vertelde ze van hare groote rei
zen in de wijde, schitterende wereld, van de Theems
bij Londen, en het palmenboschje voor Nizza, en van
tijd tot tijd bukte ze zich neer tot den hond, die aan haar I
voeten lag te rusten en zeide„Nietwaar, Prins, daar I uitbrengen
was het mooi. De beide oudjes hielden zich doodstil
In haar verhalen wemelde het van baronnen engra-
ven, en dien mooien hond had ze van een markfels
Al hooger rees de maan, zonder dat juffrouw Ca
rola nog kwam.
„Ze zal een wandeling doen inden maneschijn. Kom
Mieke, laten wij dat ook doen," zeide de ondermeester,
en samen liepen ze het paadje af langs het koren
veld.
Toen ze na eenigen tijd weer terugkeerden, kwam
Willem met groote stappen aangehold van den an
deren kant.
„Ze is vertrokken," schreeuwde hij, en buiten adem
viel hij op een stoel neer.
„Vertrokken," riep de onderwijzer woest. „O hemel!"
en kreunend steunend streek hij met zijn hand door
zijn haar
Marie begon hard te schreien en kon er geen woord
gekregen.
Het huisje, waarin deze dame haar intrek had ge
nomen, behoorde aan Otto Strietzel, den postbode van
het dorp. die het met zijn gezin bewoonde. Daar was
dea ltijd bezige huismoeder en de slanke, bleeke doch
ter Marie, die nu al zes jaar verloofd was daar haar
aanstaande nog steeds als hulponderwijzer op
een vaste aanstelling van onderwijzer wachtte; en
de lange Willem, de zeer nauwgezette klerk aan het
kantongerecht. In dit kleine gezin heerschte, zooveel
eenvoud en rechtschapenheid als men waarlijk niet al
tijd vindt, waar vier volwassen personen bij elkaar
wonen. Vlijt en zuinigheid waren de drijfveeren (van
hun bescheiden leven. Ieder van hen had een geheim
spaarpotje, dat hij langzaam aan zag toenemen, ten
sleer van tevreden opgewektheid omgaf deze vier men
schen, wanneer ze na den moeitevollen dag 's avonds
bijeenzaten, zomers buiten vóór hunne deur genietend
van de avondkoelte, en 's winters in de warme ka
mer om de ronde tafel onder de heldier brandlende
petroleumlamp, die haar schijnsel wierp tot in den
hoek, waar de groote porseleinen kachel stond.
Er was eenige hoop, dat Marie nu gauw zou kunnen
trouwen, en om iets te kunnen bijdragen voor haar
uitzet, hadden ze dezen zomer besloten de huiskamer
te verhuren, daar ze die in het warme jaargetijde
gemakkelijk konden missen.
Zoo was dit fijne dametje bij hen gekomen en zat
nu omgeven door heerlijken geur van reseda, tusschen
hen in vóór hun gezellig huisje.
Zwijgend keek Marie naar die sierlijke gestalte. Ze
meende, dat haar verloofde haar heelemaal niet meer
lief zou kunnen hebben, als hij deze schoonheid een
maal gezien had. Vader vond het prettig, dat ze sprak
van vreemde landen, waarvan hij allemaal de post
zegels kende. Willem keek onafgebroken naar de witte
handjes met de doorschijnende nagels. Moeder luis
terde met veel belangstelling en stond er over ver
baasd, zoo veel in den tegenwoordigen tijd jonge meis
jes al (te zien kregen.
Zoo was het den eersten avond. Maar de juffrouw-
had al spoedig kennissen en zat bij hen, tot het bed
tijd was.
Drie weken waren zoo ongeveer voorbijgegaan; toen
ze op zekeren avond weer plaats nam "bij hen. Marie's
hartje begon van opwinding hard te kloppen, want
nu zat ook haar aanstaande in den kring.
Carola Schellblanc knoopte haar langen, wapperen
den sluier in een strik vast onder haar kin, wat haar
heel goed stond, streelde haar hond en zeide zuch
tend: Er zijn hier heelemaal geen ongetrouwde luitjes,
alles families onder elkaar. Ik voel me echt een
zaam."
Haar gastlieden zwegen verlegen, want ze wisten niets
tea lidwoorden.
Na een poosje slaakte ze opnieuw een diepen zucht.
„Schrei toch hiet zoo, Marifctje," sprak de onder
wijzer en streelde hare handen. „Daar heb jij toch
heelemaal geen reden voor."
„O. maar je weet niet," snikte Marie, „dat ik haar
die honderd mark heb gegeven."
„Jij ook?" riep haar verloofde. „Ik heb het juist
gedaan en daarom ben ik zoo wanhopig."
„Wel drommels." mompelde de vader, „ik heb ze
haar pok gegeven."
„Nou Willem en jij? vroeg moeder scherp.
„O ja, ik natuurlijk," zei Willem droomerig en zag
op naar de sterren.
„Jij, moeder, was de eenige verstandige," sprak va
der en keek haar aan, als zocht hij hulp bij haar.
„Ik heb haar óók honderd mark gegeven," zei moe
der met een vaste stem. Allen stoven achteruit.
„Vijfhonderd mark," sprak de onderwijzer na een
poosje en verried daarmee, dat hij ook les gaf in het
rekenen.
„En de verloren pensionprijs," voegde de moeder
vol weemoed er bij.
„Wel drommels, drommels en je weet eigenlijk niet
eens, waar ze vandaan is. Ze heeft van zoo verba
zend veel vreemde landen verteld."
„Me dunkt, het zou nog beter zijn, als we wisten
waar ze heen is," hernam moeder op grimmigen toon
en stond op om de tuindeur te grendelen. Het werd
ook tijd, want Klein-Schlippenbach lag reeds gehuld
in het duister van den zomernacht.
VI.
Reeds omstreeks 800 n. C. waren er bij de toenmalige
landhoven en kloosters, tuinen en boomgaarden, zoo
als blijkt uit de verordeningen van Karei den Groote,
gegeven voor het beheer zijner domeinen.
In de Middeleeuwen vond men uitgestrekte tuinen
en boomgaarden bij de kasteelen, vaak met afzonder
lijke rozentuinen, fonteinen en volières.
Van de kloosters en de kasteelen ging de tuinbouw
over naar de gewone plattelandsbewoners en kwam
hij al spoedig tot bloei door de behoeften der steden.
Dat onze tuinbouw al vroeg belangrijk was, leert
ons de geschiedenis.
Reeds in 1516 gingen 80 Waterlandsche gezinnen naar
het Deensche eiland Amager teneinde er tuinbouw uit
te oefenen. Zulks geschiedde op uitnoodiging van ko
ning Christiaan II, die gehuwd was met een zuster van
Karei V.
Als Catharinia van Arragon, de eerste echtgenoote
van koning Hendrik VIII van Engeland, salade wilde
en scherp, dat Luk, de geraffineerde boef, nu ïiiet loofde galant.
7 c eten, zond ze een bijzonderen bode naar Holland om
„Zoo schoon en dan zoo treurig, zeide Marie s ver- dj© groente daar te halen
huichelde
Schets van ALICE BEREND.
Klein-Schlippenbach was er stellig niet mooier op
geworden, sinds de spoortrein vlak langs de huizen
heen snorde, die met hun roode daken half wegscho
len in de groote moestuinen, sinds hij zijn .rook
wolken op de witte bloesems nearblies en de argelooze
kippen van den slaperigen landweg aan het kakelen
bracht. Nu echter kwamen er, zoodra het gouden koren
golfde op den wind, van alle kanten stedelingen aan-
stroomen om in Klein-Schlippenbach te komen voe
len, dat het zomer was en de stoffige stadslucht te
vergeten. Nog later dan de zwaluwen keerden de laatsten
weder huiswaarts.
Tusschen de gele korenvelden schitterden nu lichte,
nieuwerwetsche zomerjaponnetjes naast de blauw katoe
nen rokken der boerinnen en de bloote, bruine pr-
inen der boeren, en op de ongeplaveide wegen tus-
1, ulJ schcn de kakelende kippen en de kauwende rundet-
De avond van zwerven op de natte nachtstraat was ren klotsten niet alleen stevige klompen, doch ook
- 1 r' - J1.1L. 1.1 l.
vergeten. Een paar kameraden voegden zich bij hen
't Pakje was middelpunt van het praten
Een van de kennissen had op den stoel plaats ge
nomen en duwde An d'r boenen zonder veel cour
toisie op zij.
fijne, dunne stadslaarsjes zochten het pad op naar het
veld.
Deze behoorden nu wel niet tot de zwierigste van
hun stand, ze waren noch zóó blinkend verlakt pm
de zon te kunnen weerspiegelen, noch van dat zachte,
Luk, mijn overbuurman, zag er, terwijl hij aan z'n fijne leer. dat zich om voet en enkel voegt als soepele
cigarette zoog, niet zonder minachting naarHij zag zijde. Want de zomergasten van Klein-Schlippenbach
me weer aan, met mengsel van wantrouwen en zucht hadden geen zware portemonnaies, ze behoorden tot die
om z'n hart uit te storten. klasse van reizigers, die niet dan met nieuwsgierigen
Toen zei Luk. doelend op den man, dien de baas schroom door de beide glazen deuren van de groote
de _deur uit had gezet, zooeven1 11 J-—i™
„Dat is me er eentje!... Zulke lui zijn 't .dood
trappen niet waard."
En ik voelde in zijn blik: „Nou, daar snap je toch
geen steek vanEn je denktmot zoo iemand ook
al over zijn kornuiten een oordcel hebben." Want aan
fijnheid van begrip, aan intelligentie ontbrak 't niet in
Luks schitterenden, spiedenden blik.
Ik was inderdaad met m'n figuur verlegen. Hier,
in de nachtkroeg, waar ladelichters, kwartjesvinders,
zakkenrollers, lichtekooien e. d. elkaar „rendez-vous"
gaven; waar men eerst tegen twee uur, half drie de
hotels kijken en heel tevreden waren met het beschei
den logement „In de blauwe zwaluw". Op de spijs
kaart keken ze allereerst naar de plaats, waar de prij
zen staan aangegeven, ze berekenden zeer nauwkeu
rig vóór ze bestelden, aten smakelijk, schrapten de
saus af tot het bord heelemaal blonk, en betaalden
slipt.
1'och boezemden ze den Klein-Schlippenbachers ont
zag in, al was het maar alleen door het feit, .dat
ze ook in de week hoeden en schoenen droegen.
Toldat, ,zij" kwam op zekeren dag.
Het was een bladstille, heete zomerdag; zelfs depa-
Marie kreeg een schok, het dametje echter lachte
vriendelijk en zuchtte ten derden male.
„Wat mankeert er dan eigenlijk aan, mijn lieve Juf
frouw? vroeg de goedhartige moeder.
Het meisje ging achterover in haar stoel liggen en
wiebelde met over elkaar geslagen voetjes heen en
weer, alsof ze in een schommelstoel zat.
„Wat er aan mankeert? Ach, een bankje van honderd
mark," zeide zij met haar fijn, heldere stemmetje,
alsof het zoo maar niets was.
„Een bankje van honderd mark? Waar heeft u dat
dan verloren?" vroeg de huisvrouw met grooten schrik.
Het meisje begon vroolijk te lachen en hield plotse
ling op met wiebelen.
„Neen, beste vrouw, verloren heb ik het niet, al
mankeert het mij daaraan."
Juffrouw Strietzel gaf een zucht van verlichting.
„Ik wacht op een aangeteekenden brief, die maar
niet wil komen," zei het meisje. „Doch laten we daar
maar niet meer van spreken."
En ze babbelde over alles en nog wat en alle droef
heid 6cheen verdwenen.
Van dien tijd af zat ze iederen avond bij de Striet-
zels in den familiekring. Ze was oj>gewekt, doch af
en toe verried een zucht, dat haar heimelijk iets drukte.
VeYius, de Kroniekschrijver van Hoorn, zegt in 1595,
dat de Hoornsche wortelen reeds door geheel Hol
land beroemd waren en dat zij vooral geteeld werden
in de Streek en in de omgeving van Medemblik.
Ook verhaalt hij, hoe reeds in 1469 door een burger
van Hoorn met goed gevolg eene fruitaanplanting werd
begonnen tusschen Zwaag en Westerblokker. We kun
nen dit beschouwen als het begin van het tegenwoor
dige vruchtencentrum de Bangert bij Hoorn, dat de
gemeenten Zwaag en Blokker omvat.
In 1640 woonden in de Beemster reeds 50 hoveniers
en warmoe zeniers.
Merkwaardig is het begin van Hollands bloem
bollenteelt, waarvan Haarlem al spoedig het mid
delpunt was.
De eerste tulpen kwamen hier omstreeks 1573. De
Leidsche Hoogleeraar Carolus Clusius kreeg tulpenzaad
uit Augsburg en Weenen. Deze plant kwam spoedig
in groote gunst bij het publiek en werd zelfs het
voorwerp van een dollen windhandel omstreeks 1635.
Later kwamen de hyacinthen naast de tulpen in zwang.
Werd de teelt eerst binnen Haarlem gedreven in de
buurt der Groote en Kleine Houtpoorten, sinds de 2e
helft der 18e eeuw, werd zij al uitgebreid tot Over-
veen en Bloemendaal.
De bollenteelt maakte een slechten tijd door in den
De aangeteekende brief was helaas niet verschenen, i aanvang der 19e eeuw, doch is daarna spoedig gaan
hoe graag ook de oude postbode hem aan de dame bloeien. Het zijn vooral de heeren E. H. Krelage en
gebracht had, wanneer hij maar aan het postkantoor zjjn zoon .1 H Krelaw «nvwïi a;» rWi
imoor zijn zoon J. H. Krelage geweest, die den buitenland
gekomen was. Voor zoo'n elegante, voorname dame Schen handel in bloembollen hebben gegrondvest,
moet het heel wat zijn, verlegen te zitten om geld. Ook thans breidt deze speciaal Hollandsche teelt zie
„Wist ik maar iemand, die mij honderd mark wou nog sterk uit.
leenen, dan zou ik ze hem met renlè op rente terug- --
>j j i O 1- -1 it i
klantjes ziet terugkeeren van hun strooptochten; waar pavers stonden roerloos in het koren, toen „zij" uit
je, zonder veilige „introductie" om den drommel niet den middagtrein stapte, die als een zwart monster kwam
veilig bent, moest ik natuurlijk huilen met de wol- aankruipen door de gele zonnige vlakte, om een oogen
ven in het bosch. Ik had me voorgenomen, om zoo blik al proestend uit te blazen aan het warme, sla-
.gewoon" mogelijk te doen. Dat zou 't beste zijnperige station, waar zwermen muggen gonsden in het
Trouwens, de lui als Luk, de „Brabander" en de zonlicht
rest hebben zeldzaam-fijne voelhorens, om te beseffen, De chef met zijn roode pet, opgeschrikt uit zijn
hoe je 't nou eigenlijk precies meentOf je bc- middagdutje, knoopte haastig ook de bovenste knoo-
minnelijkheid vertoon is dan wel „echt," of je Jien pen van zijn uniformjas dicht, toen hij bemerkte, dat het
1 deurtje van een coupé eerste klasse werd opengedaan
e dame met een licht japonnetje en uen
haar hoed gleed licht langs de treden op
het grint neer en met een grooten sprong volgde haar
in het diepst van hun wezen minacht dan wel een tikje deurtje van e*
bewondering over hebt voor de kordaatheid, den „durf" j Eene slanke
de „lefzooals zij 't zeiven noemen, de boefjes sluier om ha;
- eliiLmc rvw ka*4 nor! sl&r I hr»t 01'int noor
bij zoo menig van hunne stukjes op het pad der
misdaad onmisbaar
„Een fijn merk!" zei Luk nog, en het flikkerde
even in z'n oogen, toen hij zag, dat zich een onweer
staanbaar opkomend spotlachje om m'n lippen ver
toonde
Eventjes zweeg hij, blies dikke cigarette-wolken de
kroeg in. Hij was iets zwaarder geworden en werd
nijdigDat zag ik duidelijk.
Luk was echter diplomaat en hechtte er bijzonder
aan, dat men merkte, hoe hij, per slot van rekening,
toch fijner vormen had; z'n wereld beter kende dan die
anderen
Hij bestelde twee borrels, gaf zich dadelijk de
..pose" van gastheer. Klonk op ietwat-herablassende,
minzame manier, met mij
Luks nijdigheid was alweer bedaard. Hij vond: och,
de vent weet niet beterje kunt 't hem niet kwalijk
nemen
„Vooreerst," vertelde hij me, makkelijk gaande zit
ten, „is die vent in het „vak" geen cent waard. Niks!
En as-ie 't 'm lappen kon, dat-ie een van de
jongens aan de „prinserij" zou verraaienZie-je, be
wijzen heb ik er nog niet voor.Wat je dan-bewijzen
noemt.. Tot z'n geluk altijd... Maar mijn kop af,
als-ie niet
Hij wachtte even.
„En dan," hervatte hij, me nu zeer scheip aan
ziende, terwijl er een bijzondere, heel-eigenaardige ex-
een groote, zwarte hand, die met vroolijk geblaf het
leege perron op en af rende. Uit den goederenwagen
aan het eind van den trein rolde met veel lawaai een
hooge, elegante rieten koffer. De trein kroop verder,
en het vreemde dametje ging op fijne, lage schoentjes
door het kleine stationsgebouw Klein-Schlippenbach
binnen. Naast haar hijgde de éénige pakjesdrager van
het dorp onder het gewicht van den enormen, Jicht
bruinen koffer.
Vóór het station kwamen haar eenige logeergasten
tegen, die haar met onverholen nieuwsgierigheid (op
namen. Dat scheen haar niet te hinderen, want ze
gaf hun nog beter gelegenheid daartoe door te blij
ven staan en eens rond te kijken. Overal wuifden de
gouden halmen en het kleine gebouwtje lag daar mid
den in, omgeven door hooge zonnebloemen.
Het dametje stak de punt van haar witte, gebor
duurde parasol in de lucht en zeide met heldere stem
„Wat is hier alles geel. Heel amusant." Toen liep ze
weer voort. De ihardhoorende besteller was onderwijl
onverdroten voortgestapt. Alleen de zwarte hond was
naast haar blijven staan snuffelen met den neus jn
den wind.
Dienzelfden avond nog wis'l) men in iedere boeren
woning waar de dame logeerde, hoe ze heette, dat ze
ui tBerlijn, Weenen of Parijs kwam en onmetelijk rijk
was.
In de vierkante, lage eetzaal van de „Blauwe Zwaluw"
Na 1860 is de groote uitbreiding begonnen door het
geven," zeide Carola Schellblanc op zekeren avonden gestadig toenemen van den handel op het buitenland,
keek peinzend op naar den schitterenden sterrenhe- jn jgg2 waren er maar 600 H.A. in de beide Hol-
mel. Spoedig daarna stond ze op, wenschte iedereen landen te zamen met bloembollen beteeld en in 1906
vriendelijk goeden nacht en ging met lichten tred naar r©©^ 3627 H.A., waarvan 1009 in Noord-Holland. Onze
I binnen.
jaarlijksche uitvoer aan bollen bedraagt meer dan 7
millioen guldens! Bedroeg in 1897 onze uitvoer aan
boljen bijna 6 millioen K.G., thans is die geklommen
tot 12 millioen K.G. Een verdubbeling van uitvoer
in nog geen 10 jaren tijds legt sprekende getuigenis
af van den grooten bloei van dezen zeer gewichtigen
tak van het tuinbouwbedrijf. Groot Brittanië, Pruisen
en Noord-Amerika zijn onze voornaamste afnemers,
lu Noord-Holland breidt zich vooral dc tulpenteelt
heid in de wereld, wij kunnen met weten, hoe het er sterk uit; speciaal in Drechterland en Geestmerambacht.
mee staat. „De Langedijker groenteteelt" is mede zeer oud. In
„Juffrouw Carola is niet slecht, zeide Willem, op de kerk te Broek op Langendijk bevinden zich twee
een toon alsof hij een lyrisch gedicht reciteerde. -
„Dat geloof ik ook niet," was de opmerking van
Marie's aanstaande.
Na haar heengaan zaten de brave menschen eerst
een oogenblikje zwijgend bijeen.
,,'t Is een fatale geschiedenis," zei de vader na een
poosje terwijl hij zijn pet afnam en zich het hoofd
krabde; „men zou haar willen helpen en toch ook
weer niet."
„Dat zeg je wel," zei de moeder met nadruk, „maar
we moeten het toch niet doen. Er is zooveel slecht-
xjuiigoiuija IA/VU1UC14 Z4CU IWCO
zerken, die beide het jaartal 1619 dragen en waarop
reeds attributen van den groentebouw zijn gebeitel,
n.I. een boerenwagen met kool op de eene zerk
„Dat wou ik daarmee ook niet zeggen, begon weer en een j^S| ujen wortelen op de andere
de moeder. „Maar eigenlijk hebben we ook nog geen Zeker rusten onder die zerken toenmalige groentetelers,
cent van den pensionsprijs ontvangen. Ik bad éraa8 De akkers waren er voorheen veelal met knotwil-
een gedeelte van Marie s hnnengoed gekocht en had g.n omringd en naast groenten verbouwden de Lan-
daarvoor op dit geld gerekend Nu, we kunnen het gedijkers ook veel graan. Tot 1835 dreef Langedijk
nog wel afwachten, maar nog honderd mark ter leen vooral handel op Amsterdam, doch in dat jaar 'be
te geven, zou niet verstandig zijn go-n Abraham Bakker de Zuid-Hollandsche (steden van
„Dat zou niet verstandig zijn, herhaalde vader.
't Is een groote som, zei H
Marie.
groenten le voorzien, wat gunstig werkte op de uitbrei-
Sedert dien "avond heerschte in plaats van de ge- ft'ès'kwam' de spoorlijn van Den Helder naar
wone kalme opgewektheid een kwellende onrust in dén Amstordam tot stand en renden de groenten per spoor
wreed zamen kring, leder van hen wachtte op den verzonden worden vanaf het station Heer IlSgowaard.
aange.cekenden buef van juf.rouw Carola. Met handwagens bracht men ze van de vaart in de wa-
1879 hel "jn,ic va"s-«»
met geld was het niet, maar juffrouw Carola lachte Qp
vergenoegd, toen ze hem gelezen had, en zei harte
lijk „Beste mensehen, morgen komt dus die malle
brief. Maar helaas, overmorgen moet ik u verlaten
Het was alsof er tranen in naar stem klonken.
)p den 19 Juni 1902 werd de toevoerlijn te Broek
op Langendijk geopend, waardoor een gemakkelijk en
vlug verkeer werd verkregen. Hoe belangrijk die teelt
thans is. mag blijken uit een paar cijfers:
moimcii „Dan jn 1906 werden geveild te Broek op Langendijk
stuur ik vandaag mijn koffer maar vooruit als ijl- voo|. f 751,719 groenten, terwijl de met groenten be-
oed, dat is vrij wat goedkooper, want nu ga ik zui- teelde oppervlakte iu de gemeentenSt. Pancras, Broek
tic (wezen.oo Li.nwnrtiilr 7..;a j- »-
V-'-L:-
let een guitig lachje keek ze hen aan.
Met droefheid in de oogen hielp Willem de riemen
- OUi. I aiitias, r>roeK
op Langendijk. Zuid Scharwoude. Noord Scharwoude,
Oudkarspel, Koedijk, Warmenhuizen, Harenkarspel,
"""■P ws nemen Heer Hugowaard en Sint Maarten te zamen in 1905
om den koffer vastmaken; de oude besteller, die hem beo,.^ 3J86 H
gebracht had, kwam hem ook weer halen en droeg Ya/de stations Broek op Langendyki Noord-Schar-
iejuffrouw Carola !ras moe van het pakken en wilde ^oude.en Hüer Hugowaard worden jaarlijks eenige
juiirouw uaroia was moe van nei paiucen en wuae duizenden wagons groenten verzonden voor een groot
zmh een beetje ontspannen door een lange avatido dcd me) klemming naar Duitschland bv van 30
ling te maken. Maar vanavond en morgen ook zou ze April 1901 tot j M^j 1902 werden van Hugowaard
dan nog eens heel gezellig bij haai lieve, lieve gasi- afgezonden 3585 wagons en van Noord-Scharwoude
luidjes komen zitten ,3440 wagons
l)e maan scheen dwars over het veld en de Stnet- j j^iet onvermeld mag blijven, dat de beruchte vee-
zeis zaten weer nis tig buiten vóór het huis. p^t, welke in 1865 uen Hollandsciien veestapel teis-
„De juffrouw blijft lang uit, zuchtte ïllem terde, voor vele boeren in Geestmerambacht een reden
„Ze zit zeker nog wat te praten in de „Blauwe Zwa- ^^as om tot groentebouw over te gaan.