Uit het Boevenleven. Het Bankbiljet. Zondag 12 Jan. 1908. 52e Jaargang. No. 4325. DERDE BLAD. m HfWi; in bet Noorderkwartier. pressie op z'n gezicht kwam ..en dan. de vent had kibbelden de dames over de juiste lengte van Mar iuw», zeide moeder 11i r*j i i onlnmAhiolclnior on mQolti»n hnnp Anm^rL-infion avzvt *i VIL Luk'a verhaal. Hij was tegenover me komen zitten in het nachtkroegje, waar dik verstikkcnd-duf, walm hing van scherpe rook en van allerlei alcoholische dranken. Hij, Luk, behoorde tot de matigen. Zoo laat als 't nu was geworden toch 's nachts klokke half drie had-ie een gewoon biertje voor zich staan, waar hij nu en dan een klein bescheiden teugje uil nam Met dengeen, die mij „geïntroduceerd" had in de gelegenheid, had Luk een poosje staan „smoezen." na tuurlijk doende als of zij 't allerminst, allerlaatst over mij haddenMaar ik voelde 't, zóó duidelijk, dat 't over mij ging Zoo tusschen een paar trekjes aan z'n cigarette had Luk tersluiks een oogje op mij geworpen. Als (an deren hem blijkbaar vroegen: „Wat mot die daar toch Dan bromde hij iets tusschen de tanden, maar de man. die me binnen had gebracht, genoot aller vertrouwen. Luk haalde een koker uit zijn zak en presenteerde mij Ik vroeg wat-ie gebruiken zou. Toen verliet hij het veilige gebied der biertjes en koos pittiger brouwsel. En wij klonken samen. Op dat oogenblik ontstond er wat herrie in 't kroegje. „Geen druppel meer!" zei de dikke waardin tot een kerel, die, met iets blinkends in z'n bevende hand. aandrong op nog 'n borrel ..Eén taaie nog." stotterde de man, en hij tuimelde tegen een tafeltje aan, zoodat een glaasje tegen den vloer te-gruis stortte. De waard, met z'n rossigen kinbaard en behaarde knuisten, bleef heel rustig. Hij schoof alleen het wijf met de breede, wiegende heupen op zij en kwam van-achter de toonbank te voorschijn. Hij legde z'n handen op de schouders van (den dronkaard en voort ging 'ttot bij het kleine, pic- pend-knarsende deurtje. „Hou-jij 'm effe bij z'n lurven," zei de waard. En direct waren er een paar handen klaar. Hij keek rechts en links ..Allo maar!" Weg was de waggelende man, en klets dicht ging t deurtje. Een van de lui in 't kroegje mompelde wat. „Kan mij niet verd1" zei de baas. maar 't buf fet iterugsloffend, „laten ze 'm, voor mijn part niks aan verloren. Hij stak den brand weer in z'n pijp, die uitgegaan was en keek den kring rond met een gezicht van Wie 't altemet hiet 'met mij eens is, kan opkomen. Dien zal ik wel éffetjes Maar het eigenaardige, schorrig-brommige stemmen- gesmoes hield aan. Blijkbaar waren zij 't met den baas eens Wat mij verwonderde. Op de bank tegen den muur zaten een paar in middels aangekomen vrouwen; bleeke, ;teringziek)ei schepsels waren het, net als die andere, die van „den Brabander". Een van die twee had haar oogen ge sloten en leunde met het hoofd tegen den vuilwit- ten muur. Ik zag de scherp afgeteekende, blauwe wal len onder de ingezonken oogen en ik hoorde, Jhoe, nu en dan, een scherpe-scheurende kuch uit haar lon gen weldeMaar een opgeschoten jongen, die haar nu eerst „in de spiezen" kreeg, gaf rooie An een stomp tegen d'r arm „Zeg, maf-je?" vroeg hij, en stak haar tegelijk z'n halfgeleegd glas brandewijn toe Zij scheen ingesluimerd te zijn en kwam met 'n schrikje wakkerToen zij het glas zag, kwam er tinteling van blijdschap in haar oogen. Gretig, in één slok, slurpte zij 't uit. Toen, nadat-ie schuw had rondgegluurd meer uit gewoonte, dan wijl 't op deze plaats noodig was haalde de jongen een klein pakje uit z'n zak, vouwde 't open en liet 't An zien.... Zij gingen nu druk smoezen. Hij had nog een bran dewijn laten komen en zij slurpte er weer van Zij legde de boenen op een stoel en scheen heele- maal bij te komen anders kunnen zijn!Die werd nu eens niet door de omstandigheden de vlakte .opgejaagd. Die werd, toen- ie weer „thuis was gekomen." wonder boven wonder bij z'n baas aangenomenDie had een best wijf Waarachtig Luk zag voor zich heen; ontweek nu expresselijk mijn oogen, als willende verbergen z'n aandoening en tevens uit trots, 't Kon hem niet bommen, wat ik zou vinden van wat nu kwamHij vertelde 't om dat 't hem naar de lippen drong, niet om mijn be wondering te verdienen „Waarachtig," zei Luk, „toen-ie weer eens voor een maand of wat d'r achter gestopt was, heb ik haar menig maal geholpen, de arme bliksemNiet om 't een of ander" voegde hij er haastig bij, me nu weer aanziende als willende zeggenJa, dat dacht jij na tuurlijk direct! „Die kerel had," zei Luk, en hij sprak nu luider dan straks „in d ewereld. in de gewone samenleving zal 'k 't maar uitdrukken, kunnen vooruitkomen. Jk weet niet wie u bent en hoe u over de dingen denkt, maar ik vind, dat een mensch, die niet hoeft te gappen; die genoeg verdienen kan; die door omstandig heden niet naar don bliksem wordt geholpenDat die z'n plicht wel degelijk is, om fatsoenlijk te blij ven Eén oogenblik kwam 't in mij op, terwijl Luk dat zat te ontboezemen: zot. die je toch bent, om je door dien boef, daar tegenover je. te laten verlokken Zie^je, merk-je nu niet, dat de vent komedie speelt en dat-ie straks, als je goed en wel weg bent uit het buurtje, met z'n kameraden zal zitten brullen van 't lachen over het gezicht, dat je bij z'n preek hebt getrok ken Ik geloof, ook wel, dat Luk hoezeer ik ook m'n best deed om mijne gedachten te verbergen iets voelde van wat er in me omging... En plotseling zag ik een traan blinken in de oogen van den kerel. Snel slokte hij wat jenever naar binnen. En schor van opwinding, van aandoening, die niet kon gehuicheld zijn, zei hij, nu weer zachter sprekend, want zulke dingen hoefden althans sommige van de anderen niet te hooren „Als jongen heb ik zielsveel-hoor-je-wel gehou den van mijn moeder. M'n vader heb ik nooit ge kend Mijn eigen vader ten minste nietEn de kerel, voor wien moeder 't aas moest ophalen, heeft me nooit anders dan op m'n zielement gegeven als 'k niet genoeg oen ten thuis brachtMaar van moe der heb ik veel gehouwenNou dan, ik bezweer je bij de nagedachtenis van die brave vrouw Luk kwam, met z'n naar alcohol stinkenden adem; met z'n rood-opgezet drankgezicht; met z'n lodderig- kijkende oogen. vlak bij meEr was iets huivering wekkends in om den man in dezen toestand zulke dingen te hooren zeggenIk huiverde dan ook on willekeurig. En de omgeving, waarin 'k was, droeg er toe bij. om de situatie drukkend te maken; mij een „unheimisch" gevoel op het lijf te jagen „Bij haar nagedachtenis," zeide Luk, „bezweer jk je, dat 'k meen wat ik zeg. Nou geloof je me toch, he? Een poot er op, dat je mij gelooft Ik moest de hand van den boef in de mijne nemen. Ik zag mengeling van aandoening, toorn, wantrouwen, verdriet, in z'n oogen. „Bezweer ik je," zei Luk, „dat ik zoo'n kerel, die werken kan en werk krijgt, die een braaf wijf heeft, en toch met de jongens de vlakte opgaatDat ik dien een schooier, een slampamper vindLui, zoo als wij, hier, die door de menschen, de maatschappij worden uitgesmeten.Allo, die kenne niet anders Voor die alle respect, alle medelijden! Hij hield mijn hand nog steeds vast. Hij begon al drinkende te raaskallen't Was walgelijk Maar door dat alles heen voelde ik toch, heel diep, automobielsluier en maakten hare opmerkingen over de verlakte schoentjes met strikjes en de zijden kou sen. De heeren, dat moet gezegd, zaten heden net als altijd aan het speeltafeltje. Ze waren niet van de soort aan wie een dametje met een langen sluier een lachje ontlokt; voor hen kwamen na hun beroep en de zorgen voor hun gezin enkel het skat-spel en de bier pul in aanmerking. Ondertusschen zat Carola Schellblanc met haar nieu wen hospes en zijn gezin voor de deur van het lage, met groen omrankte huis. Met een zacht stemmetje en lachend gezichtje vertelde ze van hare groote rei zen in de wijde, schitterende wereld, van de Theems bij Londen, en het palmenboschje voor Nizza, en van tijd tot tijd bukte ze zich neer tot den hond, die aan haar I voeten lag te rusten en zeide„Nietwaar, Prins, daar I uitbrengen was het mooi. De beide oudjes hielden zich doodstil In haar verhalen wemelde het van baronnen engra- ven, en dien mooien hond had ze van een markfels Al hooger rees de maan, zonder dat juffrouw Ca rola nog kwam. „Ze zal een wandeling doen inden maneschijn. Kom Mieke, laten wij dat ook doen," zeide de ondermeester, en samen liepen ze het paadje af langs het koren veld. Toen ze na eenigen tijd weer terugkeerden, kwam Willem met groote stappen aangehold van den an deren kant. „Ze is vertrokken," schreeuwde hij, en buiten adem viel hij op een stoel neer. „Vertrokken," riep de onderwijzer woest. „O hemel!" en kreunend steunend streek hij met zijn hand door zijn haar Marie begon hard te schreien en kon er geen woord gekregen. Het huisje, waarin deze dame haar intrek had ge nomen, behoorde aan Otto Strietzel, den postbode van het dorp. die het met zijn gezin bewoonde. Daar was dea ltijd bezige huismoeder en de slanke, bleeke doch ter Marie, die nu al zes jaar verloofd was daar haar aanstaande nog steeds als hulponderwijzer op een vaste aanstelling van onderwijzer wachtte; en de lange Willem, de zeer nauwgezette klerk aan het kantongerecht. In dit kleine gezin heerschte, zooveel eenvoud en rechtschapenheid als men waarlijk niet al tijd vindt, waar vier volwassen personen bij elkaar wonen. Vlijt en zuinigheid waren de drijfveeren (van hun bescheiden leven. Ieder van hen had een geheim spaarpotje, dat hij langzaam aan zag toenemen, ten sleer van tevreden opgewektheid omgaf deze vier men schen, wanneer ze na den moeitevollen dag 's avonds bijeenzaten, zomers buiten vóór hunne deur genietend van de avondkoelte, en 's winters in de warme ka mer om de ronde tafel onder de heldier brandlende petroleumlamp, die haar schijnsel wierp tot in den hoek, waar de groote porseleinen kachel stond. Er was eenige hoop, dat Marie nu gauw zou kunnen trouwen, en om iets te kunnen bijdragen voor haar uitzet, hadden ze dezen zomer besloten de huiskamer te verhuren, daar ze die in het warme jaargetijde gemakkelijk konden missen. Zoo was dit fijne dametje bij hen gekomen en zat nu omgeven door heerlijken geur van reseda, tusschen hen in vóór hun gezellig huisje. Zwijgend keek Marie naar die sierlijke gestalte. Ze meende, dat haar verloofde haar heelemaal niet meer lief zou kunnen hebben, als hij deze schoonheid een maal gezien had. Vader vond het prettig, dat ze sprak van vreemde landen, waarvan hij allemaal de post zegels kende. Willem keek onafgebroken naar de witte handjes met de doorschijnende nagels. Moeder luis terde met veel belangstelling en stond er over ver baasd, zoo veel in den tegenwoordigen tijd jonge meis jes al (te zien kregen. Zoo was het den eersten avond. Maar de juffrouw- had al spoedig kennissen en zat bij hen, tot het bed tijd was. Drie weken waren zoo ongeveer voorbijgegaan; toen ze op zekeren avond weer plaats nam "bij hen. Marie's hartje begon van opwinding hard te kloppen, want nu zat ook haar aanstaande in den kring. Carola Schellblanc knoopte haar langen, wapperen den sluier in een strik vast onder haar kin, wat haar heel goed stond, streelde haar hond en zeide zuch tend: Er zijn hier heelemaal geen ongetrouwde luitjes, alles families onder elkaar. Ik voel me echt een zaam." Haar gastlieden zwegen verlegen, want ze wisten niets tea lidwoorden. Na een poosje slaakte ze opnieuw een diepen zucht. „Schrei toch hiet zoo, Marifctje," sprak de onder wijzer en streelde hare handen. „Daar heb jij toch heelemaal geen reden voor." „O. maar je weet niet," snikte Marie, „dat ik haar die honderd mark heb gegeven." „Jij ook?" riep haar verloofde. „Ik heb het juist gedaan en daarom ben ik zoo wanhopig." „Wel drommels." mompelde de vader, „ik heb ze haar pok gegeven." „Nou Willem en jij? vroeg moeder scherp. „O ja, ik natuurlijk," zei Willem droomerig en zag op naar de sterren. „Jij, moeder, was de eenige verstandige," sprak va der en keek haar aan, als zocht hij hulp bij haar. „Ik heb haar óók honderd mark gegeven," zei moe der met een vaste stem. Allen stoven achteruit. „Vijfhonderd mark," sprak de onderwijzer na een poosje en verried daarmee, dat hij ook les gaf in het rekenen. „En de verloren pensionprijs," voegde de moeder vol weemoed er bij. „Wel drommels, drommels en je weet eigenlijk niet eens, waar ze vandaan is. Ze heeft van zoo verba zend veel vreemde landen verteld." „Me dunkt, het zou nog beter zijn, als we wisten waar ze heen is," hernam moeder op grimmigen toon en stond op om de tuindeur te grendelen. Het werd ook tijd, want Klein-Schlippenbach lag reeds gehuld in het duister van den zomernacht. VI. Reeds omstreeks 800 n. C. waren er bij de toenmalige landhoven en kloosters, tuinen en boomgaarden, zoo als blijkt uit de verordeningen van Karei den Groote, gegeven voor het beheer zijner domeinen. In de Middeleeuwen vond men uitgestrekte tuinen en boomgaarden bij de kasteelen, vaak met afzonder lijke rozentuinen, fonteinen en volières. Van de kloosters en de kasteelen ging de tuinbouw over naar de gewone plattelandsbewoners en kwam hij al spoedig tot bloei door de behoeften der steden. Dat onze tuinbouw al vroeg belangrijk was, leert ons de geschiedenis. Reeds in 1516 gingen 80 Waterlandsche gezinnen naar het Deensche eiland Amager teneinde er tuinbouw uit te oefenen. Zulks geschiedde op uitnoodiging van ko ning Christiaan II, die gehuwd was met een zuster van Karei V. Als Catharinia van Arragon, de eerste echtgenoote van koning Hendrik VIII van Engeland, salade wilde en scherp, dat Luk, de geraffineerde boef, nu ïiiet loofde galant. 7 c eten, zond ze een bijzonderen bode naar Holland om „Zoo schoon en dan zoo treurig, zeide Marie s ver- dj© groente daar te halen huichelde Schets van ALICE BEREND. Klein-Schlippenbach was er stellig niet mooier op geworden, sinds de spoortrein vlak langs de huizen heen snorde, die met hun roode daken half wegscho len in de groote moestuinen, sinds hij zijn .rook wolken op de witte bloesems nearblies en de argelooze kippen van den slaperigen landweg aan het kakelen bracht. Nu echter kwamen er, zoodra het gouden koren golfde op den wind, van alle kanten stedelingen aan- stroomen om in Klein-Schlippenbach te komen voe len, dat het zomer was en de stoffige stadslucht te vergeten. Nog later dan de zwaluwen keerden de laatsten weder huiswaarts. Tusschen de gele korenvelden schitterden nu lichte, nieuwerwetsche zomerjaponnetjes naast de blauw katoe nen rokken der boerinnen en de bloote, bruine pr- inen der boeren, en op de ongeplaveide wegen tus- 1, ulJ schcn de kakelende kippen en de kauwende rundet- De avond van zwerven op de natte nachtstraat was ren klotsten niet alleen stevige klompen, doch ook - 1 r' - J1.1L. 1.1 l. vergeten. Een paar kameraden voegden zich bij hen 't Pakje was middelpunt van het praten Een van de kennissen had op den stoel plaats ge nomen en duwde An d'r boenen zonder veel cour toisie op zij. fijne, dunne stadslaarsjes zochten het pad op naar het veld. Deze behoorden nu wel niet tot de zwierigste van hun stand, ze waren noch zóó blinkend verlakt pm de zon te kunnen weerspiegelen, noch van dat zachte, Luk, mijn overbuurman, zag er, terwijl hij aan z'n fijne leer. dat zich om voet en enkel voegt als soepele cigarette zoog, niet zonder minachting naarHij zag zijde. Want de zomergasten van Klein-Schlippenbach me weer aan, met mengsel van wantrouwen en zucht hadden geen zware portemonnaies, ze behoorden tot die om z'n hart uit te storten. klasse van reizigers, die niet dan met nieuwsgierigen Toen zei Luk. doelend op den man, dien de baas schroom door de beide glazen deuren van de groote de _deur uit had gezet, zooeven1 11 J-—i™ „Dat is me er eentje!... Zulke lui zijn 't .dood trappen niet waard." En ik voelde in zijn blik: „Nou, daar snap je toch geen steek vanEn je denktmot zoo iemand ook al over zijn kornuiten een oordcel hebben." Want aan fijnheid van begrip, aan intelligentie ontbrak 't niet in Luks schitterenden, spiedenden blik. Ik was inderdaad met m'n figuur verlegen. Hier, in de nachtkroeg, waar ladelichters, kwartjesvinders, zakkenrollers, lichtekooien e. d. elkaar „rendez-vous" gaven; waar men eerst tegen twee uur, half drie de hotels kijken en heel tevreden waren met het beschei den logement „In de blauwe zwaluw". Op de spijs kaart keken ze allereerst naar de plaats, waar de prij zen staan aangegeven, ze berekenden zeer nauwkeu rig vóór ze bestelden, aten smakelijk, schrapten de saus af tot het bord heelemaal blonk, en betaalden slipt. 1'och boezemden ze den Klein-Schlippenbachers ont zag in, al was het maar alleen door het feit, .dat ze ook in de week hoeden en schoenen droegen. Toldat, ,zij" kwam op zekeren dag. Het was een bladstille, heete zomerdag; zelfs depa- Marie kreeg een schok, het dametje echter lachte vriendelijk en zuchtte ten derden male. „Wat mankeert er dan eigenlijk aan, mijn lieve Juf frouw? vroeg de goedhartige moeder. Het meisje ging achterover in haar stoel liggen en wiebelde met over elkaar geslagen voetjes heen en weer, alsof ze in een schommelstoel zat. „Wat er aan mankeert? Ach, een bankje van honderd mark," zeide zij met haar fijn, heldere stemmetje, alsof het zoo maar niets was. „Een bankje van honderd mark? Waar heeft u dat dan verloren?" vroeg de huisvrouw met grooten schrik. Het meisje begon vroolijk te lachen en hield plotse ling op met wiebelen. „Neen, beste vrouw, verloren heb ik het niet, al mankeert het mij daaraan." Juffrouw Strietzel gaf een zucht van verlichting. „Ik wacht op een aangeteekenden brief, die maar niet wil komen," zei het meisje. „Doch laten we daar maar niet meer van spreken." En ze babbelde over alles en nog wat en alle droef heid 6cheen verdwenen. Van dien tijd af zat ze iederen avond bij de Striet- zels in den familiekring. Ze was oj>gewekt, doch af en toe verried een zucht, dat haar heimelijk iets drukte. VeYius, de Kroniekschrijver van Hoorn, zegt in 1595, dat de Hoornsche wortelen reeds door geheel Hol land beroemd waren en dat zij vooral geteeld werden in de Streek en in de omgeving van Medemblik. Ook verhaalt hij, hoe reeds in 1469 door een burger van Hoorn met goed gevolg eene fruitaanplanting werd begonnen tusschen Zwaag en Westerblokker. We kun nen dit beschouwen als het begin van het tegenwoor dige vruchtencentrum de Bangert bij Hoorn, dat de gemeenten Zwaag en Blokker omvat. In 1640 woonden in de Beemster reeds 50 hoveniers en warmoe zeniers. Merkwaardig is het begin van Hollands bloem bollenteelt, waarvan Haarlem al spoedig het mid delpunt was. De eerste tulpen kwamen hier omstreeks 1573. De Leidsche Hoogleeraar Carolus Clusius kreeg tulpenzaad uit Augsburg en Weenen. Deze plant kwam spoedig in groote gunst bij het publiek en werd zelfs het voorwerp van een dollen windhandel omstreeks 1635. Later kwamen de hyacinthen naast de tulpen in zwang. Werd de teelt eerst binnen Haarlem gedreven in de buurt der Groote en Kleine Houtpoorten, sinds de 2e helft der 18e eeuw, werd zij al uitgebreid tot Over- veen en Bloemendaal. De bollenteelt maakte een slechten tijd door in den De aangeteekende brief was helaas niet verschenen, i aanvang der 19e eeuw, doch is daarna spoedig gaan hoe graag ook de oude postbode hem aan de dame bloeien. Het zijn vooral de heeren E. H. Krelage en gebracht had, wanneer hij maar aan het postkantoor zjjn zoon .1 H Krelaw «nvwïi a;» rWi imoor zijn zoon J. H. Krelage geweest, die den buitenland gekomen was. Voor zoo'n elegante, voorname dame Schen handel in bloembollen hebben gegrondvest, moet het heel wat zijn, verlegen te zitten om geld. Ook thans breidt deze speciaal Hollandsche teelt zie „Wist ik maar iemand, die mij honderd mark wou nog sterk uit. leenen, dan zou ik ze hem met renlè op rente terug- -- >j j i O 1- -1 it i klantjes ziet terugkeeren van hun strooptochten; waar pavers stonden roerloos in het koren, toen „zij" uit je, zonder veilige „introductie" om den drommel niet den middagtrein stapte, die als een zwart monster kwam veilig bent, moest ik natuurlijk huilen met de wol- aankruipen door de gele zonnige vlakte, om een oogen ven in het bosch. Ik had me voorgenomen, om zoo blik al proestend uit te blazen aan het warme, sla- .gewoon" mogelijk te doen. Dat zou 't beste zijnperige station, waar zwermen muggen gonsden in het Trouwens, de lui als Luk, de „Brabander" en de zonlicht rest hebben zeldzaam-fijne voelhorens, om te beseffen, De chef met zijn roode pet, opgeschrikt uit zijn hoe je 't nou eigenlijk precies meentOf je bc- middagdutje, knoopte haastig ook de bovenste knoo- minnelijkheid vertoon is dan wel „echt," of je Jien pen van zijn uniformjas dicht, toen hij bemerkte, dat het 1 deurtje van een coupé eerste klasse werd opengedaan e dame met een licht japonnetje en uen haar hoed gleed licht langs de treden op het grint neer en met een grooten sprong volgde haar in het diepst van hun wezen minacht dan wel een tikje deurtje van e* bewondering over hebt voor de kordaatheid, den „durf" j Eene slanke de „lefzooals zij 't zeiven noemen, de boefjes sluier om ha; - eliiLmc rvw ka*4 nor! sl&r I hr»t 01'int noor bij zoo menig van hunne stukjes op het pad der misdaad onmisbaar „Een fijn merk!" zei Luk nog, en het flikkerde even in z'n oogen, toen hij zag, dat zich een onweer staanbaar opkomend spotlachje om m'n lippen ver toonde Eventjes zweeg hij, blies dikke cigarette-wolken de kroeg in. Hij was iets zwaarder geworden en werd nijdigDat zag ik duidelijk. Luk was echter diplomaat en hechtte er bijzonder aan, dat men merkte, hoe hij, per slot van rekening, toch fijner vormen had; z'n wereld beter kende dan die anderen Hij bestelde twee borrels, gaf zich dadelijk de ..pose" van gastheer. Klonk op ietwat-herablassende, minzame manier, met mij Luks nijdigheid was alweer bedaard. Hij vond: och, de vent weet niet beterje kunt 't hem niet kwalijk nemen „Vooreerst," vertelde hij me, makkelijk gaande zit ten, „is die vent in het „vak" geen cent waard. Niks! En as-ie 't 'm lappen kon, dat-ie een van de jongens aan de „prinserij" zou verraaienZie-je, be wijzen heb ik er nog niet voor.Wat je dan-bewijzen noemt.. Tot z'n geluk altijd... Maar mijn kop af, als-ie niet Hij wachtte even. „En dan," hervatte hij, me nu zeer scheip aan ziende, terwijl er een bijzondere, heel-eigenaardige ex- een groote, zwarte hand, die met vroolijk geblaf het leege perron op en af rende. Uit den goederenwagen aan het eind van den trein rolde met veel lawaai een hooge, elegante rieten koffer. De trein kroop verder, en het vreemde dametje ging op fijne, lage schoentjes door het kleine stationsgebouw Klein-Schlippenbach binnen. Naast haar hijgde de éénige pakjesdrager van het dorp onder het gewicht van den enormen, Jicht bruinen koffer. Vóór het station kwamen haar eenige logeergasten tegen, die haar met onverholen nieuwsgierigheid (op namen. Dat scheen haar niet te hinderen, want ze gaf hun nog beter gelegenheid daartoe door te blij ven staan en eens rond te kijken. Overal wuifden de gouden halmen en het kleine gebouwtje lag daar mid den in, omgeven door hooge zonnebloemen. Het dametje stak de punt van haar witte, gebor duurde parasol in de lucht en zeide met heldere stem „Wat is hier alles geel. Heel amusant." Toen liep ze weer voort. De ihardhoorende besteller was onderwijl onverdroten voortgestapt. Alleen de zwarte hond was naast haar blijven staan snuffelen met den neus jn den wind. Dienzelfden avond nog wis'l) men in iedere boeren woning waar de dame logeerde, hoe ze heette, dat ze ui tBerlijn, Weenen of Parijs kwam en onmetelijk rijk was. In de vierkante, lage eetzaal van de „Blauwe Zwaluw" Na 1860 is de groote uitbreiding begonnen door het geven," zeide Carola Schellblanc op zekeren avonden gestadig toenemen van den handel op het buitenland, keek peinzend op naar den schitterenden sterrenhe- jn jgg2 waren er maar 600 H.A. in de beide Hol- mel. Spoedig daarna stond ze op, wenschte iedereen landen te zamen met bloembollen beteeld en in 1906 vriendelijk goeden nacht en ging met lichten tred naar r©©^ 3627 H.A., waarvan 1009 in Noord-Holland. Onze I binnen. jaarlijksche uitvoer aan bollen bedraagt meer dan 7 millioen guldens! Bedroeg in 1897 onze uitvoer aan boljen bijna 6 millioen K.G., thans is die geklommen tot 12 millioen K.G. Een verdubbeling van uitvoer in nog geen 10 jaren tijds legt sprekende getuigenis af van den grooten bloei van dezen zeer gewichtigen tak van het tuinbouwbedrijf. Groot Brittanië, Pruisen en Noord-Amerika zijn onze voornaamste afnemers, lu Noord-Holland breidt zich vooral dc tulpenteelt heid in de wereld, wij kunnen met weten, hoe het er sterk uit; speciaal in Drechterland en Geestmerambacht. mee staat. „De Langedijker groenteteelt" is mede zeer oud. In „Juffrouw Carola is niet slecht, zeide Willem, op de kerk te Broek op Langendijk bevinden zich twee een toon alsof hij een lyrisch gedicht reciteerde. - „Dat geloof ik ook niet," was de opmerking van Marie's aanstaande. Na haar heengaan zaten de brave menschen eerst een oogenblikje zwijgend bijeen. ,,'t Is een fatale geschiedenis," zei de vader na een poosje terwijl hij zijn pet afnam en zich het hoofd krabde; „men zou haar willen helpen en toch ook weer niet." „Dat zeg je wel," zei de moeder met nadruk, „maar we moeten het toch niet doen. Er is zooveel slecht- xjuiigoiuija IA/VU1UC14 Z4CU IWCO zerken, die beide het jaartal 1619 dragen en waarop reeds attributen van den groentebouw zijn gebeitel, n.I. een boerenwagen met kool op de eene zerk „Dat wou ik daarmee ook niet zeggen, begon weer en een j^S| ujen wortelen op de andere de moeder. „Maar eigenlijk hebben we ook nog geen Zeker rusten onder die zerken toenmalige groentetelers, cent van den pensionsprijs ontvangen. Ik bad éraa8 De akkers waren er voorheen veelal met knotwil- een gedeelte van Marie s hnnengoed gekocht en had g.n omringd en naast groenten verbouwden de Lan- daarvoor op dit geld gerekend Nu, we kunnen het gedijkers ook veel graan. Tot 1835 dreef Langedijk nog wel afwachten, maar nog honderd mark ter leen vooral handel op Amsterdam, doch in dat jaar 'be te geven, zou niet verstandig zijn go-n Abraham Bakker de Zuid-Hollandsche (steden van „Dat zou niet verstandig zijn, herhaalde vader. 't Is een groote som, zei H Marie. groenten le voorzien, wat gunstig werkte op de uitbrei- Sedert dien "avond heerschte in plaats van de ge- ft'ès'kwam' de spoorlijn van Den Helder naar wone kalme opgewektheid een kwellende onrust in dén Amstordam tot stand en renden de groenten per spoor wreed zamen kring, leder van hen wachtte op den verzonden worden vanaf het station Heer IlSgowaard. aange.cekenden buef van juf.rouw Carola. Met handwagens bracht men ze van de vaart in de wa- 1879 hel "jn,ic va"s-«» met geld was het niet, maar juffrouw Carola lachte Qp vergenoegd, toen ze hem gelezen had, en zei harte lijk „Beste mensehen, morgen komt dus die malle brief. Maar helaas, overmorgen moet ik u verlaten Het was alsof er tranen in naar stem klonken. )p den 19 Juni 1902 werd de toevoerlijn te Broek op Langendijk geopend, waardoor een gemakkelijk en vlug verkeer werd verkregen. Hoe belangrijk die teelt thans is. mag blijken uit een paar cijfers: moimcii „Dan jn 1906 werden geveild te Broek op Langendijk stuur ik vandaag mijn koffer maar vooruit als ijl- voo|. f 751,719 groenten, terwijl de met groenten be- oed, dat is vrij wat goedkooper, want nu ga ik zui- teelde oppervlakte iu de gemeentenSt. Pancras, Broek tic (wezen.oo Li.nwnrtiilr 7..;a j- »- V-'-L:- let een guitig lachje keek ze hen aan. Met droefheid in de oogen hielp Willem de riemen - OUi. I aiitias, r>roeK op Langendijk. Zuid Scharwoude. Noord Scharwoude, Oudkarspel, Koedijk, Warmenhuizen, Harenkarspel, """■P ws nemen Heer Hugowaard en Sint Maarten te zamen in 1905 om den koffer vastmaken; de oude besteller, die hem beo,.^ 3J86 H gebracht had, kwam hem ook weer halen en droeg Ya/de stations Broek op Langendyki Noord-Schar- iejuffrouw Carola !ras moe van het pakken en wilde ^oude.en Hüer Hugowaard worden jaarlijks eenige juiirouw uaroia was moe van nei paiucen en wuae duizenden wagons groenten verzonden voor een groot zmh een beetje ontspannen door een lange avatido dcd me) klemming naar Duitschland bv van 30 ling te maken. Maar vanavond en morgen ook zou ze April 1901 tot j M^j 1902 werden van Hugowaard dan nog eens heel gezellig bij haai lieve, lieve gasi- afgezonden 3585 wagons en van Noord-Scharwoude luidjes komen zitten ,3440 wagons l)e maan scheen dwars over het veld en de Stnet- j j^iet onvermeld mag blijven, dat de beruchte vee- zeis zaten weer nis tig buiten vóór het huis. p^t, welke in 1865 uen Hollandsciien veestapel teis- „De juffrouw blijft lang uit, zuchtte ïllem terde, voor vele boeren in Geestmerambacht een reden „Ze zit zeker nog wat te praten in de „Blauwe Zwa- ^^as om tot groentebouw over te gaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 9