BLONDE LOKKEN.
De verbeden Vrucht.
Oondeidag 13 Feb. 1908.
52e Jaargang. No 4334.
TWEEDE BLAD.
Binnenlandsch Nieuws.
Het nieuwe Ministerie.
FEUILLETON.
Roman van
PAUL OSKAR HöCKER.
Aurora Leigh.
Doob
ELIZABETH BARRETT BROWNING.
III.
Met een enkel woord uit het voorafgaande artikel wil
ik ait aerde deel mijner bespreking van Aurora Leigh
aanvangen. „Deze roman heeft het eigenaardige, dat,
teiwijl de schrijfster de h6ldin hare levensgeschiedenis
laat vertellen, de geschiedenis eener dichteres der
19e eeuw, worstelend met al de hinderpalen, welke onze
tijd het volbrengen van zulk eene roeping in den weg
logt, en meer nog met de uit haar eigen binnenste zich
gestadig aan haar opdringende verleiding, het met eene ÏIUUl. 1
1ttaak liaf ia naman 711 HOT1 DTrlCOt
rigen kring zie teruggewezen, kom ik tot U, die mijn ging en ook iets over de smart, die hij over de scheiding gordijn van de zijne gescheiden is, hoort hij den kam>er
1T APffn ar) i n r> miin A l I- A- lfll.. M ..1 Ja
mindere soort van kunst voor lief te nemen, - zij den
lezer ter zelfder tijd een blik in haar eigen opvatting
van dichtkunst en leven, leven en dichtkunst geeft."
Deze woorden komen ons te pas, waar wjj thans
willen trachten h't hoofddenkbeeld van het boek weer te
geven. Hier is eene dichteres aan het woord, die in
den vorm van een roman haar eigen levensgeschiedenis
meedeelt. Het woord „roman" heeft een eenigszins ver
dachten klaDk; daarom wil ik er onmiddellijk bijvoe
gen, dat deze roman er een is van eene ongemeene diepte,
van eene bijzondere soort. Aüedaagsch zou men Aurora
Leigh in 't geheel niet kunnen noemen. En dat wel om
meer dan ééne reden.
Ie. Aurora Leigh hoewel tot op zekere hoogte een
liefdesroman boeit niet zoozeer door verrassingen of
een inge vikkelden knoop, als wel door verheven denk
beelden, door diepzinnige gedachten en schoone opmer
kingen.
2e. Aurora Leigh geeft eene levensgeschiedenis, en
toch er is weinig in, dat bepaald aan geschiedenis doet
denken.
Vandaar, dat men den moed kan hebben om de ge
schiedenis, die in dit boek verhaald wordt, in enkele
woorden weer te geven.
Ik bedoel dit: Aurora Leigh geeft in de eerste plaats
geschiedenis van de ziel, in dit geval van eene dich-
tersziel. Vandaar, dat de gang van het verhaal niet
zoozeer de aandacht trekt en b-wondering wekt, als de
zielkundige opmei kingen, die er in worden gemaakt. Ik
vergoeding, mijn dierbaar oogenlicht zijt. Mjjn morgen
star, mijn dageraad, rijs boven mijn heuvelen en be
straal ze met een licht, dat ze aan mij niet ontleenen
kunnen. Schijn gy voor ons beiden, Aurora; vul aan,
wat ik slechts ten halve kon volbrengenwerk voor
twee, zooal? ik, hoe ook aan banden gelegd, voor twee
zal beminnen. Staar met uw zielsoog in de zon, tot
gij de wortels van hooger licht uit de kern van haar
gloed rukt. De kunst is een dienst, vergeet het niet.
Een zilveren sleutel is in uw hand gelegd, opdat gij
onvermoeid nacht en dag trachten moogt hem in het
stroeve, knarsende slot rond te draaien, en zoo de poort
te ontsluiten, die de zichtbare wereld van de onzienlijke
scheidt. Uwe helpende hand zegenend, zullen zij, die
lager staan, tastend uit gene tot deze leeren ingaan. De
wereld is wachtende op hulp. Liefste, laat onze liefde
ons werk bezielen, ons werk onze liefde nog zaliger
maken; opdat al wie waarachtig werkt en waarachtig
bemint, in ons werk onze liefde, in onze liefde ons werk
waardeere. Kom, breng thans de bazuin aan uwe vrou
wenlippen, die door der liefde heiligen kus zijn gewijd!
Drijf uw fijnen, doordringenden adem met kracht door
het koper heen en doe door uw geschal den Jericho-
muur in puin storten, die klassen en standen van el
kander scheidt."
Het is onnoodig deze woorden nog verd'-r af te schrij
ven het hoofddenkbeeld van het boek blijkt hier ten
duidelijkste reeds. Mercier heeft dat in 't voorbe
richt voor den eersten druk aldus onder woorden ge-
Daar alle leven zich van binnen uit ontwik
kelt, moet ook elke vernieuwing van het sociale leven
uit geest en hart der individuen voortkomen en de be
arbeiding van dezen akker, waaruit zeden en wetten
behooren te spruiten, moet het schoone en grootsche
werk van den dichter zijn."
Voor heden genoeg 1
Pastorie Anna Paulowna, 9 Febr. '08.
TOXOPEüS.
Aanm. De geachte schrijver der „Amsterdamsche
Brieven" vergeet, dat Aurora Leigh door mij in eene
andere uitgave wordt gebruikt. Ik vermoed evenwel,
dat het door hem geciteerde woorden zijn, die de blinde
Romney spreekt tot zijne Aurora. Zie 't boven
staande!
(Drie schotjes).
Tante Martha zit voor het venster van haar kamer
in Berlijn en zet nieuwe mouwtjes in Gerds hemdje.
Ze komt altijd helpen, als de mand met verstelwerk
overloopend vol is, omdat haar schoonzuster het goed
van haar vier woelige spruiten niel alleen kan klaar*
krijgen. Het viertal verheugt zich altijd weer op dezen
dag, als op een bijzonder feest en alle moederlijke
-rP vermaningen zijn niet in staat hen uit de kamer te
hoop mijne lezers daar in 't vervolg meer dan één voor- verdwijnen.
beeld van te geven. Nu wil ik hun aandacht vesti- zes-jarige Kathe ligt geknield op een stoeltje naast
gen op nog iets anders. Aurora Leigh kent eene groote tante en grijpt bewonderend naar haar ouderwetschen
plaats toe aan gedachten over het z.g.n. Sociale Vraag- gitten horlogeketting, waaraan een
stuk
Haar noc-f Romney, van wien ik reeds sprak, is een
waar vriend van de mindere, niet bezittende klassen.
voelde.
Zij stierf er niet aan; heur haar vergrijsde ook niet
in één nacht, maar uit haar hart was alle vreugde ge
weken.
En als ze het kleine zilveren medaillon niet had ge
had, met de blonde haarlok dan zou ze bijna niet
meer geweten hebben, dat ze ook eens jong was geweest
en aan het geluk had geloofd!
„Zou hij nog komen!"
Verdrietig stampte mevrouw Marianne met haar klei
nen voet op den grond. Dat ze die gedachte den heelen
avond niet van zich af kon zetten 1--En eigenlijk moest
ze blü zijn, als hy weg bleef, want ze weet het maar
al te goed, hoe zeer ze zich voor hem in acht moet
nemen.
Er worden allerlei leelijke dingen over hem gefluis
terd en ze verstond vroeger zoo goed de kunst hem
koel, bijna minachtend te behandelen, den harten
breker. Waarom kan zjj het nu niet meer? Waarom
laat zij het toe, dat hij haar bij het dansen zoo vast
tegen zich aandrukt, dat hij haar bloemen brengt en
haar de „schoonste roos" noemt
„Zoo in gedachten, mevrouw?! Van wien droomt u
vraagt een zachte stem achter haar.
Ze kijkt verschrikt om en ontwaart zijn bruine
Zigeuneroogen, die zulk een warme taal spreken. Ver
legen slaat ze de oogen neer, wordt donkerrood en
zwijgt.
Op het mooie gezicht van den man vertoont zich eer
lach. Weet het kleine, domme vrouwtje dan niet, hoe
zeggen
„Wilt u het haar halfhoog? Of een dof? Dat is ook
weer heel modernZooals gewoonlijk Best, zooals u
het wenscht. Ik moet er u echter op opmerkzaam maken,
dat u een nieuwe vlecht noodig hebt van uw eigen
haar is bij lange na niet voldoende."
Een zucht wordt gehoord uit den vrouwelijken mond.
„Ja, ja, dat weet ik; in den laatsteD tijd is het weer
vreeselijk uitgevallen 1"
Bij het hooren van die stem springt Max op, alsof er
spelden in zijn stoel werden gestoken.
Hij loopt heel voorzichtig naar het gordijn, schuift
dit even op zy en laat het weer vallen.
„OM"
Daarna neemt hij zijn hoed en knikt den verbaasden
bediende toe.
„Ik kom later wel eens weer."
Maar hij kwam niet evenmin als op het ingenieurs-
feest en de blonde Lili zou zich zeker de haren
hebben uitgetrokken, uit verdriet over den ontrouwen
aanbidder als de dure, nieuwe vlecht zulk een be
handeling bad toegelaten(Tel.)
H. M. de Koningin heeft overeenkomstig de voor
dracht van den kabinetsformateur mr. Heemskerk, het
besluit geteekend, waarbij benoemd wordentot minis-
duidelijk ze het hem maakt, dat ze i ter van buitenl. zaken jhr. mr. De Marees van Swinde-
i:-*j ireni gezant te Washington; justitie mr. Nelissen,raads-
verliefd op hem is? Ze wacht er slechts op, dat hij
haar iets zegt, dat ze niet hooren mag en waarom
zou hij haar dat genoegen niet verschaffen Haar man
is bijna altijd op reis waarom zou hij het verlaten
vrouwtje niet wat troosten?
Hij buigt zich dieper over haar heen en legt den arm
om haar schouder.
Z6 maakt een beweging, alsof ze zijn har\d wilde
heer in den Hoogen Raadbinnenl. zaken mr. Heems
kerk, lid der Tweede Kamer; marine vice-admiraal
Wentholt; financiën mr. Kolkman, lid der Tweede
Kameroorlog luit.-gen. Sabron, chef van den genera-
len staf; waterstaat mr. Bevers, lid der Eerste Kamer;
koloniën Idenburg, gouverneur van Suriname, met
tijdelijke opdracht van dat departement aan mr. Heems
afschudden, maar hij drukt haar te vaster op haar stoel. MJueiyse opuracnt van aar aepa
„Marianne, ik aanbid je, wees goed en genadig e, .nl®Jlw benoemd minister van binnenl. zaken, en
n J P. i rot. minist.Ar van TanriHsxn ttt nH. - - -
Bij gelegenheid van zijn huwelijksaanzoek, waarover
ik ook reeds sprak, zegt hij dan ook tot Aurora:
„Liefste, mijn ziel is vergrijsd door het turen op de on
metelijke som van menschelyke ellende. Zooveel voor
de zonde, zooveel voor de ontevredenheid, zooveel voor
de handhaving der macht, zooveel voor het oogensluiten
van de vrees, overeenstemmend in statistische vertwij
felingen met een totaal van zooveel verwoest, verloren
leven. O, dit alles in cijfers te zien neergeschreven,
eenvoudig, zwijgend, klaar, zooals God door de aarde
heen de beteekenis van alle graven ziet dat is vree
selijk, voor wie geen God is en het onrecht, waarop gij
staart, niet tot recht kan maken. Blijft mjj een andere
keus, dan mijn jaren, mjjn vermogen, mijn streven te
wijdon aan het werk van hen, die zoeken te helpen,
indien er te helpen valt in dezen socialen nood Het
menschelijk bloed, dat mü in de aderen vloeit, is krach
tig genoeg, om mjj tot dezen gemeenschapsplicht te
drijven."
Dan vraagt hij haar, of zij hem wil steunen bij dat
edele werk der naastenliefde.
Zij zegt, dat zjj bewondering voelt voor zijn edel
streven, dat zij zijn werk goedkeuit, van harte goed-
kunst maar meer kan zjj niet. Hem liefhebben dat
kan zij niet, en wèlbescbouwd, doet hij het ook haar
niet. Aurora zegt: „Wat gij lief hebt, Romney, is niet
een vrouw, maar een zaak. Gy hebt een helpster, geen
beminde van noode; een vrouw, die gij aan uw doel
keurt dienstbaar makenzy zelve is geen doel voor u
ik heb je zoo oneindig veel te zeggen, maar niet hier,
onder al die nieuwsgierige oogen. Mag ik je vandaag
thuis brengen, Marianne Laten we wat vroeger gaan
niemand zal het opmerken.
Met gejaagde ademhaling en half neergeslagen oog
leden, luistert ze naar zjjn woorden.
Daar laat de muziek zich hooren de zaal wordt
gevuld met verleidelijke, meeslepende klanken.
Een jong meisje in de nabijheid van de twee springt
als geëlectriceerd op.
Blonde Lokken" 1 De nieuwste walsAls ik er
maar voor gevraagd wordt, mama
Blonde lokken.
Marianne heeft zich plotseling opgericht, bleek, met
bevende lippen.
Ze ziet haar slaapkamer voor zich, met het kleine
tot minister van landbouw, nijverheid en handel A. S.
Talma, lid der Tweede Kamer.
Mr. Th. Heemskerk, de Kabinetsformateur, is thans
65 jaar oud, sinds 25 jaar het district Weesp in de
Staten van Noord-Holland vertegenwoordigd en van
1901 af wethouder van financiën en bedrijven in de
hoofdstad. In 1900 was hjj tot Raadslid gekozen, nadat
hij reeds van 1889—95 deel van de vroedschap had
uitgemaakt.
Lid der Tweede Kamer was hij van 1888—91 voor
Ridderkerk, de volgende zitting voor Harlingen, en van
94 tot 97 voor Sneek. "Vervolgens van 1901 tot 1905
voor Amsterdam VII en sinds de verkiezingen in dat
jaar, voor Sliedrecht. Reeds gedurende 27 jaar was mr.
Heemskerk secretaris van den Raad van Tucht voor de
A/O oioi uaai oiaauaauioi zuou. UJUH UWU _i.. j i
bedje, waarin de heerlijke, dikke jongen ligt blonde koop aardy, sinds haar instelling in 1897 lid derStaats
r ,v r».nmrrn<isji a rnr haxrnrHonnn A1
zilveren medaillon
hangt.
En reeds hebben de kleine vingers het slot open
gemaakt.
Een Lange, zachte, goudblonde lok met een zijden
draadje bijeen gebonden ligt onder het glas.
„Van wie is dat haar tante?"
„Van mij lieveling"
- „Heusch?"
kathe kijkt wat ongeloovig
„Maar het is nu heelemaal grijs en zoo dun
en er is niets geen glans op."
Tante antwoordt niet. Ze kijkt voor zich uit ïnet
zulk een vreemde uitdrukking op het gezicht, dat
Kathe zich angstig van haar stoel laat glijden en naar
de anderen gaat, die in een hoekje spelen.
Tante Martha blijft stil zitten, met de hand Voor
de oogen. Ze heeft nooit veel tijd besteed aan on
vruchtbare herinneringen, maa rnu kan ze de gedach
ten niet van zich afzetten.
Is het werkelijk reeds een menschenleeftijd geleden,
dat haar gezicht door een menigte blonde lokken om
lijst werd, dat er een liefkoozende hand over streek en
een teedere stem plagend vroeg: „Waar heb je toch al
dat goud voor je haar vandaan gehaald, lieveling?"
Wat was hy blij geweest, toen hjj op zijn verjaardag
dat mooie zilveren medaillon van baar kreeg! Ze gaf
het hem in den kleinen banketbakkerswinkel, waar de
koffie zoo
alleen in
den.
„Maar je moogt niet zeggen, als een „aandenken"
linkt zoo treurig alsof de mogelijkheid bestond
lokken vallen over het slapende gezichtje.
„Moesje moedertje!" zegt hjj in den droom.
Ze staat op en de blik, waarmee ze den overwinnaar
in duizend slagen aanziet, laat geen twijfel over.
Hjj bijt zich op de lippen en grijpt krampachtig de
stoelleuning, terwijl zij naar den uitgang gaat, zonder
een enkelen keer om te zien.
-. dat klinkt zoo treurig aisoi ut> mugmu AUÜ1U UUOtASlkU,
,Uw streven is edel, uw doel voortreffelijk, maar ik, dat wjj van elkaar zouden scheiden ik wil hdt dragen,
zoowel het een als het ander onwaardig, heb eene an- als een talisman, die mij beschermen zal mjj en ons
.dere opvatting van de liefde vaarwel!" geluk!"
Later, veel later gelijk wjj reeds zagen verstaan Ja, en toen daarna het eene jaar na het andere voor
z\j elkander veel beter. Beiden hebben van het leven bjjging,
- J—-- 1to Ha4 Al' W *ar(1 AAT AI"1 - V 0111100!
der ook haar weinige spaarpenningen verdwenen waren
uuou uaaiua uuu vwuu jut»
UOlUDll in i/uv/ii vo o»
zonder dat zijn klein salaris noemenswaard
geleerd en zóó kunnen zy elkander te beter waardeeren. vermeerderde, toen door de lange ziekte van haar moe-
nroron
Dan komt de vereeniging van dichtkunst en filanthro m
pie tot stand, waarbij de minderheid en hulpbehoevend- verminderde zijn liefde'— langzamerhand. Ze voelde het
beid geheel aan de zy ie van het praktische Romney en leed er onuitsprekelijk onder,
is blind geworden en niet aan die van het poëtische 1
worden gevonden.
Dan zegt de blinde: „Mijn dichteres, mijn Liefde, nu
ik te eerzuchtig in mijn streven was, nu ik, die meer
dan alle anderen meende te
een slechte weiker door God
zullen wrochten, rnjj als
binnen een engen, nede.
De koninklijke ingenieur Max Hillert staat reeds tien
minuten voor de uitstalkast van een boekhandelaar en
kijkt daarna met een begeerte, alsof hy van plan was,
een groote bibliotheek der modernste literatuurproducten
aan te leggen.
Hij denkt, echter aan niets minder dan dat, hij weet
niet wat voor schatten daar verzameld liggen,
want boven al die rood en blauw ingebonden boeken
zoekt hy naar een bekoorlijk meisjeskopje met goud- j
blonde vlechten.
Zat hij of zal hy niet?
Met deze vraag loopt hy al vier weken rond, zonder
het antwoord te durven geven, maar nu begint de zaak
dringend te worden.
Vanavond wordt namelijk het groote feest der inge-
nieuiSvereeniging gevierd, dit zal een gelegenheid zyn
om „haar" te zien, die Diet gauw terugkomt als hij
nu geen ernst van de zaak maakt, dan wie weet
hy is misschien niet de eenige, wien haar blauwe oogen
het hebben aangedaan.
En een lief meisje is ze, Lili zoo frisch en blozend
en dan dat prachtige blonde haar. Hy heeft nu
slap en de geslagen room zoo zuur was, dat eenmaal een zwak voor mooi vrouwenhaar, en hij voelt
t geheim verloofde paartjes er zich in waag- j zich in den zevenden hemel, als hij zich voorstelt, hoe
de lange vlechten, wanneer ze zyn losgemaakt, als een
feeënmantel zullen neerhangen. Ja, hij is besloten 1
hy heft het hoofd op, en de jonge man in den boek
winkel, die reeds geruimen tijd naar hem staat te
kyken, meent, dat hij eindelijk besloten is enkele werken
aan te schaffen.
Maar hy ondervindt een teleurstelling.
Max Hillert heeft er namelijk nog bijtijds aan gedacht,
dat er voor den belangrijken avond een bizonder kapsel
noodig is en hy keert de boekenzaak den rug toe,
om zich naar den tegenoverliggenden kapperswinkel te
begeven.
„Meneer is juist bezig aan een kapsel voor een bal
als u een oogenblik geduld wilt hebben."
„Best", zegt Max, hy gaat in den versleten rooden
stoel zitten en leunt met de voeten tegen hetfluweelen
kussentje.
Naast hem in de dameszaal, die slechts door een
leed er onuitsprekelijk
Op zekeren morgen werd haar een klein pakje toege
zonden het bevatte het medaillon en nog allerlei
kleinigheden, die hy van haar gekregen had „ver
geten gedichtjes, geelgeworden blaadjes" en daarhy
lag een brief, waarin veel stond over de ongunstige
omstandigheden, over de geringe hoop op een vereeni- I
commissie tot bevordering der codificatie van het
internationaal privaatrecht.
Reeds vele jaren is mr. Heemskerk penningmeester
en een der invloedrijkste leden van het Centraal-Comité
van antirev. kiesvereenigingen.
Minister A. W. F. Idenburg werd in 1861 te Rotter
dam geboren, en te Breda opgeleid aan de Kon. Mil.
Academie. Reeds op 20-jarigen leeftijd ging hjj als 2e
luitenant der genie naar Indië, waar hy snel promotie
maakte. In '83 werd hy bevorderd tot le luitenant;
31 jaar oud, tot kapitein. Drie achtereenvolgenden
legercommandanten, de generaals Vetter, Swart en De
Bruyn was hy als adjudant toegevoegd. Hoe zeer hy
zich onderscheidde in die betrekking blijkt wel uit zyn
benoeming tot ridder van den Nederlandschen Leeuw,
terwijl hy nog een subalternen rang bekleoden.
In 1897 was hy reeds candidaat van de antirevoluti-
onnaire party voor een Kamerzetel, maar haalde het
toen niet; in 1901 bracht Gouda hem in de Kamer.
Toen de minister Van Asch van Wy'ck het volgend
jaar overleed, werd hem de portefeuille van koloniën
aangeboden, die hy aanvaardde, na eerst zjjn ontslag
uit den militairen dienst te hebben verkregen.
Kort na zijn aftreden als Minister werd hy, op voor
dracht van het ministerie-De Meester, door H. M. de
i Koningin, als opvolger van den heer Lely, tot gouver
neur van Suriname aangewezen.
De heer A. S. Talma, Minister van Landbouw, Handel
en Nijverheid, werd in 1864 te Angeren, waar zyn va
der predikant was, geboren. Hy studeerde te Utrecht in
de theologie en was achtereenvolgens by de Ned. Herv.
Kerk te Heinenoord, Vlissingen en Arnhem.
I In Vlissingen sloot hij zich aan by Patrimonium en
de anti-revolutionnaire kiesvereeniging Patrimonium be
noemde hem als opvolger van den heer K. Kater tot
redacteur van zyn orgaan, en de anti-revolutionnaire par
ty koos hem als lid van haar Centraal Comité.
In Arnhem trad hy dikwijls als debater op in socia
listische vergaderingen, en betoonde zich een vurig strij
der voor geheelonthouding en middernachtzending.
Eerst in 1901 kwam hy in de Kamer, waar hy mr.
Troelstra met groote meerderheid van stemmen van zyn
zetel voor Tietjerksteradeel afdrong. In 1906 werd zyn
mandaat by eerste stemming vernieuwd.
In de Kamer was hy voorzitter der Commissie van
Repporteurs over Drankwet en Lager Onderwijswet, en
lid van de Commissie van Rapporteurs over het Arbeids
contract. Voorts maakte hy deel uit van de Staatscom
missies van enquête voor de toestanden bij het spoorweg-
o
14.
Het gezelschap heeren, dat onder de leiding van
Cook pen tocht naar het Fajum ondernam. uit
Menahouse namen er behalve den professor nog een
paar Engelschen en Amerikanen aan deel jnoest
direct na het eerste ontbijt opbreken, want de trein
naar Medinet el-Fujum, het uitgangsstation, vertrok even
na zeven uur uit Cairo. Alle hotelgasten waren vol
belangstelling en de barones von Druhsen zeide met
haar meest vriendelijken glimlach, zonder dat haar
iets in dien geest was gevraagd dat zij de lieve,
kleine mevrouw van Succo gaarne onder haar hoede
zou nemen.
Succo had van den beginne af aan een deels vader
lijk weiwillenden, deels neerbuigend-vriendelijken toon
aangenomen tegenover zijne vrouw, wat Jutta even
wel onmogelijk kon verdragen Jutta's lippen bleven
gesloten én haar houding was uiterst koel toen hij haar
in den voortuin tot afscheid een kus gaf.
tiet meerendeel der hotelgasten wilde den schoonen
dag benutten om eveneens een tocht te gaan maken
.ten moes' naar de beroemde Assisgraven, Een koude
unch werd van het hotel meegegeven. Dat de jonge
ooweduwe medegjng. dat nam inevr. von Druh-
n n Va,n,zelf iff^kend aan.
a w ook niet weigeren, want andere verliep
ue koi te tijd van haar hierzijn zonder dat zij iets
UI\ ?c e merkwaardigheden zou hebben gezien
ua' gescharrel, zette de karavaan zich einde
lijk in beweging.
Een paar van de dames en heeren kregen van den
hotelhouder flinke paarden. Arabische hengsten van
.in Europa ongekende goedaardigheid. Dal Jutta, of
schoon zij uitstekend kon rijden, het tochtje per paard
zou doen, had haar man uitdrukkelijk verboden. Zoo
moest zij met mevrouw von Druhsen in een licht
Iweewiehg mandenwagentje plaats nemen, waarvan liet
paard door een ernaast dravenden Arabischen jongen
werd aangedreven.
Het ging langs den rand van het Nyldai. De Kara
vaanstraat werd door groote steenen gemarkeerd. Scherp
teekende zich het groene vochtige dal tegen de gele
woestenij af. links, daar beneden was alles leven en
vruchtbaarheid zooals rechts doodsehe stilte, woest
en verlaten.
I Ecllachen doip, dat geheel van uit Nijlklei gebakken
steen was opgebouwd bleef aan de voeten van de
Sphinx liggen, die bij de Piramiden van Gizeh ide
wacht hield, diep in het woestijnzand als vastgeklon
ken. Van daar trok men een paar uur lang zwijgend
door het wonderlijke, afwisselende zandgebergte. In
wijd eonregelmatige oogen volgde de eene geel-grauwe
zandheuvel op den andere. Men had vandaag niet den
tvpischen zomerheuvel van Afrika boven zich, want
<1 ehemel was licht-bewolkt. Maar in de wisselende
wolkenpracht deed het woestenij-landschap het nog veel
geheimzinniger. De gele koppen der duinen, ja, alles
schitterde zoo vroolijk op, als het zonlicht zegerijk
doorbrak en over b§rg en dal heendanste.
Inh et westen scheen zich een Alpen-sneeuwgebergte
te verheffen dat plotseling .leven en beweging scheen
te krijgen totdat nel zich op eenmaal omtooverde in
een opwervelende zandwolk, die door do zon besche
nen werd. En hooger en hooger wervelden de zand
wolken opwaarts, als een toovermantel over de woes
tenij heenzwevend, tot alles uit eikaar stoof. Hoe ver
der de gele golven van de zandzee waren, hoe don
kerder werden haar tinten. Aan den horizont leek al
les wel een wisselende chaos met een donker violetten
achtergrond. Hel was een eeuwige wisseling en toch
lag er een plechtige, maiestueuse, op den duur verlam
mende starheid op dit beeld.
Jutta leed onder de stilte en deze groote verlaten
heid Zij geraakte in diep gepeins en ten slotte be
merkte zij, dat haar oogen vochtig geworden waren.
Zij verlangd ehaar hart eens te kunnen uitspreken.
Maar er was geen verlangen naar haar man in haar.
Hij had haar trots voor alles haar kindertrots, met
voeten getreden, en dat vergaf zij. hem nooit. Neen, het
was weder een aanval van heimwee, dat haar in Coblenz,
toen zij nog op de kostschool was,, zoo menigmaal
was overvallen en dal haar dan immer zoo sinarte-
lijk-zoet had doen weenen.
Eindelijk was men bij de piramide Sakkarah aange
komen die eigenaardige sloepen-piramide en de daar
naast staande piramide van Danshur, die reeds zoo lang
te voren in de teedere blauwe lucht was opgedoemd.
De ruitere stegen af, de dames verlieten den wagen
en volgden de Arabische wegwijzere, die met bran
dende kaarsen gewapend in de onderaardsche graven
der Egyptische vorsten afdaalden.
Honderden meters ver wandelde men onder de zand
woestijn door allerlei schachten en gangen, waarin in
kolos sa legra ven de mumies waren bijgezet. Llt den die
pen, vreemden nacht ging het dan weder dorpjes, waar in smalle stegen rechts en links rijen
in het helle daglicht naar |de andere graven waarvan sehreiend-bedelende kinderen stonden. Van dezen lie-
de toegangen diep in het heete zand vergraven lagen, pen er enkele inede, die gillend een aalmoes vroegen,
maar in welker koele binnenste voor de wetenschap Men galoppeerde nog door een palmboschje en ein-
ongekende schatten lagen opgestapeld, waarnaar nu door delijk schemerde de verre vlakt evan den heiligen
de toeristen maar met vluchtige belangstelling werd ge- stroom door de stofwolken.
keken. Machtige suikerrietplantages trokken als eindelooze,
Jutta kon de uit z'n hoofd geleerde verklaringen, groene strepen naar beide zijden van het Nijldal heen.
die in slecht Engelsch door den leider werden ten beste Het dorp waar de aanleg voor de boot was, was bedui-
gegeven niet volgen. Zij gaf ook haar landslieden, die dend grooter dan de anderen, die men op den rit was
haar telkens in een gesprek wilden betrekken, geheel doorgegaan. De huizen bestonden zooals overal in
verkeerde antwoorden. Zij was er met haar 'hart niet het Nijldal slechts uit bruin-gele Nijlklei, die met
bij, ook niet met haar zinnen. En toch voelde zij i wat gehakt stroo was saamgebakken,
het in bitter zelfverwijt: zij zou er zich later in haar Bijna nog buiten adem steeg Jutta af en keek rondom
teven heel erg over schamen, dat zij aan deze grootsche ach.
w onderen, een zoo schoone cultuur, zoo stomp en zonder Aan den rand van het doip, door een paar palmen
deelname was voorbij gegaan. geflankeerd lag het graf van een sheik en daarboven
Aan het ontbijt, dat men gebivakkeerd, uit de hotel- uitp tak voor deze omgeving al een zeer vreemd
manden gebruikte, werd het vooretel gedaan, om voor verschijnsel roode, hooge fabrieksschoorsteen,
den terugweg langs een anderen kant'te gaan. Die verre I Onder het tumult van <fe hun fooi vorderende ezel-
reis door die woestenij had de meeste dames vermoeid drijvers, de handelaars en de bedelaars die de vreem-
en Jutta gruwde voor die urenlange eenzaam- delingen onophoudelijk omringden, hield Jutta zich stil
heid.
j en afgetrokken. Zij was lichamelijk als uitgeput, en
1'ojn er over een anderen terugweg onderhandelid zij "voelde, dat zij van al de beelden die aan haar hongerige
werd, nam zij het levendigst van allen aan het debat oogen waren voorbij gegaan, trots alle geestelijke in
deel. Zoo werd dan tenslotte uitgemaakt, dat paarden spanning niets kon vasthouden.
on rijtuigen naar Gizeh zouden terugkearen, dan nu Vermoeid dwaalde haar blik over het drukke tioepje
ezels te bestijgen en langs de torens van den ouden heen. Enkele van die menschen waren haar reeds
Memphis en 'den Rhamses-colosus, naar de naastbij aan boord onverdraaglijk geweest. Toen men haar aan-
zijnde landingsplaats te rijden en daar de avondboot sprak ontwoordde zij verstrooid en werktuigelijk,
af te wachten, waarmee men dan naar de Nijlbrug zou De gasten voor Menahouse hadden besloten, zich
varen, om dan verder met de electrisehe tram naar hier aan den oever van den Nijl te kampeeren tot de boot
huis te gaan. aankwam en in dien tijd de rest van den proviand
Op dezen rit ging het zeer vroolijk en opgeruimd op te maken. Eenigen van hen hokten reeds op de
toe. Vele heeren probeerden met elkaar om het hardst banken op de landingsplaats naast elkaar en schreven
te rijden. Maar daar niet alle aan de partij deelnemende prentbriefkaarten.
ezels eergierig genoeg waren, om den eereprijs te wil-y Juffrouw von Wehl, de gezelschapsdame van de ba
len behalen, zoo was er onderweg meermalen danig rones had Jutta al tweemaal geroepen, maar tever-
meeningverechil tusschen deze dieren en hun ruiters geefs, en kwam nu om Jutta te halen,
over het gewenschte marschtempo. De kleine Arabische I Maar Jutta gaf ook nu nog aan die uitnoodiging geen
ezeldrijvers, die op bloote voeten naast hun dieren 1 gehoor. Haar eerst zoo moede blik, die van de haar
liepen, dreven deze door zweepslagen en hun karak
teristiek „Oah" tot meer spoed aan, om zoodoende
een beter record, maar ook een grooteren fooi te be
halen. De rit eindigde in een woest galop. Dikke stof
wolken dwarrelden van den smallen weg omhoog. Jutta
1 zag ten slotte niets meer. Zij had in deze wilde jacht
ook bepaald wel het evenwicht verloren, wanneer niet
de juist te rechter tijd toeschietende ezeljongen zich
aan haar zadel had vastgeklemd en haar meer prak
tisch dan beleefd met zijn zwarten arm vast om
klemd had.
De wilde jacht ging ten slotte door een paar kleine
onverschillige hotelgasten afgedwaald was naar de voor
bijgangers, had zich plotseling verscherpt; naast een
lange rij ossenwagens, die van achter het graf van
den sheik op een stuk grond van de fabriek was aan
gekomen, bemerkte zij in het midden van een groep
donk er-bruine Arabieren, een ruiter, een Europeaan
in Engelsche sportkleeding.
(Wordt vorvolgd.)