AmsterflamsclB Brira. De verboden Vrucht. feuilleton. bondag 16 Feb. L908. 52e Jaargang. No. 4335. TWEEDE BLAD. Ml tu *^en de twee in dfnLntSfri»trfli« Ongeboren nageslacht, dat in het warme bloed »aa\ m snorde, hijgde in do K Je' waar de der levenden reeds zingt en schreeuwt om geboren te Toen bood de oudste het atmo8feer- worden- aan trrwene papiertje den ander i En dit alles zou die klager moeten toegeven, en hij In d« ooéei; van d«n 2011 als hij ten minste niet geconfijt was in de zucht Hiidacht na Bii .u? het van heb' misère met u mede blijde zijn om het feest der krijgen Maar de' dolle ^eh^htWH^6erkUnnen natVur' 031 tegemoe tgaan. en misschien een lied hijgen Hii «rekte de krachIaW^L kI 21,11 adem aanheffen lenteschoonheid en naderende zomer tere uit, het ^n^^'t1^0026' 8laPP® weeióe- maar Ja, hij zou 'n ..maar' laten hoo- ooeen van lol Ie vrenede Het jubelde nu in zyn ren, en u toch spreken van de naweeën van ij zei boet Ffii a tak een nfenTakI?lg ^ulden bad"'0 en mist, waaronder al de telefonisch aangesloten Am- En VEn U ni7 merM» 81(?ar,9tte En slofte sterdammers nu nog lijden. Voor hen, dTbinnen de zaf. "let> hoe de beenige kom der gemeente wonen is 't ongerief erg, maar knuist van zijn broer zich, op dat oogenblik, balde en voor hen, die daar buiten wonen. aan den Omval, aan TrraaW^oK^flfvb- «.Th™ v»?*Vvan minachting, van de Baarsjes, onder Sloten, te Watergraafsmeer, ver ver- de ^Mnnlltlma al h?>rnnfd f'tl de oudere, de voor wijderd van het middelpunt van den handel, verver- de zooveelste ma al beroofde, geplukte, maar die nu wijderd van de brandpunten van 't verkeer, is 't erg in niet had durven w eigeren, wyi jongste Kende zyn geheim 1 kwadraat. De kruiers maken goede zaken en er zijn van bedrieger, vitn oplichter, .mM dien de oudere hem*, nazond. in den blik, zeg ik, XXII. Waarom 'k begreep 1 Tegenover het krukje, aan den lessenaar, waar de j jndste nu al acht jaren achtereen van des morgens Dat was 6611 treffend, roerend, aandoenlijk, zelfs aalfnegen tot des avonds bjj zevenen op zat, had hij, schokkend moment in de zitting der Rechtbank, waar 3e jongere, zich gezet. In overschillige houding. Siga- de door grootstad vornielde jongen zich had te verant- ette slap tusschen de lippen hangend. Met defletsche, woorden. jitgeleefde oogen kijkend toch nog met vonkje D® kantoorklerk, die in een van de .Académies de :,n koortsige belangsteling erin naar wat er omging Biljard ov.®r driehondera gulden van zijn patroon >P Let gelaat van den oudere. En hij rolde stukje 1 bad verspeeld. - i ooi papier tusschen de dunne, krachcelooze vingers. En He jongen, de reddeloos-verlorene, die ook nog by de er, die hun personeel verdubbeld hebben om de Vele i boodschappen en briefjes, die hier van kantoor (tot kantoor, van huis tot huis elk oogenblik moeten wor den overgebracht. Want de telefoon staat voor 'n groot deel nog altijd op non-actief. Het meerendeel der dra den is onder den zwanen last van den ijzel bezweken en verscheidene telefoonpalen onder den last der dra den, evenzeer, 't Regent klachten aan het hoofdbu reau. Zestig, tachtig, honderd briefjes en boodschap- pen per dag, of er asjeblieft niet eens iemand komen •kan om 't toestel eens na te zien of de geleiding, want lii wrong 'n grimlachje van minachtendSvjlartigheid zevenhonderd gulden van zijn goeden, eerlijken, braven ft ze nu al in zooveel üjd niet hebben kunnen tele- 2i™nmï!£ ZtoS onberispelijke!! onderen W had geworpen in den 1 Gis.enen hebben we een paar keer verb.nd™ t u r f iLi rinknnt van het spel. Dat was een aandoenlijk mo- geiiau. n ;roo'e<tads-]even g»dood, lang vóór zijn tijd i zinkput van De oudere zoog aan zijn tabakspijpje, en tegelijk ver- ment. Toen daar opkwam die oudere broer, de h'-! to zich de sarcastische trok om zijn mor.d. Hij keek geplukte beroofde smettelooze, die zooveel kostelijk, - raer zyn koude, strenge, spottende, harde, nietbe- kostbaar geld had ten offer gebracht terwille van den p ij pende oogen naar den afgeleefde» jongen, die op f reddelooze, die al-maar meer had gevraagd, afgedreigd je taboeret van het kantoor waar anders jongste ilork op zat te schommelbeenen wachtte zjjn beslis- De ellendeling 1 ling .Geen cent, hoor!" zei hij, met plat accenten De menschen vroegen elkaar af: „Maar hoe is het tegelijk aandikkend zijn minachting voor verloren jog- mogelijk, hoe is het denkbaar, dat men zich zoo iets pe, die zijn duiten verdonderdó, verspeelde, verdeed in h®®}1 ,aab welgevallen! je grootstad. „Zool" zei de ander, en er vonkte .En toen als getuige de broer moest opkomen en woede in zijn oogen, want hij begreep nu, dat het plot8 dan goeds, niets dan vergoelijkends, met tranen noodschot" weinig effect zou hebben „zoo, en as *n de oogen en tot deernis smeekende gebaren tot den aoeder je dan As moeder? Wou-jij nog Jij, rechter zei toen vroeg men elkaar nogmaals af: i doeniet 1 Jjj, mispunt 1" Hij had een liniaal opge- «Maar begrijpt ge dat nu, dat zoo n fatsoenlijk, braaf nomen en de aderen op de hand, die het stuk hout man, zich zoo beijvert, nu nog, om zulk een schavuit te redden, althans met deernis en mededoogen te doen. zwollen op „As moedert lieten manoeuvreeren, Kom 'sop, as-je durft! De oogen ontmoetten elkaar. De groenige, glurende, secure, afmetende, scherpe van den oudere, die zijn zaakjes bij elkaar had gehouden En de zwakkere, j o, fletsche, minachtende, toch met vonkje van sluwigh<&id j Maar ik had gezien op de str fzitting het drei- gen van de oogen, die de boef, in de bank der beklaag- - -» A !- J behandelen „Dat is ware zielenadel, grootheid van menschelijke i en broederlijke onbaatzuchtigheidzei er een, naïef en j goedig, die de wereld niet kende. den, richtte op den broeder getuige, den doodsbleeke, den sidderende, die hem poogde te redden. En lk, die wist van het vroegere, het oudere, begreep..- MAiTRE CORBEAU. Telefoonweeën. CXXIX. De gevolgen van mist en |jzel. Verhuizen. 't Is waar. als er iemand hier in Amsterdam nu nog paar keer verbinding nu is 't weer afgeloopen. Als ik met de Vij zelgracht wil praten, gaat 't goed, maar met 't Leid- sche Plein schijnt 't wel 'n onmogelijkheid; ofschoon ik ze van 't Leidsche Plein heel goed verstaan kan. Waar bent u dan nu, meneer Ik sta nu te Haarlem. Ik ben vanmorgen te Am sterdam bij drie lui ngeloopen. om u op te bellen, maar bij alle drie waren de toestellen nog kapot, en ik had geen tijd meer om 'n kruier op te scharrelen of u 'n briefje te sturen; daarom bel ik u nu van hier op. Wilt tu er asjeblieft werk van maken? Ja meneer, ik zal dadelijk iemand naar uw huis sturen. Asjeblieft! Bonjour 1 Dag meneer. Ander tooneel. Of u even aan 't toestel komt? Is 't dan weer in orde? Ja meneer, er wordt ten minste gebeld en naar u gevraagd. Ik kom. Hallo 1aangebo.zegedomveertien gulden de twaalf. Zoodat ikau.iegek zou we zen. Begrijp je? Neen, ik begrijp er jiiks van? Met wien spreek ik? aggebie plein Ik versta u heusch piet, meneer. Ik verstgoedloofonderd, Kees, kom jij s hier, probeer jij 's of je 't verstaan kan of kan hoorén, wie 't is. Wjadbt u even, meneer? Kees neemt de spreekbuis over. Ja meneer! Hallo!.... Hallo, hallo, hallo' Ja juffrouw, met wie Was ik daar even verbonden Zoudt u ons dan nog even willen aansluiten iWaarom is dat?U zegtZoo, zoo! Ja, dan kan ik er ook niets aan doen. Dag juffrouw! En straks komt er "n nijdig briefje met de mededee- ttrin, van den jongere. Zoo stonden ze tegenover elk;»ar in het stille avondkantoor, aan het einde van dien d.ag. „Ik weet toch van Janus Donders, vergeet dat niet!" schreeuwde de knaap met 'tblondevlassnorreftje, en hjj rilde van genot, dat-ie zich nog juist bijtijds ge noeg herinnerd had van den ander, den broer, hoe die bad „vernikkeld", bedrogen den armen jongen, die z*n spaarduiten in de zaak had gestoken, waar men hem den onbetrouwbaren, onsoliden kerel behoedzaam uit had gehouden. „Janus Donders 1?" herhaalde hy, zui gend aan z'n sigarette, en nu, met groote sterkte van ONermacht, kijkend in de woedende oogen van z'n broer. O, hij merkte het zoo bestDat bleeker worden van de wangon. Dat slapper worden van de lijnen - I Dat verschrikte, ontdane in den blik. „J Janus D Donders?" „Ja, houd-je maar niet van den domme. Je weet toch wel Braaf broertje Lief kereltje Deugd- zaam vrindje Nu blies hij hem den scherpen rook vreemd aankijken en hem verdenken van niet wel bij war te sturen, van zijn sigarette vlak in het gezicht, dat de brave er- t hoofd te wezen. Ze zouden denken met 'n tobberige van proestte. Hij zag, dat broer van zijn kantoorkruk ziel te doen te hebben, die als 'n hond net zoo lang Zoo worden voor 't meerendeel hier de telefonische wipte en intuitief klemde hij zijn dikken rotting stevi- naar 'n been gezocht had, totdat hij er eindelijk een gesprekken gevoerd. De bakker, die graag zijn klan- ger in de ontmergde vuisten. Toen kwam de schrale, gevonden had. en daar nu uit den treure maar (pp ten te vrind houdt, de sigaren-koopman die expres magere gestalte dichter bij hem staan En wie ge- ]ag te knabbelen. Kort aangebonden menschen zouden voor zijn klanten de telefoon liet aanleggen, de slager, voeld zou hebben het kloppen, bonzen van het hart in hoos worden en zich met n hard woord van 'm af- i de confiseur, de kruidenier, ze staan allen machteloos, het lichaam van den jongere die, voor de zooveel- maWn <-n vriendeliiker. ste maal, duiten kwam vragen, hij zou gemerkt heb ben. hoe bang hy was Want ze waren van dezelfde natuur, van denzelfden jjzei. bloede, de twee broers. Hij wist wel, dat de oudste toen alles even onbezield en naar uitzag, dat de dag A" al daalde, wanneer hij pas was opgegaan; 't is waar dat de straten en pleinen bijna onbegaanbaar waren en «lat de natuur wel scheen besloten te hebben 't tij delijke met 't eeuwige te verwisselen! Maar kom, zet ie daar nu over heen Kijk de zon eens blij aan den H "-1 'J' 1JU *141*11 1 lz*XTV t l/twouu, uw y» w vv. U. r zoodra die bespeurde dat de ander wist van de zaak er geen been in zou zien om Als er maar geen haan naar kraaide Eu het was zoo stil, zoo een zaam, zoo „veilig", op het kantoor, nadat de drie be dienden weg waren Jongste klemde zijn knuppel tusschen de handen, op alles verdacht. Maar het viel mee. De ander, de oudste, vroeg hem alleen en er flitste wet iets-dreigends in de groenige oogen, maar er gebeurde toch niets „Wat wouje dan?" .JU I „Met Donders?" vroeg de jongere sarrend, genietend droomen durven. Kijk de zon eens. 't lijkt van den dollen angst, dien hij den bedrieger op het lyf j jeugdig heraut, in goud getooid, de klaroen aan de j had gejaagd. lippen, eiken morgen ons iets vroeger vertellend, dat Een paar seconden duurde het maar, dat ze, als hij wint in kracht, dat hij koude en nevel en mist doodsvijanden, tegenover elkaar stonden De oudste met zal verjagen en de boomen en de planten, de dieren in het vuren, in het woeden van zijn blik, de duidelijke jen de menschen gelukkig wil maken met zijn warmte intentie om den verkwister, die van zijn geheimen i en zijn blijdschap, die leven doet. Kijk die vogels eens, beseffende gereed zich twintig, dertig, veertig tegelijk op de veranda als ge deden maar even de deuren open doet, om ze wat brood Dat te strooien. Hoor ze tjilpen! Kijk ze vechten om de uren tijds, zooveel malen drie stuivers of twee «Rib beltjes, soms 'n kwartje, aan de kruiers, en maakt de hoofden boos en de gemoederen licht-bcwogen, om dat och, omdat ons Leven toch al zoo zenuwachtig is. Arme menschen op straat, arme menschen aan de deur, 't oollecte-busje voor de werkloozen op tafel, Kemel staan! En kijk Idie boomen eens en die struiken! toen je gisteren voor je plezier uit eten ging en maar We zijn nog maar pas midden in Februari en 't is precies twee kwartjes voor 't meisje bij Te had en alsof er al n profetie doorheen ruischt van zwellen- dan nog al die dingen, die 'n mensch suf maken en de knoppen en openbarstende bloesems, die na kor- uit zijn humeur. En dan nu nog dat gezanik met die ten tijd tot vruchten zullen rijpen, mooier dan we nu telefoon j- na.» .„^i wist, te wurgen. De jongere, op hem, den broer, te werpen Meten, gissen zy, op dat momentj wie de"sterkste zou wezen. J Toen deed de oudste een paar pas- i bruid, al is 't nog geen lente, 't Leven, dat van den acmei wHjuio. Grabbelde in zyn binnenzak. Haalde hemel op aarde aanstormt, met 'n kracht van Boven, telkens spiedend-onrustig, dreigend oogje werpend heeft ook hen aangegrepen, tintelt in hun oogen, nacht- uit. Het trilde in zyn I waakt in hun warme lijfjes, doet hen door elkander duurde maar kort. son achterwaarts. op den ander, hand. Het scheiden ervan oun nanifirtirt U't Het trilde 111 zyn i waaivi «u ..j.;™, ,n ervan dat voelde men toch wel i krielen langs dakgoot en heming, ter oorzake van t Roman van PAUL OSKAR HöCKER. o 15. Zij kende die gestalte, zij kende dat jonge ersergieke gelaat met die zeldzaam heldere oogen Vlug sprong de ruiter van zijn paard en liet dn*dier over aan een haastig toesnellenden Arabischen kn.aap. Vluchtig, wat geamuseerd, keek hij over de lu.iae groepjes toeristen heen. Doch op eenmaal stiet hij een vroolijken, monteren schreeuw uit schoof een paar Arabieren op zij en kwam levendig gesticulee- rend op Jutta toe. „Dat noem ik nog eens een aardige verrassing me vrouw." Er waren eenige seconden noodig eer Jutta huur kalmte had herwonnen. Frits van Succo. Eerst kon zij zich zijn aanwezigheid op deze plaats maar niet verklaren. Doch in bliksemende snelheid reeg zich de eene gedachte aan de andere tot een logische ketting. Men was hier in Bedraeheïn en daar lag de reuzensuikerfabriek, die de Egyptenaar beheerde, daar dat zoo wonderlijk aandoende groote complex van gebouwen achter het graf van den seheik en het palinenboschje dat was zijn nieuw thuis «laar huisde nij met Achmed, zijn donkeren jongen met het blanke, edele gentlemanhart. „O, mevrouw ktit is toch die mijnheer iSucco- uit Bedraeheïn!" fluisterde haar nu «le gezelschaps juffrouw op h o ogen, scherpen toon toe. De haar zoo onsympathieke stem wekte Jutta uit. Iiuar droomerigeti toestand. En een scherpe schrik door sidderde haar daarbij. Het was haar, als klonk haar ren scherp en afkeurend woord van haar man in liet oor. Zij keek haastig en verschrikt om, als schuld bewust. Maar even onwillekeurig had zij ook reeds haar rechterhand naar de haar vroolijk aangebodene van <lcn Egyptenaar uitgestoken, die haar harteliik en <>n- bevangen begroette en zij voelde den krachtigen handdruk van den vereenzaamden man, den paria van den huize Succo. Zonder zich zich verder om juffrouw van W'ehl te bekommeren, die met een stijf en malloot laahje was blyven staan, berichtte zy, bijna vallend overhiaar eigen woorden„Ja denk u eens, wij hadden een uit stapje gemaakt naar Sakkarah hotelgasten uit Mena- house en nu wachten wij op de avondstoomboot." Hij keek vluchtig naar de menschen op den oever. „Uw man..,?" „Mijn man js niet hier, hij maakt een tocht naar Fajum. Wij zijn reeds van morgein vroeg .onderweg gegaan. Nu oogst het gros van onze luidjes het resul taat van den dag." Lachend wees zij naar de landingsplaats. „Alles schrijft prentbriefkaarten „Daar hebben zij rijkelijk tijd voor. Over twee uur. De boot komt eerst even voor zeven uur." neen, even voor vijf. wij zouden toch voor het dinert erug zijn. heette het." „Dinsdag en Vrijdag is de dienstregeling anders. Neen maar hoe ik mij erover verheug, dat u hier is. en dat ik u hier aantref. Ik heb zooveel aan u gedacht Steeds heb lk mij zelf gewenschtals ik nu toch nog een» éénmaal het geluk had Maar dat zeg ik u alles later nog wel eens. Nu mug ik u toch zeker mijn speciaal rijk hier aan den Nijl toonen?" Dooi zijn hartelijke warmte, zijn oprechte vreugde verfrischt, werd zij ook meer en meer de oude voor hem. „Dat trotsche rijk Bedraeheïn, waarin gij koning zïjt?" „Bewaar me. Aileenheerscher is zooals overal aan den Nijl het Engelsche Pond. Een wereldschokkende bezienswaardigheid kan ik u bij ons ook niet heio ven." „Ik weet er reeds een, dien ik zoo gaarne zou willen leeren kennen: Achmed,'' „Goed, dat zal dan gebeuren Wanneer het u goed is, volgen w-ij die rij Karren. Ik kwam juist van de plantage terug. Het is hier nu oogsten de eerste suikerrietoogst Het zal u bepaald ainuseeren dal alles eens te zien, nietwaar?. Natuurlijk laat ik u de gansche fabriek zien, als ge dat wilt." Zij knikte. „Ja, doe dat. Het interesseert mij verba zend. En gij moet daarbij een aardige, onderhoudende voordracht houden over alles, Hoe de Arabieren leven enz. enz. „Of er nog slavernij is bij ons en hoeveel vrou wen of de heeren der schepping er op na houden, nktwaar?" voegde hij er lachend aan toe. „Ja, dat wordt ons door de bezoekers altoos gevraagd.' Nu lachte zij. „Gij zult u bepaald over ons nieuws gierige Europeeërs in stilte al reeds dikwijls vroolijk gemaakt hebben" 1 Zij hadden, in een levendig gesprek gewikkeld de richting naar de fabriek ingeslagen. De weg voerde langs een muur. Dicht bij het graf van den Scheich bevond zich een bron voor het vee, waarom een groep bloot- Vier, vijf uren in den ochtend wordt er gescheld. 'k Hoor bellen, man! Ik ook. Zou er brand wezen? Toe, sta opl Wat zou er nou weer gaande wezen? Waar zijn mijn pantoffels? Onder de wieg. Aul Wat is 't? 'k Trap in 'n speld. Hoor, ze bellen weer! Haast je dan wat? Ja, ja, 'k Dijen, toch eerst wat an te schieten. Nou ja, maar wie weet wat 't is. Nou, ga jij dan! Ochoch, ben jij toch 'n man! Eindelijk de gang in. Zware stemmen aan de deur. Wat zeg je'' Of je 's door de gang mag? Om op 't dak te klimmen? Wat blief je? Voor de telefoon'' Had je niet wat vroeger kunnen komen? Nee vrind, dan moet je om n uur of acht maar 's terugkomen hoor. Bons, de deur dicht. Wat was dat, man? Ze benne gek! Schreeuw zoo fiietMeteen schreeuw je dien jongen nog wakker. Is er brand? Weineen'n Kerel, of ie 's op 't dak mocht voor de telefoon. f Is de kerel gek? Heb ik 'm ook gevraagd Misschien is 't wel 'n dief. Schreeuw zoo niet!Ziezoo, je hebt je zin, hij is wakker Geef 'm nu meteen maar hier pok. Voorzichtig 'n beetje! Wat doe je nou? Niks! Hij stoot zijn kop. Neen. dat doet hij niet; dat doe jij. Ook al goed. Hier. pak an. Tien minuten later slaapt alles weer. Wat <iie telefoon, of liever die mist en die jjzel hier op hun geweten hebben, is met geen pen te be schrijven. Dat kost duizenden guldens, dat kost duizenden booze woorden, dat heeft 't ontslag ten gevolge van totaal onschuldigen. dat brengt verwijdering tusscnen zakenmenschen en misverstand in de slaapkamer; dat veroorzaakt hier alles wat maar onaangenaam is. Neen heusch, als er hier iemand 'n jammerklacht ging aan heffen over den ijzel en den mist, diee enige weken gele den onze dagen donker maakten, dan zou niemand het recht hebben hem vreemd aan te kijken of 'm te verdenken van niet wel bij zijn hoofd te zijn; want de re«3enen tot zulk 'n jammerklacht zijn veelvuldig en talloos, althans voor hen, die telefonisch zijn aange sloten of bij tijd en wijle van de telefoon gebruik maken. Zonderlinger echter nog dan hier, ziet 't er met 't telefoonwezen uit op 't eiland Corsica. De twee ste den, Ajaccio en Baslia, die op 't eiland gelegen zijn, zijn niet met elkaar verbonden, evenmin als met 't vaste land van Frankrijk of met eenig ander vast land van de wereld. De stad Ajaccio heeft slechts een enkelen abon- né, n.1. den prefect en de stad Bastia geen enkelen, zoodat de prefect, als hij telefoneeren wil, zichzelven zal dienen op te bellen. Niettemin bevat het officieele Jaarboek van het Fransche telefoon wezen de mede deel Lng, dat de publieke telefooncel te Bastia da gelijks geopend is van 's morgens vroeg tot 12 uur middernacht. Er is echter nog nooit iemand geweest om 'n telefonisch gesprek te voeren, en dat is maar ge lukkig ook; want als er zoo iemand kwam, dan zou hij nog dwazer met de spreekbuis manipuleeren, dan wij hier in onze verbazing doen. Of zou hij te voren gewaarschuwd worden? Dan zouden ze ons op Corsica vóór wezen, want hier laten ze je kalm tobben. Ofschoonlaten we maar niet te hard oordeelen. De telefoon-maatschappij lijdt er misschien zelf niet minder onder. Verleden week Zondag op straat zijnde, iheb ik in verscheidene telefoon palen mannen aan 't werk gezien, om de heerschende wanorde weer tol lorde terug te brengen. Als men van de noodzakelijkheid ervan niet overtuigd was, dan zou men dien Zondagsarbeid wel achterwege laten. Nu moet ik er op uit om 'n ander onder-dak tte vinden. Ik woon hier nu drie jaar en dat pchijnt voor een coelibatair d. w. vrij vertaald szeggen: vrijgezel; de letterlijke vertaling ervan is iets anders dat schijnt voor 'n coelibatair vrij lang te zijn; ten minste hier in Amsterdam. Er zijn hier menschen, die om 't half jaar verhuizen, anderen om de drie maanden, weer anderen om de maand en dan zijn er ook nog, die 't om de week doen. De kaarten pan 't bevolkingsregister hier, Singel 451, zouden dit kun nen bewijzen. Of die ïnenschen hun bezit in een citv-bag mee dragen weet ik niet, maar als ze er zoo tegen op zagen als ik, .zouden ze zelfs om de drie jaren nog te dikwijls vinden. Ochoch, wat zal mijn arme boeltje weer 'n opstopper krijgen! Mijn arme boeken! Mijn arme schilderstukken! Mijn ouders zijn in jhun vijftig-jarig huwelijk tweemaal verhuisd en mijn (vader placht te zeggenDriemaal ver huizen en eens den boel verbranden is zoowat het zelfde. En dat geloof ik ook. Ik zou dus, om den jammer van 't verhuizen te ontgaan, er 'n doosje luci fers aan kunnen wagen. Jawel, jawel! Maar mijn Shakespeare dan'? En mijn Aurora En Maeterlinck En al die scrapbooks en cahiers, waar meer dan twintig jaar arbeid in zit? Die zouden dan alle mee verbranden!? Neen hoor! Ge zoudt mij evengoed mijn hoofd kunnen afzagen en dan zeggen: Zie zoo, ga nu maar brieven schrijven. En dan zou 't uitkomen, dat al wat iemand schrijft en predikt maar weinig anders is dan 'n distillatie van wat de jaar-honderden vóór hem bepeinsd en gevon den hebben. Dan zou 't uitkomen, dat menig schrijver al ontvangt hij ook van predikanten en doctoren vrien«ielijke brieven van aanmoediging zonder boe ken en cahiers geen dubbeltje waard is. En daar waag ik mij niet aan. Ik zal dus maar zoo voorzichtig mogelijk zien te ver huizen. J. JI. voetsche veedrijvers en drinkende dieren gelegerd wa ren. Verder kruiste den straatweg een smal werkspoor waarop een paar Leeee lorries stonden. De ingangspoort van de fabriek stond open. Het éénverdiepige fabrieks gebouw de eene helft was van Nijlklei, het andere geheel nieuw uit roode steen opgetrokken werd om geven door een grooten hof, waarop juist de groote ««sengespannen waren aangekomen, hoog op met sui kerriet beladenIn lange rijen en onder ééntonig ge zang torsten blootvoetige, slechts in een lang hemd gtkleede Arabieren op hun hoofden hooge lasten sui kerriet van de karren naar het grootste der fabrieks gebouwen. Aan een bron s tonden vrouwen, die wate rin groote aarden kruiken schepten. Zij droegen het gelaat half bedekkende zwarte sluiers, die met over het voorhoofd reikende gele klossen aan zwarte hoofddoeken bevestigd waren. Mooie zwarte oog n keken Jutta aan, toen zij naast Succo den hof betrad. Zooals deze vrouwen de krui ken op de schouders plaatsten en met uitges trek ten arm aan (file ooren vasthielden, herinnerden zij Jutta aan allerlei geschilderde bijbelsche voorstellingen. „O dat beeld dan de bron daarboven dut is eenig inooi!" riep zij uit, verrast staan blijvend. ,,Ja, «lat zijn daar even zoovjle mooie schilderijen. Weet ge nog wel de Etna bij zonsopgang in dat plechtige morgenuur?" Zij sloot voor een seconde de oogen. Die scène aan boord van de „Holstein", toen zij door de straat van Messina gevaren waren, stond haar dadelijk weer in alle schoonheid voor den geest. En ook onverwachts als in een vurigen gloed, die over haar dreigde heen te laaien kwam een ploiselinge vrees in haar op. Wat deed zij toch'? Was zij niet reeds wederom ongehoorzaam? Wat zou haar man zeggen, wanneer hij haar hier zag aan de zijde van den Egyptenaar? Zij hooide weder zijn scherpe afkeurende woorden die haar zoozeei' beleedigd hadden. Zij wist in het geheel niet meer, wat recht en wat onrecht was. Zou zij zich nu als een ongehoorzaam gescholden schoolkind schuw terugtrekken Maakte zij zichzelf 1 dan niet belachelijk? En versterkte zij dan niet de moeilijkheden, wanneer zij nu eensklaps berouwvol en deemoe«lig liaar neef bekendedat zij om zijnentwille met haa rman gekibbeld had en dat zij om zijnent wille boos bij elkaar waren vandaan gegaan'? Zij drukte de tanden stijf op elkaar en schudde ener giek het hoofd. Reeds weder deed de oude trots zijn macht gel den Haar wisselende stemming was Succo ontgaan. Een kerel als een boom met bijna zwart gelaat en schitte rende oogen was hen genaderd. Succo sprak Arabisch met hem. Daarop wendde hij zich weer tot Jutta. „Dit is Ibrahim. Die zal zoolang het opzicht van mij overnemen. Een karakterkop eer ste klas, niet waar? Het is een Syriër." I Vlug week nu ook de laatste besluiteloosheid |van haar. Zij verheugde zich daarover, en een zeker gevoel van triomf drukte zich af op haar gelaat. Levendig knikte zij toestemmend en viel hem vroolijk en be langstellend bij: „Ja een aantrekkelijk type!" „Wanneer gezelschappen onder Cook hier in Bedra eheïn doorkomen houd ik Ibrahim altijd weg, anders vallen die Engelsche dames op hem aan en wordt de arme man eenige malen op papier gekrabbeld. Op hun gemeenschappelijke wandeling heerschte zulk een ongedwongenheid en hartelijkheid tusschen hen, alsof zij elkaar reeds jaren en jaren hadden gekend. Daarbij gaf hij zich zoo gansch anders als hij haar in de gedachten was gebleven. Eigenlijk had de vlugge in spraak en beweging zeer levendige sportman, jdie haar onder vroolijk gebabbel door al de fabrieksge bouwen geleidde, zeer weinig van «iien gereserveerden scheepsgast, «iien zij bij de eerste ontmoeting voor een zichzelf bewuste» Amerikaan had gehouden. Het aan den Nijloever op de stoomboot wachtende, chocolade-etende, sigaretten rookende, botaniseerende ho- telgeaelschap was vergeten, geheel en al vergeten. Met groote weetgierige oogen keek Jutta in de voor haar vreemde omgeving rona. De duizendjarige wonde ren van <le gravenwereld van Sakkerah hadden haar niet zoo geboeid, als dit stuk modern Egyptisch le ven. Er was ook behalve het fabrieksbedrijf, nog een oude tijd naast den nieuwen te onderkennen. (Het machinehuis, de machineketel, waarin het verseh ge- si»eden riet tusschen steenen werd uitgeperst, en de gaheele verdere inrichting alles wees op de meest mo derne hulpmiddelen. Maar zoodra men echter in de nabijheid kwam der arbeiders, die in groepen voor hun hutten met gekruiste beenen op den grond zaten, dan geloofde men zich weer teruggeplaatst in het rijk van Fharao. Het primitieve werktuig, waarvan deze man nen en knapen zich bedienden, de bonte mengeling der kleederdrachten dat alles wilde zich maar niet aanpassen aan de kraakzindelijke machinekamers, het ketelhuis en de hooge ijzeren masten waaraan de elec- trische Lichtbollen wiegelden. „Toen ik voor twee en half jaar hier kwam, zag de fabriek er nog heel anders uit, alles was toen nog zoo als dit deel. Dat was veel schilderachtiger, zult ge zeggen, maar ook beslist onpractischer, en ik had ont zettend veel te doen, om de poësie weg te krij gen." „Maar een weinig barbaarsch vind ik die moderne fa brieksgebouwen toch wel in deze omgeving" „Maar de fabriek brengt sedert wij met stoom en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5