AmsterflamsclB Brira.
De verboden Vrucht.
feuilleton.
bondag 16 Feb. L908.
52e Jaargang. No. 4335.
TWEEDE BLAD.
Ml
tu *^en de twee in dfnLntSfri»trfli« Ongeboren nageslacht, dat in het warme bloed
»aa\ m snorde, hijgde in do K Je' waar de der levenden reeds zingt en schreeuwt om geboren te
Toen bood de oudste het atmo8feer- worden-
aan trrwene papiertje den ander i En dit alles zou die klager moeten toegeven, en hij
In d« ooéei; van d«n 2011 als hij ten minste niet geconfijt was in de
zucht Hiidacht na Bii .u? het van heb' misère met u mede blijde zijn om het feest der
krijgen Maar de' dolle ^eh^htWH^6erkUnnen natVur' 031 tegemoe tgaan. en misschien een lied
hijgen Hii «rekte de krachIaW^L kI 21,11 adem aanheffen lenteschoonheid en naderende zomer
tere uit, het ^n^^'t1^0026' 8laPP® weeióe- maar Ja, hij zou 'n ..maar' laten hoo-
ooeen van lol Ie vrenede Het jubelde nu in zyn ren, en u toch spreken van de naweeën van ij zei
boet Ffii a tak een nfenTakI?lg ^ulden bad"'0 en mist, waaronder al de telefonisch aangesloten Am-
En VEn U ni7 merM» 81(?ar,9tte En slofte sterdammers nu nog lijden. Voor hen, dTbinnen de
zaf. "let> hoe de beenige kom der gemeente wonen is 't ongerief erg, maar
knuist van zijn broer zich, op dat oogenblik, balde en voor hen, die daar buiten wonen. aan den Omval, aan
TrraaW^oK^flfvb- «.Th™ v»?*Vvan minachting, van de Baarsjes, onder Sloten, te Watergraafsmeer, ver ver-
de ^Mnnlltlma al h?>rnnfd f'tl de oudere, de voor wijderd van het middelpunt van den handel, verver-
de zooveelste ma al beroofde, geplukte, maar die nu wijderd van de brandpunten van 't verkeer, is 't erg in
niet had durven w eigeren, wyi jongste Kende zyn geheim 1 kwadraat. De kruiers maken goede zaken en er zijn
van bedrieger, vitn oplichter, .mM
dien de oudere hem*, nazond.
in den blik, zeg ik,
XXII.
Waarom 'k begreep 1
Tegenover het krukje, aan den lessenaar, waar de j
jndste nu al acht jaren achtereen van des morgens Dat was 6611 treffend, roerend, aandoenlijk, zelfs
aalfnegen tot des avonds bjj zevenen op zat, had hij, schokkend moment in de zitting der Rechtbank, waar
3e jongere, zich gezet. In overschillige houding. Siga- de door grootstad vornielde jongen zich had te verant-
ette slap tusschen de lippen hangend. Met defletsche, woorden.
jitgeleefde oogen kijkend toch nog met vonkje D® kantoorklerk, die in een van de .Académies de
:,n koortsige belangsteling erin naar wat er omging Biljard ov.®r driehondera gulden van zijn patroon
>P Let gelaat van den oudere. En hij rolde stukje 1 bad verspeeld. -
i ooi papier tusschen de dunne, krachcelooze vingers. En He jongen, de reddeloos-verlorene, die ook nog by de
er, die hun personeel verdubbeld hebben om de Vele
i boodschappen en briefjes, die hier van kantoor (tot
kantoor, van huis tot huis elk oogenblik moeten wor
den overgebracht. Want de telefoon staat voor 'n groot
deel nog altijd op non-actief. Het meerendeel der dra
den is onder den zwanen last van den ijzel bezweken
en verscheidene telefoonpalen onder den last der dra
den, evenzeer, 't Regent klachten aan het hoofdbu
reau. Zestig, tachtig, honderd briefjes en boodschap-
pen per dag, of er asjeblieft niet eens iemand komen
•kan om 't toestel eens na te zien of de geleiding, want
lii wrong 'n grimlachje van minachtendSvjlartigheid zevenhonderd gulden van zijn goeden, eerlijken, braven ft ze nu al in zooveel üjd niet hebben kunnen tele-
2i™nmï!£ ZtoS onberispelijke!! onderen W had geworpen in den 1 Gis.enen hebben we een paar keer verb.nd™
t u r f iLi rinknnt van het spel. Dat was een aandoenlijk mo- geiiau. n
;roo'e<tads-]even g»dood, lang vóór zijn tijd i zinkput van
De oudere zoog aan zijn tabakspijpje, en tegelijk ver- ment. Toen daar opkwam die oudere broer, de
h'-! to zich de sarcastische trok om zijn mor.d. Hij keek geplukte beroofde smettelooze, die zooveel kostelijk,
- raer zyn koude, strenge, spottende, harde, nietbe- kostbaar geld had ten offer gebracht terwille van den
p ij pende oogen naar den afgeleefde» jongen, die op f reddelooze, die al-maar meer had gevraagd, afgedreigd
je taboeret van het kantoor waar anders jongste
ilork op zat te schommelbeenen wachtte zjjn beslis- De ellendeling 1
ling .Geen cent, hoor!" zei hij, met plat accenten De menschen vroegen elkaar af: „Maar hoe is het
tegelijk aandikkend zijn minachting voor verloren jog- mogelijk, hoe is het denkbaar, dat men zich zoo iets
pe, die zijn duiten verdonderdó, verspeelde, verdeed in h®®}1 ,aab welgevallen!
je grootstad. „Zool" zei de ander, en er vonkte .En toen als getuige de broer moest opkomen en
woede in zijn oogen, want hij begreep nu, dat het plot8 dan goeds, niets dan vergoelijkends, met tranen
noodschot" weinig effect zou hebben „zoo, en as *n de oogen en tot deernis smeekende gebaren tot den
aoeder je dan As moeder? Wou-jij nog Jij, rechter zei toen vroeg men elkaar nogmaals af: i
doeniet 1 Jjj, mispunt 1" Hij had een liniaal opge- «Maar begrijpt ge dat nu, dat zoo n fatsoenlijk, braaf
nomen en de aderen op de hand, die het stuk hout man, zich zoo beijvert, nu nog, om zulk een schavuit
te redden, althans met deernis en mededoogen te doen.
zwollen op
„As moedert
lieten manoeuvreeren,
Kom 'sop, as-je durft!
De oogen ontmoetten elkaar. De groenige, glurende,
secure, afmetende, scherpe van den oudere, die zijn
zaakjes bij elkaar had gehouden En de zwakkere, j o,
fletsche, minachtende, toch met vonkje van sluwigh<&id j Maar ik had gezien op de str fzitting het drei-
gen van de oogen, die de boef, in de bank der beklaag-
- -» A !- J
behandelen
„Dat is ware zielenadel, grootheid van menschelijke i
en broederlijke onbaatzuchtigheidzei er een, naïef en j
goedig, die de wereld niet kende.
den, richtte op den broeder getuige, den doodsbleeke,
den sidderende, die hem poogde te redden.
En lk, die wist van het vroegere, het oudere, begreep..-
MAiTRE CORBEAU.
Telefoonweeën.
CXXIX.
De gevolgen van mist en |jzel.
Verhuizen.
't Is waar. als er iemand hier in Amsterdam nu nog
paar keer verbinding
nu is 't weer afgeloopen. Als ik met de Vij
zelgracht wil praten, gaat 't goed, maar met 't Leid-
sche Plein schijnt 't wel 'n onmogelijkheid; ofschoon
ik ze van 't Leidsche Plein heel goed verstaan kan.
Waar bent u dan nu, meneer
Ik sta nu te Haarlem. Ik ben vanmorgen te Am
sterdam bij drie lui ngeloopen. om u op te bellen,
maar bij alle drie waren de toestellen nog kapot, en ik
had geen tijd meer om 'n kruier op te scharrelen of u
'n briefje te sturen; daarom bel ik u nu van hier op.
Wilt tu er asjeblieft werk van maken?
Ja meneer, ik zal dadelijk iemand naar uw huis
sturen.
Asjeblieft! Bonjour 1
Dag meneer.
Ander tooneel.
Of u even aan 't toestel komt?
Is 't dan weer in orde?
Ja meneer, er wordt ten minste gebeld en naar
u gevraagd.
Ik kom. Hallo
1aangebo.zegedomveertien gulden
de twaalf. Zoodat ikau.iegek zou we
zen. Begrijp je?
Neen, ik begrijp er jiiks van? Met wien spreek ik?
aggebie plein
Ik versta u heusch piet, meneer.
Ik verstgoedloofonderd,
Kees, kom jij s hier, probeer jij 's of je 't verstaan
kan of kan hoorén, wie 't is. Wjadbt u even, meneer?
Kees neemt de spreekbuis over.
Ja meneer! Hallo!.... Hallo, hallo, hallo'
Ja juffrouw, met wie Was ik daar even verbonden
Zoudt u ons dan nog even willen aansluiten
iWaarom is dat?U zegtZoo, zoo!
Ja, dan kan ik er ook niets aan doen. Dag juffrouw!
En straks komt er "n nijdig briefje met de mededee-
ttrin, van den jongere. Zoo stonden ze tegenover elk;»ar
in het stille avondkantoor, aan het einde van dien d.ag.
„Ik weet toch van Janus Donders, vergeet dat
niet!" schreeuwde de knaap met 'tblondevlassnorreftje,
en hjj rilde van genot, dat-ie zich nog juist bijtijds ge
noeg herinnerd had van den ander, den broer, hoe die
bad „vernikkeld", bedrogen den armen jongen, die z*n
spaarduiten in de zaak had gestoken, waar men hem
den onbetrouwbaren, onsoliden kerel behoedzaam uit
had gehouden. „Janus Donders 1?" herhaalde hy, zui
gend aan z'n sigarette, en nu, met groote sterkte van
ONermacht, kijkend in de woedende oogen van z'n broer.
O, hij merkte het zoo bestDat bleeker worden
van de wangon. Dat slapper worden van de lijnen - I
Dat verschrikte, ontdane in den blik. „J Janus
D Donders?"
„Ja, houd-je maar niet van den domme. Je weet
toch wel Braaf broertje Lief kereltje Deugd-
zaam vrindje Nu blies hij hem den scherpen rook vreemd aankijken en hem verdenken van niet wel bij war te sturen,
van zijn sigarette vlak in het gezicht, dat de brave er- t hoofd te wezen. Ze zouden denken met 'n tobberige
van proestte. Hij zag, dat broer van zijn kantoorkruk ziel te doen te hebben, die als 'n hond net zoo lang Zoo worden voor 't meerendeel hier de telefonische
wipte en intuitief klemde hij zijn dikken rotting stevi- naar 'n been gezocht had, totdat hij er eindelijk een gesprekken gevoerd. De bakker, die graag zijn klan-
ger in de ontmergde vuisten. Toen kwam de schrale, gevonden had. en daar nu uit den treure maar (pp ten te vrind houdt, de sigaren-koopman die expres
magere gestalte dichter bij hem staan En wie ge- ]ag te knabbelen. Kort aangebonden menschen zouden voor zijn klanten de telefoon liet aanleggen, de slager,
voeld zou hebben het kloppen, bonzen van het hart in hoos worden en zich met n hard woord van 'm af- i de confiseur, de kruidenier, ze staan allen machteloos,
het lichaam van den jongere die, voor de zooveel- maWn <-n vriendeliiker.
ste maal, duiten kwam vragen, hij zou gemerkt heb
ben. hoe bang hy was
Want ze waren van dezelfde natuur, van denzelfden jjzei.
bloede, de twee broers. Hij wist wel, dat de oudste toen alles even onbezield en naar uitzag, dat de dag
A" al daalde, wanneer hij pas was opgegaan; 't is waar dat
de straten en pleinen bijna onbegaanbaar waren en
«lat de natuur wel scheen besloten te hebben 't tij
delijke met 't eeuwige te verwisselen! Maar kom, zet
ie daar nu over heen Kijk de zon eens blij aan den
H "-1 'J' 1JU *141*11 1 lz*XTV t
l/twouu, uw y» w vv. U. r
zoodra die bespeurde dat de ander wist van de zaak
er geen been in zou zien om Als er maar geen
haan naar kraaide Eu het was zoo stil, zoo een
zaam, zoo „veilig", op het kantoor, nadat de drie be
dienden weg waren
Jongste klemde zijn knuppel tusschen de handen, op
alles verdacht. Maar het viel mee. De ander, de oudste,
vroeg hem alleen en er flitste wet iets-dreigends in
de groenige oogen, maar er gebeurde toch niets
„Wat wouje dan?" .JU I
„Met Donders?" vroeg de jongere sarrend, genietend droomen durven. Kijk de zon eens. 't lijkt
van den dollen angst, dien hij den bedrieger op het lyf j jeugdig heraut, in goud getooid, de klaroen aan de j
had gejaagd. lippen, eiken morgen ons iets vroeger vertellend, dat
Een paar seconden duurde het maar, dat ze, als hij wint in kracht, dat hij koude en nevel en mist
doodsvijanden, tegenover elkaar stonden De oudste met zal verjagen en de boomen en de planten, de dieren
in het vuren, in het woeden van zijn blik, de duidelijke jen de menschen gelukkig wil maken met zijn warmte
intentie om den verkwister, die van zijn geheimen i en zijn blijdschap, die leven doet. Kijk die vogels eens,
beseffende gereed zich twintig, dertig, veertig tegelijk op de veranda als ge
deden maar even de deuren open doet, om ze wat brood
Dat te strooien. Hoor ze tjilpen! Kijk ze vechten om de
uren tijds, zooveel malen drie stuivers of twee «Rib
beltjes, soms 'n kwartje, aan de kruiers, en maakt de
hoofden boos en de gemoederen licht-bcwogen, om
dat och, omdat ons Leven toch al zoo zenuwachtig
is. Arme menschen op straat, arme menschen aan de
deur, 't oollecte-busje voor de werkloozen op tafel,
Kemel staan! En kijk Idie boomen eens en die struiken! toen je gisteren voor je plezier uit eten ging en maar
We zijn nog maar pas midden in Februari en 't is precies twee kwartjes voor 't meisje bij Te had en
alsof er al n profetie doorheen ruischt van zwellen- dan nog al die dingen, die 'n mensch suf maken en
de knoppen en openbarstende bloesems, die na kor- uit zijn humeur. En dan nu nog dat gezanik met die
ten tijd tot vruchten zullen rijpen, mooier dan we nu telefoon
j- na.» .„^i
wist, te wurgen. De jongere,
op hem, den broer, te werpen
Meten, gissen
zy, op dat momentj wie de"sterkste zou wezen. J
Toen deed de oudste een paar pas- i bruid, al is 't nog geen lente, 't Leven, dat van den
acmei wHjuio. Grabbelde in zyn binnenzak. Haalde hemel op aarde aanstormt, met 'n kracht van Boven,
telkens spiedend-onrustig, dreigend oogje werpend heeft ook hen aangegrepen, tintelt in hun oogen, nacht-
uit. Het trilde in zyn I waakt in hun warme lijfjes, doet hen door elkander
duurde maar kort.
son achterwaarts.
op den ander,
hand. Het scheiden ervan
oun nanifirtirt U't Het trilde 111 zyn i waaivi «u ..j.;™,
,n ervan dat voelde men toch wel i krielen langs dakgoot en heming, ter oorzake van t
Roman van
PAUL OSKAR HöCKER.
o
15.
Zij kende die gestalte, zij kende dat jonge ersergieke
gelaat met die zeldzaam heldere oogen
Vlug sprong de ruiter van zijn paard en liet dn*dier
over aan een haastig toesnellenden Arabischen kn.aap.
Vluchtig, wat geamuseerd, keek hij over de lu.iae
groepjes toeristen heen. Doch op eenmaal stiet hij
een vroolijken, monteren schreeuw uit schoof een
paar Arabieren op zij en kwam levendig gesticulee-
rend op Jutta toe.
„Dat noem ik nog eens een aardige verrassing me
vrouw."
Er waren eenige seconden noodig eer Jutta huur
kalmte had herwonnen.
Frits van Succo.
Eerst kon zij zich zijn aanwezigheid op deze plaats
maar niet verklaren. Doch in bliksemende snelheid reeg
zich de eene gedachte aan de andere tot een logische
ketting. Men was hier in Bedraeheïn en daar lag
de reuzensuikerfabriek, die de Egyptenaar beheerde,
daar dat zoo wonderlijk aandoende groote complex
van gebouwen achter het graf van den seheik en het
palinenboschje dat was zijn nieuw thuis «laar huisde
nij met Achmed, zijn donkeren jongen met het blanke,
edele gentlemanhart.
„O, mevrouw ktit is toch die mijnheer iSucco-
uit Bedraeheïn!" fluisterde haar nu «le gezelschaps
juffrouw op h o ogen, scherpen toon toe.
De haar zoo onsympathieke stem wekte Jutta uit.
Iiuar droomerigeti toestand. En een scherpe schrik door
sidderde haar daarbij. Het was haar, als klonk haar
ren scherp en afkeurend woord van haar man in liet
oor. Zij keek haastig en verschrikt om, als schuld
bewust.
Maar even onwillekeurig had zij ook reeds haar
rechterhand naar de haar vroolijk aangebodene van
<lcn Egyptenaar uitgestoken, die haar harteliik en <>n-
bevangen begroette en zij voelde den krachtigen
handdruk van den vereenzaamden man, den paria van
den huize Succo.
Zonder zich zich verder om juffrouw van W'ehl
te bekommeren, die met een stijf en malloot laahje
was blyven staan, berichtte zy, bijna vallend overhiaar
eigen woorden„Ja denk u eens, wij hadden een uit
stapje gemaakt naar Sakkarah hotelgasten uit Mena-
house en nu wachten wij op de avondstoomboot."
Hij keek vluchtig naar de menschen op den oever.
„Uw man..,?"
„Mijn man js niet hier, hij maakt een tocht naar
Fajum. Wij zijn reeds van morgein vroeg .onderweg
gegaan. Nu oogst het gros van onze luidjes het resul
taat van den dag."
Lachend wees zij naar de landingsplaats. „Alles schrijft
prentbriefkaarten
„Daar hebben zij rijkelijk tijd voor. Over twee uur.
De boot komt eerst even voor zeven uur."
neen, even voor vijf. wij zouden toch voor het
dinert erug zijn. heette het."
„Dinsdag en Vrijdag is de dienstregeling anders. Neen
maar hoe ik mij erover verheug, dat u hier is. en
dat ik u hier aantref. Ik heb zooveel aan u gedacht
Steeds heb lk mij zelf gewenschtals ik nu toch nog
een» éénmaal het geluk had Maar dat zeg ik u
alles later nog wel eens. Nu mug ik u toch zeker
mijn speciaal rijk hier aan den Nijl toonen?"
Dooi zijn hartelijke warmte, zijn oprechte vreugde
verfrischt, werd zij ook meer en meer de oude voor
hem.
„Dat trotsche rijk Bedraeheïn, waarin gij koning
zïjt?"
„Bewaar me. Aileenheerscher is zooals overal aan
den Nijl het Engelsche Pond. Een wereldschokkende
bezienswaardigheid kan ik u bij ons ook niet heio
ven."
„Ik weet er reeds een, dien ik zoo gaarne zou willen
leeren kennen: Achmed,''
„Goed, dat zal dan gebeuren Wanneer het u goed
is, volgen w-ij die rij Karren. Ik kwam juist van de
plantage terug. Het is hier nu oogsten de eerste
suikerrietoogst Het zal u bepaald ainuseeren dal alles
eens te zien, nietwaar?. Natuurlijk laat ik u de gansche
fabriek zien, als ge dat wilt."
Zij knikte. „Ja, doe dat. Het interesseert mij verba
zend. En gij moet daarbij een aardige, onderhoudende
voordracht houden over alles, Hoe de Arabieren leven
enz. enz.
„Of er nog slavernij is bij ons en hoeveel vrou
wen of de heeren der schepping er op na houden,
nktwaar?" voegde hij er lachend aan toe. „Ja, dat
wordt ons door de bezoekers altoos gevraagd.'
Nu lachte zij. „Gij zult u bepaald over ons nieuws
gierige Europeeërs in stilte al reeds dikwijls vroolijk
gemaakt hebben" 1
Zij hadden, in een levendig gesprek gewikkeld de
richting naar de fabriek ingeslagen. De weg voerde langs
een muur. Dicht bij het graf van den Scheich bevond
zich een bron voor het vee, waarom een groep bloot-
Vier, vijf uren in den ochtend wordt er gescheld.
'k Hoor bellen, man!
Ik ook.
Zou er brand wezen? Toe, sta opl
Wat zou er nou weer gaande wezen? Waar zijn
mijn pantoffels?
Onder de wieg.
Aul
Wat is 't?
'k Trap in 'n speld.
Hoor, ze bellen weer! Haast je dan wat?
Ja, ja, 'k Dijen, toch eerst wat an te schieten.
Nou ja, maar wie weet wat 't is.
Nou, ga jij dan!
Ochoch, ben jij toch 'n man!
Eindelijk de gang in. Zware stemmen aan de deur.
Wat zeg je'' Of je 's door de gang mag? Om op 't
dak te klimmen? Wat blief je? Voor de telefoon'' Had je
niet wat vroeger kunnen komen? Nee vrind, dan moet
je om n uur of acht maar 's terugkomen hoor.
Bons, de deur dicht.
Wat was dat, man?
Ze benne gek!
Schreeuw zoo fiietMeteen schreeuw je dien jongen
nog wakker. Is er brand?
Weineen'n Kerel, of ie 's op 't dak mocht
voor de telefoon. f
Is de kerel gek?
Heb ik 'm ook gevraagd Misschien is 't wel 'n
dief.
Schreeuw zoo niet!Ziezoo, je hebt je zin,
hij is wakker Geef 'm nu meteen maar hier pok.
Voorzichtig 'n beetje! Wat doe je nou?
Niks! Hij stoot zijn kop.
Neen. dat doet hij niet; dat doe jij.
Ook al goed. Hier. pak an.
Tien minuten later slaapt alles weer.
Wat <iie telefoon, of liever die mist en die jjzel
hier op hun geweten hebben, is met geen pen te be
schrijven. Dat kost duizenden guldens, dat kost duizenden
booze woorden, dat heeft 't ontslag ten gevolge van
totaal onschuldigen. dat brengt verwijdering tusscnen
zakenmenschen en misverstand in de slaapkamer; dat
veroorzaakt hier alles wat maar onaangenaam is. Neen
heusch, als er hier iemand 'n jammerklacht ging aan
heffen over den ijzel en den mist, diee enige weken gele
den onze dagen donker maakten, dan zou niemand
het recht hebben hem vreemd aan te kijken of 'm
te verdenken van niet wel bij zijn hoofd te zijn; want
de re«3enen tot zulk 'n jammerklacht zijn veelvuldig en
talloos, althans voor hen, die telefonisch zijn aange
sloten of bij tijd en wijle van de telefoon gebruik
maken.
Zonderlinger echter nog dan hier, ziet 't er met 't
telefoonwezen uit op 't eiland Corsica. De twee ste
den, Ajaccio en Baslia, die op 't eiland gelegen zijn,
zijn niet met elkaar verbonden, evenmin als met 't vaste
land van Frankrijk of met eenig ander vast land van de
wereld. De stad Ajaccio heeft slechts een enkelen abon-
né, n.1. den prefect en de stad Bastia geen enkelen,
zoodat de prefect, als hij telefoneeren wil, zichzelven
zal dienen op te bellen. Niettemin bevat het officieele
Jaarboek van het Fransche telefoon wezen de mede
deel Lng, dat de publieke telefooncel te Bastia da
gelijks geopend is van 's morgens vroeg tot 12 uur
middernacht. Er is echter nog nooit iemand geweest om
'n telefonisch gesprek te voeren, en dat is maar ge
lukkig ook; want als er zoo iemand kwam, dan zou
hij nog dwazer met de spreekbuis manipuleeren, dan
wij hier in onze verbazing doen.
Of zou hij te voren gewaarschuwd worden?
Dan zouden ze ons op Corsica vóór wezen, want hier
laten ze je kalm tobben. Ofschoonlaten we maar
niet te hard oordeelen. De telefoon-maatschappij lijdt
er misschien zelf niet minder onder. Verleden week
Zondag op straat zijnde, iheb ik in verscheidene telefoon
palen mannen aan 't werk gezien, om de heerschende
wanorde weer tol lorde terug te brengen. Als men van
de noodzakelijkheid ervan niet overtuigd was, dan zou
men dien Zondagsarbeid wel achterwege laten.
Nu moet ik er op uit om 'n ander onder-dak tte
vinden. Ik woon hier nu drie jaar en dat pchijnt
voor een coelibatair d. w. vrij vertaald szeggen:
vrijgezel; de letterlijke vertaling ervan is iets anders
dat schijnt voor 'n coelibatair vrij lang te zijn;
ten minste hier in Amsterdam. Er zijn hier menschen,
die om 't half jaar verhuizen, anderen om de drie
maanden, weer anderen om de maand en dan zijn er
ook nog, die 't om de week doen. De kaarten pan
't bevolkingsregister hier, Singel 451, zouden dit kun
nen bewijzen. Of die ïnenschen hun bezit in een citv-bag
mee dragen weet ik niet, maar als ze er zoo tegen
op zagen als ik, .zouden ze zelfs om de drie jaren nog te
dikwijls vinden. Ochoch, wat zal mijn arme boeltje
weer 'n opstopper krijgen! Mijn arme boeken! Mijn
arme schilderstukken!
Mijn ouders zijn in jhun vijftig-jarig huwelijk tweemaal
verhuisd en mijn (vader placht te zeggenDriemaal ver
huizen en eens den boel verbranden is zoowat het
zelfde. En dat geloof ik ook. Ik zou dus, om den
jammer van 't verhuizen te ontgaan, er 'n doosje luci
fers aan kunnen wagen.
Jawel, jawel! Maar mijn Shakespeare dan'? En
mijn Aurora En Maeterlinck En al die scrapbooks en
cahiers, waar meer dan twintig jaar arbeid in zit?
Die zouden dan alle mee verbranden!? Neen hoor!
Ge zoudt mij evengoed mijn hoofd kunnen afzagen en
dan zeggen: Zie zoo, ga nu maar brieven schrijven.
En dan zou 't uitkomen, dat al wat iemand schrijft
en predikt maar weinig anders is dan 'n distillatie van
wat de jaar-honderden vóór hem bepeinsd en gevon
den hebben. Dan zou 't uitkomen, dat menig schrijver
al ontvangt hij ook van predikanten en doctoren
vrien«ielijke brieven van aanmoediging zonder boe
ken en cahiers geen dubbeltje waard is. En daar waag
ik mij niet aan.
Ik zal dus maar zoo voorzichtig mogelijk zien te ver
huizen.
J. JI.
voetsche veedrijvers en drinkende dieren gelegerd wa
ren. Verder kruiste den straatweg een smal werkspoor
waarop een paar Leeee lorries stonden. De ingangspoort
van de fabriek stond open. Het éénverdiepige fabrieks
gebouw de eene helft was van Nijlklei, het andere
geheel nieuw uit roode steen opgetrokken werd om
geven door een grooten hof, waarop juist de groote
««sengespannen waren aangekomen, hoog op met sui
kerriet beladenIn lange rijen en onder ééntonig ge
zang torsten blootvoetige, slechts in een lang hemd
gtkleede Arabieren op hun hoofden hooge lasten sui
kerriet van de karren naar het grootste der fabrieks
gebouwen.
Aan een bron s tonden vrouwen, die wate rin groote
aarden kruiken schepten. Zij droegen het gelaat half
bedekkende zwarte sluiers, die met over het voorhoofd
reikende gele klossen aan zwarte hoofddoeken bevestigd
waren. Mooie zwarte oog n keken Jutta aan, toen zij naast
Succo den hof betrad. Zooals deze vrouwen de krui
ken op de schouders plaatsten en met uitges trek ten arm
aan (file ooren vasthielden, herinnerden zij Jutta aan
allerlei geschilderde bijbelsche voorstellingen.
„O dat beeld dan de bron daarboven dut is eenig
inooi!" riep zij uit, verrast staan blijvend.
,,Ja, «lat zijn daar even zoovjle mooie schilderijen.
Weet ge nog wel de Etna bij zonsopgang in dat
plechtige morgenuur?"
Zij sloot voor een seconde de oogen. Die scène aan
boord van de „Holstein", toen zij door de straat van
Messina gevaren waren, stond haar dadelijk weer in
alle schoonheid voor den geest.
En ook onverwachts als in een vurigen gloed,
die over haar dreigde heen te laaien kwam een
ploiselinge vrees in haar op.
Wat deed zij toch'? Was zij niet reeds wederom
ongehoorzaam? Wat zou haar man zeggen, wanneer
hij haar hier zag aan de zijde van den Egyptenaar?
Zij hooide weder zijn scherpe afkeurende woorden
die haar zoozeei' beleedigd hadden.
Zij wist in het geheel niet meer, wat recht en wat
onrecht was.
Zou zij zich nu als een ongehoorzaam gescholden
schoolkind schuw terugtrekken Maakte zij zichzelf
1 dan niet belachelijk? En versterkte zij dan niet de
moeilijkheden, wanneer zij nu eensklaps berouwvol en
deemoe«lig liaar neef bekendedat zij om zijnentwille
met haa rman gekibbeld had en dat zij om zijnent
wille boos bij elkaar waren vandaan gegaan'?
Zij drukte de tanden stijf op elkaar en schudde ener
giek het hoofd.
Reeds weder deed de oude trots zijn macht gel
den
Haar wisselende stemming was Succo ontgaan. Een
kerel als een boom met bijna zwart gelaat en schitte
rende oogen was hen genaderd.
Succo sprak Arabisch met hem. Daarop wendde hij
zich weer tot Jutta. „Dit is Ibrahim. Die zal zoolang
het opzicht van mij overnemen. Een karakterkop eer
ste klas, niet waar? Het is een Syriër."
I Vlug week nu ook de laatste besluiteloosheid |van
haar. Zij verheugde zich daarover, en een zeker gevoel
van triomf drukte zich af op haar gelaat. Levendig
knikte zij toestemmend en viel hem vroolijk en be
langstellend bij: „Ja een aantrekkelijk type!"
„Wanneer gezelschappen onder Cook hier in Bedra
eheïn doorkomen houd ik Ibrahim altijd weg, anders
vallen die Engelsche dames op hem aan en wordt
de arme man eenige malen op papier gekrabbeld.
Op hun gemeenschappelijke wandeling heerschte zulk
een ongedwongenheid en hartelijkheid tusschen hen,
alsof zij elkaar reeds jaren en jaren hadden gekend.
Daarbij gaf hij zich zoo gansch anders als hij haar
in de gedachten was gebleven. Eigenlijk had de vlugge
in spraak en beweging zeer levendige sportman, jdie
haar onder vroolijk gebabbel door al de fabrieksge
bouwen geleidde, zeer weinig van «iien gereserveerden
scheepsgast, «iien zij bij de eerste ontmoeting voor een
zichzelf bewuste» Amerikaan had gehouden.
Het aan den Nijloever op de stoomboot wachtende,
chocolade-etende, sigaretten rookende, botaniseerende ho-
telgeaelschap was vergeten, geheel en al vergeten.
Met groote weetgierige oogen keek Jutta in de voor
haar vreemde omgeving rona. De duizendjarige wonde
ren van <le gravenwereld van Sakkerah hadden haar
niet zoo geboeid, als dit stuk modern Egyptisch le
ven.
Er was ook behalve het fabrieksbedrijf, nog een
oude tijd naast den nieuwen te onderkennen. (Het
machinehuis, de machineketel, waarin het verseh ge-
si»eden riet tusschen steenen werd uitgeperst, en de
gaheele verdere inrichting alles wees op de meest mo
derne hulpmiddelen. Maar zoodra men echter in de
nabijheid kwam der arbeiders, die in groepen voor hun
hutten met gekruiste beenen op den grond zaten, dan
geloofde men zich weer teruggeplaatst in het rijk van
Fharao. Het primitieve werktuig, waarvan deze man
nen en knapen zich bedienden, de bonte mengeling
der kleederdrachten dat alles wilde zich maar niet
aanpassen aan de kraakzindelijke machinekamers, het
ketelhuis en de hooge ijzeren masten waaraan de elec-
trische Lichtbollen wiegelden.
„Toen ik voor twee en half jaar hier kwam, zag de
fabriek er nog heel anders uit, alles was toen nog zoo
als dit deel. Dat was veel schilderachtiger, zult ge
zeggen, maar ook beslist onpractischer, en ik had ont
zettend veel te doen, om de poësie weg te krij
gen."
„Maar een weinig barbaarsch vind ik die moderne fa
brieksgebouwen toch wel in deze omgeving"
„Maar de fabriek brengt sedert wij met stoom en