Berijmde Hrieven Jaap, Aschwoensdag. Zondag 16 Feb. 1908. 52e Jaargang. No. 4335. DERDE BLAD. Arrondissement^ Rechtbank te Alkmaar. Binnenlandsch Nieuws. Zitting van Dinsdag 11 Februari 1908. Een „handige" winkelbediende. Jan Jacobus Snor, de langvingerige winkelbediende van slechts 21 jarigen leeftijd,die 'm inden stoffeerders- winkel van den heer Keuter te Alkmaar zoo aardig ge raakt heeft, door zoowat den halven winkel leeg te sjouwen en de goederen te verpatsen, om van de op brengst goeden sier te maken, werd ons heden als eer steling gepresenteerd zónder snor. Deze brave jongen, die er veel van hield, om royale verteringen te maken, heeft net zoo lang ten eigen bate den. winkel zqns patroons doorgesnord, dat men hém ten laatste snorde. Het was een aardige verzameling, die daar op twee lange tafels in de rechtszaal als be wijsmateriaal prijkte en menig opmerkzaam huismoeder tje in spé wierp van uit de staanplaatsia publica", ver stolen een begeerigen blik op dien kostbaren voorraad tapijt8toffen, tafelkleedjes, crème vitrage, loopers, linnen, neteldoek, mousseline, axminster, meubelwas, etc. En géén wonderDe gezamenlijke waarde van al wat deze bediende hem heeft ontvreemd, meende de heer Keuter op eventjes f 350 te moeten taxeeren. Den 18en December 1906 kwam Snor daar in dienst tot 28 Decem ber des volgenden jaars. Toen heeft Keuter hem ontsla gen, hoofdzakelijk om zijn slordigheid op de orde van de winkelartikelen. Die eigenschap beviel den patroon niet. En het vage idéé van oneerlijkheden, waarvan bezwaar lijk 'n ander dan Snor de schuld kon hebben, want toen reeds miste Keuter het een en ander deed den patroon tot het ontslaan van zijn bediende overgaan Een en ander werd behoorlijk op papier gesteld en belandde weldra ter bestemde plaatse. De O. v. J. vond, dat Wolfs het zich maar niet zoo erg had moeten aantrekken dat de ander hem met zijn roode haar plaagde, want, zoo klonk het min of meer ironisch, „er zijn menschen, die geen rood haar hebben en wier haardos niettemin nog niet zoo mooi is als rood haar" een beweren dat met één blik op Jaap en zijn schedel zeker gerechtvaardigd geacht zal worden. Jaapie staat slecht bekend en werd opgeknapt met een eisch tot f5 boete subs. 4 dagen hechtenis. Fen ondankbare. Cornelis Rensma van Koegras nabij Den Helder geniet, hoewel hij nog jong is, nogal emis 'n goede gave van 'n Koegrasser landman, Gerrit Noot genaamd. Des ie ondankbaarder kan het heeten, dat hjj niet tegenstaande die goedheid, juist Noot tot slachtoffer koos, toen hjj het in den zin kreeg, een kleip« n diefstal te plegen. 't Was in December van het vorige jaar, dat hij den aker van Noot's regenbak stal, zoodat de dienstbode Antje van Eten, nu getrouwd met zekeren Jan Zwaan, tevergeefs naar dat nuttige stuk gereedschap zocht. Rensma verkocht voor 80 cents den inmiddels in mekaar getrapten aker bij den opkooper Cornelis Bak in Den Helder, waar de rijksveldwachter Tiesen het later in beslag nam. Rensma heeft nog een medeplichtige gehad bij dit geval, doch tegen dezen was al te moeilijk bewijs te leveren, zoodat de O. v. J. zich met Kees alleen heeft vergenoegd, tegen wien hjj 10 dagen gevangenisstraf eischte. Met de dnines te kwaad. Gerrit Schouten van Oudendijk, eerst 31, toen 32 jaar, eindelijk moest 't hooge woord er uit dat hij toch al 38 jaren oud was, is 'n ietwat zonderlinge amateur- fotograaf en boekhandelaar. Hoewel hij volstrekt niet is, wat je zoo in de wandeling 'n knappen kerel noemt, verbeeldt hij zich toch, dat hij voor 't schoone geslacht n onmisbare steunpilaar is. En toch, men ziet het telkens weer, bij uè StraTiïaaajSs die Gerrit voor den rechter brengen, dat aan de dames een hoofdrol daarin is toebedeeld. Het was de jongste maal 'n jong meisje, dat hij met zijn ridderlijke bescherming en vurige liefde meende te moeten vereeren terwijl nu 'n getrouwde vrouw die eer genoot Hij begint vorderingen te maken 1 Onze zoo hoogst romantisch aangelegde kiekjesnemer, die ook nogal van een vechtpartijtje houdt, was in 't |i£»liuuu lui 1XOU uiiuoiaau V wil wvtiuuuv v v v»x gaan. i x rv/\ro i_ v** j j j"i_ 1 j Deze was overigens, dat werd erkend, een goed verkoo- v^n 190' in d0n kost by den Oudendyker land- nozLng brengen, dat wist zij, daarop bouwde zij. In gelijke mate als (te arme Martha in het afgeloo- pen jaar lichamelijk was achteruitgegaan, was hare jon gere zusier Maria in schoonheid en bloeiende frisch- neid toegenomen. Maria was het evenbeeld van haren vader, niet alleen had zij zijne gezonde gelaatskleur, het donkere haar en de donkere oogen geërfd, maar ook zijne inborst, zijne vroolijke opgewektheid en le venslust. Er ging eene bekoring, iets als een geur van jonkheid van haar uit en het was waarlijk niet te verwonderen, dat wanneer zij met de mand aan den arm flink en veerkrachtig, ietwat met de heupen wiegend, door de straten van het stadje ging, menige blik van bewondering uit mannenoogen haar trof, of dat zij gevierd werd als eene koningin wanneer zij des Zon dags een enkele maal de danszaal betrad. „De heb toch drie dagen extra verlof kunnen krijgen Ik kom dus op Vastenavond tegen den donker. O, hoe verlang ik er naar je in mijne armen te sluiten, je lieve lippen te kussen. Ik verheug mij onuitsprekelijk op ons wederzien. En ie schrijft mij, dat ie koningin! Ik twijfel zen. lot spoedig, in 'ees duizendmaal in gedachten gekust. wederzien. En je schrijft mij, dat je je zoo mooi wilt maken, als een koningin! Ik twijfel er niet aan of ie zult schoon wezen, lot spoedig, innig ge liefde. Wees duizendmaal in «J»-'-1 per en kreeg f 12 's weeks salaris, benevens 1 pCt. provisie van de verkochte artikelen; die provisie beliep bouwer Willem Broertjes, Door minder mooie omstandigheden wou Broertjes piUTIOlO >Q11 V»v HU.W.V.1 J V.»v J-1V .«w VVA1VI/ f 47.50 in den tqd, dat Snor in deze betrekking was,1 hem niet langer houden, dus opgerukt I voorwaarts - - - - - - - - -- j marsch i j Daar zat Broertjes nu op een mooien Novemberdag, de klok ging juist het middaguur verkondigen, dood leuk in zqn appelboom, heel boven in, appelen te schud den, tot groote blijdschap van zijne vrouw en hun 15- jarig logéetje. Schouten passeert langs den dorpsweg daar en uit is de onschuldige pret. Wat hij allemaal zei, we zullen 't niet in den breede overbrieven, maar het was heel erg! De beleedigde daalde van uit zijn appelboom neder op 't aardrijk, alles behalve gemutst, en deed een aanklacht tegen Gert. Den O. v. J. was het duidelijk, dat Gerrit meende veel meer van de vrouw van Broertjes te houden, dan deze zelf en Schouten oordeelde verder, dat Broertjes met zijne vrouw niet goed leefde. Z.E.G. releveerde voorts, dat 't opvallend was met dezen beklaagde, dat altijd dezelfde reden hem hier terugvoerde. Spreker meende werkelijk aan te moeten nemen, dat Schouten niet goed „in orde" is en beval aan, te laten onderzoeken of hij querulant is, of dat er een andere frase van ontoerekenbaarheid bij hem valt te constateeren. Wil men daar echter niet aan, welnu dat hem dan f10 boete of 14 dagen hechtenis „gegeven" worde, is 'sheeren Officiers wensch. Eenden-dieven. Het in Veenhuizen (gem. Heer Hugowaard) welbe kende eendenhistorietje kwam nu voor den dag De eerste beklaagde, Jacob Tromp, 38 jaar oud, was ziek, maar zijn als kostganger bq hem inwonende neef Jacob Tromp, oud 29 jaar, was gezond en present als be klaagde no. 2. Ze hebben samen verleden njqaar een 35-tal eenden, toebehoorende aan den Veenhuizer boer Jan de Boer en den arbeider Jacob Boots, gestolen en in hun hok gedeponeerd. De eigenaars misten natuurlijk gauw de diertjes en waren weldra zoo gelukkig, de verblijfplaats te ontdek ken. Met behulp van 'n paar rijksveldwachters werden de ontvreemde zwemvogels weer teruggehaald en verbaal opgemaakt natuurlijk. De 0. v. J. herinnerde aan de moeilijkheden die zulke eendenzaakjes doorgaans opleveren en vond dat nu men 'n paar daders te pakken had, deze maar eens behoor lijk gestraft moesten worden. Z.E.G. eischte tegen eiken Tromp een maand gevan genisstraf. Jaap Junior zei, dat er 7 eenden te veel van hem weggehaald waren enne of hij nog scha devergoeding kreeg Zeg Je me daarvan Ja, je moet maar durven Wegens bedelen. Rieuwert Kramer uit Enkhuizen, die slecht bekend staat, heeft daar onlangs gebedeld, voorgevende hjj is visscher zijne woning en schuit beide verloren te hebben, 'n smoesje, waar niets van aan is, doch dat hij 't heele arrondissement door zoowat opdischt, overal met 't meest onverstoorbare flegma. De heer Officier hoopte dat deze snuiter eens flink zou worden gestraft en eischte tegen hem 2 dagen hechtenis met last tot opzending naar eene Rijkswerk inrichting voor den tijd van 1 jaar Bomsluiting. Uitspraken a.s. Dinsdag. dus heeft hij in dat jaar voor bijna f 5000 verkocht, Krachtens zijne betrekking waren de goederen natuur lijk aan zijne hoede toevertrouwd en van deze omstan digheid maakte de Stichtenaar hij zag in Utrecht in 1887 het eerste levenslicht een ruim ge-, of beter gezegd, mi8-bruik. Hü was in die dagen „en pension" bij zekeren A. Lind, wiens vrouw, de ruim 60-jarige juffrouw Neeltje Gelder, hij meermalen met 'n aardig lapje of een staaltje van eene of andere stof verblijdde. En het was niet alleen zijne hospita, die hij zóó wel eens een dienst bewees, door zoo'n stukje goed cadeau te geven of beneden den prijs, zelfs beneden inkoopswaarde te verkoopen, ook hare dochter genoot van zijne dienstvaardigheid in dit opzicht. Zelfs de 41-jarige zoon des huizes, een zadelmaker, raakte door Snor's gesnor in 't bezit van eenige stalen en lapjes goed, die in het zadelmakersatelier goed van pas kwamen. Maar het was niet uitsluitend zijn kostvrouw en haar kroost, die van zijne weldaden genoten, want ook aan de gebroeders Jacob Obbe Jan en Hendrik Span jaard, orgelmakers te Alkmaar, leverde hij meermalen het een en ander. En steeds op billijke voorwaarden. Zjjne clientèle bleef hem dan ook getrouw. Zelfs na dat hij zijn kostvrouw had vaarwel gezegd, vroeg deze hem nog, of hij nog niet eens 't een of ander kon leveren. 't Is echter niet gebleken, dat daarvan verder iets is gekomen en Snor ging vervolgens bij zijne moeder (een weduwe op Heilo) zijn intrek nemen. 't Was duidelijk aan den E.A. heer president waar te nemen, dat de rol, die juffrouw Neeltje Gelder in het geval heeft gespeeld, Z.E.G. lang niet aanstond. Hoe welwillend deze humane magistraat gewoonlijk ook is, hij kon toch zijn misnoegen tegenover haar niet geheel verbergen en kreeg zij weieens 'n duwtje, omdat ze voorwendde, niet den minsten argwaan te hebben gehad bij 't steeds voortduren van Snor's leverantiön aan haar. En dan tegen zulke ongekend lage prijzen De O v. J. had niet él wat door beklaagde is verduis terd, bij dagvaarding ten laste gelegd, om zijne moeder, die al leed geDoeg heeft van dit zoontje, niet nóg meer kommer aan te doen. En het kan bovendien met dat, wat bij dagvaarding is vermeld, ook wel toe. De dagvaarding is op twee leesten geschoeid, n.1. diefstal en verduistering. Het zal wel op verduistering neerdraaien. 'n Beetje meer doorzicht bij de familién Spanjaard en Lind zou Mr. Cnopius wel gewenscht ge acht hebben. Heusch, 't was toch wel te merken, zooals deze geschiedenis zich heeft toegedragen, dat er 'n klein luchtje aan was. De bij beklaagde heerschende neiging om hoogere verteringen te maken dan zijne inkomsten hem veroor loofden, hebben hem tot de verduisteringen overgehaald. Zelfs 'n pleizeireisje naar Kleef heeft mijnheer Snor zich veroorloofd. Wegens verduistering eischte de O. v. J. ten slotte 6 maanden gevangenisstraf tegen beklaagde. Mr. H. P. M. Kraakman trad als zijn verdediger op verzocht een geringere straf voor zijn cliënt, een beroep doende voor dezen op de clementie der Rechtbank. Geen politie beleedigen 1 Anna Maria Eulalia Pijnenburg uit Hoorn was absent als beklaagde. Teil haren woonstede beleedigde zij den 16den Decem ber i 1. den agent van Politie Petrus Bartholomeus de Jongti dermate, dat het gewoonweg de spuigaten uit liep. 'ut Was maar gauwdief voor en smeerlap na, of 't .zoo niets was. Ook ontzag zij zich niet, toen het spaak dreigde te I loopen, om even 'n valschen naam op te geven. Dat was iets dat haar zeer gemakkelijk afging. De agent, maakte van hare uitingen behoorlijk proces verbaal op, met het gevolg, dat de heer Officier, in aan merking nemende dat men hier met een rondzwervend vrouwspersoon had te doen van die soort die voor de politie dan al eens heel weinig respect hebben, weinig consideratie tegenover haar aan den dag wenschte te leggen en tegen haar 10 dagen gevangenisstraf requi- reerde. Van twee stratenmakers. 't Volgende tafereel speelde zich af tusschen 'npaar lieden, die in het vorige jaar, in 't kortste van de dagen het liep al aardig naar Kersttijd midden op den dag op 's Heeren weg in Hoorn lagen testratenmaken. Ja, ze waren in de uitoefening van hun ambt, die twee, en vingen dien 20sten December hun prozaïsch werk aanvankelijk nogal vredelievend aan. Maar die toestand nam 'nkeer. Een hunner, Matthijs Wolfs ge naamd en uit Amsterdam afkomstig hij heeft den aanvalligen leeftijd van 28 jaren bereikt had naar de meening van den ander, den 27-jarigen Jacobus Naber, doelloos, ja hinderlijk zelfs met water gemorst. Nu wou Thijs zich door Jaap volstrekt geen standje zien gemaakt over dit zijn gebrek aan netheid. Ook, dat merkten we wel, speelde broodnijd tusschen den Amsterdammer en dezen Hoornschen stratenlegger 'nrol van beteekenis. Naber nu begon een uitgezochte collectie scheldwoorden naar Thijs' hoofd te slingeren. En geen Jaap en Thijs kunnen het in de smalle nieuws bladkolommen ooit zoo druk hebben gehad over .ja, over wat al niet dan deze Jaap en deze Thijs het vo I - L Door A. TRINIUS. Even buiten de poort ,wat zijwaarts van den weg af, staat een klein huisje. Indertijd werd het door den houthakker Klett met vrouw en kinderen bewoond, thans, na den dood der oudei's, zijn het enkel nog de beide dochters Martha en Maria die er huizen. Eenige jaren geleden had men op zekeren avond den vader doodelijk gewond thuis ge bracht, een vallende klam had den gezonden, levens- lustigen man bij het boomen vellen getroffen. Hij over leed kort na het oin-J~- «.-ht „Juk. De moeder, een stille, zacht aardige vrouw, goede, zorgzame echtgenoote, die ech ter als eenig erfdeel de ziekte had medegebracht, die sedert geslachten altijd nieuwe offers in hare familie had geëischL was aan tering gestorven. Toen de beide meisjes alteen waren overgebleven, hadden zij door werken voor een popenfabriek in liet stadje in haar onderhoud trachten te voorzien. Dat was haar redelijk wel gelukt. Martha had daarenboven aan vankelijk de kleine huishouding bestuurd, maar hel duurde niet lang of ook bij haar begonnen de ver schijnselen der ziekte, waaraan hare moeder gestor ven was, zich te vertoonen. De dokter ried rust, ten minste weinig vermoeienden arbeid aan. en gelukkig toonde zich eene buurvrouw, die kinderloos gebleven was, bereid des morgens het weinigje huiswerk bij de beide meisjes te komen verrichten. Daardoor kon Martha stil aan haar naaiwerk blijven, dat jiu nog vlotter van de hand ging: het eene poppekleedje na het andere kwam gereed van onder de vlugge vingers der beide zusters te voorschijn. Eten paar jaren nog hield Martha zich op de been. maar nu, bij den aanvang van Hoe grauw was toch heden de lucht en hoe eentonig vielen onafgebroken de sneeuwvlokken er uit neder! Marja zat in de groote kamer aan het venster en naaide ijverig aan een kleurig zijden rok. Ginds op de commode lag een fluweelen lijfje en daarnaast eene fantastische gouden kroon. Met dat alles wilde Maria zich straks tooien, want het was heden Vastenavond, en zij wilde schitteren, wilde behagen aan allen, hoewel haar hart slechts toebehoorde aan één, aan hem, die een jaar geleden in dienst bij de huzaren was getreden en dien zij hedenavond met verlof wachtte. Als maar eerst zijn diensttijd om was, dan zou er met de brui loft niet lang gewacht behoeven te worden. Met de bruiloft! Maria hief bij dez egedachte plotseling schuldbewust haar hoofd op en luisterde of zij ook iets in Jiet aangrenzende kamertje hoorde, waarvan de deur half openstond. Maar neen. hare zuster sliep immers! En van hetgeen Maria dien avond voor had, vermoedde Martha niets. Zij mocht het niet weten, het was beter, dat zij het niet wist. Het zou haar immers maar ver driet doen. Maar lui hoorde Maria toch werkelijk eenlg gerucht In de andere kamer. Eten zacht roepen deed haar opstaan en naar hare zuster toegaan. Martha stak haar de ver- j magerde hand toe. rKom eens hier, Maria! Kom eens een oogenblikje bij mij! Toe, straks kan je het met je werk wel weer inhalen. Ik heb zoo heerlijk gedroomd. Ik was in den hemel! En denk eens: hij was er ook, Robert maar nog knapper gewordenen hij herkende mij dadelijkhij was zoo vriendelijk en lief, net als vroeger, in den tijd toen hij mij gevraagd heeft... vóór hij hier vandaan ging. Wat denk je, zou hij niet haast terugkomen? Als ik nu maar eerst weer mag opstaan, en van den zomer als ik heelemaal beter ben Eten zwak lachje verhelderde haar koortsig gloeiende gelaat en zij drukte hare zusters hand vaster. „Ach, die vervelende hoest 1" Met afgewend hoofd had Maria naar hare zuster ge luisterd. Eene uitdrukking van schrik was er op Ma- ria's {gezicht gekomen. „Robert Koning!" voe rde zieke voort, toen de hoestbui over was, „wat klinkt dat mooi. En te den ken dat ik zijne koningin zal zijnl Dan zal jij het ook weer beter krijgen, Maria, dan zal je niet zoo hard meer behoeven te werken als nu, voor twee! Maar kom, geef mij den bijbel maar eens aan, ik wil er wat in lezen en je niet langer van je werk houden." Maria was opgestaan, had den bijbel uit de andere kamer gehaald en was daarop weer aan het venster gaan zitten. „Zij martelt mij met (hare woorden, en ik ben er toch onschuldig aan. Ik heb hem haar niet ontstolen! Jk nam slechts aan, wat onmogelijk af te wijzen was." Eten oogen blik staarde zij aldus peinzend in de dwar relende sneeuwvlokken, toen zette zij haar naaiwerk voort Intusschen klonk uit de aangrenzende kamer zacht eene hoopvolle stem die las. Maria's oogen dwaalden onrustig van haar werk naar de zieke heen, en toen een hoestbui het lezen kwam afbreken, riep rij smeekend: „Maar Marthalief, ontzie je toch wat, dal hardop lezen vermoeit je te veel." Nog hoorde Maria een heimelijk lachje, toen ver volgde de lezende stem: „Ja, gij zult met uwe oogen uw gelaat zien en aan schouwen hoe het den goddeloozen vergolden wordt." Maria staakte een oogenbLik haar werk; zenuwachtig streek rij met de hand over het voorhoofd, schuwe blikken heen werpend naa rde kamer waar de :rieke lag. Het lezen werd van Lieverlede een gemurmel, toen klonk het nog eens als opjuichend: „Want Hij heeft zijne engelen tot u uitgezonden om u op al uwe wegen te behoeden, om u op de han den te dragen, opdat gij uwen voet niet aan eenen steen stoot. Maria hoorde nog hoe de zieke zich in bed bewoog, en thans als fluisterend bij zichzelf sprak. Eén enkel woord hoorde rij duidelijk: „Koningin!" En een oogenbLik later: „Ach ja, dat zal heerlijk zijnl Zoo heerlijk!" Daarop werd het geheel stil. Weer was de zieke in gesluimerd. Zij sliep nog toen de avond reeds langs over de aaide was neergedaald. Een paar malen was Maria behoedzaam tot aan de deur geslopen om naar de ademhaling der zieke te luisteren. Toen begon rij zich voor het Vastenavondfeest te kleeden. Hoe goed het nauwsluitende lijfje hare gestalte deed uitkomen! Haar hart klopte onstuimig bij (de gedachte aan de naderende vreugd. Nu nog de glinsterende kroon opgezet. Hoe fraai stond rij op het donkere haar, dat zij in zware Vlech ten rondom het hoofd had gelegd. Ja, zij was schoon dien avond, schooner nog dan anders. Iedere blik in den spiegel zeide het haar. Thans was rij gereed; nog eenmaal zag zij paar Hare zuster, toen sloop zij op de teenen de deur uit. In het voorhuis sloeg zij den wijden Thiiringer man tel om en verliet in alle stilte het huis. Aan iden overkant klopte rij even bij de buurvrouw aan, liet zich bewonderen en vroeg of de oude vrouw toch niet zou vergeten straks eens Paar hare zuster te gaan zien. Toen spoedde rij zich door de sneeuw, die nog altijd niet had opgehouden te vallen, naar het stadje. Ongeveer een uur later stak de buurvrouw over naar het huisje der beide zusters. Zacht trad zij de groote kamer binnen en keek in het aangrenzende vertrekje. Een nachtlichtje brandde op het tafeltje naast Martha's bed. Alles was rustig, de zieke sliep met eene uitdruk king van stil geluk op het gelaat. Even geruischloos als zij gekomen was ging de uuurvrouw weer heen. Het mocht tegen middernacht zijn toen Martha ont waakte. Zij wreef zich 'de oogen. Had zij gedroomd Of had zij het werkelijk met ae oogen gezien? Was niet een heerlijke verschijning met eene glinsterende kroon op het donkere haar aan de deur geweest, en had van uit de verte naar haar gekeken? Zoo schoon als Robert "koning" Een schrille, hartverscheurende gil weerklonk door het eenzame vertrek het laatste afscheidswoord van dit leven. Met een smak viel de bijbei over den bed rand op den vloer. De 1 inkerhand der zieke» verfrom melde den brief, terwijl de rechter zich als aankla gend naar lden hemel omhoog hief. Een sidderen ging door het lichaam, nog een schok, en alles was stil. In de groote kamer ging de slinger van de hangklok eentonig heen en weer, en buiten viel er nog altijd de sneeuw in dichte vlokken neder. Tegen den morgen was het, dat Maria naar huis terug keerde. Robert was tot in het voorhuis mee naar bin nen gedrongen. Daar hielden rij elkander nog eene wijle innig omvat, toen drong Maria zacht den ge liefde naar buiten. „Als rij het eens hoorde, Robert! Ik zou haar niet meer durven aanzien. Ga nu, gal" k,Tot weerziens dan. morgen' „Ja, ja! Tot weerziens! Morgen! Goeden nacht, Ro bert!" Zacht viel de deur in het slot. Maria hing den mantel tegen den wand, toen stak rij licht aan. In het volgende oogenblik trad rij de kamer binnen. Sliep Martha? Eene schrede trad Maria nader. Was bleek. met wijd opgespalkte oogen, als aanschouwde zij iets vreeselijks. de rechterhand dreigend uitgestrekt, lag daar Martha. Zoo was rij uit deze wereld de eeuwig heid ingegaan zonder een woord van afscheid, zon der een woord van verzoening. „Martha! O, Martha, vergeef mij!" Luid snikkend viel de vastenavondkoningin paast den bijbel voo rhet doodsbed neder. Buiten brak aarzelend, als onwillig, de ochtendsche mering aan van den Aschwoensdag, het grauwe tries tige besluit van maar al te veel uitgelatenheid en dolle levensvreugd. N. R. Ct iUdl llld muii v»j/ vav den winter, was het erger met haar geworden. Reeds sedert November lag rij thans in het kleine zijkamertje met het ééne raam, te bed. hare blauwe oogen glansden koortsig en het verraderlijke blosje, in den volksmond zoo weemoedig-dichterlijk kerkhofro hadden over hun punt van kwestie. zen geheeten. kleurde hare wangen. Het meisje zelf Wolfs, ofschoon ook voor geen klein geruchtje jer- bedenkelijke van haren toestand niet in. Even- yaard, nam toch maar voor de securigheid de justitie ai£ aue teringzieken hoopte zij op spoedig herstel en te baat, om zqn tegenpartij loon naar werken te geven, (jefoofde er vast aan. De naderende lente zou haar ge- die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is gaan dienen aan zijn broer Klaas, die in de Zaanstreek gebleven is. XL. Mijn baas is een man met een hart, Klaas! van goud, Ik weet welhij heeft zijn gebreken, Maar nooit heb ik iemand zoo waarlijk vertrouwd Als hem. om van jou met te spreken. Hij meent steeds, dat and'ren gevoelen als hq, En doen, wat hij doet in 't leven; Hq geeft het vertrouwen aan U en aan mij En wou het graag allen wel geven. Maar toch is hq vaak zelf het offer daarvan, Dan is hij bedroefd, maar niet spijtig. Als hq slechts excuus voor de daad vinden kan, Dan zoekt hq daarnaar zelfs heel vlqtig. Maar laatst werd hq boos, toen hq las in de krant, De vrouw vroeg: „wat scheelt je toch, lieve? „Staat alles weer vol over inbraak en brand, „Of hindert je een van Jaap's brieven „O neen!" zei de baas, „'t is veel erger, mijn kind, „Ik heb mijn vertrouwen verloren „In o, zooveel menschen, in menigen vrind." „Welnu", zei de vrouw, „laat eens hooren?" Toen las hq 't verslag voor uit „Onze Courant", Door Trapman's krant overgenomen, Waaruit duid'lqk bleek, wat de burgers van 't land Straks hebben te wachten van Rome! Hq las dan, hoe Merz niet geheel werd vertrouwd Door omgang met ketters als Trapman, Zichzelf als min-wensch'lqke Praeses beschouwd, „Ge ziet het: Merz maakt' er geen grap van." „En, vrouwlief! het bleek bq hec stemmen weldra, „Dut velen Merz' meening beaamden „Hq kwam er, maar net op het kantje, ja, ja! „Zq lachten, die Merz' val beraamden. „Hij was dan ook liever maar geen President, „En gunde die eer: Van der Meulen, „Die beter de roede der geestTqkheid kent „En wel met den Deken zal beulen". De baas las van 't geestig verslag van D. Keet, Maar tevens het woord van den Deken, Daarover was hq, voor zoover als ik weet, Zoo weergasche slecht nu te spreken. „Welnu", zei de vrouw, „is dat nou het al, „Moet jq daar je krieg'lig om maken? „Wel man I gun dien Priester zqn woordengeschal „En denk aan je eigene zaken „Ja", zei hq, „jij hebt wel goed praten, mijn kindl „Ik had zoo'n vertrouwen gekregen „In menigen Rcomsche, 'k had velen tot vrind, „Die lui schenen mij ook genegen. „Maar zq, die uitsluitend de Roomsche lectuur „Op Priestergezag mogen lezen, „Die mogen niet omgaan met„Kettergebuur, „Of valsch moet die omgang wel wezen „O, Godwat is 't jammer, dat mensch tegen mensch „Wordt opgehitst, om zoo te spreken. „Dan staat in 't verslag nog de lieflijke wensch: „Draag vruchten, o, woord van den Deken „Draag vruchten, ja!wrange van haat en van nijd „Die zullen wq oogsten in 't leven, „Wanneer meerdere Priesters zoo ook op hun tijd „Den leeken hun lessen gaan geven; „Als 't kind op de schoolbank al ketterhaat leert, „Of schelden op Priesters en Papen, „Al wordt op de secteschool 't niet gedoceerd: „Ook „bokken" zqn onder de schapen „Het kind van de Roomsche of Christlqke school „Ziet neêr op het kind der Neutrale, „Maar onder de „Christ'nen" heerscht ook het parool „Verdeelen en heerschen enhaten! „Wat nu zal het eind zijn van deze tactiek, „Dat stoken van haat bq de leeken!?: „Heel 't menschdom bekeerd, alles bon-Katholiek „Zoo hoopt en zoo dankt wel de Deken; „Maar ik hoop, dat dwang tot verzet ook hier leidt „Van leeken, die moeten begrijpen „Als Priesters verwekken slechts: wrok, haat en nqd, „Dan dansen wq niet naar hun pijpen; „Dan kan ik weêr omgaan met Jan en m6t Piet, „Niet valsch, zooats nu moet gebeuren. Die tqd komt rog, vrouw! maar bq is er nog niet." eene koningin? En het gezicht bijna als dat van hare „Welnu, man! dan nu maar niet treuren!" eigen zuster' Stellig was het een droom geweest. Zoo zeide de vrouw, en de baas werd bedaard, Maria!" dacht ook het mijn van die zaken Geen antwoord. Het was zeker al laat en hare zuster sliep zeker al lang boven in het dakkamertje. Martharichtte zich met moeite wat overeind. Een zonderling gevoel van onrust kwelde haar. Maar roe pen wilde rij toch niet. Het zou wel weer overgaan. Zij was immers in den iaatsten tijd veel beter dan een poos geleden. AE nu de lente maar kwam, dan wilde rij opstaan, bleef zij niet alleen niet langer in bed, maar ook niet in hute, dan ging rij in den war men zonneschijn naar buitennaar het woud! Wederom overviel haar dat gevoel van angst en be klemdheid. Zij tastte naar het nachttafeltje waarop rij tegen den avond den bijbel had neergelegd. Kom, rij wou nog maar wat in den bijbel lezen. Hare hand beefde toen rij het zware boek naar zich toe trede, en nog eer rij het geheel in hare macht had, viel er een saamgevouwen brief uit. Reeds wilde Martha het papier weder tusschen de bladen schuiven toen haar bhk op een handschrift viel. Eensklaps ging hcai een schok door t lichaam. Was dat niet zijne hand, was hij het niet, die dat geschreven had? Hij, die voorheen zoo menig teeder woord gezonden had en nu sedert jaar en aag nieE meer van zich had doen hooren. Met bevend evingers vouwde rij den brief open. Van hem! „Liefste Maria, En achtte het goed en der moeite wel waard Er maar eens een „brief" van te maken. JAAP. Heimwee. Een 16-jarige knaap, wiens ouders vroeger te Leeu warden, doch thans te Müblheim in Duitschland woon achtig zqn, kwam dezer dagen onverwachts bq een nog te Leeuwarden wonenden oom aan. Te voet was hq naar Leeuwarden gekomen, uitgeput van vermoeienis na een reis van 10 dagen. Oom telegrafeerde naar vader en spoedig kwam bericht, den knaap terug te zenden. Vader zou hem bq de grens te Zevenaar wel overnemen. Zulks gebeurde en neefje ging met een kaartje enkele reis terug. Twee udvertentiën. Twee advertentiën uit het Gratis adv. blad te Goes: lo. te koop een zoo goed als nieuwe boerenwagen en tevens een smidsknecht, die 8 a 4 jaar bq het vak i geweest. (Foei, Goes „dat gq nog slavenhandel drqft"). 2o. te koop gevraagd een platte piano, waarvan de* muziek nog goed is.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 9