Berijmde Hrieven Jaap,
Aschwoensdag.
Zondag 16 Feb. 1908.
52e Jaargang. No. 4335.
DERDE BLAD.
Arrondissement^ Rechtbank
te Alkmaar.
Binnenlandsch Nieuws.
Zitting van Dinsdag 11 Februari 1908.
Een „handige" winkelbediende.
Jan Jacobus Snor, de langvingerige winkelbediende
van slechts 21 jarigen leeftijd,die 'm inden stoffeerders-
winkel van den heer Keuter te Alkmaar zoo aardig ge
raakt heeft, door zoowat den halven winkel leeg te
sjouwen en de goederen te verpatsen, om van de op
brengst goeden sier te maken, werd ons heden als eer
steling gepresenteerd zónder snor.
Deze brave jongen, die er veel van hield, om royale
verteringen te maken, heeft net zoo lang ten eigen bate
den. winkel zqns patroons doorgesnord, dat men hém
ten laatste snorde. Het was een aardige verzameling,
die daar op twee lange tafels in de rechtszaal als be
wijsmateriaal prijkte en menig opmerkzaam huismoeder
tje in spé wierp van uit de staanplaatsia publica", ver
stolen een begeerigen blik op dien kostbaren voorraad
tapijt8toffen, tafelkleedjes, crème vitrage, loopers, linnen,
neteldoek, mousseline, axminster, meubelwas, etc.
En géén wonderDe gezamenlijke waarde van al wat
deze bediende hem heeft ontvreemd, meende de heer
Keuter op eventjes f 350 te moeten taxeeren. Den 18en
December 1906 kwam Snor daar in dienst tot 28 Decem
ber des volgenden jaars. Toen heeft Keuter hem ontsla
gen, hoofdzakelijk om zijn slordigheid op de orde van
de winkelartikelen. Die eigenschap beviel den patroon
niet.
En het vage idéé van oneerlijkheden, waarvan bezwaar
lijk 'n ander dan Snor de schuld kon hebben, want
toen reeds miste Keuter het een en ander deed den
patroon tot het ontslaan van zijn bediende overgaan
Een en ander werd behoorlijk op papier gesteld en
belandde weldra ter bestemde plaatse.
De O. v. J. vond, dat Wolfs het zich maar niet zoo
erg had moeten aantrekken dat de ander hem met zijn
roode haar plaagde, want, zoo klonk het min of meer
ironisch, „er zijn menschen, die geen rood haar hebben
en wier haardos niettemin nog niet zoo mooi is als
rood haar" een beweren dat met één blik op Jaap
en zijn schedel zeker gerechtvaardigd geacht zal worden.
Jaapie staat slecht bekend en werd opgeknapt met een
eisch tot f5 boete subs. 4 dagen hechtenis.
Fen ondankbare.
Cornelis Rensma van Koegras nabij Den Helder
geniet, hoewel hij nog jong is, nogal emis 'n goede
gave van 'n Koegrasser landman, Gerrit Noot genaamd.
Des ie ondankbaarder kan het heeten, dat hjj niet
tegenstaande die goedheid, juist Noot tot slachtoffer
koos, toen hjj het in den zin kreeg, een kleip« n diefstal
te plegen.
't Was in December van het vorige jaar, dat hij den
aker van Noot's regenbak stal, zoodat de dienstbode
Antje van Eten, nu getrouwd met zekeren Jan Zwaan,
tevergeefs naar dat nuttige stuk gereedschap zocht.
Rensma verkocht voor 80 cents den inmiddels in
mekaar getrapten aker bij den opkooper Cornelis Bak
in Den Helder, waar de rijksveldwachter Tiesen het
later in beslag nam.
Rensma heeft nog een medeplichtige gehad bij dit
geval, doch tegen dezen was al te moeilijk bewijs te
leveren, zoodat de O. v. J. zich met Kees alleen heeft
vergenoegd, tegen wien hjj 10 dagen gevangenisstraf
eischte.
Met de dnines te kwaad.
Gerrit Schouten van Oudendijk, eerst 31, toen 32
jaar, eindelijk moest 't hooge woord er uit dat hij toch
al 38 jaren oud was, is 'n ietwat zonderlinge amateur-
fotograaf en boekhandelaar.
Hoewel hij volstrekt niet is, wat je zoo in de wandeling
'n knappen kerel noemt, verbeeldt hij zich toch, dat hij
voor 't schoone geslacht n onmisbare steunpilaar is.
En toch, men ziet het telkens weer, bij uè StraTiïaaajSs
die Gerrit voor den rechter brengen, dat aan de dames
een hoofdrol daarin is toebedeeld.
Het was de jongste maal 'n jong meisje, dat hij met
zijn ridderlijke bescherming en vurige liefde meende te
moeten vereeren terwijl nu 'n getrouwde vrouw die eer
genoot Hij begint vorderingen te maken 1
Onze zoo hoogst romantisch aangelegde kiekjesnemer,
die ook nogal van een vechtpartijtje houdt, was in 't
|i£»liuuu lui 1XOU uiiuoiaau V wil wvtiuuuv v v v»x gaan. i x rv/\ro i_ v** j j j"i_ 1 j
Deze was overigens, dat werd erkend, een goed verkoo- v^n 190' in d0n kost by den Oudendyker land-
nozLng brengen, dat wist zij, daarop bouwde zij.
In gelijke mate als (te arme Martha in het afgeloo-
pen jaar lichamelijk was achteruitgegaan, was hare jon
gere zusier Maria in schoonheid en bloeiende frisch-
neid toegenomen. Maria was het evenbeeld van haren
vader, niet alleen had zij zijne gezonde gelaatskleur,
het donkere haar en de donkere oogen geërfd, maar
ook zijne inborst, zijne vroolijke opgewektheid en le
venslust. Er ging eene bekoring, iets als een geur van
jonkheid van haar uit en het was waarlijk niet te
verwonderen, dat wanneer zij met de mand aan den arm
flink en veerkrachtig, ietwat met de heupen wiegend,
door de straten van het stadje ging, menige blik van
bewondering uit mannenoogen haar trof, of dat zij
gevierd werd als eene koningin wanneer zij des Zon
dags een enkele maal de danszaal betrad.
„De heb toch drie dagen extra verlof kunnen krijgen
Ik kom dus op Vastenavond tegen den donker. O,
hoe verlang ik er naar je in mijne armen te sluiten,
je lieve lippen te kussen. Ik verheug mij onuitsprekelijk
op ons wederzien. En ie schrijft mij, dat ie
koningin! Ik twijfel
zen. lot spoedig, in
'ees duizendmaal in gedachten gekust.
wederzien. En je schrijft mij, dat je je zoo
mooi wilt maken, als een koningin! Ik twijfel er niet
aan of ie zult schoon wezen, lot spoedig, innig ge
liefde. Wees duizendmaal in «J»-'-1
per en kreeg f 12 's weeks salaris, benevens 1 pCt.
provisie van de verkochte artikelen; die provisie beliep
bouwer Willem Broertjes,
Door minder mooie omstandigheden wou Broertjes
piUTIOlO >Q11 V»v HU.W.V.1 J V.»v J-1V .«w VVA1VI/
f 47.50 in den tqd, dat Snor in deze betrekking was,1 hem niet langer houden, dus opgerukt I voorwaarts
- - - - - - - - -- j marsch i
j Daar zat Broertjes nu op een mooien Novemberdag,
de klok ging juist het middaguur verkondigen, dood
leuk in zqn appelboom, heel boven in, appelen te schud
den, tot groote blijdschap van zijne vrouw en hun 15-
jarig logéetje.
Schouten passeert langs den dorpsweg daar en uit is
de onschuldige pret. Wat hij allemaal zei, we zullen
't niet in den breede overbrieven, maar het was heel
erg!
De beleedigde daalde van uit zijn appelboom neder op
't aardrijk, alles behalve gemutst, en deed een aanklacht
tegen Gert.
Den O. v. J. was het duidelijk, dat Gerrit meende
veel meer van de vrouw van Broertjes te houden, dan
deze zelf en Schouten oordeelde verder, dat Broertjes
met zijne vrouw niet goed leefde.
Z.E.G. releveerde voorts, dat 't opvallend was met
dezen beklaagde, dat altijd dezelfde reden hem hier
terugvoerde. Spreker meende werkelijk aan te moeten
nemen, dat Schouten niet goed „in orde" is en beval
aan, te laten onderzoeken of hij querulant is, of dat er
een andere frase van ontoerekenbaarheid bij hem valt
te constateeren. Wil men daar echter niet aan, welnu
dat hem dan f10 boete of 14 dagen hechtenis „gegeven"
worde, is 'sheeren Officiers wensch.
Eenden-dieven.
Het in Veenhuizen (gem. Heer Hugowaard) welbe
kende eendenhistorietje kwam nu voor den dag De
eerste beklaagde, Jacob Tromp, 38 jaar oud, was ziek,
maar zijn als kostganger bq hem inwonende neef Jacob
Tromp, oud 29 jaar, was gezond en present als be
klaagde no. 2. Ze hebben samen verleden njqaar een
35-tal eenden, toebehoorende aan den Veenhuizer boer
Jan de Boer en den arbeider Jacob Boots, gestolen en
in hun hok gedeponeerd.
De eigenaars misten natuurlijk gauw de diertjes en
waren weldra zoo gelukkig, de verblijfplaats te ontdek
ken. Met behulp van 'n paar rijksveldwachters werden
de ontvreemde zwemvogels weer teruggehaald en
verbaal opgemaakt natuurlijk.
De 0. v. J. herinnerde aan de moeilijkheden die zulke
eendenzaakjes doorgaans opleveren en vond dat nu men
'n paar daders te pakken had, deze maar eens behoor
lijk gestraft moesten worden.
Z.E.G. eischte tegen eiken Tromp een maand gevan
genisstraf. Jaap Junior zei, dat er 7 eenden te veel
van hem weggehaald waren enne of hij nog scha
devergoeding kreeg Zeg Je me daarvan Ja, je
moet maar durven
Wegens bedelen.
Rieuwert Kramer uit Enkhuizen, die slecht bekend
staat, heeft daar onlangs gebedeld, voorgevende hjj
is visscher zijne woning en schuit beide verloren te
hebben, 'n smoesje, waar niets van aan is, doch dat hij
't heele arrondissement door zoowat opdischt, overal
met 't meest onverstoorbare flegma.
De heer Officier hoopte dat deze snuiter eens flink
zou worden gestraft en eischte tegen hem 2 dagen
hechtenis met last tot opzending naar eene Rijkswerk
inrichting voor den tijd van 1 jaar Bomsluiting.
Uitspraken a.s. Dinsdag.
dus heeft hij in dat jaar voor bijna f 5000 verkocht,
Krachtens zijne betrekking waren de goederen natuur
lijk aan zijne hoede toevertrouwd en van deze omstan
digheid maakte de Stichtenaar hij zag in Utrecht in
1887 het eerste levenslicht een ruim ge-, of beter
gezegd, mi8-bruik.
Hü was in die dagen „en pension" bij zekeren A. Lind,
wiens vrouw, de ruim 60-jarige juffrouw Neeltje Gelder,
hij meermalen met 'n aardig lapje of een staaltje van
eene of andere stof verblijdde. En het was niet alleen
zijne hospita, die hij zóó wel eens een dienst bewees,
door zoo'n stukje goed cadeau te geven of beneden den
prijs, zelfs beneden inkoopswaarde te verkoopen, ook
hare dochter genoot van zijne dienstvaardigheid in dit
opzicht.
Zelfs de 41-jarige zoon des huizes, een zadelmaker,
raakte door Snor's gesnor in 't bezit van eenige stalen
en lapjes goed, die in het zadelmakersatelier goed van
pas kwamen.
Maar het was niet uitsluitend zijn kostvrouw en haar
kroost, die van zijne weldaden genoten, want ook
aan de gebroeders Jacob Obbe Jan en Hendrik Span
jaard, orgelmakers te Alkmaar, leverde hij meermalen
het een en ander. En steeds op billijke voorwaarden.
Zjjne clientèle bleef hem dan ook getrouw. Zelfs na
dat hij zijn kostvrouw had vaarwel gezegd, vroeg deze
hem nog, of hij nog niet eens 't een of ander kon leveren.
't Is echter niet gebleken, dat daarvan verder iets is
gekomen en Snor ging vervolgens bij zijne moeder (een
weduwe op Heilo) zijn intrek nemen.
't Was duidelijk aan den E.A. heer president waar te
nemen, dat de rol, die juffrouw Neeltje Gelder in het
geval heeft gespeeld, Z.E.G. lang niet aanstond.
Hoe welwillend deze humane magistraat gewoonlijk
ook is, hij kon toch zijn misnoegen tegenover haar niet
geheel verbergen en kreeg zij weieens 'n duwtje, omdat
ze voorwendde, niet den minsten argwaan te hebben
gehad bij 't steeds voortduren van Snor's leverantiön
aan haar. En dan tegen zulke ongekend lage prijzen
De O v. J. had niet él wat door beklaagde is verduis
terd, bij dagvaarding ten laste gelegd, om zijne moeder,
die al leed geDoeg heeft van dit zoontje, niet nóg meer
kommer aan te doen.
En het kan bovendien met dat, wat bij dagvaarding is
vermeld, ook wel toe.
De dagvaarding is op twee leesten geschoeid, n.1.
diefstal en verduistering. Het zal wel op verduistering
neerdraaien. 'n Beetje meer doorzicht bij de familién
Spanjaard en Lind zou Mr. Cnopius wel gewenscht ge
acht hebben.
Heusch, 't was toch wel te merken, zooals deze
geschiedenis zich heeft toegedragen, dat er 'n klein
luchtje aan was.
De bij beklaagde heerschende neiging om hoogere
verteringen te maken dan zijne inkomsten hem veroor
loofden, hebben hem tot de verduisteringen overgehaald.
Zelfs 'n pleizeireisje naar Kleef heeft mijnheer Snor
zich veroorloofd.
Wegens verduistering eischte de O. v. J. ten slotte
6 maanden gevangenisstraf tegen beklaagde.
Mr. H. P. M. Kraakman trad als zijn verdediger op
verzocht een geringere straf voor zijn cliënt, een
beroep doende voor dezen op de clementie der
Rechtbank.
Geen politie beleedigen 1
Anna Maria Eulalia Pijnenburg uit Hoorn was absent
als beklaagde.
Teil haren woonstede beleedigde zij den 16den Decem
ber i 1. den agent van Politie Petrus Bartholomeus de
Jongti dermate, dat het gewoonweg de spuigaten uit
liep. 'ut Was maar gauwdief voor en smeerlap na, of 't
.zoo niets was.
Ook ontzag zij zich niet, toen het spaak dreigde te
I loopen, om even 'n valschen naam op te geven. Dat
was iets dat haar zeer gemakkelijk afging.
De agent, maakte van hare uitingen behoorlijk proces
verbaal op, met het gevolg, dat de heer Officier, in aan
merking nemende dat men hier met een rondzwervend
vrouwspersoon had te doen van die soort die voor de
politie dan al eens heel weinig respect hebben, weinig
consideratie tegenover haar aan den dag wenschte te
leggen en tegen haar 10 dagen gevangenisstraf requi-
reerde.
Van twee stratenmakers.
't Volgende tafereel speelde zich af tusschen 'npaar
lieden, die in het vorige jaar, in 't kortste van de dagen
het liep al aardig naar Kersttijd midden op den
dag op 's Heeren weg in Hoorn lagen testratenmaken.
Ja, ze waren in de uitoefening van hun ambt, die
twee, en vingen dien 20sten December hun prozaïsch
werk aanvankelijk nogal vredelievend aan. Maar die
toestand nam 'nkeer. Een hunner, Matthijs Wolfs ge
naamd en uit Amsterdam afkomstig hij heeft den
aanvalligen leeftijd van 28 jaren bereikt had naar
de meening van den ander, den 27-jarigen Jacobus
Naber, doelloos, ja hinderlijk zelfs met water gemorst.
Nu wou Thijs zich door Jaap volstrekt geen standje
zien gemaakt over dit zijn gebrek aan netheid.
Ook, dat merkten we wel, speelde broodnijd tusschen
den Amsterdammer en dezen Hoornschen stratenlegger
'nrol van beteekenis. Naber nu begon een uitgezochte
collectie scheldwoorden naar Thijs' hoofd te slingeren.
En geen Jaap en Thijs kunnen het in de smalle nieuws
bladkolommen ooit zoo druk hebben gehad over .ja,
over wat al niet dan deze Jaap en deze Thijs het vo
I - L
Door
A. TRINIUS.
Even buiten de poort ,wat zijwaarts van den weg af,
staat een klein huisje.
Indertijd werd het door den houthakker Klett met
vrouw en kinderen bewoond, thans, na den dood der
oudei's, zijn het enkel nog de beide dochters Martha en
Maria die er huizen. Eenige jaren geleden had men op
zekeren avond den vader doodelijk gewond thuis ge
bracht, een vallende klam had den gezonden, levens-
lustigen man bij het boomen vellen getroffen. Hij over
leed kort na het oin-J~- «.-ht
„Juk. De moeder, een stille, zacht
aardige vrouw, goede, zorgzame echtgenoote, die ech
ter als eenig erfdeel de ziekte had medegebracht, die
sedert geslachten altijd nieuwe offers in hare familie
had geëischL was aan tering gestorven.
Toen de beide meisjes alteen waren overgebleven,
hadden zij door werken voor een popenfabriek in liet
stadje in haar onderhoud trachten te voorzien. Dat was
haar redelijk wel gelukt. Martha had daarenboven aan
vankelijk de kleine huishouding bestuurd, maar hel
duurde niet lang of ook bij haar begonnen de ver
schijnselen der ziekte, waaraan hare moeder gestor
ven was, zich te vertoonen. De dokter ried rust, ten
minste weinig vermoeienden arbeid aan. en gelukkig
toonde zich eene buurvrouw, die kinderloos gebleven
was, bereid des morgens het weinigje huiswerk bij de
beide meisjes te komen verrichten. Daardoor kon
Martha stil aan haar naaiwerk blijven, dat jiu nog
vlotter van de hand ging: het eene poppekleedje na het
andere kwam gereed van onder de vlugge vingers der
beide zusters te voorschijn. Eten paar jaren nog hield
Martha zich op de been. maar nu, bij den aanvang van
Hoe grauw was toch heden de lucht en hoe eentonig
vielen onafgebroken de sneeuwvlokken er uit neder!
Marja zat in de groote kamer aan het venster en
naaide ijverig aan een kleurig zijden rok. Ginds op de
commode lag een fluweelen lijfje en daarnaast eene
fantastische gouden kroon. Met dat alles wilde Maria
zich straks tooien, want het was heden Vastenavond, en
zij wilde schitteren, wilde behagen aan allen, hoewel
haar hart slechts toebehoorde aan één, aan hem, die
een jaar geleden in dienst bij de huzaren was getreden
en dien zij hedenavond met verlof wachtte. Als maar
eerst zijn diensttijd om was, dan zou er met de brui
loft niet lang gewacht behoeven te worden. Met de
bruiloft!
Maria hief bij dez egedachte plotseling schuldbewust
haar hoofd op en luisterde of zij ook iets in Jiet
aangrenzende kamertje hoorde, waarvan de deur half
openstond. Maar neen. hare zuster sliep immers! En
van hetgeen Maria dien avond voor had, vermoedde
Martha niets. Zij mocht het niet weten, het was beter,
dat zij het niet wist. Het zou haar immers maar ver
driet doen.
Maar lui hoorde Maria toch werkelijk eenlg gerucht In
de andere kamer. Eten zacht roepen deed haar opstaan
en naar hare zuster toegaan. Martha stak haar de ver-
j magerde hand toe.
rKom eens hier, Maria! Kom eens een oogenblikje
bij mij! Toe, straks kan je het met je werk wel weer
inhalen. Ik heb zoo heerlijk gedroomd. Ik was in
den hemel! En denk eens: hij was er ook, Robert
maar nog knapper gewordenen hij herkende
mij dadelijkhij was zoo vriendelijk en lief, net
als vroeger, in den tijd toen hij mij gevraagd heeft...
vóór hij hier vandaan ging. Wat denk je, zou hij
niet haast terugkomen? Als ik nu maar eerst weer
mag opstaan, en van den zomer als ik heelemaal beter
ben
Eten zwak lachje verhelderde haar koortsig gloeiende
gelaat en zij drukte hare zusters hand vaster. „Ach,
die vervelende hoest 1"
Met afgewend hoofd had Maria naar hare zuster ge
luisterd. Eene uitdrukking van schrik was er op Ma-
ria's {gezicht gekomen.
„Robert Koning!" voe rde zieke voort, toen de
hoestbui over was, „wat klinkt dat mooi. En te den
ken dat ik zijne koningin zal zijnl Dan zal jij het ook
weer beter krijgen, Maria, dan zal je niet zoo hard
meer behoeven te werken als nu, voor twee! Maar
kom, geef mij den bijbel maar eens aan, ik wil er
wat in lezen en je niet langer van je werk houden."
Maria was opgestaan, had den bijbel uit de andere
kamer gehaald en was daarop weer aan het venster
gaan zitten.
„Zij martelt mij met (hare woorden, en ik ben er toch
onschuldig aan. Ik heb hem haar niet ontstolen! Jk
nam slechts aan, wat onmogelijk af te wijzen was."
Eten oogen blik staarde zij aldus peinzend in de dwar
relende sneeuwvlokken, toen zette zij haar naaiwerk
voort
Intusschen klonk uit de aangrenzende kamer zacht
eene hoopvolle stem die las.
Maria's oogen dwaalden onrustig van haar werk naar
de zieke heen, en toen een hoestbui het lezen kwam
afbreken, riep rij smeekend: „Maar Marthalief, ontzie
je toch wat, dal hardop lezen vermoeit je te veel."
Nog hoorde Maria een heimelijk lachje, toen ver
volgde de lezende stem:
„Ja, gij zult met uwe oogen uw gelaat zien en aan
schouwen hoe het den goddeloozen vergolden wordt."
Maria staakte een oogenbLik haar werk; zenuwachtig
streek rij met de hand over het voorhoofd, schuwe
blikken heen werpend naa rde kamer waar de :rieke
lag. Het lezen werd van Lieverlede een gemurmel, toen
klonk het nog eens als opjuichend:
„Want Hij heeft zijne engelen tot u uitgezonden om
u op al uwe wegen te behoeden, om u op de han
den te dragen, opdat gij uwen voet niet aan eenen
steen stoot. Maria hoorde nog hoe de zieke zich in
bed bewoog, en thans als fluisterend bij zichzelf sprak.
Eén enkel woord hoorde rij duidelijk: „Koningin!"
En een oogenbLik later: „Ach ja, dat zal heerlijk zijnl
Zoo heerlijk!"
Daarop werd het geheel stil. Weer was de zieke in
gesluimerd.
Zij sliep nog toen de avond reeds langs over de
aaide was neergedaald. Een paar malen was Maria
behoedzaam tot aan de deur geslopen om naar de
ademhaling der zieke te luisteren. Toen begon rij zich
voor het Vastenavondfeest te kleeden. Hoe goed het
nauwsluitende lijfje hare gestalte deed uitkomen! Haar
hart klopte onstuimig bij (de gedachte aan de naderende
vreugd.
Nu nog de glinsterende kroon opgezet. Hoe fraai
stond rij op het donkere haar, dat zij in zware Vlech
ten rondom het hoofd had gelegd. Ja, zij was schoon
dien avond, schooner nog dan anders. Iedere blik in
den spiegel zeide het haar.
Thans was rij gereed; nog eenmaal zag zij paar
Hare zuster, toen sloop zij op de teenen de deur uit.
In het voorhuis sloeg zij den wijden Thiiringer man
tel om en verliet in alle stilte het huis. Aan iden
overkant klopte rij even bij de buurvrouw aan, liet
zich bewonderen en vroeg of de oude vrouw toch niet
zou vergeten straks eens Paar hare zuster te gaan zien.
Toen spoedde rij zich door de sneeuw, die nog altijd
niet had opgehouden te vallen, naar het stadje.
Ongeveer een uur later stak de buurvrouw over naar
het huisje der beide zusters. Zacht trad zij de groote
kamer binnen en keek in het aangrenzende vertrekje.
Een nachtlichtje brandde op het tafeltje naast Martha's
bed. Alles was rustig, de zieke sliep met eene uitdruk
king van stil geluk op het gelaat. Even geruischloos als
zij gekomen was ging de uuurvrouw weer heen.
Het mocht tegen middernacht zijn toen Martha ont
waakte. Zij wreef zich 'de oogen. Had zij gedroomd Of
had zij het werkelijk met ae oogen gezien? Was niet
een heerlijke verschijning met eene glinsterende kroon
op het donkere haar aan de deur geweest, en had
van uit de verte naar haar gekeken? Zoo schoon als
Robert "koning"
Een schrille, hartverscheurende gil weerklonk door
het eenzame vertrek het laatste afscheidswoord van
dit leven. Met een smak viel de bijbei over den bed
rand op den vloer. De 1 inkerhand der zieke» verfrom
melde den brief, terwijl de rechter zich als aankla
gend naar lden hemel omhoog hief.
Een sidderen ging door het lichaam, nog een schok,
en alles was stil. In de groote kamer ging de slinger
van de hangklok eentonig heen en weer, en buiten
viel er nog altijd de sneeuw in dichte vlokken neder.
Tegen den morgen was het, dat Maria naar huis terug
keerde. Robert was tot in het voorhuis mee naar bin
nen gedrongen. Daar hielden rij elkander nog eene
wijle innig omvat, toen drong Maria zacht den ge
liefde naar buiten.
„Als rij het eens hoorde, Robert! Ik zou haar niet
meer durven aanzien. Ga nu, gal"
k,Tot weerziens dan. morgen'
„Ja, ja! Tot weerziens! Morgen! Goeden nacht, Ro
bert!"
Zacht viel de deur in het slot. Maria hing den
mantel tegen den wand, toen stak rij licht aan. In het
volgende oogenblik trad rij de kamer binnen.
Sliep Martha? Eene schrede trad Maria nader. Was
bleek. met wijd opgespalkte oogen, als aanschouwde
zij iets vreeselijks. de rechterhand dreigend uitgestrekt,
lag daar Martha. Zoo was rij uit deze wereld de eeuwig
heid ingegaan zonder een woord van afscheid, zon
der een woord van verzoening.
„Martha! O, Martha, vergeef mij!"
Luid snikkend viel de vastenavondkoningin paast
den bijbel voo rhet doodsbed neder.
Buiten brak aarzelend, als onwillig, de ochtendsche
mering aan van den Aschwoensdag, het grauwe tries
tige besluit van maar al te veel uitgelatenheid en dolle
levensvreugd.
N. R. Ct
iUdl llld muii v»j/ vav
den winter, was het erger met haar geworden.
Reeds sedert November lag rij thans in het kleine
zijkamertje met het ééne raam, te bed. hare blauwe
oogen glansden koortsig en het verraderlijke blosje, in
den volksmond zoo weemoedig-dichterlijk kerkhofro
hadden over hun punt van kwestie. zen geheeten. kleurde hare wangen. Het meisje zelf
Wolfs, ofschoon ook voor geen klein geruchtje jer- bedenkelijke van haren toestand niet in. Even-
yaard, nam toch maar voor de securigheid de justitie ai£ aue teringzieken hoopte zij op spoedig herstel en
te baat, om zqn tegenpartij loon naar werken te geven, (jefoofde er vast aan. De naderende lente zou haar ge-
die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is
gaan dienen aan zijn broer Klaas, die in
de Zaanstreek gebleven is.
XL.
Mijn baas is een man met een hart, Klaas! van goud,
Ik weet welhij heeft zijn gebreken,
Maar nooit heb ik iemand zoo waarlijk vertrouwd
Als hem. om van jou met te spreken.
Hij meent steeds, dat and'ren gevoelen als hq,
En doen, wat hij doet in 't leven;
Hq geeft het vertrouwen aan U en aan mij
En wou het graag allen wel geven.
Maar toch is hq vaak zelf het offer daarvan,
Dan is hij bedroefd, maar niet spijtig.
Als hq slechts excuus voor de daad vinden kan,
Dan zoekt hq daarnaar zelfs heel vlqtig.
Maar laatst werd hq boos, toen hq las in de krant,
De vrouw vroeg: „wat scheelt je toch, lieve?
„Staat alles weer vol over inbraak en brand,
„Of hindert je een van Jaap's brieven
„O neen!" zei de baas, „'t is veel erger, mijn kind,
„Ik heb mijn vertrouwen verloren
„In o, zooveel menschen, in menigen vrind."
„Welnu", zei de vrouw, „laat eens hooren?"
Toen las hq 't verslag voor uit „Onze Courant",
Door Trapman's krant overgenomen,
Waaruit duid'lqk bleek, wat de burgers van 't land
Straks hebben te wachten van Rome!
Hq las dan, hoe Merz niet geheel werd vertrouwd
Door omgang met ketters als Trapman,
Zichzelf als min-wensch'lqke Praeses beschouwd,
„Ge ziet het: Merz maakt' er geen grap van."
„En, vrouwlief! het bleek bq hec stemmen weldra,
„Dut velen Merz' meening beaamden
„Hq kwam er, maar net op het kantje, ja, ja!
„Zq lachten, die Merz' val beraamden.
„Hij was dan ook liever maar geen President,
„En gunde die eer: Van der Meulen,
„Die beter de roede der geestTqkheid kent
„En wel met den Deken zal beulen".
De baas las van 't geestig verslag van D. Keet,
Maar tevens het woord van den Deken,
Daarover was hq, voor zoover als ik weet,
Zoo weergasche slecht nu te spreken.
„Welnu", zei de vrouw, „is dat nou het al,
„Moet jq daar je krieg'lig om maken?
„Wel man I gun dien Priester zqn woordengeschal
„En denk aan je eigene zaken
„Ja", zei hq, „jij hebt wel goed praten, mijn kindl
„Ik had zoo'n vertrouwen gekregen
„In menigen Rcomsche, 'k had velen tot vrind,
„Die lui schenen mij ook genegen.
„Maar zq, die uitsluitend de Roomsche lectuur
„Op Priestergezag mogen lezen,
„Die mogen niet omgaan met„Kettergebuur,
„Of valsch moet die omgang wel wezen
„O, Godwat is 't jammer, dat mensch tegen mensch
„Wordt opgehitst, om zoo te spreken.
„Dan staat in 't verslag nog de lieflijke wensch:
„Draag vruchten, o, woord van den Deken
„Draag vruchten, ja!wrange van haat en van nijd
„Die zullen wq oogsten in 't leven,
„Wanneer meerdere Priesters zoo ook op hun tijd
„Den leeken hun lessen gaan geven;
„Als 't kind op de schoolbank al ketterhaat leert,
„Of schelden op Priesters en Papen,
„Al wordt op de secteschool 't niet gedoceerd:
„Ook „bokken" zqn onder de schapen
„Het kind van de Roomsche of Christlqke school
„Ziet neêr op het kind der Neutrale,
„Maar onder de „Christ'nen" heerscht ook het parool
„Verdeelen en heerschen enhaten!
„Wat nu zal het eind zijn van deze tactiek,
„Dat stoken van haat bq de leeken!?:
„Heel 't menschdom bekeerd, alles bon-Katholiek
„Zoo hoopt en zoo dankt wel de Deken;
„Maar ik hoop, dat dwang tot verzet ook hier leidt
„Van leeken, die moeten begrijpen
„Als Priesters verwekken slechts: wrok, haat en nqd,
„Dan dansen wq niet naar hun pijpen;
„Dan kan ik weêr omgaan met Jan en m6t Piet,
„Niet valsch, zooats nu moet gebeuren.
Die tqd komt rog,
vrouw! maar bq is er nog niet."
eene koningin? En het gezicht bijna als dat van hare „Welnu, man! dan nu maar niet treuren!"
eigen zuster' Stellig was het een droom geweest. Zoo zeide de vrouw, en de baas werd bedaard,
Maria!" dacht ook het mijn van die zaken
Geen antwoord. Het was zeker al laat en hare zuster
sliep zeker al lang boven in het dakkamertje.
Martharichtte zich met moeite wat overeind. Een
zonderling gevoel van onrust kwelde haar. Maar roe
pen wilde rij toch niet. Het zou wel weer overgaan.
Zij was immers in den iaatsten tijd veel beter dan
een poos geleden. AE nu de lente maar kwam, dan
wilde rij opstaan, bleef zij niet alleen niet langer in
bed, maar ook niet in hute, dan ging rij in den war
men zonneschijn naar buitennaar het woud!
Wederom overviel haar dat gevoel van angst en be
klemdheid. Zij tastte naar het nachttafeltje waarop rij
tegen den avond den bijbel had neergelegd. Kom, rij
wou nog maar wat in den bijbel lezen.
Hare hand beefde toen rij het zware boek naar zich
toe trede, en nog eer rij het geheel in hare macht
had, viel er een saamgevouwen brief uit. Reeds wilde
Martha het papier weder tusschen de bladen schuiven
toen haar bhk op een handschrift viel. Eensklaps ging
hcai een schok door t lichaam. Was dat niet zijne
hand, was hij het niet, die dat geschreven had? Hij,
die voorheen zoo menig teeder woord gezonden had
en nu sedert jaar en aag nieE meer van zich had
doen hooren.
Met bevend evingers vouwde rij den brief open. Van
hem!
„Liefste Maria,
En achtte het goed en der moeite wel waard
Er maar eens een „brief" van te maken.
JAAP.
Heimwee.
Een 16-jarige knaap, wiens ouders vroeger te Leeu
warden, doch thans te Müblheim in Duitschland woon
achtig zqn, kwam dezer dagen onverwachts bq een nog
te Leeuwarden wonenden oom aan. Te voet was hq
naar Leeuwarden gekomen, uitgeput van vermoeienis
na een reis van 10 dagen.
Oom telegrafeerde naar vader en spoedig kwam
bericht, den knaap terug te zenden. Vader zou hem bq
de grens te Zevenaar wel overnemen. Zulks gebeurde
en neefje ging met een kaartje enkele reis terug.
Twee udvertentiën.
Twee advertentiën uit het Gratis adv. blad te Goes:
lo. te koop een zoo goed als nieuwe boerenwagen en
tevens een smidsknecht, die 8 a 4 jaar bq het vak i
geweest. (Foei, Goes „dat gq nog slavenhandel drqft").
2o. te koop gevraagd een platte piano, waarvan de*
muziek nog goed is.