Amsterflamsclie Brieven. Grepen uit Land- en Tuinbouw. Uit het Boevenleven. Aondag 5 April 1908. 52e Jaargang. No. IJ49 l)E»<l»b Hl A Voor de Boerderij. Sclaier Courant. „liet bljjvriul sfilcfllc. Onze buren. Napoleon's droom. Oorlogsbrgrootingen. Oud roest." CXXXVI. Het blijvend gedeelte, dat weg zou gaan, of het ont slagen gedeelte, dat toch weer blijven zou, heeft jn den laatsten tijd heel wat pennen in beweging gebracht en naar allen schijn heel wat militaire harten ontroerd Voorstanders, tegenstanders, verdedigers en bestrijders van het dubieuse vraagstuk, hebben hun hart kunnen luchten in lange kolommen en brochures cm. 't is ten slotte aan de Tweede Kamer overgelaten te beslissen, of de 2200 jonge mannen „blijven'' zullen of naar huis en haard mogen terugkeeren. Behalve de reeds toegestane milliojnen zal dit grapje de oorlogsbegrooting van ons kleine, en volstrekt niet moer rijke landje, verhoogen met een exlra-verhoogine van nog twee en 'n halve ton, opdat... luister goed!.. „opdat wij weerbaar en voorbereid zijn bij 'n onverhoeds chen aanval van een onzer buren." Go kent immers onze buren? Nu ja, België telt niet mea. 't Eenige wat dit vermag is: ons in de war te brengen als we aan 't praten zijn, en tusschen onze fijn gcstvleerde zinnen, uit jamben, en dactylen opgebouwd, "n toeterwaals ,,awel" of „zulle" in ie gooien. Ver der gaan zijn pogingen tot inbreuk maken niet. En bovendien is Leopold zelf nooit thuis. Hij trekt er tusschen uit als ze aan de schoonmaak beginnen, en ook als ze daarmee klaar zijn, omdat 't buiten zoo mooi is. Of hij. heeft 'n afspraakje hier of daar in de buurt, buiten de kom zijner gemeente, hier of daar te Ostende, te Nicc, te Parijs, te Londen; maar de goeie man is zelden thuis en slaapt maar zelden in zijn eigen bed. Als hij niet praat over den Congo, dan doet hij 't over Ottéro, la bel' Ottcro of over Clco de Mérode of over 'n andere tooneelprinses, met wie hij dan wel eens 'n half uurtje omloopt. Maar met plannen van oorlogmaken, oorlog voeren, onverhoed- sche aanvallen, vijandelijke bedreigingen of iets van dien aard, kwelt hij zijn koningshoofd heelemaal niet. Die (trek is den Coburgers totaal vreemd. En als naasten buur, hadden we sedert '30 geen beteren kunnen wen- schen of begeeren. Bovendien beliooren zijn huisge- nooten nog zoo half en half tot onze familie, al js 't dan ook wat in de verte, en sedert bijna honderd jaar zitten zij en wij zoo rustig en vreedzaam nevens elkander cp den Oud-Nederlandschen, alias Vlaamschen bodem, als duiven op 'n til. 't Ergste, wat we hier van de Belgen hooren en dan niet in ieder opzicht vrien delijk genoemd zou kunnen worden, is, dat ze zoo nu en dan wel eens een schaap van ons stelen, omdat het te dicht bij de Belgische weiden kwam, of dat ze 'n Hollandschan koddebeier op idien loop jagen. Maar voor 't overige? Evenmin als wij 'n kanon zouden koopen, om onze burpnl 't binncn-komen in ons huis te beletten, evenmin behoeft Holland zich 'n geweertje uit de dertig-cents- bazar aan te schaffen, om België op'n afstand te hou den. Het staat tegenover ons in het zelfde gewicht als wij tegenover België. Het vreest geen kwaad en 't doet geen kwaad, allerminst tegen ons; „As ge moar 'n bètje vloamsch kunt klappen, zulle, dan ziedege binnen ienzige momente de beste moats; awel. Moar ziedege 'ne Pruus of 'ne Fransoos of zoo 'ne gemienien En gelsman, dan kundege gtiek 't vor de botten kriegen. Awel zulle!" 't Huis van den Koning staal gewoonlijk onbeheerd. Vijf maal ben ik erin geweest, dat de Koning piet thuis was, en den eenigen keer, dat ik mij de weelde veroorloofde uit het Cliamp d' Elysée naar den Are de Triomph te rijden, reed ik tusschen veertien files van rijtuigen in, met dat van Leopold vlak naast 't mijne. Dat was te Parijs. Neen, België is voor ons zoo onschadelijk en on gevaarlijk als 'n raadsheertje onder hoogvliegers; ize koeren alleen maar tegen elkander. Voor welke buren dan moeten wij weerbaar en voor bereid zijn? Voor Duitschland? Frankrijk? Engeland misschien De „Nieuwe Courant" heeft er 'n artikel aan gewijd en daarin gesproken over het onderwerp van 't „blij vend gedeelte" en over de twee en 'n halve ton als over de „Militaire-tragi-comedie." Weet iemand 'n beter woord? Holland, dat bijna geen schuit heeft, om met fatsoen zee in te sturen, dat met al zijn inwoners nog geen tiende gedeelte uitmaakt van de bewoners van een der genoemde landen,, dat den bodem uit den pot moet schrappen, om rond te komen, dat in de laatste vier vijf jaren millioenen bij mill.ocnen van zijn maat schappelijk kapitaal heeft zien verdwijnen, doet nu zij 'ttdan ook op kleiner schaal als Duitschland, dat niet voor Engeland vil onderdoen, als Engeland, dat niet voor Duitschland wil onderdoen in strijdbaarheid en weerstandsvermogen. De ziekte van het militarisme heeft heel de wereld aangestoken; het morsen met mil lioenen is onbeperkt en onbegrensd; als er geen ton bij elkaar fjabracht kan worden voor 'n ziekenhuis, dan toch nog wel twee en 'n half voor 'n handjevol soldaten, die toch niets kunnen als er heusch eens 'n veroveraar zou komen, 't Is alsoï 't geld geen waar de heeft en werkzame mannen aan hun arbeid te ont rukken geen zonde is. 't Is ééne groote tragedie van krankzinnigheid, die de landen verarmt en elk begrip van moraliteit met belachelijkheid slaat, 't Is jammer, dood jammer, dat Napoleon zoo spoedig gestuit is; hij was de eenige, behalve misschien nog 'n Alexander, die 't recht had om oorlog te voeren. De broederschap der natiën was in zijn hoofd tot volkomenheid gerijpttn'j streed voor 'n Ideaal, dat al lang vergeten schijnt, waar althans geen enkel mo- nareh meer aan denkt. Het evenwicht der natiën was bij (hem te vinden in 'n hooger sfeer dan dat der huidige heerschersen waar de gouvernementen als geweten- looze bankiers het geld wegmaken van goed geloovigc geld-menschjes, zonder eenig doel, zonder eenige hoo- gere aanblazing, zonder iets ideëels in hun streven, daar was hij, Napoleon de dichter-kapitalist, die in 'n verre verte wijzen kon naar onbegrensde landen, waar allen als broeders zouden wonen en zich ver heugen in 'n Voorspoed, die aller deel zou zijn. De Fransche adelaar kon vliegen over heel Europa, en had men hem niet geschoten, dan Nu ja, dan hadden we nu Fransch gesproken; of misschien toch nog wel Hollandsch met de verplichting het Fransch erbij te kennen. Dan hadden we nu waar schijnlijk niet gezongen van „Leve Willenden." Dat's best mogelijk. En misschien ook dat nog wel; tribu- tair aan Frankrijk. Was dat zoo erg geweest? Was dat dan zoo erg geweest, als wij er onze jongens voor thuis liadden mogen houden? Als wij zooveel en zooveel millioenen minder aan belasting hadden behoe ven op te brengen? Als 't denkbeeld van 'n oorlog in Europa even dwaas was geweest als nu tusschen b.v. den Staat New-York en Pennsylvanië? Was dat zoo erg geweest? Waar schuilt 't geheim van Amerika's over wicht, welvaart, rijkdom? In hun „gemeenigheid," dcnkl g3? 't Is heusch met waar. Ze zijn niet gemeener dan wij, al hebben ze wat meer fantasie. Maar ze zijn te verstan dig, of als ge 't verdachte woord zeggen wilt, te„prac- tisch," om hun geld aan onnutte dingen te besteden. Zeker hebben ze schepen om 'n kaper van de kust te jagen, en wel honderd of twee honderd kanonnen mis schien, om 'n paar indringers het licht uit te blazen, maar ze zijn zoo onwijs biet, om in machtsvertoon tegen elkaar op te bieden, zooals de Europeesehe staten dit doen. William Stead schreef immers in de Daily Mail, dat „voor ieder >cbip door Duibcblaud gebouwd, Eu- geland er twee op stapel mogsl zetten?" Als dit zoo is, waar is dan 't einde? Ochoch,, had Napoleon zijn droom eens uit mogen droomen! Dan waren we er nu door heen geweest. Dan bleven de Pieten en Keezen voor 't grootste doel in hun bedrijf, waarvan ze eten moeten en dat hen in staat zou stellen dubbeltjes over te leggen en guldens te sparen. Die verdoemde kazerne-comedie en dat sabelgesleep heeft al heel wat geld zoek gemaakt. Fin waarvoor eigenlijk? Als Engeland zijn wijsvinger in de Noord zee steekt en er ons 'n tik mee geeft zoon natte vinger komt aan dan liggen we voor de wereld, om" de eerste honderd jaar aan geen opstaan to den ken. Als Duitschland wat al te druk visites hier komt maken, doen we van angst iets in ons broek, omdat wc heel goed weten, dat onze twintig dertig soldaatjes doodeenvoudig door Michel in 'n Neurenberger doos zouden worden opgeborgen. Overal kan n staand le ger misschien hog eenige verdediging vinden, maar hierHet doet mij altijd denken aan iemand, die zijn vijand toeroept: „Je moet niet denken, dat je bang voor me bent!" in de hoop, dat hij niet verstaan zal worden, en dan de omstanders aankijkt alsof Jiij zéggen wil: Wat dunkt je w:el van me? Het militaire Holland heeft geen weerstandsvermogen, het heeft hoog stens „lef." Weet ge niet wat „lef is? Nu, dan moet ge maar eens komen kijken, als twee Amsterdamschc jongens ruzie hebben. Wat ge dan ziet is „lef. Als men ons „onverhoeds" zou aanvallen, krijgen we klap pen en aLs men ons zeven jaren te voren zou waar schuwen, ook, En dat weet iedere Hollander, behalve misschien onze Koningin, omdat Zij 'n vrouw is. Maar de Prins weet 't en de Minister van Dorlog weel't, cn alle generaals weten 't. ,t Nieuwe Ministerie weet 't; nel zoo goed als 't oude 't wist. Maar bekennen? Jl° maar: Dat zou de oud-Hollandsche glorie van „wereld- overwinnende natie" niet dragen kunnen. Niels te zijn en zich ook niets te verbeelden, is ook zoo heelemaal niets. Dat de omstanders u uitla chen is zoo erg niet, als ge in uw dik-doen, .maar over uzelf tevreden bent, dat is 't voornaamste. I OchochOchoch 1 Denk echter niet, dat de verzuchting over onnoodigc oorlogsuitgaven specifiek „Hollandsch is. De „Daily Mail" klaagt, dat „de vele millioenen, die nu aan Dreadnoughts worden verknoeid, beter voor ouderdoms pensioenen gebruikt konden worden," klaagt, dat de zestien torpedojagers, die nu weer aangevraagd worden, niets zijn, dan „zestien handelver nieter s." Het blad vraagt of deze moderne „piratenschepen" nu op roof moeten uitgaan onder de koopvaarders, die toch niemand kwaad doen. Nadat de begrooling in Engeland voor oorlog al was opgemaakt, werd er nog een millioen pond sterling, dat is twaalf millioen gulden, bijgevraagd, en in de memorie van toelichting werd die zin begonnen met het woordje „slechts „Of 't noodzakelijk zal zijn, zoo zegt de memorie ver der, „dat dit bedrag later verhoogd wordt, zal afhan gen," let wel op! „zal afhangen van de uitbreiding, die de vloten van andere landen ondergaan." Ziet ge wel, dat 't een tegen elkander opbieden js van machtsvertoon? Waar is daarvan nu de grens? En dat gaat alles maar op kosten van do belastingbe talers. 'I Zal nog zoover komen, dat we voor die malle geweren en kanonnen, torpedojagers of hoe ul dat tuig heeten mag, hal stroo van onder ons bod moeten verkoopen. Als Holland maar in eenigeilei manieren tegen En geland wil gaan doen, zooals Engeland tegenover tde andere mogendheden doel d.w.z. dat de uitbreiding van haar vloot zal afhangen van die der andere vlo ten dan verkoopen we onszelven nogwant Enge land geeft van dit jaar (alleen aan oorlogskosten niet minder dan 720 millioen gulden uit. Daarnij zijn nog niet de millioenen gerekend voor Indië ook niet die soor 't leger, ook niet die voor de verdedigingswer ken. Als men die er bij telt komt men ver over de duizend millioen. Aan matige rente alleen zou die som 50 millioen per jaar opbrengen. Vraag eens wat daarvoor gedaan zou kunnen worden ten bate van het groote leed, de schurftige armoede, die b.v. in Londen neerscht. Maar Engeland is rijk en vindt 't maar weer goed, legt er zich althans bij neer, waarschijnlijk omdat 't ook daar moeilijk vechten tegen de bierkaai is. En zoo maken de omstandigheden alle verloo- ning.n van ernst tot belachelijkheid nauwelijks wa ren de gelden voor 't komende jaar toegestaan, of daar komt uit Washington bericht, dat Perev Maxim, de zoon van den bekenden uitvinder van het machine geweer, Hiram Maxim, 'n uilvinding hoeft gedaan, waar door fde knal van het schot wordt gedempt en slechts 'n zacht sissend geluid verraadt, dat de kogel den loop heeft verlaten. Wat pu? Let op wat de ingenieur aanteekent. Hij schrijft aan de verschillende staten: „Ik verwacht door mijne uitvinding een gansche omwenteling in de bewapening der groote legers." Wat met andere woorden zeggen wilHet grootste deel van de kanonnen en geweren, die ge nu bezit, kunt go wel voor oud-roest verkoopen. \Vieet iemand zijn woorden anders te verklaren? En ge zult 't zien, ze gaan er woei' op in. ik wil wedden, dat er weer conferenties over gehouden zullen worden; en als 't een beetje vlot, wordt Percy van tien kanten geridderd en is hij binnen 'n maand of wat, rijker dan menig vorst. Natuurlijk zulk menschenreddend pogen moet be loond worden. De gouvernementen zullen wel weer gaan begrooten en de belastingbetalers wel weer betalen. Als er eenig particulier was, die zoo met zijn geld omsprong, dan stond hij overmorgen onder curatéelo of zat hij eer de week ten einde was in 'n gekkenhuis. Maar de staten mogen alles, do een maakt den ander gjk. De vriendelijke woorden van Clemcneeau, gespro ken bij gelegenheid van de onthulling van het mo nument van bcheurer-Kestner, waarbij gewezen werd op 'n toakomstigen vriendsehapsbond tusscnen Frankrijk en Duitschland, woorden, die in Duitschland met blijd schap werden aangehoord en door de „Kölnische Zei- tungpiet woorden van even groote vriendschap ten waardeering werden beantwoord, hebben toch de uit breiding der bewajxjning in geen dier beide landen kunnen beteugelen. Wanneer zal 't van wijze woorden eens tot wijze daden komen? Minister Pichon ziet aan den politieken hamel g.vn enkele donkere wolk, dia dan vrede in Europa zou be dreigen. Hij is 'n man van gezag, van grondige ken nis, en ieder hoort naar wat hij zegt; maar Koning Victor Emanuel giat oorlogsschepen bouwen met pant sers van gewapend beton. Zal dat voor de andere mo gendheden (vvoer niet 'n roden zijn om: t zelfde to doen? Ik las in Jezaia CIX: „Zij broeden slangeneieivn uit en zij weven spinna webben; wie van hun eieren eet, moet sterven, en als er een aan stukken gedrukt wordt, berst er 'n adder uit. Hun webben deugen piet tot kleeren en zij zullen zich». 1 ven niet kunnen bedek ken met hunne werken: hun werken zijn werken der ongerechtigheid, en 'n maaksel des wrevels is in hunne handen, llun voelen loopen tot het kwaad en zij haas ten zich om onschuldig bloed te vergieten; hun gedach ten zijn gedachten van ongerechtigheid, verstoring en verbreking is op hunne banen. „Den weg des vredes kennen zij niet, en er is geen recht in hun gangen; hunne paden maken zij verkaard voor ziehzelven; en al wie daar op gaat, kent (den vTcdc jiiict „Daarom is het recht verre van ons en de gerechtig hcid achterhaalt ons niet; wij wachten op 't licht, maar er is niets dan duisternis; wij wachten op 'n groolen glans, maar wij wandelen in donkerheid Wij tasten langs den wand als blinden; wij stooten ons op den middag pil sof 't schemering was, wij zijn in woeste plaatsen gelijk dooden. „Wij brommen als beeren, wij kirren als (duiven; wij'wachten naar recht, maar het ontbreekt; wij wach ten naar heil, maar 't is verre van ons." Van wie sprak Jezaia toch in die boetrede? Hij kon toch ^een drieduizend jaar vooruitzien? In elk geval kan t geen kwaad een vermaning of bestraffing tot anderen gesproken, te beschouwen als tot ons per soonlijk 'gericht. Dat wij er onze winst mee doen! H. <L IL CORRESPONDENTIE Wv. d. B. i Die Fleer woont Wattstraat 21, den Haag. Het zal 't beste zijn U rechtstreeks tot hem te wenden. G. d. B. Dal zou ik U heusch niet kunnen zeggen. Maar misschien weet de Redactie het; vraag het haar. Op dien wijsgeer kan ik in 'n enkelen regel Van beantwoording niet ingaan; daar kan wel 'n boek over geschreven worden. Zijn juiste naam is: Marcus Aurelius Antoninus. Zijn bijnaamFhus Philosophus. Ge kunt over hem lezen in „Karakterbeelden" van HugenholLz (uitgave: Ho'.kema Amsterdam) en nog een zeer lezens waardig artikel kunt ge vinden in hel Juli-nummer van „De Gids" Van verleden jaar, pagina 48—77. Dit laatste is van de hand van H. J. Polak. XI. Gebit. Wat kan men in bet land- en tuinbouwbedrijf een last en schade ondervinden van het „gebit", d.i. de vreterjj van allerlei kleine dieren! Zelf heb ik daar herhaaldelijk geducht mee te kampen gehad en voel be proefd om het kwaad te keer te gaan. Niet altijd bad ik succes met do bestrijding van dit schadelijk goedje, maar met overleg kan er toch nog al eens wat tegen gedaan worden. Zeer lastig zijn de „koperwormen"Deze diortjes leven vier of vijf jaren in den grond en knagen aan de wortels van allerlei planten gedurende den ganschen zomer. Als ze volwassen zijn, verpoppen ze en veranderen in kleine kevertjes, die „kniptorren" heeten. De vrouwelijke kniptorren leggen spoedig eitjes op grasland, klaverveld en dergelijke, waaruit weer „ko perwormen" te voorschijn komen. Wat is nu het beste, dat wjj tegen deze diertjes kun nen doen Zorgen, dat de planten vlug en krachtig kunnen groeien, is het ware middel. Vooreerst moet men wat later zaaien dan gewoonlijk, on ook wat dikker, en vooral ondiep zaaibn. De snelle groei wordt sterk bevorderd door diiect bij het zaaien te bemesten met chili en liefst in de rijen vlak bij het zaad. Van aardD pels neemt men op gebittig land wat zwaai dere poters. De bovengenoemde middelen zijn ook best tegen de „groetwormen", waaruit zich 's zomers die heel groote muggen ontwikkelen, die in de wandeling nogal eens „hooiwagens" genoemd worden. Dit lastige insect vreet tot begin Juni om dan te gaan verpoppen. Waar de groetwormen lastig zijn, mo6t men dus late gewassen als Zweedsche rapen, boenen en kool telen, of daarmee inboeten. Deze beide vijandon van land- en tuinman leven het meest in het grasland, daaiom he<ft men op pas ge scheurd land altijd het ergst tegen deze plaag te kam pen. Gelukkig hebben we in de natuur ook goede bondgenooten in den strijd tegen het gebit: n.1 ver schillende vogels. Als een vlucht spreeuwen op het land neerstrijkt en elk diertje onophoudelijk pikt en wroet tusschen het gras, dan kan men er op rekenen, dat er heel wat schadelijke dieren naar hun grage magen ver huizen. Hetzelfde kan men zeggen van de talrijke kie viten, meeuwen en andere watervogels, die men op gras- en bouwland voedsel ziel zoeken. riet is uitstekend, dat de Nederlandscbe wet deze vogels beschermt door het dooden der dieren en het uithalen der nesten geheel of gedeeltelijk te verbieden, en het ij een lofwaardige daad van vele landbouwers, dat zij het zoekon der kievitseieren niet op hunne landerijou gedoogen. Het bescheimen der nuttige vogels is een nationaal belang en het is te hopen, dat dit steeds meer en meer begrepen mag worden. Wat zou den de rupsen hot kwaad te verantwooiden hebben,als die lieve zangvogtls als koolmeezen, roodborstjes, boom kruipers, kwikstaarten en dergelijke door het ophangen van geschikte broedkastjes geholpen werden. Als ik eens wat uit mijn boomgaard meedeel, hoop ik hierover uitvoeriger te schiijven. Maar de huis- musschen en d9 koolduiven behoeren daar volstrekt niet bij. Die doen veel moer schade dan goed en als die al te luliijk. worden, moet men daar al even wanhopig tegen ttryden als tegen het gebit. En de mollenDie woiden door velen voor veel nuttiger gehouden, dan ze zyn. Ze wroeten den grond wel geducht om, doch leven hoofdzakelijk van regon- woimen, die zelf nuttig zijn. Meestal doen de mollen meer kwaad dan goed en het is verstandig van den weigever geweest, dat hij deze Uioren niet beschermt. Veel schade kunnen do slakken ons bezorgen. Die vreten 's avonds, 's nachts on 's ochtends vroeg aan allerlei planten. Men kan ze met stuif kalk uitnemend bestrijden. 'a Morgens heel vroeg strooit men deze over het land, waar de slakken schade doen en wel tweemaal onge veer een half uur na elkaar. Een halve zak kalk per snees is voldoende. Als de gewassen tegen chili kunnen, is eene overbemesting hiermee boven de kalk ook zeer goed b.v. 5 K.G. chili op een snees. Maar niet over alles Kan men kalk strooien, b.v. niet over een bed mat aardbeien. Strooi du kalk daar in de paden rondom het bed en breng zand en zaagsel tusschen de planton. Kalk strooien langs den sloot- en greppelkant is tegen slakken ook zeer goed. Wegzoeken bij avond en morgen of na eon malsch regenbuitje blijft in tuinen altijd een uitstekend bestrijdingsmiddel tegen de slakken. De tarwebouwers hebben 'svoorjiars dikwijls la3t van „aal" in de tarwe. Nu dit kwaad eenmaal zoo heet, moeien we maar vrede hebben met den naam, inaar „made" in de tarwe zou juister zijn, want de schadelijke uieren veranderen later in vliegjes net als maden uit kaas en koolplanten. Dat vliegje neet „de smalle graan- vlieg Ook in Engeland tast dit insect geducht de tarwe aan, terwijl het in andere streken meer in rogge huist. Het is merkwaardig, dat „de aal" het meest voorkomt op stukken land, die op tijd gezaaid en vooraf goed bewerkt zijn, b v. op land, waar karwjj gestaan heeft. In stieken inet veel suikerbietenteelt, zaait men deze meestal na karwy en laat hierop tarwe volgen Zulke tarwe heeft geen last van dit insect. Wordt het weêr vroegtijdig goed, dan groeit de tarwe allicht over de aal heen. Waar men het aandurft, kon men tijdig wat chili over het tarweveld strooien, wat op vruchtbaar land echter gewaagd is, wegens het gevaar, dat het gewas later te geil groeit en gaat legeren. Of er dan geen aaltjes zjjn, die de gewassen ziek ma ken? Zeker, eu wel een paar heel schadelijk ook! Het „haveraaltje" isoe oorzaak van de zieke haver, wekeo.a. in Anna Paulowna en meer nog in Groningen veelvul dig optreedt; het eene jaar gelukkig minder erg dan het andere. Wie te dikwijls „wit zaad" verbouwt, heeft het eerst last. Yortrouwt men de gezondheid van het land niet, dan zaaie men wat laat en bemeste met wat chili oin de jonge plantjes te helpen „als ze van de moêr af" zijn. E ders is dit schadelijk diertje bekend als „bieten- aaltje" en teistert inzonderheid de bietenakkers. Het „stetigelaallje" is de vijand der uienbouwers, die de ziekte „mop", „bolbroek"of „kroef" noemen. Maar ook in rogge, in klaver, in erwten, in hyacinthen en nog vele andere gewassen, zelfs in aardappels, kan dit aalije zeer schadelijk worden. Waar men de vruchtwisseling verwaarloost, krijgt men het in den regel met de aaltjes te kwaad. Wie uien slechts eens in vyf jaren op hetzelf de land zaait en klaver slechts om de zeven of meer ja ren, hoeft er zelden last van. Maar als de kwaal een maal in het land zit, dan moet men veel langer wach ten, of het loopt zeker mis. In andere landen heeft men nog andere plantenvernie- lende aaltjes, b.v. het „wortelaaltje", dat in wel vijftig soorten planten kan leven en het echte „tarwe-aaltje", dat de korrels vernielt. Die komen in Nederland geluk kig niet voor, trouwens, de beide bovengenoemde doon al schade genoog. Veel kwaad doet in sommige jaren het erwtenvliegje. Dit legt zijne eitjes aan de bloemknoppen der erwten in de tweede helft van Juni. De maadjes, die zich hieruit ontwikkelen, vreten de knoppen leeg en doen deze in rotting overgaan. Die „kwade koppen" is een geduchte ziekte der erwten, waartegen vroeg zaaien, bij voorkeur van vroegbloeiendeorwtensoorten, alles is, water tegen te doen valt. Naast land, waar het vorige jaar de „knop- made. erg heerschte, moe,t men liever geen erwten zaaien,. Soms kómt een ander klein insect de kwaal nog verergereD. In de zieke orwtenkoppen vindt men vaak de oranjekleurige larven der graanblaaspooten of „donder- mugjes", die ook ton koste der jonge bloesemknoppen leven. Wormstekige erwten zijn uitgevreten door de kleine rupsjes van de „erictcnbladrollers"d.z. kleine motvlinder tjes, die tegen den avond vliegen. Een ander motvlin dertje trad eenige jaren geleden verwoestend op in de karwij. De rk ar wijrups" vernielde soms een derde en nidor van het gewas. Daar was niets tegen te doen, doch de natuur kwam de landbouwers te hulp. Hetzij door oogunstig weêr, hetzij door iets anders, plotseling was er bijna geen rups meer en dat gaat nu al weer jaren leeg goeJ. Met het oog op de goede karwjjprijzen van thans is het te hopen, dat dit zoo blijven mag. Waar veel koolzaad geteeld wordt, heeft men 6oms dezelfde schade van de „koolzaadrups"maar in Neder land kwam dit nog niet voor. Daarentegen doet een heel klein mugje soms geduchte schade aan het koolzaad i vooral aan de zoogenaamde „stullen". Een nauwelyk' zientbaar larfje vreet de onrijpe zaden op. Het kwaad3 door deze „koolzaadgalmug" aangericht, is dikwijls belang-, ryk. De moaterdbouwers ondervinden dikwijls groot na deel van de mosterdtorren en hare larven, die „zeug" ge noemd worden. Aardappelloof schijnt vele insecten niet best te sma ken. In sommige streken van Amerika echter leeft een vraatzuchtige kever, de Colorado kever, die daar dit ge was geheel kan vernielen. Hier deugt het klimaat niet voor deze beesten, evenmin als voor de beruchte sprink- lia .en der warme landen. Kool daarentegen is een gewas, dat veel insecten graag verorberen. Dat begint al met de aardvlooien, die de kleine plantjes afvreten. Heel veel soorten lupsen zetten de vernieling 's zomers voort, trouw geholpen door de „maadjes" der koolvlieg en andere larven. Deze groep krijgt nog wel eens apart eene beurt, evenals de ratten en muizen, waartegen we tegenwoordig, als het moet, krachtdadig kunnen optreden. De nieuwere landbouwkunde heelt den oorlog verklaard aan de vijanden dor cultuurgewassen en langzamerhand leeren wij de wapenen kennen, om ze met succes te bekampen. Vooi komen is altijd beter dan genezen, daarom zal een goed geregelde vruchtwisseling steeds het beste middel wezen om zoo mm mogelijk last te hebben van allerlei insectenschade. D. E. LANDMAN. XIII. „SPION". Toen Luk me, dien anderen avond, over hèm sprak over den bochel merKte ik dadelijk hoe 't in hem ziedde, koozte, gistte. Vuur spatte uit z'n zwarte oogen en hij pakte z'n tabakspijp aan met een greep van de breede hand, waar de spieren trillend op zwollen, als had hjj er een te grijpen, waar ie al lang op geloerd had Hij vertelde me van den kerel, die hem te leep-af was geweest. „Je mot begrijpen", zei Luk en in de kringetjes ruok scheen hy te lezen, op te diepen, oude herinnering, zoodat er iets droomerigs kwam in de snel-wissoh nde expressie van zjjn blik, „dat we in die dagen ds's nou toch al bijkans vyf jaar geleden nog gere geld by Lammetje kwamen om 'teen of ander te over leggen. Je had daar toon zoo'n hokje meer was 't niet wa r zeis de fijnste neus van je giadst-m kerel van de „prinsery" geen lucht van zou gekregen heboen. Ik wed om een mooi ding, dat meneer Batelt zelf er geen erg in zou gehad hebben En trouwens, dat is bewezen, zooals ik je later duidelijk zal maken Nou dat kamertje dan Ja, dat was een heele historie van gemier en geplak met behangsel en met schroefjes en scharniertjes Afijn, as-je daar nou maar eenmaal zat, dan was je veilig, wat ik je zeg Hy hield even op met z'n vertelling en monsterde het troepje, dat 't was net even één uur, dus nog vroeg in de wereld bijeengekomen was in de kroeg. Do herinnering aan den kerel, die hem, Luk, had weten te bedotten, maakto 'm onwillekeurig wantrouwend. Zyn blik bleef rusten op een klein, schraal kereltje met een heeschbrommend geluid, die uien stond te tappen, dat er telkens geschaterd werd van jool Iets aan den nieuweling scheen Luk toch met te bevallen En ik bemerkte, hoe hy oventjes-snel een knipoogje van verstandhouding wisselde met den baas Die begreep LuK direct Met wonderbaar fijn instinct van ïntuï tief ook dadel ij k-snappen lot de bijzonderheden van wat de ander bedoelde Luk deed eisrenlyk niets bijzon ders. Hy trók even met de oogleden Wierp blik semsnel kykje-op den nieuweling Knipte toen met een paar vingers Maakte een soort van snuivend neusgeluid De baas ging doodbedaard voort met het inschenken van borrels en biertjes. Rustig klok- kerdo het lichtbruine, jachlschuimige straaltje vocht uit een beugilfloschje, dat de patroon vasthield, in een glas. Maar tegelijk wist hy, door nauw-merkbare beweging, Luk te doen begrijpen: Geen nood, hoorl Jawel, ik geef je gaarne toe, hy is een rare snijboon, maar ik ken hem door en door. Je hoeft niet bang te zyn 'tls „goddin" Luk scheen volkomen bevredigd. Zulk een stil ge barenspel was hier wel noodig, want het heesche mannetje had aardig de hoogte en alsie er ook maar in 't minst lucht van gekregen had dat ze hem „ver dachten", zou er „mot" zyn gekomen, want 't leek een erg driftig, uiterst-prikkelbaar ventje, en later hoorde ik dan ook dat zyn cairière van kwartjesvinder maar weinig te beduiden had. „Een stomme kerel, die verstandiger dee als-ie z'n fortuin maar ergens op de goudvelden van Noord- Amerika of zoo, zocht, lichtte my een van Luk's ver trouwden in, die later nog eventjes langs hem kwam en dien hy toch nog over „de kraai", zooals de heesehe genoemd werd, onderhield. „Wat ik zeg", verzekerde de vrind, „een kerel, die veel branie hoeft en zich verbeeldt, dat ie ons allemaal te „gochem" af is, maar ik zou 'm niet voor niks op avontuur meenemen. „Vooreerst", ging hy voort, nu m9er speciaal tegen my, oningewyde, „motje, as-je in de wereld wat onder nemen wilt, waar „lef" voor noodig is, niet zuipen. En dat doet de kraai. Eon borrel is best. Maar zooas die 'm tikt as-ie eens bygeval centen heeft, neen. En dan mot-je je bedaard weten te houden... Niemand hoeft zich te laten verkleineeren, maar om dadelyk by 't minste geringste. Pas op, daar heh-ie 'm weer terug. Alsof ie geroken had, dat ze 't over hem hadden, kwam de „kraai", die nauwelijks op zyn beenen kon staan, 't deurtje weer binnen waggelen. Hy had nog een mop vergeten. Een verdomd-aardige. DDie mosten ze nog e flatjes hooren. En wonderbaar was de „leukheid, waarmee Luk z'n viind toen deed alsof de „kraai" toch wel de allerlaalste was, waar-ie in de jongste vier en twintig uron aan gedacht had. 4 „Maar je vertelde dan bracht ik Luk weer op z'n apropos van daar straks van „den „spion" dan terug. „Juist!" zei hy, met zekeren waardigen ernst, en nu woor geheel by het verhaal, dat hy begonnen had toen 't intermezzo met de „Kraai" voorviel „van dien bochel zou ik je vertellen. Ja, dat heeft 't laatste beetje vertrouwen, dat ik nog in de menschen had, eruit gejaagd. Zooals ik zei, we waren dan geregeld by Lammetje, en Louis je woot wel had een dingetje uitge dacht, waar as 't lukte genoeg aan vast zat om misschien „geborgen" te wozen. Dat was nou een zaak ie, waar een mensch van opfrischt voor z'n leven, en dan kan ie bestaan als 'n prins. Maaar. Je mot er „lef" voor hebben, want loopt 't mis, dan ken je de amices wol bonjour zeggon voor een jaartje of vier, vyf. Dat wisten we. Ik was nog zooveel jonger; ik had „lef" genoeg al zeg ik 't zelf, maar tjonge dat leek mo toch iets om nog 's eerst efietjes achter je

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 7