ScbBtsBn uit de fiBdnzaal.
MARIANNE DENIER.
Erx ^nïooreZ
twanden aa» kpiï™
Zondag 17 Mei 1908.
52e Jaargang. No. 4361.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
CXLII.
18 Mrl 1899 werd le 's-Gravenhage de Eerste
Vredesconferentie geopend.
onderwijzers en anderen wachters voor ons zedelijk geweest enz., dan zou ik kunnen zeggen: „Het behoeft
welzijn niet moeilijk vallen ons en onzen jongens en "iet onderzocht te worden, dal de heer X rijk is'
meisjes aan t verstand te brengen, dat haat en min- *ant de bewijzen zouden er voor aanwezig zijn.
achting ooi' den „vreemdeling verouderde begrippen Maar als ik n opstel bijvoorbeeld Pegm niet: „Het
zijn en dat liefde voor eigen land en eigen haard sol- is een onweerlegbare waarneid, dat de neer H. d. H.
strekt geen waardeering voor andere landen uitsluit. 11 bom duiten neefi, dan zegt toch ieder onbevangen
Het Internationaal Vredescongres zal, le«r: „Hé! Daar heb ik nooit iets van gehoord. En
zooals reeds lang bekend is, dit jaar te Londen gehou- dit zou heel .natuurlijk en gewoon wezen,
den worden van 26 juli tot 1 Augustus. Zondag 26 Juli De ex-minister generaal nu past zoo n zelfde kunstje
zal de prediking in de meeste kerken van Londen gewijd tue- ft citeer:
zijn aan de vredesbeweging. In Queen's Hall zal n „Het wordt ons duidelijk gemaakt dal wij de
meeting gehouden worden over het onderwijs in ver- oorlogswapenen niet kunnen en met mogen neerleggen,
band met den vrede. Caxton Hall, Westminster, is ter doch dat wij ons gereed hebben te houden voor den
beschikking der pacifisten gesteld. In verschillende pro- oorlog, enz.
vinciale centra van Engeland worden openbare meetings Zeg, vrienden-lezers, en vriendinnen-lezeressen, is
georganiseerd; alle ten gunste van den wereldvrede, i dit „duidelijk gemaakt1? Mij waarachtig niet.
Hoe meer ik er over lees, over die noodzakelijkheid
Het lag volstrekt niet in mijn plan in dezen brief vau oorlog-voeren, hoe onduidelijker hel mij
verder te spreken over Vrede of Oorlog. Als ik eenmaal wordt En neusch, ik ben de eenige niet, wien zoo
mijn inleiding op t Vredesfeest af had, dat ik morgen Bij
vieren en waarover ik overmorgen schrijven zal, dan
kon ik nu gaan schrijven over „de daghelixe clap",
Ik zou dezen brief kunnen wijden aan' den Vrede, over t mooie zomerweer, over de hoornen, die ook
want morgen, den 18den Mei, zal het de verjaardag hier bloesemen, over onze parken en grachten, over
zijn, dat de eerste vredesconferentie geopend werd. Dit de schouwburgen, die zachtjes aan stuk voor stuk ge-
is voor de Pacifisten dat zijn menschen, die den sloten worden, over de tooneelstukken van Henry Bern-
vrede lief hebben en er wat voor doen willen stein„De Klauw", „De Dief', „Simson' en andere,
oen gewichtige dag, en in hunne kringen leeft de vaste waaraan hij jaarlijks millioenen verdient, nadat hij in
overtuiging, dat deze datum over niet te langen lijd als zes jaren tijcis zijn vaderlijk erfdeel van twintig millioen
n historische datum zal worden beschouwd, die ge- er door boemelde; zou ik iets kunnen gaan schrijven
vierd zal worden „als een, welke 'n beslissend keerpunt over het stuk van Henri Bataille, waarvan de titel
in de wereldgeschiedenis markeerde'. "iet in t HoUandsch vertaald kon worden en dat nu
Morgen dan ook zal, in verband met dezen herin- in vier oneindige, vervelende, gerekte bedrijven gegeven
lij 'n uitnooaiging. om ..v.^
deze bijeenkomst bij te wonen en maakte haar vriende- noeg electriciteit in zijn corpus schijnt te hébben^ om
lijke invitatie nog te meer aannemelijk door de mede- 'n groote iabriek in beweging te brengen en als n sidder-
deeling, dat de Oud-Minister Mr. W. H. de Beaufort aal ieder doet schokken en tuimelen, die 't hart heeft
spreken zal over de tweede Vredesconferentie; dat Mr. hein aan te raken; zou ik over nog zooveel kunnen
- J- cr-hriiwn nv» l^ilhi-rti die met Heinrich Fiedler. den
matie ten gehoore zal worden gebracht. I maai- mei opgeeft
l>e uitnoodiging is door mij aangenomen in de hoop j te willen stichten, maar die telkens als hij er bijna
jlo Krvoron 1-1 J «n nu olnrnar nip|
Mr. UU 1JCUU1DI 13 J11UI1U vzivj \«w
ander gerucht, dan ik zelf verspreidde; misschien'hebben voorsteltin„
leeftijd en ervaring mij 'n te zwarten kijk doen krijgen zijnde „Gaston van Frankrijk, de Man met
op sommige handelingen en bedoelingen der menschen; het ijzeren masker", waarover te schrijven eigen-
misschien moet ik 'n woord terug nemen of anders lijk mijn bedoeling was.
zeggen, dan ik t deed in dien brief van 30 Juni 1907. Doch nu is me daar de Schager Courant gekomen
Welnu, 't zij zoo! Ik ben niet stijfhoofdig, geen „will- van den lOden Mei, met op de eerste pagina van haar
fully man". Ik wenschte overtuigd te worden van on- vierde blad 'n artikel over „De persoonlijke dienstplicht
gelijk op al die punten, waarover nu mijn wantrouwen der Vrouw van de hand van den oud-minister generaal
gevestigd is of waarbij mijn Iwijfel mij de schouders H. P. Staal en overgenomen uit „De Gids',
doet ophalen. Toen ik 't in „De Gids" op de leestafel zag schom-
Maar hoe komt dan toch de oud-minister generaal
er toe, om zoo beslist te spreken?
Denkt Zijne Excellentie soms, dat hij voor 'n troep
recruten staat, die zwijgend hebben aan te nemen wat
hun van hooger rang .wordt toegereikt? Die, hebben
„ja" te zeggen als ue kapitein of de sergeant „ja
zegt? ik zou t bijna gelooven, want zonder zich zelfs
maar éen enkele maal te interrumpeeren gaat alles
van 'n leien dakje; en dat elkander te verwonden idioten
werk is, wordt Kalm doodgezwegen, om enkel en alieen
den nadruk erop te leggen, dat nu die wonden ver
bonden moeten worden.
Zijn Excellentie noemt in de vijfde alinea „den
oorlog, welke over ons onaihankelijk volksbestaan kan
beslissen", „een edelen strijd". Wat is dat voor 'n ver
warring van denken? Kan 'n strijd „edel" zijn, die
aan kinderen hun vaders, aan moeders haar zonen,
aan vrouwen en meisjes haar mannen en bruigoms
ontrooft? Misschien wordt zoon strijd aan 'n officiers-
tafel „edel" genoemd of in 'n ministerraad, maar bij
ons met. Als Prins Hendrik mee ten oorlog zou trek
ken, vraag dan eens hoe de Koningin over de „e d e 1-
heid" van zoon strijd denkt. Ik wil wedden, als Zij
te voren wist, dat het Haar haren man zou kosten,
Zij dan zeggen zou„Niet vechtenVeel liever onder
handelen en bij-betalen." En zooals de Koningin dan
zou spreken, zoo spreken n u alle vrouwen en moeders.
Als Minister Staal de Vrouwen iets goeds wil laten
doen, laat hij ze dan aanraden 'n grooten bond te
wat men noemt „eermetaal". „Eermetaal"?! Hoe
heeft men er 't woord voor durven gebruiken? Is er
onder al die eer-metaaldragers nooit eens een geweest,
die er over ging nadenken, hoe hij 't verdiend had,
en die stil en beschaamd hoopte, dat 't bij 't opma
ken van zijn debet en credit vergeten zou worden?
Alle eermetaal is niet hetzelfde, al lijkt 't veel op
elkaar. Artsenijen te mengen, die den dood geven, is
niet hetzelfde als artsenijen te mengen, die kunnen
genezen. Gestolen geld is niet hetzelfde als eerlijk ver
diend geld.
Maar ik moet eindigen. Denk niet, dat ik een ge
wonde zou weigeren te helpen, evenmin als eenig lezer
dezer courant, evenmin als Minister Staal dit zou
doen. Maar ik zal het doen onder krachtig protest
tegen den veroorzaker dier wonden. Ik zal op mijn
hulp niet laten wachten, maar ik zal al mijn krac.hlen
inspannen, om het toebrengen van wonden te voor
komen.
Ik bid u, helpt mij!
H. d H.
XXXV.
„Stiekemerd". Zijn wraak.
Bet, de oudste van de dochters, komt de eer toe dat
zjj het eerste van allen gedacht had, hoe het .van dien
kant, van Bertus afkomstig kon wezen En die
gedachte dateerde al van het oogenblik, toen zjj, met
hun ahen, zaten in het kleine zaaltje van het raadhuis,
waar o.a. ook huwelijken werden gesloten. Geert de
bruid, keek terwijl ze voor de groene tafel zat en de
jeugdige ambtenaar van den Burg. Stand bezig was
met uit het Wetboek voor te lezen, al maar naar den
grond, alsof er aan het rondgeruite karpet, dat in de
„trouwzaal" lag, wonderwat te bekjjken viel De
anderen dachten dat Geert zoo confuus, zoo onder den
indruk van het plechtige oogenblik was.Bet, met haar
scherpen speurzin en goeden „kijk" op menschen, wist
wel beter Had kunnen vertellen hoe Geert doods
bang was, dat, als ze den ambtenaar B. S. aankeek, zjj
een „kleur als een boei" zou kqjgen en misschien haar
lach niet zou kunnen houden. De breedgeschouderde
jongen met het roode botte gezicht, de dikke lippen en
j:-
iet opuaicn.
Maar dat ik twijfel duide men mij vooijoopig niet ten melen, heb ik i weggemoffeld, en ik hoopte, dat11 „lammeling" was, maar daar zou ik niet veel om
kwade. Beloven en doen zijn tot nu toe nog zoo dikwijls Lu nu ligt t daar in zijn geheel voor me in de Schager geven. Ik zou dan nog maar liever 'n „lammeling"
vreemd aan elkaar, dat men 't een gewoon toeschouwer Courant, diezelfde courant, waarin ikAls zeker wezen, dan dat ik 'n moeder haar zoon of 'n meisje
m„nlpizanMT dat nummer nu maar niet in handen haar bruigom ontnam. De schuld van mijn onbetaalde
anders vrees schoenen of van mijn achterstallige huur draag ik al
met hem 200 moeilijk, hoe zou ik dan 'n schuld van doodslag
iodderig-goedige oogen die naast haar zat, gewrongen
vormen tegen die malle en misdadige oorlogen. Laten in zjjn nieuw zwart pak en geen raad wetend met de
dan de Nederiandsche Vrouwen in correspondentie handschoenen, die hjj al tot een prop had vervormd
treden met Duitsche, Fransche, Engelsche, italiaansche De bruidegom wist niet dat de fjjne blanke vingers van
en andere vrouwen, om 'n ligue te stichten, die door den ambtenaar B. S. wel eens geknepen hadden in Geert
neder-smijting van wapenen aan beide kanten, 'n oorlog tiaar fnssche wangen; dat hjj haar zoo stilletjes, als nie-
onmogelijk maakt 1 v 11
Als ik ten oorlog geroepen word en ik wil niet
vechten, dan word ik gefusilleerd. Nu, goed! Dan maar
gefusilleerd! Dan zou de sergeant wel zeggen, dat ik
Wallis" (Juffr. Op- I heel de Redactie naar de eene of andere koud-water-
alleen h u n kuur-inriehting zal gedeporteerd worden. Men moet met
sommige menschen voorzichtig wezen en voor som
mige lezers oppassen. En ik moet dan ook eerlijk zeg
gen, dat dit artikel in flagranten strijd is met andere
rlwx rvlaatc in rlpzh courant VOindtMl
't woord uit „Vorstengunst van
zoomer) menschen geven
woord om het te breken", is helaas, op de
meesten onzer nog maar al te vaak van toepassing.
Maar laat mij niet vooruit loopen op den gang der
dingen. Morgen ga ik naar die vredes-bijeenkomst en
in den brief, dien ik dan voor u ga schrijven, hoop
de Vredes- I wil aansporen tot daden van liefde. Welke handen zou
I "1. 1 -1 -,,n vi-i .1i t.v vorliinHpi
artikels, die ook 'n plaats in deze courant vonden.
J)e fout van dit artikel is niet, dat het de Vrc
ouw
ik u veel goeds te kunnen vertellen van de Vredes- 1 wu aansporen ioi uaucu v
conferentie, die geweest is, en veel goeds te voorspellen den beter geschikt zijn, om wonden te verbinden
1- I dan juist vrouwenhanden? Al is 'n man nog zoo bereid
willig en teerhartig; in den dienst der lijdende mensch-
heid leggen zelfs de broeders van de Deo het af legen
de zusters van barmhartigheid. Maar de fout is, dat
van de Vredes-conterentics, die komen zullen.
Laat mij u nu alvast inedcdeelen, dal het eerstvolgende
nationale Fransche vredescongres zal plaats hebben te
l.a Rochelle op 8 en 9 Juni a.s. Er is 'n „comité de
patronage" saamgesteld uit verschillende stedelijke
autoriteiten, de geestelijken der verschillende gezindten
met den bisschop vooraan benevens vertegenwoor
digers van vijf locale bladen.
Het Internationaal Bureau der onderwijzers-
vercenigingcn te Brussel heeft'n warmen oproep gedaan
aan alle Belgische onderwijzers, om met het vieren van
den vredesdag dit jaar aan te vangen. Waarschijnlijk
hebben dus morgen de leerlingen van vele Belgische
scholen vrij.
De „A11 iance de Femmes" te Antwerpen ont
wierp 'n plan en bood dit den hoofdinspecteur der
gemeentescholen aan, om voor de leerlingen der hoogste
klassen 'n prijsvraag uit te schrijven over 't Pacifisme.
De „Frankfortei Ze i t u n g" wijdde 'n hoofd
artikel aan de bevordering der vredesbeginselen op de
scholen. Een nieuwe en betere openbare meening moet
't eerst gepredikt worden in de schooldaar zitlen
onze toekomstige burgers, toekomstige raadsleden, toe
komstige ministers, toekomstige burgemeesters, toekom
stige opvoeders; daar zilten zij allen, die over tien,
twintig, dertig jaar de wereld zullen regeeren, de lakens
zullen uitdeefen, het Evangelie prediken. Moge- dat laken
deugdelijk zijn en hun Evangelie 'n Evangelie des
Vredes! Daar zitten de toekomstige moeders en de
toekomstige vrouwen van invloed, wier oordcel niet
gering zal worden geacht. Daar zit de maatschappij,
die slraks wezen zal en haar doen en laten zal het
antwoord zijn op de vraag, hoe wij haar hebben opge
voed.
dit artikel mot 'n klein "sprongetje over 'n mogelijk
woord van weerlegging, er maar op los redeneert, alsof
oorlog en oorlog-voeren de moest gewone zaak van de
wereld is. Iemand, die dit stuk leest, komt door den
gemakkelijken en overtuigenden toon waarin het ge
schreven is, tot de slotsomdus er moeten verpleegsters
zijn, telkens meer verpleegsters. En dan te zeggen tot
zijn dochtersDenkt er om, hoor meisjes, dat jelui
hulp in 't leger broodnoodig is. Die ai-me soldaten moe
ten verbonden worden als zij gewond zijn.
Nu, en zoo hardvochtig of ongevoelig is 'n meisje
niet, of zij is bereid 'n daad van liefde te bewijzen
aan n ongelukkige.
Zijn Excellentie kan zich verzekerd houden van bijval,
want als eenmaal de mogelijkheid van NIET-OORLOG-
VOEREN is dood gezwegen, dan is het onderwerp
van liefde en liefde-betooning onuitputtelijk; en als de
meisjes dan eenmaal aan 't woord }ijn over alles wat
zij doen kunnen en doen zullen, dan kunnen ik en
anderen ons de keel wel schor schreeuwen, dat het
verbinden niet noodig is als het wonden
niet heeft plaats gehad, we zullen toch niet
gehoord, minder nog verstaan worden.
Jaren geleden las ik eens 'n boekje van 'n Amster-
damsch geleerde ert elk hoofdstuk van dat boekje be
gon nagenoeg aldus
„Het is van algemeene bekendheid, dat"
„Het behoeft geen betoog, dat"
„Het is 'n onweerlegbare waarheid, dat"
Wat er nu telkens achter dit „dat" stond, kan ik
Dit hoofdartikel geldt ook den Hollanders, 'n Hol- u nu niet zeggen. Maar de zaak kwam hier op neer,
lander Ls niet bloeddorstig, al is hij wat heet geba- dat .de schrijver reeds bewezen achtte, wat nog be-
kerd en 'n echte HoUandschc jongen heeft bij zijn wezen moest worden. Als ik u vertelde, dat de heer
dragen? En nog wel doodslag tegen menschen, die mij
nooit iets misdaan hadden en die ik zelfs niet kende?!
Neen, Excellentie, uw artikel is wel mooi, maar wij
slikken het niet zonder er iets tegen te zeggen. In
de dagen, waarin Miss Nightingale liaar wonderwerk
van barmhartigheid begon, waren de toestanden wel
wat anders dan tegenwoordig. „Elke geest heelt zijn
tijd, maar ook elke tijd zijn geest". We zijn nu zestig
jaar ouder geworden. Hebben we al dien tijd voor niets
geloefd? Toen was 't parool: verplegen. Moet 'tdat
olijven? Ga naar Engeland en vraag 't de lieve vrouw
zelf, wal Zij nü verwacht, dat w ij zullen doen. Nóg
verplegen, denkt Ge? Neen; zij zal u antwoorden: Nu
iniudeien beramen, 0111 't verplegen overbodig te maken!
De paar vredes-eonferentien, die er gehouden zijn, leveren
het bewijs, dat ons denken in n ander stadium is
gekomen. Wonden verbinden is 'n goed werk, maar
.e voorkomen, dat wanden geslagen worden, tienmaal
beier. Uw artikel hoe gewaardeerd ook is nog
geschreven onder den invloed van het oude régime,
dat op zijn laatste beenen loopt. Een nieuwe tijd breekt
aan, een nieuw geluid doet de ooren spitsen, een nieuwe
ontroering maakt zich van ons meester. Weet ge wel,
dat Henri üinant, de stichter van 't Roode Kruis,
verleden week tachtig jaar geworden is? Tachtig jaar
is wel slechts 'n seconde op den duur dei- eeuwigheid,
maar in de geschiedenis der evolutie tellen ze mee
voor tachtig jaren. Henri üinant en Miss Nightin
gale hebben ons wel aan t ziekbed neergezet, om daar
daden van genezing en helde te verrichten, maar niet
om er teil eeuwigen dage aan te blijven Zitten. De oor
zaak van die ziekten en wonden moet nu vernietigd
worden. We hebben de pest en de pokken wel over
wonnen, zouden we 't dan den oorlog niet kunnen?
Als 'n mensch 'n dier mishandelt, wordt hij zeer
terecht door den rechter gestraft. In onze parken hangen
borden, die ons vermanen den dieren geen leed te doen
en de vogels te sparen. Als 'n karrevoerder zijn paard
mishandelt gaat 'n kreet van afschuw en protest op
uit heel de maatschappij. En dat is goed, dat is zeer
goed! Het is 'n bewijs, dat het zedelijk bewustzijn meer
en meer ontwaakt, en dat pijn en lijden zooveel moge
lijk op 'n afstand gehouden moeten worden. Maar
wanneer honderdduizend flinke jonge mannen tegen
elkander worden opgejaagd, cm elkander te verminken,
te dooden, de oogen uit te steken en andere gruwelen
jongen heelt iuj zijn wezen mirai «uuu» nu u» i
grooten mond niet zelden 'n even groot en goed hart, X 'n buitenplaats kocht voor 'n half millioen, dat hij tegenover elkander te bestaan, dan laat niemand zelfs
dat hem n afkeer doet hebben van alles wat lijkt op veertig paarden kocht en deze contant betaalde, dat 'n geluid van protest liooren. Integendeel, dan heet
valschheid en onredelijkheid, en daarom zal het onzen hij met zijn jacht al driemaal den aardbol was om gruwel „dapperheid", en doodslag wordt beloond met
mand het kon hooren haar prettige dingen gezegd
had over d'r guitige bruine oogen Maar Bet had
het best bespeurd. Die wist wel, welk vleesch ze met
zus Geert iu de kuip had Die had ook het eerst
zien aankomen die vrijage met den zoon van weige
goeden muider Hansen. Net iets voor Geert En
als zjj aaebt aan de toekomst, dan schudde Bet het
hoofd, want het gold dan toch haar zuster; maar wan
neer ,het beeld vau den suffigen stumper, die dik in de
centen zat en wanneer-ie bij zijn meisje op bezoek was,
net deed als een kwajongen, die geen tien kon tellen
haar voor den geest kwam. Dan speelde er toch een
medelijdend glimlachje om Bets lippen
Bruidspaar, ouders, getuigen en vrienden zaten in de
„trouwzaal" in een kring om de groene tafel. De wet
houder trok een jjselljk gelegenheidsgezicht en liet geen
seconde hot ebbenhouten hamertje los. De jonge amb
tenaar die hem assisteerde bij de voltrekking, dreunde
allerlei wetsartikeltjes op Streek met zijn meerge
noemde blanke vingers over zlin eleganten blonden
knevel; wierp, onderwijl hij een slokje nam uit het
gereedstaand glas water, een ironisch oogje op de bruid
Geert, schoon ze halsstarrig naar een-en-hetzelfde
punt op het gemeente-karpet bleef turen, scheen het te
gevoelen. Het blosje op haar donzige wangen werd
tikje hjoger. En het was of een heel licht glimlachje
over haar glaat danste. De ambtenaar B. S. merkte
het on streek heviger over zijn lange knevels. Hjj
moest deftig-ernstige pose bewaren. De moeders
hadden zakdoeken om te schreien kant en klaar, nog
in de vouwen; maar streken nu reeds telkens over
oogen en neuspunt. Aldus toonend dat zij „aange
daan" waren. De beide vaders keken met hun hou
terige gezichten suffig, onverschillig, niet begrijpend
naar het officieel gedoê. De mulder stak zjjn buik naar
voren om den zwaren gouden ketting goed te laten uitko
men had den wethouder daar straks met joviaal wui
vend handgebaar bonjour gezegd. Loerend of de
bruidsvader, zooveel nederiger manneken, het wel
merkte, op welken vriendschappelijkeD voet hij Hansen,
verkeerde met „de notabelen" uit de gemeente. Dat
alles had Bet opgemerkt. Maar ze zag nog meer.
Willem Hansen, bloedeigen neef van den bruidegom.
Het was zoo wat een jaar geleden dat deze geregeld
des Zondags voor het huis van Geerts ouders heen en
weer drentelde. En op een goeden dag was ie Geert,
toen ze uit de kerk kwam en ze net afscheid had geno
men van een vriendin die met haar opliep, achterna
gekomen. Willem Hansen was een rare jongen. De
meeningen over hem in het dorp waren zeer uiteenloo
pend. Vaststond dat-ie een werkezel was. Hij
ploeterde dag en nacht. In de kroeg zag-je hem nooit.
En meestal liep hij in zijn eentje. Hij had „scherpe"
oogen, die sommigen „eng" vonden om naar te kijken.
Men wist van hem dat-ie koppig was als een ezel. Als
Willem Hansen zich iets in het hoofd had gezet, dan
kon „de duivel" het er niet uit hameren.
E11 hij was eerzuchtig. HU wou hooger-op. Hij haate
zijn oom en diens heele gezin vanwege hun meer-centen-
EENE VERTELLING
VAM
KUNST Z.4HN.
O
10.
Marianne was nog op en bezig oen kleedingstuk van
haar man je repareeren. Zij luisterde met ingehouden
'l naar e'k geluid dat tot haar doordrong. Zonder
u ze het wist en het haar duidelijk geweest was,
alle inspanning geluisterd naar de bewe-
h..i ,1..,^ en de meiden maakten. En nu was
„n M. eil stiller in huis geworden. Nadat
,a" f.n gekraak had opgehouden verschrikte
ands en oevmiEi zvvijSc'n> alsof er plotseling iets drei-
wi'i-k dt voor haar stond. Zij legde haar
2xZn en schuw en llief het llooid UngL
alsof d<- stilte een i£nte had r°nd'
m-iar een vwlv™„u had aangenomen, met éene,
eedaald^ lan^ de imV. als van bovel1 kwam neer"
gecuüua, langs de trap niet fieluidlorv?*» «rhredeii en
van onder het dak. ui, de dffi?Se£ f de
kamer waar haar man lag. Dat onzichtbare, dreigende
daar waartegen zij had te strijden"
Het re God!
weid zij op eenmaal aangem-eDen door dat ver
langen dat koortsachtige verlangen. I>ie meid daar
boven had immers waarnaar haar hart hongerde! En
duizenden hadden het! Slechts zij. Marinne mocht niet
aan de liefde denken, het moest in haar binnenste ver
dorren, naast hem... die daar binnen lag.
Zij sloeg haar heide handen om het achterhoofd en
drukte de zware vlechten daar vaster tegenaan, alsof
dat haar het hoofd lichter en klaarder maakte. Haar
hoeaem ging moeilijk op en neer en zij zuchtte diep.
Dan stond zij op. Het was niet langer uit te houden.
Ofschoon zij beefde, was het hoofd vuurrood en de
lippen waren droog. Zij had wel in den nacht naar
buiten willen loopen 0111 Michei te zoeken en hem le
zeggen, dat zij hem lief had.
ltoor! Daar sloeg de huisdeur, een stap weerklonk
beneden in de gang. Dat dat was hij! Nu pakte de
angst haar met nieuw geweld aan. Zij greep de lamp
en blies die uit. Het glas rinkelde, de haast en angst
maakten haar hand onzeker. Zij zette de tamp neer,
onachtzaam, en verdween zacht loopend In de andere
kamer. Miehei had binnen kunnen komen! Eén
oogenblik luisterde zij. Michei was nog steeds bene
den. Langzaam kwam hij de trap op. Misschien
misschien had hij weer gedronken. Nu verroerde Jost
haar man zich in zijn bed. Hij mocht vooral niet
merken, hoe zij luisterde, hij wist reeds meer dan
de anderen met goede oogen. Zoo begon zij zich te
ontkleeden, soms haar adem inhoudend om te luiste
ren of Michei naderbij kwam, voorbijging, naar hoven
liep Juist toen zij in haar bed lag, liep hij de kamer
\oorbij, mompelde even en liep dan verder. Het was
haar, als bromde hij iets binnensmonds. Daarna zette
hij zijn weg naar zijn kamer voort en spoedig hoorde
Marianne de deur van zijn kamer dichtvallen.
Marianne evenwel had nog geen rust. Zij lag met
ingehouden adem in het kussen, het hoofd van het
bed van haar man afgedraaid en menigmaal hief zij
het hoofd op en luisterde met groote oogen in de donkere
leegte kijkend. Somwijlen werd het haai- te erg, zij
voelde hoe het bloed in haar opbruischte en naar
het hoofd schoot. Dan liet zij haar witte, ronde armen
uit het bed hangen met oen smartelijk verlangen naar
iets onbestemds, waarnaar zij willoos "de armen uitstrekte.
Haar bovenlichaam boog uil het ledikant. Zij viel haast
uit heur bed. De tanden klapperden haar in den mond.
In het volgende oogenblik meende zij te moeten op
springen, maar plots daarna zakte ze weer in de
kussens terug, met haar vingers zenuwachtig langs haar
kussen krabbend, als moest zij zich vasthouden, opdat
liet verlangen in haar. haar niet te sterk werd en
haar voortzweepte tot den ander.
Plotseling was het of haar hart stil stond van schrik.
Haar man sprak zeer luid achter haar.
„Jij hebt niet veel rust van nacht."
Hij had het gelaat naar haar toe gewend. Zij zag
niet, dat hij lachte, maar zijn woorden hadden als
een spottend lachen geklonken.
Zij antwoordde goen woord, lag vanaf dat oogenblik
als verdoofd, bewegingloos op den rug, alsof hij haar
had (geslagen, zooals ze had verdiend.
Lang voor het dag was, stond zij op. Dezelfde ge
voelens tegenover Michei als den vorigen avond bemach
tigden haar weer, en zij was bereid hem te ontmoeten,
waar het ook mocht zijn. Intusschen trok zij aan den
arbeid.
Het was de dag waarop zij voor het margeneten de
kanna1 placht te schuieren en zij greep haar werk aan
met doffe verbetenheid, opdat daardoor haar eigen
gedachten wat zouden worden verdoofd.
Maai- toen zij aan het venster trad om het glas af te
lappen, terwijl Hendrika in den anderen hoek van de
kamer haar bezigheden had, zag ze Michei beneden
de deur uitstappen. Zij vertrouwde hare oogen niet.
Het was haar, alsof ze hem had moeten hooren gaan,
toen hij de trap afliep. Maar het was 2ijn koffer dien
iiij op den schouder droeg en dan hijzelf, met den
bruinen haardos en breeden, sloeren rug. De handen
op den raamdrempel boog zij zich naar buiten. Zij
kon het wel uitschreeuwen. Hel was alsof zij werd
voorwaarts gerukt, als moest zij uit het hooge venster
hem na. Maar zij zweeg..... zweeg nog langeren j
nu was hij reeds weg. den hoek om!
Zij nam haar arbeid weder op. Zij had het gevoel,
als was het bloed in haar aderen bevroren. En koud.
zooals zij aan haar gansche lichaam was, deed zij
ook haar werk. Zij greep flink toe, maar voelde toch
niet wat ze aanvatte of deed. Haar bewegingen waren
alle werktuigelijk, als door een raderwerk gedreven.
Maar na een poos kwam ze weer tot zichzelf
haar borst ademde lichter, als van een centenaarslast
verlost. Hij was nu weg! En nu herkende zij hare
omgeving weer. Het schemerde haar niet meer zoo
voor de oogen. Zij zag en begreep nu weer wat ze deed
en langzaam aan werd hel weer rustig in haar binnenste.
Het drong steeds scherper tot haar door, dat tusschen
haar en Michei niets was gebeurd, wat maar eenigszins
een plichtverzaking kon worden genoemd. Deze ge
dachte deed tiaar liet hart sneller slaan. Wat was dat
goed! Dat die schaamtelooze honger sleehls in haar
geweest was. Dat geen kreet, nog minder een daad haar
had verraden! Nu was het einde daar! Michei was
weg! Het hinderde nu niet meer, wat er in haar bin
nenste brandde. Dat deed geen schade meer! E11
met der tijdzou zij ook haar rumoerig hart wel
meester worden. Het verlangen naar vrede en i-ust,
dat zij vanuit 'haar vaderhuis had meegekregen deed
zich gelden. Een zachte warmte in haar binnenste
koesterde haar.
Marianne keek naar Hendrika. van wie zij tot op
'dit oogenblik niet de minste notitie had genomen. Zij
hoorde hoe deze plotseling snikte en dat deed haar
zich met alle aandacht tot het meisje wenden.
„Wat scheelt je?" vroeg Marianne.
Hendrika draaide zich niet om, maar deed alsof zij
zich pijn had gedaan. Marianne bemerkte de verlegen
heid, die er in haar houding lag, toen zij de kamer
verhei. Toen zij weer- in de kamer kwam, keek Mari
anne haar scherp aan. Hendrika was zeer bleek. De
eigenaardige oogen hadden een schuwe uitdrukking, het
zwarte haai- hing al6 steeds ongekamd op voorhoofd
en wangen. Zij deed alsof zij niet bemerkte, dat Mari
anne haar zoo opnam. Toen zij echter begreep, dat
de ander eenige verdenking tegen haar koesterde, werd
ze onrustig en angstig. „Wal schoeit je, Henarika?"
vroeg Marianne, ditmaal strenger.
Zij wilde iets antwoorden. Maar dan zette ze plotse
ling den emmer op den grond, haar gelaal trok en
trilde. „Hij wil niets van mij weten, Melk," riep zij
uit, draaide zich om en weende hartstochtelijk. „O,
o, o!"
Marianne raadde dadielijk alles. En nu stieten ge
dachten als pijlen op haar af. Zij en de meid! Verloren
was de eene! En het was er niet ver vanaf geweest,
dat ook de andere was gevallen. Wat voor een atmosfeer
was er in dit huis. Zij voelde zich gedrongen om
wat moer zuiverheid in het huis te brengen, zij voelde
dal zij dit aan zichzelf verplicht was.
„Er zal met Melk te praten zijn," zeide zij.
Hendrika schudde het hoofd.
„Dat zou heel erg zijn, als hij niet wist wat zijn
plicht was," beweerde Marianne.
„Een man, die een vrouw gedwongen neemt," gaf
Hendrika ten antwoord, „dien men steeds kan aanzien,
hoe hij zijn vrouw niet meer lief heeft."
Marianne zweeg nu. Er drong veel op haar af; maar
hoe meer zij op dit oogenblik beloofde, hoe meer
wies haar tegenstand en verloor zij den verlammenden
hartstocht in haar binnenste.
„O God!" zoo jammerde Hendrika. „Waar moet ik
heen? Ik kan niet naar huisVader zou mij
doodslaanE11 ik ken niemand naar wien ik zou
kunnen gaan." Zij stond ten prooi van wanhoop daar,
terwijl Marianne het werk voortzette.
„Wees nu bedaard," beval Marianne barsch. Dan
beduidde zij haar het andere eind van de tafel te
nemen, die aan een kant van de kamer stond en nu
liet zij de meid goen tijd meer, om met nieuwe klaag
liederen voor den dag te komen. Zij dwong haar te
werken en dreef haar steeds voorwaarts als zij op
nieuw met haar geweeklaag wilde beginnen.