Grepen int Land- en Tnintionw. Van de Boerderij. Bekendmakingen hebben. H(j verdraaide het om met Bart om te gaan- De nichten groette hij nauwelijks Zijn groote ideaal was om, door hard werken, vooruit te kmen; ze te toonen dat-ie geen haar minder was dan zij Toen had hij Geert ontmoet H\j was de meid, dien Zondag, dan achterna-geloopen en had haar iets in de hand gestopt. Het was een zwart doosje. Geert schaterde h6t uit, want Willem zei geen woord Ze vond het allerdolst zooals-ie dee. Maar toch maakte zij het doosje open Er zat een fijn medaillon, met van die echte pareltjes, in „Ben je nou!? vroeg ze, hem het doosje willende teruggeven. Ma.r Willem keek haar aan met oogen... Oogen Dat zij het uitgierde van jool. Willem Hansen was er doodsbleek van geworden En even vlamde het in zijn blik Zwollen de aderen op zijn voorhoofd Hij hield zich in, want hij was dol op Geert Naast zijn ideaal om vooruit te komen in de wereld, had zich nu geplant de wensch om haar tot zijn vrouw te krijgen Geert luisterde een poosje naar hem. Liep zelfs met hem op, een laantje in, zoo dat ze een halfuur telaai thuiskwam Wou nog geen zoen van hem hebben, maar sprak toch af, dat ze aanstaanden Zondag Zoo tegen een uur of drie... Bet had het na een paar dagen in de gaten. Entoen ze zag, dat Geert een nieuwen ring, met wat een aardig blauw steentje aan-had, zei ze op een avond, toen ze samen in het huisvertrek zaten; vader uit en moeder al naar dT bed was: „Ik zou maar oppassen met Wil lem Hansen, wat ik je zeg!" Geert had de schouders opgetrokkenwas er nijdig om geworden en zei dat Bet „wel gek leek". „Goed" zei de ander „doe jij je zin. Maar let opmjja woorden Daar komt niks-goeds van. Willem is geen jong om mee te sollen. Je meent toch geen steek ervan. Nou, zeg eens dat ik het lieg 1 Toen had Geert een kleur als vuur gekregen en ge zegd, dat Bet zich maar met d'r eigen zaken moest be moeien. Het ging haar geen zier, geen steek aan Maar zoo was Geert nu weer niet dat ze niet besefte, hoe de andere gelijk-had En aldus kwam het ook uit. Op een goeden dag ver dween Willem Hansen uit de nabijheid van Geert d'r woning. Hij had „van de achternacht" gehoord dat zijn neef Bart, wiens vader aan het „visschen" was geweest; bij Geert d'r vader dat Bart kans had In stillen, zwarten avond was Willem toen uren-lang aan het ronddolen geweest. Als Geert beseft had wat-ie toen wouTerwijl zijn hand klemde om het mes in zijn broekzak... Terwijl het schuim vlokte om zijn lippen... Terwyl hij, met saamgeklemde tanden, het eene pad in, het andere uit liep Maar zijn trots had hem gered. Hij had gedacht, hoe ze hem zouden zien terechtstaan, tusschen politie agenten in Aan de schandeAan het voor altijd vernietigd zijn van zijn toekomst... Toen had hij, door willende zetten toch zijn schrikkelijk plan, tegen zijn gewoonte in, sterke-drank gehaald en was-ie naar zijn huis gegaan om zich „lef' in te drinkenEn wanneer Willem Hansen inderdaad gedronken had, dien avond Maar op het laatste oogenblik smeet-ie het fleschje aan grui zelementen tegen den grondDat was zijn geluk. Met het mes in de vuist geklemd bleef h(j, tot diep in den nacht, in het donker zitten... Worstelend tegen het plan om zich te gaan wreken over den smaad, hem aangedaanverbijtend zijn felle smart over haar grillig heid en ontrouw... Maar tenslotte had-ie op zichzelf overwonnen en was ie gekleed en wel, op zjjn bed gaan liggen... Uitgeput van wat er in die uren in hem gestormd en gewoed had Heelemaal achteraan onder de „vrienden en belang stellenden" in de trouwzaal zat hij nu, deze Willem Hansen, terwijl Bart, de bruidegom, naast Geert, de bruid, zat te luisteren naar den ambtenaar van den B. S. Hij had, tegen aller verbazing, de invitatie, om als familielid van de partij te wezen, aangenomen. Toen Bet hem had zien meekomen, was haar een koude rilling over den rug gegaan. Wat zou Willem in het schild voeren?... Waarom stelde hij zich bloot aan de zelfmarteling, om Geert met zijn neef te zien trouwen Bet nam zich voor, er direct, nadat zij van het Raad huis kwamen, met vader over te spreken want zü voorzag leelijke dingenZij had gelet op Willem Hansen, en gezien dat glimmen, dat gloeien in zijn sombere oogen dat jjzig-strakke van zijn dorre, in den laatsten tijd vermagerde trekkenHaar angst was overdreven. Toen ze vader erover aanklampte, vroeg die den bruidegom waar zijn neef Willem was Niemand kon hem vinden. Hjj was alleen maar bij de trouwerij op het Stadhuis geweestDaarna naar huis gegaan. Van de pretmakerjj wou-ie niets weten „Net iets voor Willem" zeien ze allemaal maar Bet was misschien de eenige, die hem „snapte". En hoewel zjjn weggaan haar een pak van het hart had genomen, heelemaal gerust was ze toch niet Het geval had zich voorgedaan, dat een jonge land bouwer, van wien tot dusver niets ongunstig bekend wasDie in zjjn dorp alleen wat vreemd, wat „eenzelvig" werd gevonden, zich aan een laaghartig delict had schuldig gemaakt. Hij had een prachtig rund, een der mooiste uit de buurt, op wreedaardige wijze verminkt in de weide, zoodat het arme beest moest worden afgemaakt, toen men het, haast stervend, met stukgesneden uiers vondHet rund behoorde toe aan een eigen neef van den beklaagde, die een paar weken tevoren getrouwd was Men stond hier voor een even raadselachtig als ellendig-wreed misdrijf... Door een toeval was de daad ontdekt. De beklaagde had zich onbespied gewaand, doch een schoonzuster van den neef, wien het beest toebehoorde, had hem bespiedhad hem verraden ookHet bleek dat zij hem vaak in stilte nagingDen beklaagde niet vertrouwend „Waarom?" vroeg de voorzitter der Rechtbank haar, „welke aanleiding hadt U voor dat wantrouwen Doch welke moeite de rechter ook deed, het was niet uit de getuige te krijgen. Men had een oogenblik getwijfeld aan de toerekenbaarheid van bekl. Willem Hansen Doch daarvan was de Rechtbank teruggekomen. Op minachtenden toon sprak het O.M. over de laaghartighejd van dezen kerel, die blijkbaar slechts uit boosaardigheid Zij waren spoedig met haar werk gereed. De voor middag verliep als gewoonlijk. De blinde werd aange kleed. in de kamer gebracht en het ontbijt gebruikt, waarvan een elk opstond om aan zijn arbeid te g-aan. ,.Is hij nu weg.'' vroeg Jost Denier aan Maria mie. Zij bemerkte heel goed, dat hij op de manier, waar op hel antwoord zou worden gegeven, gespamien lette. „Ja," antwoordde zij kort- en maakte aanstalten om de kamer te verlaten. „Wat is er met Hendrika?" vroeg hij dan. „Hoezoo?" „Denk je, diat ik haar niet heb hooren jammeren? „Ik zal het je zeggen later." Met dat bescheid ging Marianne. Jost Denier zat daar, alsof zij hem nog dieper in zijn stoel gedrukt had. Hij had verwacht haar verlegen en toegevend te vinden. In plaats van dat, was zij kort aangebonden en uit de hoogte. Hij was zoo verbaasd, dat hij stiller en bescheidener in zijn stoel zat en den ganschen dag vergat haar met zijn booze luimen te plagen. 's Avonds toen Denier weer in zijn kamer lag, had Marianne Melk den knecht bij zich. Hij bracht haar evenals eiken avond den sleutel van den stal en hing dien in de kleine kast aan den wand. Met een kort „goeden nacht," wilde hij de kamer verlaten. Toen riep Marianne hem terug. Zij had aan het venster ge staan en draaide zich nu naar hem om. „Ik heb eens een woordje met je te praten," begon zij. Hij nam onwillekeurig de muts van het hoofd. Hij lachte en kwam wat nader. Vol verwachting, half ge bogen en voor zich kijkend stond hij daar. Toen Marianne niet dadelijk begon te spreken, draaide hij aan zijn snor. lachte andermaal met katachtige vrien delijkheid, die iets onmannelijks had. „Wanneer ga je met Hendrika trouwen. Melk?" vroeg Marianne. Haar toon was bijna goedig, maar het klonk toch alsof er sprake was van een uitgemaakte zaak. De knecht werd dadelijk boos. „Ik denk er niet aan," zeide hij en rekte een paar maal den dunnen hals, want erg op zijn gemak voelde hij zich toch blijkbaar of Jaloezie hst arms beest zoc- gruwelijk verminkt had. Eischte gevangenisstraf tegen den „dierenbeul En de officier vond, toen hfj den beklaagde aanzag, dat h() eigenlijk nog te min had geëischt Zoo n woeste, wild-wreedaardige expressie leefde er in de sombere oogen van den beschuldigde. CQRBEAÜ XVII Hooibroei. Iedereen is bekend met het feit, dat er in hooi, dat te vochtig wordt opgestapeld, zelfverhitting plaats grijpt, welk verschijnsel men met den naam hooibroei bestempelt. Gewoonlijk zal het hooi in de schuur of aan een klamp opgetast, eenigen broei ondergaan. Blijft het bij een lichte zelfverhitting, dan wordt het hooi geurig en smakelijk voor het vee en de veehouders zien dit gaarne; te meer nog daar in hooi, dat vrij van broeiing blijft, gemakkelijk verschimmeling optreedt, wat men terecht voor zeer schadelijk houdt. Bedenkelijk is echter het hevige broeien van te voch tig, krachtig hooi, waarbij de temperatuur voortdurend stijgt, een scherpe, zure lucht valt waar te nemen, het hooi eindelijk zwart wordt, gemakkelijk in poeder te wrijven is en groot gevaar voor zelfontbranding ontstaat. Afgezien nog van het groote brandgevaar, is zulk hooi voor veevoêr van zeer geringe waarde. De ervaring heeft geleerd, dat hooi van krachtig, sterk bemest land, het meest broeit, vooral als het gras jong is afgemaaid, het hooi niet al te droog wordt thuis gehaald en er in korten tjjd een groote massa van op elkaar gestapeld wordt. In sommige streken van ons land b v. het Kamper eiland, de Langstraat, de Betuwe enz., wordt veel hooi geteeld voor den handel. De koopman eischt in de eerste plaats „blauw" d. i. ongebrooid hooi en daarom zullen de verkoopers alles doen om het broeien tegen te gaan, wat in de meeste jaren ook gelukt. Hiertoe maaien zij vrjj laat en bemesten in den regel het hooiland niet. Zij bewerken het hooi veelvuldig, doch voorzichtig en halen het eerst thuis, als het goed droog is. „Het hooi moet zoo droog zijn, dat het breekt", zegt men in die streken. In de daar veelvuldig voorkomende vyzelbergen houdt men in het midden een opening, dikwijls door er een kegelvormige mand van ongeveer 1 meter wijdte in te hangen aan een paar touwen, die aan de kap zijn vast gemaakt, zoodat de mand regelmatig meê naar boven gaat bij het opvijzelen dor kap. In hooiklampen legt men lange takkenbossen of driehoekige getimmerten van stevige latten, schuin naar buiten afhollend, voor hetzelfde doel. De eerste middelen: laat maaien en niet bemesten, zijn af te keuren, omdat wij daardoor weinig en minder voedzaam hooi bekomen en het gewas er ook nog grof door wordt. Wie prima kwaliteit hooi verlangt, moet het gras jong afmaaien en zorgen, dat het land „sterk" is. De beste boeren hebben het „ondeugendste" hooi, doch die tobben dikwijls ook het meest met het broeien. Maar zorgvuldig hooien en nooit anders dan werkelijk droog hooi thuis halen zijn middelen, die ons wel degelijk passen. Zal het gras tot goed hooi worden, dan dient het tijd te hebben om te besterven. Als het weer koel is en er weinig zon komt, „dan maakt het slecht hooi" en toch ziet men het dan dikwijls aan rooken zetten, ofschoon het daar neg lang niet klaar voor is. In sommige stre ken zet men zulk hooi eerst aan kleine rooken of „oppers", die op een zonpigen dag nog <*ens worden uitgespreid, gekeerd en 's avonds brengt men het nu droge hooi aan flinke rooken. Dit is zeker niet kwaad, maar op vele plaatsen, meestal uit gebrek aan arbeids kracht, onuitvoerbaar. Professor Holdefleisz in Duitschland is op grond vaj> door hem genomen proeven tot de conclusie gekomen, dat men het beste hooi verkrijgt, ais men het op ruitersdroogt, evenals tegenwoordig bijna overal de bouwboeren doen met hun klaver- en iuzerne-hooi. Dat drogen van klaverhooi gaat thans eenvoudig. Als het gewas drie of meer dagen aan het zwad gelegen heeft, brengt men het op de ruiters en laat het net zoo lang staan tot het goed droog is. Bij ongunstig weer, of in een dik gewas, keert men de zwaden vooraf eens om. Vijftig ruiters, van ongeveer 45 cents per stuk, zijn voldoende voor een bunder hooiland. Hier en daar ziet men reeds grashooi op ruiters dro gen en de gebruikers roemen deze methode zeer. Een der grootste voordeelen van deze hooimethode lijkt mij het weinig bewerken dat het hooi vordert. Zeker, een hooischudder is een gemakkelijk ding, maar, hoe meer men in het hooi werkt, hoe meer verlies aan de fijnste en voedzaamste bestanddeelen; en dit verlies bedroeg bij proefnemingen 15 a 20 pCt. der droge stof! Een ander voordeel is, dat men niet dat natachtige hooi onder aan de gewone rooken heeft. Zulke ruiters gaan jarenlang mee, breken zelden en waaien niet om, als ze behoorlijk gezet worden; dit heeft de ervaring al geleerd. Met 300 ruiters doet men heel wat en die kosten zjjn wel te dragen. Het hooien met ruiters is nog te jong en te weinig door vergelijkende proeven onderzocht om het onvoor waardelijk te durven aanbevelen, maar voor proef nemingen, vooral in streken, waar het hooi zeer „boos" is, ljjken ze mij buitengewoon geschikt. Misschien val len de schudders dan wel in ongenade, want het betere is de vijand van het goede. Wie den hooibroei biünen de perken wil houden, dient dus in de eerste plaats te zorgen geen ander dan behoor lijk droog hooi thuis te halen. Laat het wat meer kosten, dat zal men aan lijnkoek of ander krachtvoêr wel kun nen uitsparen. De hooiberg dient in de eerste plaats niet al te spoe dig gevuld te worden. Als het thuis halen wat te snel geschiedt, kan een deel van het hooi tijdelijk aan een klamp gezet worden. Het gebruik van mh koker, om een schoorsteen in den berg te maken, werkt zeer goed. Met een takel kan dit toestel regelmatig omhoog getrokken worden. Tegen het einde van den broei behoort men dit gat goed te stoppen ter voorkoming van beschimmeling van het hooi. Het instrooien van landbouwzout in het hooi, ter hoe veelheid van een kaaszetter vol op eiken wagen, of 3 a 5 kilo's op de 1000 kilo's hooi gaat het broeien ook heel wat tegen, zonder dat het voeder er minder smakelijk of minder voedzaam door wordt; meestal 18 het zout zelfs wenschelijk voor de dieren. Het optassen moet regelmatig geschieden; zoo, dat het midden steeds een halven meter hooger ligt dan de kanten. Een minder drogen wagen hooi plaatst men aan de kanten. Het gevaarlijk broeien van liet hooi heeft nooit overal in de geheele massa plaats, doch hier en daar vindt men sterk verhitte broeihaarden. Het zijn vooral de sterk prikkelende, zure dampen en de onderzoekingen met de hooirocde of peüijzer, die het brandgevaar aan geven. Kan men het ijzer, nadat dit eenigen tijd in het hooi geweest is, niet meer overal met de band vasthouden door de te groote hitte, dan is er gevaar, dat vooral dan groot is, als men eenig zwartachtig hooi mee uit den berg trekt onder aan het ijzer. Het is niet mogelijk een temperatuur aan te geven, die als begin van gevaar beschouwd mag worden. Als deze boven 70° Celsius gaat, is het goed te gaan „dollen" (Friesland) .of „spitten", zooals het steken van gaten hier heet. Soms heeft men in sterk broeiend hooi tem peraturen van 95" Celsius gevonden. Zulk gevaarlijk hooi moet geheel verplaatst worden, soms om het drei gende gevaar zelfs onder bewaking eener brandspuit 1 Te vroeg spitten levert gevaar voor schimmelen, doch te lang wachten is nog verderflijker voor de kwaliteit van het hooi; en bovendien ontstaat er brandgevaar. Beregend hooi kan wel kort en hevig broeien, doch is minder gevaarlijk dan jong, niet droog hooi. Brandge vaar ontstaat eerst eenige weken na het vullen der hooivakken of het zetten der klampen. Sinds men bekend raakte met de talrijke omzettingen in allerlei stoffen veroorzaakt door bacteriën, schreef men het hooibroei-proces aan de hooibacteriën toe. Uit onderzoekingen, in 1903—1906 aan de Bacterio logische afdeeling van het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn verricht, is evenwel gebleken, dat de hooi bacteriën niet de schuld van den hooibroei zijn, al zijn ze in grooten getale in hooi aanwezig. Hooibroei is het ontstaan van warmte door de schei kundige inwerking van de bestanddeelen van het hooi op elkander. Als men weet, hoe warm kalk bij het blusschen wordt kan men dit wel begrijpen. Hooibroei is dus een chemisch en geen bacteriologisch proces Bij het broeien verliest het hooi vooral zetmeel en suiker, zoodat het spoedig minder voedzaam wordt. De zure dampen zijn die van „mierenzuur"Of er in broeiend hooi een bepaalde „broeistof" zit, is nog niet uitgemaakt. Ik hoop, dat het meegedeelde over hooibroei er eenigs- zins toe mag bijdragen om dit euvel .zooveel mogelijk te beperken en het vee, meer nog dan thans, overal een smakelijk en voedzaam winter voer zal genieten, naar tijd en omstandigheden aangevuld door deugdelijk krachtvoer. D. E. LANDMAN. GEMEENTE SCHAGEN. (o>— MOND en KLAUWZEER. De Burgemeester der Gemeente Schagen vestigt hier mede de aandacht der veehouders op het Kon. besluit van 10 Juli 1896 (Staatsblad no. 104), gewijzigd bij de Kon. besluiten van 22 April 1898 (Staatsblad no. 109) en 4 Februari 1907 (Staatsblad no. 27), houdende o.a. maatregelen tegen het Mond- en Klauwzeer. (Besmettelijke blaaruitriag van den mond en de klau- j wen) bij de herkauwende dieren en de varkens. Voorts wordt herinnerd o. dat wanneer zich hij eenig stuk vee verschijnselen van eene besmettelijke ,;iekte openbaren, daarvan door den houder of hoeder onmiddellijk kennis moet worden gegeven aan den Burgemeester der Gemeente, waar het vee zich bevindt; b. Dat zulk een stuk vee onmiddellijk van het overige vee moet worden verwijderd en afgezonderd gehouden c. dat, indien een aan eene besmettelijke ziekte lij dend stuk vee is gestorven, de houder of hoeder ver plicht is daarvan onmiddellijk kennis te geven aan den Burgemeester der Gemeente, waar het gestorven dier zich bevindt. Tegen overtreding van het onder a vermelde is be dreigd eene geldboete van ten hoogste f75.—, en tegen overtreding van het onder b en c Vermelde eene hechte nis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoog ste f500.—. Schagen, den 8 Mei 1908. De Burgemeester voornoemd, H. J. Pot. o— VOORBEREIDEND MILITAIR ONDERRICHT. Aanmelding voor den aanstaanden Wintercnrsgs. De Burgemeester van SCHAGEN maakt bekend, dat voor jongelieden van 16—24-jarigen leeftijd, indien al thans een voldoend aantal hunner zich aanmeldt, in den aanstaanden winter een cursus zal worden gehou den tot het ontvangen van voorbereidend militair onder richt. Dit onderricht heeft o. a. ten doel: lo. aan toekomstige militieplichtigen de gelegenheid te verschaffen om de geschiktheid te verwerven tot het voldoen aan de eischen van militaire bekwaamheid, en zooveel mogelijk ook aan die van lichamelijke ge oefendheid, bedoeld bij art. 104 der Militiewet 1901; en 2o. aan jongelieden de geoefendheid te verschaffen tot het 'verwerven van het militair getuigschrift, ver- 7 i TT niet. „Zoo?" antwoordde Marianne gerekt. „En wat je plicht betreft „Bah!" gaf hij hoonend terug. „Plicht! Zij is mij nageloopen, net zoolang tot het zoover is gekomen. Voor geen duizend gulden wil ik met haar trouwen," voegde hij er aan toe. Mariarme nam hem op van het hoofd tot de voeten. „Je bent een nette jongen!" zeide zij, en ging dan aan de tafel zitten, waarop zij haar armen neerlegde. Ilij hoorde de uitdrukking van verachting uit iiaar woorden. Er werd een zijde van zijn karakter kenbaar, die hij anders steeds achter zijn groote onderdanigheid verborg. „Niemand heeft zich met deze zaak te be moeien. Ik ga bovendien hier vandaan, en had u den dienst reeds willen opzeggen." „Zoo dus weg ga je?" vroeg Marianne op den- zelfden verachtelijken toon als zooeven. „En laat je Hendrika in den steek?" „Die mag naar den duivel loopen," schimpte hij brutaal. Zijn eigenlijke inborst, de onbeschoftheid, kwam steeds weer te voorschijn, maar hij was het onderdanige dienaar spelen zoo gewoon, dat hij daar Steeds weer toe verviel. Hij stak zoo nu en dan het hoofd in de hoogte, maar viel het volgend oogenblik weer in de houding terug, die den lafaard eigen was. „En wanneer ik je hu aanklaag. Melk," zeide Marianne. „Je weet toch, dat de vader van een kind verplicht is, tete betalen?" Een oogenblik was hij zeer ontsteld. Het volgende oogenblik nam zijn gelaat een zeer giftige uitdrukking aan. ,AVat wil jij eigenlijk van mij?" zeide hij, met de hand aan zijn hals. alsof de boord van zijn hemd hem knelde. „Jij hebt, meen ik, genoeg voor jou eigen deur te vegen." Half driest, half angstig stiet hij deze woorden uit. Hij keek onwillekeurig naar de deur, als verwachtte hij reeds, dat deze hem zou worden gewezen. Marianne stond op. Zij was doodsbleek, met de han- 51-.-- den klemde zij zich vast aan de tafel en keek zich ver voorover buigend, den knecht aan. Het schijnsel van de lamp viel op haar gelaat. De vlam scheen over wangen en voorhoofd en het zware, lichtblonde haar. Haar oogen schenen zwart. De knecht greep naar den knop van de deur. Het werd liem toch onbehaaglijk te moede, zooals zij hem aankeek. „Schoft de deur uit!" zeide Marianne. „Ja, ja," zeide de ander, „ik ga al." „Ik wil je morgen met weer aan het werk zien," besloot Marianne. Hij trok een grijnzend gezicht. Dan ging hij haastig de kamer uit, nog iets mompelend. Marianne verstond hein ,niet. Hij trok de deur te vlug achter zich dicht. HOOFDSTUK XI. „Mat krijg je in je hoofd?" vroeg Jost Denier. Mari anne had hem gezegd, dat zij Melk den knecht, had uitbetaald en weggestuurd. „Hij heeft mij beleedigd," antwoordde zij. „En hoven- dien, opdat je liet nu ook maar zult weten: hij heeft Hendrika tot schande gebracht Zoo iemand houd ik niet in mijn dienst." Zij zeide hem dit, terwijl zij met de mouwen hoog opgestroopt zoo uit haar werk in de kamer gelreden was. Haar persoon ademde, terwijl zij daar zoo stond, kracht en beslistheid. Zij bekommerde zich om de vraag van haar man niet in liet minst, alsof hij op een antwoord van haar in 't geheel niet rekende. Het volgende oogenblik had zij ook reeds de kamer ver laten. Denier kwam niet aan het woord. Zich bewust van haar kracht en kunnen ging zij haar eigen weg. Zij nam alles onder haar hoede, wat tot dusver de beidé mannen hadden gedaan, Michel en Melk. Daartusschen vond zij nog tijd om met de buren over een nieuwen knecht te onderhandelen. Jost Denier luisterde naar haar schreden en haar doen. Hij was verdrietig. Uit zijn eerste verrassing over eischt voor de toelating tot het Reservekader dar Inftui- terie, der Vesting-Artulerie of der Genie. Voorde toekomstige militieplichtigen loopt de cursus over twee achtereenvolgende wintertijdperkenvoor de adspiranten voor het Reservekader over één winter tijdIperk. Het onderricht heeft plaats ten minste 4 uren per week; het begint 1 October of zoo spoedig mogelijk daarna, en duurt tot einde Januari. De aanmelding tot deelneming aan het onderri^ moet geschieden vóór 1 Juni eerstkomende, ter sey^ tarie der gemeente op de werkdagen, des voormiddag van 9 tot 12 uur, alwaar verdere inlichtingen kunne® worden verkregen en de volledige regeling dezer aan gelegenheid voor belanghebbenden ter inzage ligt. Jongelieden, die op 1 Juni e.k. nog niet militiepliehiig waren, of, wel militiepliehiig zijnde, doch zich ter zake van uitoefening van of opleiding tot landbouw, handel of nijverheid enz. buitenslands bevinden en eerst na 1 Juni in Nederland terugkeeren, kunnen zich ook na genoemden datum, mits voor den aanvang van het onderricht, tot deelneming aanmelden. Voor hen geschiedt de aanmelding zoo tijdig moge lijk rechtstreeks bij den Inspecteur der Infanterie te 's-Gravenhage, onder opgaaf van het juiste adres van den belanghebbende en van de Gemeente, waar hij het onderricht wenscht bij te wonen, en onder over legging van de bescheiden, waaruit blijkt, dat hij tot het doen zijner aangifte vóór 1 Juni niet was gehouden. Jongelieden dezer categorie, die reeds in dit jaar moeten loten en van wie alzoo te voorzien is, dat zij wellicht slechts gedurende één wintertijdperk het onder richt kunnen volgen, zullen, zoo zij in eene garnizoens plaats wonen of zich daartoe naar eene naburige gar nizoensplaats willen begeven, in de gelegenheid gesteld worden in te halen, hetgeen zij door het niet-bijwonen van het onderricht in het vorig wintertijdperk hebbeit verzuimd. Latere aanmelding voor het onderricht is ook toe gelaten voor lotelingen, die in het vorig jaar reeds hebben geloot, en in verband met het door hen ge trokken nummer in aanmerking komen eerst in het aanstaande jaar bij de militie te worden ingelijfd. Voor deze categorie van militieplichtigen moet de aanmel ding geschieden bij den Officier, met het onderricht belast, en wel bij den aanvang van het eerste oefenings uur in den aanstaanden winter. In de eerste helft van Januari a.s. zal ten over staan van eene Militaire Commissie een onderzoek plaats hebben, waarbij voor hen, die in aanmerking komen om in het volgend jaar bij de militie te wor den ingelijfd, de gelegenheid zal bestaan tot het ver werven van een bewijs van voorgeoefendheid. De bewijzen van voorgeoefendheid zijn drieërlei: een bewijs van militaire bekwaamheid; een bewijs van lichamelijke geoefendheid, en een bewijs van militaire bekwaamheid èn lichame lijke geoefendheid. De lotelingen, die een dezer bewijzen verwerven, worden, op hunne aanvrage, ingelijfd bij het korps en geplaatst in het garnizoen hunner keuze, voor zoo ver zij daartoe geschikt zijn en dit met de belangen van den dienst is overeen te brengen. Bezitters van het in de laatste plaats genoemd bewijs hebben echter in deze den voorrang boven bezitters van een der beide eerstgenoemde bewijzen. De houders van een bewijs van militaire bekwaam heid èn lichamelijke geoefendheid hebben bovendien aanspraak om vóór anderen in aanmerking te komen tot inlijving voor korte oefening (vier maanden). Aan het bovenomschreven onderzoek kan ook wor den deelgenomen (door tot korte oefening ingelijfde lotelingen, in het genot van uitstel van eerste oefening, die hun vroeger verkregen bewijs van militaire be kwaamheid en lichamelijke geoefendheid wenschen te vernieuwen, ten einde daardoor aanspraak te verkrij gen op verlenging van dit uitstel. Bij het onderzoek wordt ook gevorderd eenige ge oefendheid in het schieten. Voor jongelieden die in staat waren zich in of nabij hunne woonplaats in het schieten te bekwamen, zal tekortkoming in de gestelde eischen van schietvaardigheid een beletsel zijn om hel bewijs van militaire bekwaamheid te verwerven. Daar om wordt aangeraden om, zoo daartoe gelegenheid bestaat, deel te nemen aan de schietoefeningen tot ver hooging van 's lands weerkracht, die, bij voldoende deelneming, zoowel in garnizoens- als in sommige andere plaatsen met bruikbare schietbanen telken jare van 1 Mei1 September worden gehouden. Schagen, den 12 Mei 1908. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. LANDBOUW. De Burgemeester der gemeente SCHAGEN; Overwegende, dat zoowel van de zijde van den handel als van die der landbouwers herhaaldelijk is gewezen op de wenschelijkheid, dat, eerder dan tot dusverre kon geschieden, gegevens worden gepubliceerd omtrent de verbouwde uitgestrektheid inzonderheid van die landbouwgewassen, welke hoofdzakelijk voor den verkoop worden geteeld en waarvan de hier te lande verbouwde hoeveelheid belangrijken invloed heeft op den prijs, brengt ter kennis van de landbouwende bevolking, dat bovenbedoelde gegevens reeds gedurende deze maand kings de huizen zullen warden verzameld en richt tot allen wien het aangaat het dringend verzoek zoo ge trouw mogelijk de gevraagde opgaven te verstrekken. Schagen, den 11 Mei 1908. De Burgemeester, H. J. POT haar optreden ontwaakte nu weer zijn kleinzieligen toorn. 6 „Manneer gaat Hendrika weg?" vroeg hij plotseling en zonder inleiding aan Marianne, toen zij weer eens bij hem in de kamer trad. Zij stond stil en legde de beide handen op de heu pen. terwijl zij een oogenblik nadacht. Dan keek zc op haai- man neder. „Dat meisje is een arme drommel- Zij weet niet, waar ze heen moet. Ik zal haar dezen moeilijken tijd helpen doorvechten." Jost Denier lachte. Een poos grinnikte hij door en elke klank was voor Marianne als een hoonend en stekend woord. Marianne bloosde. Zij begreep hem al te goed. Toch vroeg ze haastig en scherp„Wat bedoel je met je lachen?" Bij hem verwisselde de spot met toorn: „Mijn huis JS geen toevluchtsoord voor gemeene vrouwen," zeide hij grof. Toen trad zij zeer dicht bij hem. „Neem je in acht," reide zij met jagenden adem. Onwillekeurig viel haar hand op zijn schouder. Misschien voelde hij de op gewondenheid en ontroering waaraan zij nu ten prooi 'V^S J verloor «jn brutale zekerheid. Zij had het uiterlijk tot mets verkeerds laten komen, mocht zij innerlijk beleefd hebben wat zij wilde! Zij liad hein bovendien nog weggestuurd - dien - en bovendien tij Jost Denier had haar noodig. Er was heul veel aan gelegen het niet geheel bij haar te verkerven. Vervloekte wederwaardigheden!" vloekte hij Dan s< luidde hij haar hand onwillig van zich af. Maar hij w;,.igde het niet meer te zeggen. Omdat zij hem kende, ging Marianne. De arbeid drong. Zij had werkelijk geen tijd om zich over te geven aan den toorn dien de woorden van Denier bij haar had wakker geroepen. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 6