flBt Sfloi m
/„oiidag 17 Mei 1908.
52e Jaargang. No. 4361.
DERDE BLAD.
LOSSE BLADEN
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
te
Binnenlandsch Nieuws.
uit hot Bo^k van
I I 1> 1 I S.
Dat spijzen voedzaam maakt.
Al wat wij droomden, dachten, dichtten,
En nedtrschreven op het blank papier,
Gelijkt den roem van eenen held, die
Als verwinnaar van het slagveld keert.
De overwinning is 't gedicht gelijk;
En wie het hoort blijft vreemd aan het proces
Waaruit het werd, als aan t geheim van gist.
Dat spijzen voedzaam maakt
En het bederven weert.
De vruchtb re korrel, die in d aarde valt.
Moet sterven eer zij bloeien zal ten leven.
Uit ondergang en dood -alleen rijst leven,
En 't smartend lijden 'maakt gedachten rijp,
Waar d'onbeproefde ziele vreemd aan blijft.
Succes van buiten gaf maar zelden kracht
Of rijkdom aan het zieleleven;
Wijl strijd en worsteling alleen de kracht
Der ziel vermeerdert en haar leven doet.
Zooals een held, die weerkeert uit den slag,
Gesierd met lauw'ren, en getuig'nis geeft
En kondschap doet van wat hij heeft doorstaan
En op zijn wonden wijst als zooveel blijken
Van 't kampen met den vijand, en op 't schild
Omhoog geheven, rondgedragen wordt;
Zooals die held met waardig handgewuif
En pijn-vermoeid gelaat den kreet begroet
Uit zooveel monden, die zijn daden prijzen,
Zoo stort de ziele, die beproeving droeg
Haai- strijd in zangen uit van vreugd en klacht
Maar aan 't proces waaruit die zangen werden
Blijft ieder vreemd, als aan 't geheim van gist,
Dat spijzen voedzaam maakt
En het bederven weert.
dan wijzend op een geschonden herinnering aan het
verledene.
Van de vroegere pracht was maar weinig overgeble
ven hier en daar zagen wij een meubelstuk, op
het punt van uit elkaar te vallen, of een tropee aan
den muur, die herinnerde aan het leven en de sport
van vroeger. Alles was even somher en geheimzinnig.
in een der kamers bleef de kreupele staan en drukte
tegen een paneel. Dat sprong open; de oude man
stapte er door en wenkte ons te volgen. Als wij niet
onuer den invloed waren geweest van een soort van
helsche betoovering, die van hem uitging, in vereeni-
gbig met het spookachtige van deze omgeving, waren
wij daar zeker nooit in gegaan. Het was er zoo be
nauwd en vochtig, dat de Lantaarn slechts flauw brandde.
De ratten stoven bij onze komst naar alle zijden, en
wij voelden onzen moed verdwijnen. Het was een tame
lijk groot vertrek, maar zonder eenig raam of andere
opening. Ik trapte op iets, en was bijna gevallen,
waarop de kreujxïle zijn lantaarn wat lager hield, om
te zien wat het was.
„Beenderen, krijschte hij, en met ontzetting zagen
wij inensehenbeenderen, die wit afstaken tegen de
duisternis om ons heen.
„En bloedvlekken ook voegde hij er grijnzend bij,
naar een plek wijaind, waar best een algrijseiijke moord
kon gepleegd zijn, al was hel dan ook misschien een
eeuw geleden.
Gladys beefde, en haar ontroering bracht mij lot
het tegenwoordige terug. Snel sioeg ik mijn arm om
haai' heen en {luisterde haar bemoedigende woorden
in. De afschuwelijke betoovering scheen plotseling te
wijken, toen ik begreep in welken toestand wij ons
bevonden, en ik beval den man, ons den weg naar
buiten te wijzen. Hij schoof naar het paneel en werkte
zijn misvormd lichaam er doorheen. Giadys wilde hem
volkomen bedaard. Ik begreep dat rij iets in het
hoofd had.
„Hoe was de naam van den man, die zoo goed
voor je was?" vroeg zij.
„Wat gaat jou dat aan?" snauwde hij.
„Heet je niet Venning?"
De ongelukkige staarde haar aan en antwoordde toen:
„Ja, ik heet Venning, en hij was John Marston."
„Hij was mijn vader," zeide zij met een glans van
blijdschap in haar oogen.
De kreupele bleef haar aanstaren en hield rijn lan
taarn lager, om haar gelaat nauwkeurig te kunnen
onderscheiden. Ja! hij zag het, hij kon er niet aan
twijfelen, zij was de dochter van den man, die hem
had welgedaan. Toen hij begreep wat hij gedaan had,
richtte hij zich op en liet de lantaarn door het luik
zakken, waarop hij bonzend en schoffelend de boven
kamer verliet Even daarna werd het paneel wegge
schoven. Hinkend en struikelend liet hij zich nu voor
moest staan, omdat de E. A. heeren niet geloofden
zijne verklaring, onder eede afgelegd voor het Kanton
gerecht te Schagen, in de strafzaak van beklaagden
S. Jonker en Moras, die beiden wegenB straatschenderij
terecht stonden.
In die verklaring beweerde NoordBtrand, den 27sten
Februari j.L, dat hij niets van het plegen van die
straatschenderij had gezien.
Op 15 Dec. jl. is Jan in gezelschap van zekeren Simon
Jansen, een 20-jarig arbeider ook in 't Waarland woon
achtig, naar den aldaar in „De Tortelduif reeideerenden
kastelein Teunis de Jong gegaan, 's avonds om een uur
of zeven, 't Was Zondagavond en er werd natuurlijk
een glaasje geledigd.
Om 'n uur of 10 stapte het tweetal op en zette koers
naar Bakkum, een kastelein aan den Laanweg, (welke
weg tusschen de gemeenten Heer Hugowaard en Haren-
karspel loopt.) Daar werd nog even de dorst gelescht,
doch Jansen was de eerste die vertrok. Noordstrand
Gladys op de knieën vallen en smeekte haar kreunend had nog wel even den tijd en ging later met Jonker
en schreiend om vergiffenis.
Eenige oogenblikken bleef rij onbewegelijk staan. Toen
bukte zij en legde zacht de hand op zijn schouder.
„Arme oude man," zeide rij, „je hebt genoeg ge
leden. Ik vergeef je."
Hijgend en mompelend richtte hij zich op; met tra
nen in de oogen nam hij rijn lantaarn op en bracht
ons door piepende deuren en duffe gangen de krakende
trap af, zoodat wij weer in de hal stonden.
j.L moet mijn tuin eens zien, dames zeide hij
hijgend.
Hij schoof den grendel weg van de deur aau het
eind van de hal, en draaide de kruk om. Ik hielp
hem de zware deur openduwen, en daar zagen wij
den mooien tuin van vroeger, omgeven door prach-
tige ceders en forsche olmboomen. Nu was de geheele
vólgen, doch met een grijnslach keerde "hij zich om ruimte met gras begroeid, maar hier en daar groeiden
I I 1 j 1,111- d.1 n r» cl rv/i CT 1, n t 1 '1 Ï1 IfC f nn t i, w, II.1'1 1
Een ware geschiedenis,
door
NANCY PRICE.
en duwde haar terug. Een oogenblik daarna sloeg het
paneel dicht
De aanraking van rijn op een klauw gelijkende hand
en het geluid van de veer waren te veel voor haar; zij
viel flauw in mijn armen. Het arme kind! Een uur
geleden was zij zoo vol leven en geluk! Ik knarste op
de tanden van woede over mijn machteloosheid. Zoo
goed mogelijk veegde ik met mijn handen den vloer
wat schoon, legde Iniaar neder en deed wat ik kon,
om haar tot bewustzijn te brengen. Eindelijk gelukte
mij dit, en langzamerhand keerde haar moed terug.
Toen wierp ik mij uit al mijn macht tegen den wand,
doch helaas! Zonder eenig gevolg.
Opeens hoorden wij boven ons hoofd een ruwen lach,
een luik van de zoldering ging open, en daar zagen wij
opnieuw dien afschuwelijken man. Hij hield de lantaarn
genoeg naar beneden, om ons in het gelaat te kunnen
zien, en lachte spottend tegen ons.
Driftig bevalen wij hem, ons vrij te laten, maar
drift, redeneering noch smeekbeden hadden eenigen
invloed op den krankzinnige.
Toen hij eindelijk begon te spreken kwamen er niets
dan vloeken uit rijn mond, beurtelings op een toon
van woede en van voldoening over onze onmacht.
ik keek Gladys aan. Haar gelaat was bleek als mar
mer. Nu beefde rij nieL De kreupele ging voort:
(Nu heb ik julke, allebei, malle schepsels. Als ik
Het was in Mei Mijn vriendin Gladys Marsion en
ik hadden onze studie voltooid, en nu logeerde ik
nog een poosje bij haar, voordat ik terugkeerde naar
mijn tehuis tusschen mijn geliefde Schotsche heuvelen.
Wij waren beiden vol levenslust; de wereld lag vóór
ons, vol geheimzinnigheid en schoonheid, vol vreugde
en leed ofschoon wij van het laatste niet veel wisten,
want het leven had ons vriendelijk behandeld. Soms
snakten wij naar een avontuur, naar iets dat verandering
zou brengen in de eentonige effenheid van ons bestaan.
Wij behoefden niet lang te wachten!
Op zekeren morgen wandelden wij in een pijnbosch.
De lucht was bewolkt geen zonnestraaltje speelde
op Me donkere stammen; in de sombere lanen was
alles romantisch en geheimzinnig. Opeens stonden wij
vlak voor een oud gebouw, Croft House genaamd. Daar
stond het, kaal en eenzaam tusschen de hooge, oude
olmboomen in den met gras begroeiden tuin.
Geen koeltje deed de takken ritselen, geen geluid
verbrak de stilte. Slechts het beekje vloeide murmelend
langs het verroeste molenrad.
Het huis had den naam, dat het er spookte; het
was onbewoond en niemand dacht er ooit aan er binnen
te gaan. Maar waarom zouden wij dat nu niet eens
doen? Misschien zouden wij een avontuur beleven. Over
het roestige hek staarden wij het sombere gebouw aan,
met zijn dichtgetimmerde ramen en bouwvallige muren,
en overtuigden ons van het algemeen verval, waarin alles
verkeerde. Eindelijk zagen wij elkander aan, en be
grepen elkaar dadelijk.
„Ja, laat ons naar binnen gaan," zeide Gladys.
Wij duwden het op rijn scharnieren piepende hek
open, en liepen over het met mos begroeide pad naar
de steenen portiek, groen door ouderdom en gebrek
aau zorg. Weer keken wij elkander aau. Een toestem
mende knik. Ik draaide den knop om tot mijn
verbazing ging dit gemakkelijk en wij stonden ~in
de ledige, met eikenhout bevloerde hal. Daar bleven
wij even staan. De atmosfeer was benauwd en vochtig;
dik lag overal het stof in lange jaren vergaard.
Aan onze rechterhand >varen verschillende deuren,
die toegang gaven tot de vertrekken gelijkvloers; recht
voor ons zagen wij de trap van zwartgeworden eiken
hout. Aan de andere zijde was de hal afgesloten door
een grootere deur, die gegrendeld was, en links was
een hooge, donkere gang. Op de trap viel een smal,
flauw lichtstraaltje, waarbij wij hier en daar openingen
ontdekten zeker rattennesten.
Wij bekeken de vochtige vertrekken, met de ver
molmde vloeren. Hier en daar viel een lichtstraaltje
door een kier in de plankan, waarmee de ramen be
schoten waren. Nu en dan snelde ons een rat voorbij,
of fladderde een vleermuis met een schellen schreeuw
boven ons hoofd. Wij gingen de krakende trap op.
Gedurig keken wij achter ons, alsof wij verwachtten
dat een spook ons zou volgen. In zulk een huis moest
iets bovennatuurlijks wonen haastig ging ik alle
geschiedenissen na, die ik ooit gelezen had, van spook
huizen, afschuwelijke moorden, spokende dames in het
grijs gekleed wat zouden wij vinden? Eindelijk be
reikten wij den anderen kant van het huis. Opeens
greep Gladys mijn hand. Aan het eind van de gang
klonk een dof gebons, dat luider werd, totdat wij
eindelijk een gestalte konden onderscheiden die naar
ons toe kwam hinken.
Wij wachtten in ademlooze spanning, en huiverden,
toen een diepe stem vroeg, van waar wij kwamen en
wat wij zochten.
Op dit oogenblik viel juist een lichtstraal op de ge
daante, en wij zagen een ouden gebogen man in een
versleten pak; op een dikken stok leunend kwam hij
langzaam naar ons toe, en herhaalde op barsohen
toon
„Wie zijt gij, en waar komt gij vandaan?"
Zoo dapper als ik maar kon antwoordde ik dat wij
van Hinton kwamen, en het huis eens/ wilden bekijken.
„Zoo. van Hinton?" snauwde hij. „Ik heb juist op
iemand daar vandaan gewacht, om hem het huis te
laten zien." En met een hollen lach, die ons deed
rillen, voegde hij erbij: „Ha, ha! Nu, het is een mooi
huis, vroeger was het dal ten minste zeker. Jawel!
Misschien kan ik het u wel laten zien."
Met een lucifer stak hij eeu oude, hoornen lantaarn
aan; toen het licht op zijn gelaat viel, deinsden wij
belden terug voor de kwaadaardige uitdrukking. Zijn
oogen glinsterden onder zijn ruige wenkbrauwen, en
rijn hoofd was met een bos verward haar bedekt. Hij
had broede schouders en zijn handen geleken op groote
klauwen, toen hij de lantaarn dichtdeed.
„Gaat maar mee," zeide hij.
Dit klonk als een bevel en wij voelden ons gedwon
gen. hem te volgen. Dit was nu een echt avontuur
alleen met, naar den uiterlijken schijn, een krank
zinnige, alleen met hem in een verlaten huis, waar
niemand ons om hulp kon hooren roepen, als dit noo-
dig mocht zijn. Eindelijk was dan mijn hartewensch,
vervuld een avontuur. Ik was nieuwsgierig hoe dat
zou afloopen.
Mompelend bracht hij ons in alle vertrekken, nu eu
nooit een zuster had gehad van wie ik zooveel hield, dus we gingen
zou ik er nooit aan gedacht hebben, hier twee meisjes' *- J
langs den muur jasmijnstruiken en duizenden witte,
wilde hyacinthen, Gladys' lievelingsbloemen, bloeiden
in het gras. De wolken waren weg, de vogels zongen
vroolijk en Gladys, tegen den ouden zonnewijzer ge
leund, sprak met hem over vroegere tijden. Terwille
van haar vader beloofde rij, hem te zullen ondersteu
nen. Zij wist het vertrouwen van den ouden man te
winnen, en wij namen een ruiker witte hyacinthen,
mede naar huis ter herinnering aan ons bezoek bij
het „Spook" van Croft House.
Hdbld.
i
Dinsdag 12 Mei 1908.
Met gesloten deuren.
De e9rste zaak van de zitting, heden door ons bijge
woond, was er eene, die met het oog op de bepalingen
dor Kinderwetten, met gesloten deuren werd behandeld.
We mochten dus dat geschiedenisje niet hooren. Jam
mer, want er waren wel een stuk of vjjf heeren bene
vens een drietal dames als getuigen, terwijl drie „kin
deren' als beklaagden optraden.
Maar d'r was niets aan te doen, we moesten weg en
en Moras naar buis.
Die twee laatstgenoemden haalden onderweg balda
digheden uit door zich op het dek van een In de ring
vaart onder Harenkarspel liggende motorboot te bege
ven, enz., enz.
Nu heeft Noordstrand niet medegedaan en was ook
niet op de motorboot geweest, maar tijdens de verrich
tingen van zijn beide metgezellen Jonker en Moras
schfjnt Jan zich toch op een niet zeer grooten afstand
van het tooneel der werkzaamheden te hebben bevon
den.
Hij bleef echter volhouden niets te hebben gezien van
datgene wat de beide van straatschenderij beklaagden
uithaalden.
Zijne verklaring van vandaag was niet in overeenstem
ming met wat hij als getuige te Schagen zei, welke
verklaring daar natuurlijk door den griffier op papier is
gesteld.
Daar Noordstrand bleef volhouden niets te hebben
gezien en de 0. v. J. 't niet verantwoord achtte, af te
gaan op het te Schagen op schrift gestelde verhoor van
Jan, werd op 's heeren Officiers voorstel de geheele zaak
ter afhandeling verdaagd op a.s. Dinsdag, om dan nog
te hooren de Griffier van 't Schager Kantongerecht.
Klaas en de politie.
Beklaagde Klaas Pasveer was er niet
Hij had het den 13den Maart j.1. met de Heldersche
politie aan den stok en wilde toen niet uit het loge
ment van zijn Helderschen hospes, waar hjj allerlei
baldadigheden uithaalde. Agent Duif verwijderde hem
ten slotte, doch werd zeer door hem beleedigd en be
dreigd, onder een grooten toeloop van menschen.
Duif verbaliseerde mijnheer Pasveer dan ook wegens
beleedigiDg.
De 0. v. J. scheen dezen fijnen sinjeur Klaas heel
goed te kennen en wist van hem te vertellen dat hjj
zoowat ons heele lieve vaderland door voor diverse
rechtbanken is veroordeeld geworden, zoowel wegens
wederspanningheid en diefstal, als voor landlooperjj.
Thans werd met toepassing der artt. 266 en 267 Wet
boek v. Strafrecht tegen Klaasje geóischt 14 dagen
gevangenisstraf.
Weer een zaak die werd uitgesteld.
Den 6den April j.1. had de niet ver van het station
Heer-Hugowaard wonende kastelein K. Buisman het
Knapje laat werd het natuurlijk, eer dat voorvalletje
op te sluiten. Luister "goed, dan zal ik je mijn geschie-i behoorlijk berecht en beslecht was, want de noodige voorrecht "eenstuk^'of'waTjoDgeïuröp bezoek' Inkrijgen"
1 onder wie Adriaan de Boer en C. Bruin van Broek op
Langendijk en P. Mulder van St. Pancras.
Er ontstond al tamelijk gauw kwestie over het be
talen van borreltjes, want het was nog ternauwernood
denis vertellen. i pleitkrachten moesten natuurlijk ook nog optreden
„Ik had vroeger een zuster, het beste meisje van de Belediging van de politie,
wereld; zij was alles voor mij, wij waren zoo gelukkig1 Z
samen, ais wij maar konden zijn. Altijd was het even Eindelyk sloeg dan toch het uur waarop de volgende
netjes in ons huisje, maar omdat zij kreupel was, en beklaagde Jan Luikes Butter, een koolbouwer van Lan-
een beetje sufferig, noemden zij haar suffe Door, of gëdijk, thans woonachtig te Heer Hugowaard, moest
dronken Door, ai naar het hun inviel, die verwensehte optreden. Hjj was absent.
apen. Als ik erbij was, durfden rij niet zooveel zeggen,Den 31sten Maart j.1. was hij met paard en rijtuig in
maai' als rij haar alleen konden te pakken krijgen, de Heer Hugowaard op een boelhuis ten huize van een
plaagden zij haar half dood. landbouwer in die gemeente aangekomen, doch op ver-
De oude man hield even op, zette zijn lantaarn op zoek van dien werd Butter, die lastig was, door den ge-
den grond boven ons, en wij noorden hem mompelen, meenteveldwachter Pieter Haster van het erf verwijderd.
Waren het vloeken, of begon zijn beter gevoel te ont- j Dit zinde hem slecht en hij stak zijn ergernis niet
waken? Na eenige minuten van ademlooze spanning onder stoelen of banken, maar beleedigde Haster der
voor ons, ging hij voort; mate, dat deze ambtenaar hem verbaliseerde.
„Op een avond, toen de weiden overstroomd waren, We hoorden op de zitting, dat Jan nogal veel misbruik
en wij hongerig, zonder een cent in huis zaten, want van sterken drank maakt; ook den 31sten Maart had
ik had geen werk, moest Door uit naaien gaan in ^il dat gedaan en de heer Officier veronderstelde, dat
een huis, zoowat een mijl bij ons vandaan. Het was Dutter, als hjj daarmede doorgaat, wel weer spoedig voor
vreesehjk donker, en wij moesten hier en daar tot d^ze rechtbank zal verschijnen, waarvoor hij reeds vroe
de knieën door het water loopen. Het duurde niet £cr een paar malen wegens mishandeling heeft terecht-
lang of wij waren van den weg gedwaald. Wij plasten £estaan.
maar voort, ofschoon wij ieder oogenblik bang waren i Toch, beklaagde heeft een brief aan don heer Officier
u~* 11 *- 'geschreven, waarin hü de toezegging doet, dat een geval
als waarvoor hij nu moest terechtstaan, hem niet meer
zal overkomen.
Eisch wegens beleediging van een dienstdoend ambte
naar, met toepassing van artt. 266 en 267 wetboek van
strafrecht, f 20 boete of 10 dagen hechtenis.
Een valsehen naam opgeven.
Ook de volgende beklaagde is absent. Het is een
zekere H. v. d. Jagt, een koopman uit Hoorn, die den
3den Februari te Enkhulzen „onder den indruk" langs de
straat flaneerde en opgevangen en bekeurd geworden
zijnde door de Enkhuizer gemeente-veld wachters Willem
Muusze en Sieuwert Klauwers, aan deze beide ambte
naren op hunne desbetreffende vragen heel brutaal een
verkeerden naam opgaf.
Hij raakte dientengevolge verzeild voor den Hoorn-
schen Kantonrechter, die hem f 5 boete of 3 dagen
hechtenis als straf oplegde, doch hem voor een gedeelte
van het hem ten laste gelegde vrijsprak. Daarmede
was echter de Hoornsche Ambtenaar van het Openbaar
Ministerie weer niet content. Deze heer ging in hooger
beroep, voor zoover namelijk beklaagde bij 's Heeren
Kantonrechters vonnis was vrijgesproken geworden.
Datvonnis, dat op den 20en Maart j.1. werd gewezen,
had dus nog een staartje en vandaag diende de zaak
andermaal en thans dan voor de gróóte rechtbank.
De getabbaarde heeren vinden het nu juist niet zoo'n
heel mooie handelwijze als je, zooals in 't onderhavige
geval bü bekeuring voor openbare dronkenschap een
valschen naam gaat opgeven. Dat bleek ook wel uit
het requisitoir van den heer Officier, die met vernietiging
van het vonnis in eersten aanleg, eventjes 15 gulden
boete of 30 dagen hechtenis tegen v. d. Jagt eischte.
Diefstal van roode kool.
Beklaagde no. 4 is een zekere Jacob Ruiter vanZuid-
Scharwoude, die wegens diefstal terecht moest staan.
Willen we met deze geschiedenis bij het begin begin-
in het kanaal te zullen raken. Opeens hoorden wij
het geluid van riemen, wij bleyen staan om te luiste
ren, maar eer wij begrepen dat wij op het jaagpad
waren, sloeg een touw om mij heen, en sleepte mij
in het diepe water. Door, dat arme schepsel, sprong
mij na, denkend dat rij mij kon helpen. Ik voelde
dat rij naast mij viel."
Weer was het een poosje stil, en wij hielden elkander
nog steviger vast Duidelijk hoorden wij een zachten
snik of iets van dien aard, en dan Veer gemompel,
maar zachter, alsof de arme man dat ontzettende oogen
blik nogmaals doorleefde.
„Ik was op den grond terechtgekomen, en hall ver-
bijsterd richtte ik mij op. Het water was zoo diep dat
ik juist met mijn mond er hoven uit kwam, en ik
was toen zes voet, twee duim lang. Ik riep Dooi',
doch kreeg geen antwoord. In de zwarte duisternis
greep ik vóór en achter mij in het water, en tastte
met handen en voeten om mij heen. Maar geen spoor
van mijn arme zuster. Ik hoorde de mannen in het
bootje in de verte roepen, en deed mijn best om hen
te antwoorden, maar opeens gleed ik onder water, en
wist verder niet, wat er met mij gebeurde, Toen ik
tot mijzelf kwam, lag ik te bed in het huisje van
den sluiswachter, en naast mij lag mijn zuster
dood."
Na eenige oogenblikken ging de kreupele weer voort
„Toen ik thuiskwam, had ik rheumatiek opgedaan, en
dat heeft mij zoo geknauwd, dat ik gebrekkig en krom
ben geworden zooais nu. Werken kon ik niet Niemand
wilde mij helpen; zij schimptenop mij en zeiden,
dat Door en ik dronken waren geweest, toen wij in
het kanaal vielen. Er was maar één, die mij behan
delde, alsof ik nog een mensch was hij was de
eenige vriend, dien ik op de wereld had. Hij kwam
mij geregeld L:n mijn huisje opzoeken en gif mij ge
noeg, om mij in het leven te houden. Hij bezorgde
mij ook ondersteuning van .het armbestuur, en eens
j. L-. ji:JJ-'
ik mijn inkoopen deed,"mij te weinig gewicht gaf. Toen
ging ik naar een ander, maar hij liep dadelijk naar
net armbestuur en verleide dat hij mij in de kroeg
had gezien, en ik kreeg mijn halve kroon niet meer.
Zij wezen mij allemaal na en beschimpten mij
allemaal, behalve ihiij. Hij vertrouwde mij en gaf mij
zijn oude kloeren en eten, en medicijnen om mijn
pijnen te verminderen. Toen is hij gestorven."
De oude man zweeg opnieuw. Zijn leelijk gezicht
was bijna onherkenbaar geworden, toen hij over dien
eenigen vriend van hem sprak. De boosaardige glans
in zijn oogen had plaats gemaakt voor een zachter
uitdrukking.
Tot mijn verbazing was ook Gladys geheel veran
derd; haai' saaingeklemde lippen waren half geopend,
en de zachtheid die van haar lief gezichtje uitstraalde
scheen mij geheel in strijd te rijn met onzen toestand.
„Ga voorL zeide zij bedaard.
Hij keek haar aan, en de duivelsche uitdrukking
verscheen weer op rijn gezicht.
„Ik zal je den afloop vertellen. Ik heb lang gewacht,
om er een uit Hinton te pakken te krijgen, en hem
betaald te zetten, wat ze daar tegen mij misdaan heb
ben, maar ik had .nooit gedacht, dat het er een paar
zouden rijn als jullie ha, ha! Zij hebben mij uit
mijn huisje gejaagd, en ik sliep in de open lucht, met
rheumatiek en helsche pijnen. Ik zocht wortels om te
eten en in het leven te blijven. Toen ben ik op een
nacht hier ingeslopen. Zij zeggen dat het hier spookt
ha, ha! Nooit heeft iemand hier een voet durven
zetten. Jullie bent de eersten die ik hier ooit gezien
heb. Mijn eten steel ik; ik ben nu slecht geworden,
daar hebben rij mij toe gebracht De ellendelingen!'
Het huis weergalmde van de vloeken, die hij uit-
bulderde; mijn mirt stond stil van angst. Gladys bleef
de week ging ik naar het dorp om levensmiddelennen, dan moeten we ons even verplaatsen in de donkere
koopen. Op een dag merkte ik, dat de man waar dagen van November des vorigen jaars. Toen werd
- -ndoor den landbouwer Jan Koomen van den Waterings
kant te Nieuwe Niedoip eene hoeveelheid roode kool
aan zekeren Gerrit Kramer van Zuid Scharwoude over
gedragen, die Gerrit voor Jan zou verkoopen.
Besi! Kramer, een ervaren 46-jarig koopman, haalde
de party kool per vaartuig thuis en gaf ze in zijn pak
huis een plaatsje.
Nu was in die dagen sinjeur Ruiter, die bovendien
heel slap in de verdiensten zat, lang niet gezond en door
dit een en ander werkelijk hulpbehoevend.
Kramer door medelijden bewogi n, heeft den man in
dien benarden toestand hulp en steun gegeven en nu
lijkt het werkelijk al eens 'nviü zonderlinge wijze van
dankbetuigen als je de kooien van je weldoener gaat
stelen. En dat heeft Ruiter toch gedaan. Dat is eigen
lijk grove ondankbaarheid te noemen, maar zoo het al
niet ter verontschuldiging mag strekken eene ver
klaring is overigens wel het motief, door den dader op
gegeven armoede 1 De bestolene wil wel aannemen
dat beklaagde 'theel arm had; weken aaneen is de man
ziek geweest en tengevolge daarvan stonden de verdien
sten stil. Nu is hij als slager werkzaam, maar veel ver
dienen doet hij nog niet. Hij maakt echter geen mis
bruik van sterken drank.
De 0. v. J. vindt beklaagde's optreden gansch niet te
prijzen en aangezien or in de Langedyker streken wel
eens meer kooien gestolen worden, zooals spreker mede
deelt, moet, nu er eén is gesnapt, deze er maar aan ge-
looven ook. De eisch was dan ook 10 dagen gevange
nisstraf.
Ken valsche eed?
Daar krijgen we eindelijk eens 'n beklaagde, die pre
sent 18l
Het is de 25-jarige landbouwer Jan Noordstrand uit
het Waarland, gemeente Harenkarepel, die terecht
acht uren in den avond of De Boer gooide met een
melkbus, die hij van een wagen van een of anderen
melkrijder bemachtigd had, een paar glasruiten aan
gruizelementen.
Aangenaam was de gemoedsstemming van weers
zijden niet toen de bezoekers den kastelein verlieten en
de laatste verzuimde niet, van de plaats gehad hebbende
vernieling aangifte ter bevoegder plaatse te doen.
Dit had tengevolge, dat de rijksveldwachter C. v. d.
Molen van N.-Scharwoude een nauwkeqrig onderzoek
instelde.
Aan hem verklaarden de getuigen 't een en ander,
dat ze beiden (Bruin en Mulder) op de zitting weer
loochenden, om er geheel andere dingen voor In de
plaats te zeggen.
Maakte de 18-jarige schuitenmaker Bruin het daar
mede al vrij bont, erger nog stond Mulder te draaien, die
ons op een alleraardigste inleiding onthaalde bij 's Pre
sidenten gebruikelijke vraag of beklaagde ook soms
familie van hem was. Ja, zie je, zei 't snaakje, zijn
moeder is een Prins en ik heb een oom die Toepoel
heet en verder kwam hjj niet.
Is de vrouw van uw oom dan zijn tante? ving de
Praesus aan, zonder dat nochtans op dit punt eenig
praktisch resultaat werd verkregen.
't Was opvallend, dat beiden aan Van der Molen had
den opgegeven, te hebben gezien dat A. de Boer de rui
ten vernielde terwijl ze hier op de zitting zulks weer
pertinent ontkenden. De vraag van den President, of
er met beklaagde overleg was gepleegd, behoefde waar
lijk geene verwondering te baren.
De 0. v. J. twijfelde evenals het geheele rechtscollege,
sterk aan de waarheid van de verklaringen dezer twee
getuigen en daar K. Buisman zelf den dader niet had
gezien, stelde Z.E.Gestr. voor de zaak aan te houden
tot a.s. Dinsdag, om dan C. v. d. Molen (Rijksveldwach
ter) en zekeren Borst nog als getuige te hooren.
De rechtbank vond zulks goed en Bruin en Mulder
kregen èn van den Officier, èn van den President ter
dege de vermaning mede om a.s. week toch stipt de
waarheid te zeggen.
Vernieling van een boom.
De laatste zaak was contra Johannes Keuter, een
arbeider uit Enkhuizen, die, zonder van het gemeente
bestuur dier stad daartoe verlof te hebben gekregen of
zelfs gevraagd, eenen aan dat bestuur toebehoorenden
boom, staande in de Parktuinen, heeft beschadigd, door
er den grond omheen weg te graven en er (jzeroxyde
van de gasfabriek bij te gooien en verder door er drie
zware wortels van stuk te hakken.
Dit was door Keuter gedaan op aandrang van hen,
die daar ter plaatse een huis lieten bouwen, waarbij die
boom erg lastig was.
Keuter hoopte hierbij °P geldelijke belooning.
Tegen hem werd wegens beschadiging geóiscbt f10
boete of 10 dagen hechtenis.
Uitspraken voor zoover die kunnen plaats vinden, alle
op Dinsdag a.s.
Grint uit zee.
Men schrijft van Texel
Het 15e schip, beladen met grint, uit den zeebodem
in het vaarwater „De Meep", is in de Texelsche haven
gelost.
Door den scheipzuiger wordt daar ter plaatse, waar
de grintbank 't eerst werd ontdekt, dag aan dag gewerkt
Nabij de baven is opnieuw een opslagplaats in gereed
heid gebracht ter berging van 1000 stères grint.
Er komt ook van elders veel vraag naar het artikel,
dat goedkooper naar vele plaatsen kan geleverd worden
dan de riviergrint.
Een nieuwe politieverordening.
Sedert kort is de nieuwe politieverordening der gemeente
Eindhoven in werking getreden.
Tot een der strengste bepalingen behoort het verbod
van samenscholingen van meer dan 3 personen op de
hoeken van etraten of trottoirs.
Aan deze bepaling wordt streng de hand gehouden
en geeft voortdurend aanleiding tot wrijving tusschen
politie en publiek.
De menschen worden echter eerst gewaarschuwd, en
bt) niet verwijdering wordt procesverbaal opgemaakt.
Tevens is by het nieuwe reglement de verplichting
opgeheven, dat de Iaraölietische bevolking op Zaterdag
en feestdagen toch verplicht was voor reiniging harer
trottoirs zorg te dragen, en zulks vastgesteld op eenige
uren vóór het intreden van Sabbath of feestdagen.