SctietsBQ uit de Betaal. i
Olanson's Geldtasch.
Zondag 24 Mei 1908.
52e Jaargang. No. 4363.
DERDE BLAD.
LOSSE BLADEN
Gemengd Nieuws.
HJJ verdroeg het. Hfl boog nederig het hoofd. Beloofde, onderzoek bracht niets aan het licht Men kon hun
voortaan beter te zullen oppassen... Verduurde allee... niets bewijzen. Er Werd verteld, dat Olanson na alle
Tot zelfs het maken van toespellingen op bedienden,
die hun plicht verzaken terwille van sletten. Even
knarste hjj de tanden saam. Maar hü slikte het
Beloofde nogmaals beterschap. Want.
mislukte pogingen op den eenen knecht afging, hem
in de oogen keek, dat de man bleek werd. en hem
toen driftig den rug toekeerde. Maar tot den ander
zeide hij
,,Als jij de tasch gestolen hebt zal je niet lang meer
Op een laten avond waren ze samen, de deerne en leven."
hjj op het station van de groote stad. Hij deed druk, Twee weken daarna stierf de man, zonder dat hij
vreemd, wel wat mal. Wie don goeien, bedaard gewilli- ziek was geweest; en Helmer, de ander, ging naar
L- - - - - - - l 4«T->- iI i,;; .1
uit het Boek van
F 1 DI 8.
XI.
VRKK1 F,.
k Zag in mijn droom zoo zachtjes henenglijdep
De beelden, die ik eens heb liefgehad;
Een wondren rijkdom, dien ik eens bezat
Herinnering uit lang vervlogen tijden.
Want alle weelde, heel den rijken schat,
Die mij was, en het harte mij verblijdde,
Was heengegaan en liet mijn harte lijden
In 't wreed erkennen, hoe ik lief eens had.
Zoo stond ik, en 't was donker om mij henen,
En in mij was het somber, volle nacht;
De laatste ster van hope was verdwenen.
Toen legde een hand zich op mijn schouder zacht
En uit een oogen paar is mij een licht verschenen.
OfGodheb ik alweer te veel verwacht?
gen kellner Georges had gezien, toen van de stam
gasten, die hem „heusch mochten", ze zouden hem niet
herkend hebben. Hjj droeg zijn hoed scheef. En hij
stelde zich echt poenig aan, zooals een croupier van een
ac&démie-de-billard of zoo een. De portier van het
station, die hem, met de deerne aan den arm, had
laten passeeren; de kaartjes controleerde; trok tegen
zjjn kameraad gezicht van,ook een fijn stelletje, hé
Zoo gingen ze den trein in. Zij, de deerne, die van de
wreed-lichtzinnige oogen, weet men wel, trok zich van
het geval heelemaal niks aan. Toen ze op het punt
stonden van in den trein te stappen kwam er iemand
voorbij met wapperende regenjas en die piekte
Amerika. Volgens de geruchten had hij zijn makker
vergiftigd, om zich alleen meester te maken van den
rijken buit, doch bewezen werd dit nimmer.
Verscheidene jaren waren verloopen. Velen die deze
gebeurtenis beleefd hadden, waren gestorven, en niemand
sprak meer over de zaak. Daar kwam op zekeren
dag uit het Westen een man, die zich Helmer Drowson
noemde. Hij scheen rijk te zijn. Hij kocht een groot
stuk grond, en liet daar een deftig huis bouwen. Hij
kocht een zaagmolen en dreef handel in hout op een
manier, die daar in die streken nog niet bekend was.
Hij kocht de aandeelen in Ersvike op, en ten slotte was
het goed bijna geheel zijn eigendom. Hij werd een
h^r"- wonderhandlgje^ zoodat Georges het niet kon j groot man, die overal bekend Was. Maar waar Drowson
i..i„ m nm 1 guig, liet hij booze sporen na, zoodat de ftienschen
merken,met de punt van z\jn parapluie in den rug.
Ze herkende hem.
En ie lachten tegen elkaar. Zjj, de deerne, met
knipoogje van „pas op dat-ie er niks snapt. Toen
stapte ze in. Keek nog eens uit, of die van de
regenjas er altemet nog was.
Had er geen oog voor, geen seconde, dat tegenover
haar, in de tweede-klas-coupe, een arme jongen zat,
haar aanziend met oogen waarin bewondering jubelde.
Alles
XXXVI.
Kellner.
De buffetchef had hem al een paar malen aange
keken op een beel bijzondere manier En toen het
een oogenblikje wat stil was en Georges de kellner
die nu al bü de zes jaren in de zaak was, gewild bij de
stamklantenbij den patroon „in den pas" Toen
Georges daar stond te leunen tegen het buffet, met
wit gezicht, met van die starende oogen; wringend en
trekkend aan zijn blonden kneveltoen kon de chef,
die hem mocht lijden, dat wist Georges ook wel
het niet langer verkroppen. „Wat scheelt er toch an?"
vroeg hij zachtjes, het schuim van een glas bier afschui
vend, terwijl een van de ouderen, die al tikje doof
begon te worden, stond te trappelen van ongeduld om
zijn pilsner Die dikke, aamborstige meneer aan
de leestafel gaf nooit „iets over" als ze hem lieten
wachten. „Helpt U me nou asjeblieft!" vroeg de oude,
al bijna zestigjarige Kees, daarna wegdravend met zijn
biertje „Wat heb-ie toch?" herhaalde de buffetchef,
Georges aankijkend met een gezicht dat meer dan luch
tige bezorgdheid deed gissen Want hij wist wel
De kellner bleef turen, zonder iets te zien, naar de zaal,
waar de laatste blauwigheid der rookwolken van het
nu-vergane bitteruur begon weg te kringelen .Waar
het nu stiller, rustiger werd. „Je bent gek" mompelde
de chef, zonder antwoord af te wachten „Twee
kleintjes koffie, een cognac, een kwastkwam een van
de kameraden afroepen. De chef moest weg.
In George's afdeeling was het nu heelemaal leeg.'Hü
bleef staan, trekkend en draaiend aan zijn snor. De
chef het presenteer-blad gevuld hebbende kwam
bij hem terug. Hij keek hem eventjes aan. „Je bent
gek", mompelde hij toen, „je maakt je nog ongelukkig.
Let op mijn woorden 1" En hi) ging gauw-gauw cijfer
tjes invullen op zijn boekje van bestellingen, geen
seconde meer hebbend om Georges te waarschuwen.
Maar wie scherp lette op het gezicht van buffetchef,
onderwijl hij, al-maar telkens likkend aan zijn potloodje,
de bestellingen van het laatste kwartier btjboekte, die
zag duidelijk, dat zijn gedachten nog waren bij Georges.
Deze zwaaide met. zijn servet en liep peinzend
over den gladden paiketvloer van het groote café. Hij
wist het ook wel Hij kneep het frissche, fijne lin
nen van het servet tusschen zyn vingers. Hy'knauwde
op de haartjes van zyn knevel. Het gloeide, brandde,
in het gekyk van zyn zachte, eerlijke, goedige oogen.
De vriendelyk-bescheidene, waar de stamklanten van
hielden
Toen tikte er een op zyn schouder. Fluisterde Willem,
uit de groote eetzaal zyn speciale vriend hem in
het oor„Ze staat te wachten 1" Hij werd nu bleeker,
de jonge kellner. Hy tuurde naar den chef. Of-ie een
minuut, één maart weg mocht? Direct was-ie
terug
De chef haalde de schouders op. Werd rood van
drift. Voelde dat er toch niks aan te doen was
Hy snelde weg, naar de deur van een zijgang
Daar stond ze. Met haar glimlach van karakterlooze
gewoonte. Met haar huppelende kroesharen. Met het
ondeugend dartel getintel van haar wreed-lichtzinnige,
lichtgrijze oogen. Met haar dikkig-wiegelend figuurtje-
Om zich verspreidend geurtjes van patschoulivan
zwoelen, bedwelmend parfum En inniger werd het
glimlachje op haar gezicht, toen ze zag het vurig, het
warm, het bewonderend worden van de expressie in de
oogen van den jongen Het jagen van blosje op de
bleeke wangen van den burgerknaap Toen ze voelde
het drukken van haar mollige vingers in zyn ijskoude,
beenige sidderende handen. Angst beefde er in zyn
oogen, \an haar te verliezen, met verlustiging van haar
weer, al was het dan ook maar voor een paar minuten,
bij zich te hebben. Zoo stonden ze daar. En de
zwaargebuikte portier had zich met een vettigen glim
lach van „nou ja, dat hebben-we-allemaal-meegemaakt,"
omgedraaid en was een eindje de gang ingeloópen
„Zeg, heb-ie het nou vroeg ze snel-rad pratend,
fluisterend, heel ernstig gezicht trekkend. Hy scheen
iets te zeggen. Dat hem slechts met gestamel over
de lippen wou. En zy met een zwaai van de
wuivende veer op haar hoed in drift gaand naar de
deur. Weer pratend. Terwy'1 hem de tranen in
de oogen sprongen. De angst op zijn gelaat werd
heviger. En zy bleef uiterlijk kalm. Ze kon niet anders-
Als ie het niet kon bolwerken. Ja, wat most ze dan
anders doen. Verdomme, vijftig pop. Waar haal je
ze vandaan
Bij de buitendeur praatten ze.
Willem kwam naar hem toe.
„Zeg, jo, de chef is kipnydig, hoor. Kom nou
toch!"
„Ja. Ja. laat-ie.
Haar toch nog lachende, triumfoerende, lichtzinnig
wreede oogen hielden hem, den jongen, vast, als met
magnetische kracht. Ze genoot ervan te gevoelen, hoe-
moeite het hem kostte om haar poezel handje los
Ult zijn yzig koude, koortsig trillende vingers-
in «nu i 1 Wa^ een V6rdriet hem de gedachte deed dat
"2"™^ moe»t naar de zaal. biertjes en grocjes
makenV Praat.J<» over het ellendige lenteweer
stelliné Sekunstelde en hoffelijke belang-
verteerde hm Wanten. terwijl de weemoed hem
in hem wlw er.niet meer was terwijl de woede
vrooliike at ZÜ nu onbespied rondliep in de
Doedé hï ®?9 avondstad.
Willem nog eens" "STV™4* zVindelf' ft?
kwam wflntü rSet extra waarschuwend gezicht
brandende ooeen hn' de j°nf?en, lykbleex, met
VAst en zeker uZwoer het- Hy zou er zyn.
Zii ging De m-öni^°Hf!e[!Lavond' Preci08 elf uur.
Ze keek om m drukke straat in. Hy zag haar na.
jolige nonen waar h Keglinster van haar listige,
groote tuften mfhan aelectri8ch licht van 6611 der
groote, buiten uithangende bollen in speelde. Hü
achterna ^tepte"^^^ WaPPerende regenjas haar
dtehtiLn JrH 7 w Was ^m of zün keel werd
wekte wmfm'Aam g'> a Je nou heelemaal dol!"
rich ®m aem u,t de mering. Hy haastte
als in een droom, naar binnen. De onder directeur
leelijke gezichten achter zijn rug trokken. Waar hij
lachten tegen elkaar. Zy, de deerne, mev was, werd de lucht nooit scheel zuiver; weldra werd
van pas op dat-ie er niks snapt. Toen I het bekend, dat de heer Helmer Drowson memand
anders was dan de vroegere boerenknecht Helmer uit
Torran, en de oude, kwade geruchten herleefden.
„Voor hem was het geen kunst, daarginds fortuin
te maken, hij had een dikken geldbuidel meegenomen."
Hij werd met buitengewone belangstelling teschouwd.
,Hij heeft immers ook een moord begaan." Als hij
hij zeker tot alles in staat. Hij
was er een. „die van leer trok". Maar hij had zoo
verschrikkelijk veel geld.
Slechts éen man stond openlijk tegenover hem met
een onverzoenlijken haat. Dat was boer Erich. Waar
hij Drowson kon tegenwerken, hetzij in goed of in
kwaad, deed hij het uit alle macht, en dat zou hij
fedaan hebben, al had het hem huis en hof moeten
osten."
in
Die een uur geleden. voor haar, de deerne. aiiw
had vernield, verbroken, bezcodeld wat hy. in jaren bedreigd werd, was
van trouwe plichtsbetrachting opbouwde. Had kun- M J!"
nen vasthouden. Als zy niet met haar koude, wreed-
lichtzinnige lachoogjes.
Het heeft nog geen halfuur geduurd, de openbare
behandeling, door de strafkamer der Rechtbank, van i
het geval des ex-kellners, die uit de kas een bankbiljet
bad gestolen en er met „een meid" vandoor ging,
goeden-sier makend van het geroofde geld. Het liep
wondergauw af. De verdediger wist zoo goed als niets
by te brengen om zyn cliënt te verlichten, fly ratelde
een stuk of wat onbeholpen zinnen aan elkaar. Be
weerde iets van „betrekkelyke jeugd" en „clementie...
Maakte toen houterige buiging voor de heeren. Was
bly dat-ie er goed-en-wel afkwam. Sloot, met deftig-
zwaarwichtig gelaat, als had-ie een pracht-pleidooi ge- 1
houden, zyn portefeuille.
Helaas, zoo zyn velen van de onbevoegden, die
ten huidigen dage, als lid van de Balie, worden toege-
lafen tot de zware en zoo verantwoordelyke taak om
een beklaagde in rechten by te staanDe beschul
digde zelf schudde toen de voorzitter der Rechtbank
hem nog gelegenheid gaf om „iets in het midden te
brengen" het hoofd. Het was een in den opgang
van het leven verwoeste man, die daar zyn vonnis had
aangehoord. Het was een, die slachtoffer van lyfspassie,
had afgesneden de toekomst tot een bestaan, waarvoor
hy in menig opzicht aanleg en geschiktheid in zich had.
Het was er een, die straks uit de cel komend zich
zal voegen by het groote heirleger der boeven van aller
lei slag. Door de maatschappy uitgestooten.
Langzaam maar zeker verwordend, verhardend in
cynisch „om-niks-meer-geven".
MAiTRE CORBEAU.
.11.0, uuuien. ue onaer-uirecLoui
stond hem te wachten. Driftige, verwytende, strenge
woorden ratelden om zyn ooren. Hü gaf er niet om.
DOOR
L. WALTHER HüLPHERS.
Langzaam werkte het voertuig zich tegen de helling
in het bosch op. Het ging reeds tegen den avond, en
zwaar viel de vochtige sneeuw op de zwarte dennen
langs den weg. Links zat, in zijn pels gehuld, de rent
meester van het op eenige mijlen afstands gelegen
landgoed Ersvike, een krachtig gebouwd man van mid
delbaren leeftijd. Hij was op weg naar de stad om
voor de Maatschappij, wier raadsman hij was, een
grooten aankoop van boschgrond af te sluiten. In dien
tijd was het nog niet altijd veilig bij den weg voor
reizigers, van wie men kon vermoeden dat zij groote
geldsommen bij zich hadden, maar Olanson had voor
het ergste geval een stevig tweeloopspistool in den
gordel. Links in zijn jas had hij de geldtasch geborgen.
Naast hem zat die rijke boer, de eigenaar van het
voertuig, wien ook een deel van het landgoed Ersvike
toebehoorde.
Toen zij de helling achter den rug hadden, verzocht
Olanson zijn buurman, even stil te houden, om zijn
pijp aan te steken; na Lang zoeken vond hij zijn luci
fers in den linkerzak van zijn pels, en nu ging het
weer in galop vooruit
„Je hebt een flinken harddraver, Erich," zeide Olan
son lachend.
De boer glimlachte, hield de teugels strak en keek
knipoogend naar het sneeuwgewarrel. Aan den kant
van den weg verrezen twee schimmen, die iets riepen,
doch in de schemering waren zij spoedig verdwenen.
Opeens sprong Olanson op.
„Halt! halt! Houd in Godsnaam het paard in!"
„Wat is er dan, mijnheer f'
„Mijn tasch! Houd dan toch stil! Mijn geldtasch!"
„Is zij weg?" vroeg de boer verschrikt.
„Ik weet het niet! Wij moeten eens in de slede
kijken."
Zij stapten uit. Olanson haalde alles er uit, keerde
elk stuk om, trok zijn pels uit, zocht in zijn jas
geen geldtasch! Zij doorzochten alles te vergeefs!
„Wij moeten oinkeeren. Zij ligt zeker bovenaan den
heuvel, waar wij hebben stilgehouden. Daar had ik
ze nog. Die vervloekte tabak!" riep Olanson, en gooide
de pijp woedend op den grond. „Terwijl ik de pijp aan
stak, verloor ik de geldtasqh."
Bij de helling sprong hij uit de slede en begon te
zoeken.
„Hier zijn sporen van voetstappen," riep hij opeens,
„heb je die menschen van daar straks herkend, Erich?"
„Ja, de een was een knecht uit het nabijzijnde dorp.
Helmer heet hij. Als die de tasch heeft, krijgt u ze
zeker terug."
Hij voelde en tastte in de sneeuw, en zocht, en
zochtErich hielp hem. Alles vergeefs. Verslagen
keken zij elkander aan.
„Wij moeten de twee mannen achterhalen, die hier
geloopen hebben. Rijd zoo hard als je kunt. Wij moe
ten ze hebben!"
Maar na een poosje hield Erich het hijgende paard in.
„Hier zijn ze van den weg afgegaan, het dichte
bosch in."
Hulpeloos staarden zij elkander aan. Olanson wist
geen raad.
„Ik zal ze achterhalen," zeide hij hard en stapte
uit de slede, „ik zal ze vasthouden."
Hier kwam de boer tegenop. Het was immers krank
zinnigheid, een onbekend bosch in te gaan, terwijl het
spoedig stikdonker zou wezen.
„Ik zal ze grijpen!", herhaalde Olanson. „Rijd maar
naar huis, ik zal den weg wel vinden."
„Neen, niet voordat u terugkomt, mijnheer," zeide
de boer op vasten toon.
Na een poosje kwam Olanson terug.
„Onmogelijk," zeide hij wanhopig. „Ik zie in, dat
het vanavond onmogelijk is. Laat ons dus maar naar
huls rijden."
Olanson heeft zijn geldtasch nooit teruggekregen. Huis
en hof en al wat hij bezat heeft hij opgeofferd, om
de verloren duizenden te vergoeden, en nooit is hij
dien slag te boven gekomen. Ziekte kwam erbij en
bracht hem geheel aan lager wal. Hij verdiende een
schraal stukje brood met schrijven voor de dorpswinke
liers. die niet al te best met de pen konden omgaan.
Eindelijk nam boer Erich, die hem op den noodlottigen
dag gereden had, hem in huis. opdat hij niet tot last
van de gemeente zou komen. En de vroeg oud geworden
gebogen man, met zün grijze haren at tot zijn dood
het brood van boer Erica.
Waar was Olanson's geldtasch gebleven? De twee
mannen, die zij onderweg ontmoet hadden, beweerden
beslist, dat zy haar niet gezien hadden. Een gerechtelijk
Op zekeren dag ontmoette Drowson zijn tegenstander
het bosch, en ging recht op hem af.
„Wij beiden schijnen geen goede vrienden te zijn,"
sprak hij, „maar waarom, dat weet ik niet"
De boer wierp hem een woesten blik toe, doch gaf
geen antwoord.
„Denk eens wat wij zouden kunnen doem als wij
het eens waren, in plaats van elkander in den weg
te staan, zooals nu."
De boer zweeg nog altijd, doch het kookte in hem.
„Ik zou je in zaken menigen goeden wenk kunnen
geven, als ik wilde."
De boer spuwde op den grond.
„Bah. Met jou zaken doen! viel hij uit. „Al was ik
zoo arm, dat ik geen muis den kest zou kunnen geven,
dan zou ik toch niet luisteren naar een wenk van
jou! Men weet wel, wat voor wenken menschen van
jouw slag gewoonlijk geven."
Drowson hield zich verbaasd.
„Geloof je nog aan dat oude vertelsel, Erich? Voor
zoo dom had ik je niet aangezien."
„Er zijn nog wel meer menschen, die daaraan ge-
looven, en die zijn noch dom, noch onrechtvaardig.
„En geloof je werkelijk, dat de Heer mij zóó geholpen
had, als ik
„Zwijg daarover," riep de boer woedend. „Op het
oogenblik gaat het je nog goed, doch wacht maar;
ten laatste haalt de duivel toch, dien hij hebben moet;
wacht maar, wacht maar!"
„Je bent ongeneeslijk."
De boer haalde de schouders op.
„Zoo? Nu, ik heb tenminste schoone handen. Dat
kan niet iedereen zeggen. Zeg, is het waar, dat je
Immanuel ook vermoord hebt? Dat wordt overal van
je verteld, als je het soms nog niet mocht weten.
Drowson verbleekte en beet zich op de lippen.
„Het zou beter zijn, als je je eigen weg maar ging,"
antwoordde hij.
Eriah bleef vlak vóór hem staan.
„Wou je dreigen? Mij zul je niet bang maken. Mij
durf je niet aan, lafaard, want als je het zoudt willen
beproevenHij hield den ander de vuist voor het
gezicht, dat deze schuw terugdeinsde.
„Ja, kijk maar om! Denk je, dat er één je te hulp
komt? Doch wees maar gerust, mijn handen zijn te
goed, om ze aan jou vuil te maken. Dat mag de
duivel doen, die kijkt zoo nauw niet."
„Ik heb geen lust, om nog langer met je te praten,"
zeide Drowson doodsbleek. Hij deed zijn best om zich
te bedwingen en heen te gaan, zonder verder iets te
zeggen. Doch haastig versperde de boer hem den weg.
„En toch zul je nog hier blijven. Doe je het niet
vrijwillig, dan gebruik ik geweld."
De ander week eenige schreden terug, en haalde
een revolver voor den dag.
„Maar als deze nu eens niet wil?" zeide hij valsch
lachend.
„Jawel, zoo doet men in Amerika," antwoordde de
boer bedaard, „maar hier doet de rechtbank uit
spraak. Je kunt schieten, als je wilt, maar dan ontsnap
je niet, want ik heb gezorgd, dat de menschen weten
met wien ik hier sta."
Hij deed een stap naar hem toe en verschrikt week
Drowson terug.
„Berg hem weg, zeg ik je. Je bent immers veel
te laf, om te schieten. Weg met dat ding!"
Hij was genoodzaakt te gehoorzamen.
„Je zult mij niet heel ver behoeven te volgen, wees
maar niet bang. Niet verder dan tot daar op dien
berg. Daar zullen wij het uitzicht eens bewonderen,
en daar zal ik je wat laten zien; ga maar mee."
Drowson volgde hem verwonderd Toen hij zag dat
hij geen persoonlijken aanval te duchten had, voelde
hij zich tamelijk veilig. Boven gekomen, zag hij een
ouden man, die op een rotsblok zat en naar het dal
staarde. De boei- greep Drowson bij den arm.
„Spreek niet, hij behoeft niet te weten, wie je bent.
Kom dichterbij en zie wat je gedaan hebt"
Willoos volgde hij, steeds naar den ouden man
kijkend, die onbewegelijk bleef zitten en niet scheen
op te merken dat er iemand in zijn nabijheid was.
„Wees maar niet bang; hij zal je vandaag niet zoo
aanzien, als toen voor de rechtbank."
Drowson deinsde terug.
..Hij is het!" siste hij tusschen de tanden.
De boer knikte, en zag hem strak in de oogen.
„Kun je dat nu verdragen?" vroeg hij op harden
toon
„O. Heer in den hemeL, ik heb het niet gedaan, ik
heb het niet gedaan, kermde Drowson.
„Zie je wel. hoe hij daar zit en naar de diepte
staart? Sinds dat huis van jou daar gebouwd is, gaat
hij eiken avond naar boven. Kijk eens, hoe mooi je
huis schittert! Als zuiver goud, niet waar? Weet je,
hoe de menschen het noemen? Zeker wel omdat het
zoo prachtig blinkt! Olanson's geldtasch noemen zij
hei jawel, Olanson's geldtasch!"
woord uitbrengen.
Ja, ja, ik zie het," stamelde Olanson, „ik zie het"
Opeens bracht hij de handen aan het hoofd en
scheen over iets na te denken. Toen liet hij ze weer
zinken, en zijn gelaat was aschkleurig.
„Ik krijg ze terug, ik krijg ze terug. Ik zal je wat
vertellen, maar je moogt er niet over praten," fluisterde
hij den bevenden Drowson vertrouwelijk in het oor.
..De ander is ook teruggekomen, de doode ImmanueL
Ik ontmoet hiem dikwijls en hij zegt, dat ik mijn
geldtasch nu spoedig terug krijg.
Verstijfd van ontzetting staarde Drowson hem aan.
„Immanuel?" kreunde hij.
„Ja, Immanuel, dien hij door vergif uit den weg
geruimd heeft Hij en ik, wij zullen..... geloof je ook
niet, dat wij de geldtasch zullen terugkrijgen?"
Nu kwam boer Erich naderbij en nam den ouden
man onder den arm.
„Kom, Olanson, wij gaan naar huis."
Deze volgde hem doch keerde zich plotseling om
en zeide:
„Wacht even, als je Immanuel soms ontmoet, zeg
hem dan..... zeg hem, dat hij goed de wacht moet
houden over de tasch, dat hij ze niet uit het oog
verliest. Ik pas er bij dag op, Immanuel heeft beloofd,
bij nacht ae wacht te houden. Hahaha, eiken nacht
gaat Immanuel naar beneden en maakt hem wakker,
zoodat hij niet kan slapen, zooals het mij langen tija
ook gegaan is. Dat is niet aangenaam, neen, zeker
niet. Dat was toen zijn schuld, weet je, maar nu zal
Immanuel hem voor alles laten boeten. Denk je niet,
dat hij nu blij zou zijn, als hij de geldtasch kon
kwijtraken?"
„Kom, ga nu mee, Olanson. Ik geloof, dat Immanuel
met dezen heer alleen wil zijn," sprak de boer en
nam den ouden man mee.
„Je zult hier voortaan prettige nachten hebben," ging
hij voort tot Drowson. „Ja, ja, vroeg of laat haalt
de duivel degenen, die hem toebehooren."
Hij trok den ouden man met zich mede den bergaf.
Lang bleef Drowson nog zoo staan; zijn tanden
klapperden tegen elkander. Plotseling kreeg hij een ge
voel, alsof iemand achter zijn rug naar hem toe sloop,
die zich op hem wilde werpen en hem worgen. Met
een gil van ontzetting stormde hij voort, alsof hij door
wolven vervolgd werd.
Na dien avond zag men steeds den geheelen nacht
in Drowson's slaapkamer het licht branden En in den
nacht, toen Olanson stierf, brandde het rijke, deftige
huis van Drowson tot den grond af. Hij zelf verdween,
en kwam nooit terug.
Dat is de geschiedenis van Olanson's geldtasch.
Hdbld.
ujunvn, v/miuuii o gciuuiacu
Brutaal richtte Drowson zich op.
„Ik heb het niet gedaan. Wat kan het mij schelen,
wat de menschen zeggen!"
„Zoo? Luister dan eens, wat deze man zegt."
Op dit oogenblik wendde de oude man op het rots
blok zijn verwrongen gelaat met de vlammende oogen
naar hem toe Drowson kromp ineen; hij knipoogde
alsof de zon hem verblindde
„Komt, komt," sprak Olanson met de hand wen-
kendj „haast u, het fonkelt nu zoo mooi!"
Zyn stem klonk als die van een krankzinnige.
„Ga dan toch heen. Bang ben je zeker niet, want
je hebt immers niets gedaan." zeide Erich, terwijl hij
Drowson voortstiet.
rKijk, kijk," lachte Olanson, op het groote, witte
huis wijzend, dat helder uitkwam tusschen de groene
velden! „Zie je nu wei, dat het van goud is, van mijn
goud, van gestolen goud? Ha, ha, weet je niet dat
net mijn geldtasch is, de mijne, de mijne1"
Olanson stond op en kwam naar Drowson toe, hem
aandachtig opnemend. Deze ging terug, alsof hij vreesde
een slag te zullen krijgen. Doch de oude man nam
hem bij den arm en zeide vertrouwelijk:
„Ik zie, dat je hier vreemd bent, maar je zult mij
zeker helpen ze terug te krijgen, niet waar?"
Drowson's lippen bewogen zich, doch hy kon geen
Goedkoop® dagbladen.
In de Vereenigde Staten hebben vele der goedkoopere
dagbladen den laatsten tüd veel moeite rond te komen.
Van het maken van aanzienlüke winsten is voor die
goedkoope couranten al geen sprake meer; en tal van
New-Yorsche couranten staan er zóó slecht voor dat zü
tot prüeverhooging hebben moeten overgaan.
Dit zit hem vooral in de stüging der pryzen van de
hout-pulp voor de papierfabricage en van de papierprijzen.
De bedreigde dagblad ondernemers hebben gepoogd,
van het Congres gedaan te krügen, dat de aanzienlüke
invoerrechten op houtpulp en onbedrukt papier zouden
worden verlaagd, echter zonder succes.
Toen werd beproefd, de z.g. papiertrust aansprakelük
te stellen voor de stüging der papierprüzen. Er zou
dan door de regeering tegen die trust moeten worden
opgetreden. Maar de trust slaagde erin zich schoon te
wasschen van de aanty'ging dat zü schuld had aan de
stüging der papierprijzen. Zy kon op afdoende wüze
aantoonen, dat die stüging uit natuurlü'ke economische
oorzaken was voortgesproten.
Er schiet nu voor de z.g. één-centsbladen (de Amer.
cent 2j Ned. cent) niet veel meer over dan den ver-
koopsprüs van losse nummers op 2 Amer. centen te
brengen.
De bestaande Ainerikaansche 2 centsfcladen worden
natuurlük ook zeer gevoelig getroffen door de hoogere
papierprüzen. Zü zien er tegen op den verkoopsprüs
der losse nrs. te verhoogen. Daarom trachten zü te
bezuinigen op het formaat, d.w.z. op de hoeveelheid
bedrukt papier, die zü geven.
By' de enorme beteekenis welke de couranten in de
Vereenigde Staten hebben voor het politiek- en maat
schappelijk leven, is het zeer zeker van belang, aandacht
te wüden aan het verschünsel dat de goedkoope bladen
daar te lande in toenemende mate te kampen krügen
met financieele moeilykheden.
Gestolen.
Een heer en dame reisden van Manchester naar Liver-
pool. Hun reisgoed bestond uit vier stuks en was in
den goederenwagen. Net zou de trein vertrekken, toen
een dame een valies uit den wagen haalde, zeggende
dat zü toch niet mee zou reizen. De conducteur gaf
haar het valies (dat gaat in Engeland zonder ontvang-
bewüs). Te Liverpool bleek, dat het valies aan een die
vegge was afgegeven. Het bevatte voor een kwart mil-
lioen gulden aan effecten, ju woelen en kostbaar bont.
Koning .Hanuêl.
Heel Lissabon praat over een romantisch verhaal over
Koning Manuöl, dat de Mundo en de Liberal, bladen die
goed ingelicht heeten te zün, hebben gebracht. Het ver
haal is als volgt:
Van zün jeugd af heeft de koning innige genegenheid
gehad voor de dochter van een hofdame van zün moeder.
Koningin Amelia en wülen koning Carlos hadden de
zaak nooit ernstig opgevat. Een paar dagen geleden
nu, hoorde koning Manuöl zün moeder en den Hertog
van Oporto, zün oom, praten over een huwelü'k van
hemeen huwelük met een Engelsche prinses zouden
zü voor Portugal's welzün het beste vinden. Koning
Manuöl mengde zich toen in het gesprek, en zei, dat hü
de Portugeesche freule zy' behoort tot een oud-adellük
geslacht zou trouwen en niemand anders. Hü zou
liever afstand doen van den troon dan van haar. Daar
bleef hü bü, wat moeder en oom er ook tegen in
brachten. Men gelooft nu, dat de hofdame zal uitge-
noodigd worden om met 'haar dochter op reis te gaan
en een tüd weg te bly'ven, in de hoop dat het voor den
jongen koning zal wezenuit de oogen uit het hart.
Ook een uitvinding.
Gravin Lonyay, prinses van Belgié, vroegere kroon
prinses van Oostenryk, heeft een uitvinding gedaan van
huishoudelüken aard. Zü heeft een verwarmbare tafel
uitgevonden, welke dienen moet om te verhinderen dat
de spüzen te snel koud worden. Voor het bedienen of
in de pauzen van het middagmaal worden de schalen
daarop gezet.
Gravin Lonyay houdt zeker niet van koud eten.
Zelfmoord van een schoolmeisje.
Een ontzettende kindertragedie heeft zich te Halensee,
bü Berlün, afgespeeld. Daar woont, in de Bornimer-
strasze, de portier Zschenner, op de derde verdieping
van een groot huis.
Zün vrouw vermiste een klein bedrag uit haar porte-
monnaie, en wilde, daar ze overtuigd was, dat haar
beide oudste kinderen, meisjes van 9 en 8 jaar, zich het
geld hebben toegeëigend en versnoept, den kleinen een
KastijdiDg geven. Terwül de jongste haar straf onder
ging, was de oudste, de 9-jarige Truitje, voor haar toor
nige moeder naar een andere kamer gevlucht en had
deze gegrendeld. De opwinding van de vrouw werd
hierdoor nog vermeerderd, en in haar toorn uitte zü
zware bedreigingen tegen haar kind.
Toen werd de kleine door een nameloozen angst aan
gegrepen. Zü slingerde zich over de borstwering van
het aan de kamer grenzende terras en viel op de bin
nenplaats van het huis te pletter. Nog levend werd
het kleine meiqje naar het ziekenhuis gebracht, waar ze
een paar uur later den laatsten adem uitblies.
Fen smokkelaarstruc.
Aan de Russisch-Pruisische grens wordt de volgende
smokkelaarstruc in praktyk gebracht.
Voorzien van goede passen, reizen vrouwelüke zoowel
als mannelyke personen van het Russische grensstation
Alexandrowo naar het eerste Pruisische grensplaatsje
aan de lyn: Otlotachin.
Deze menschen bevinden zich in Adams- en Eva's-