SctietsBQ uit de Betaal. i Olanson's Geldtasch. Zondag 24 Mei 1908. 52e Jaargang. No. 4363. DERDE BLAD. LOSSE BLADEN Gemengd Nieuws. HJJ verdroeg het. Hfl boog nederig het hoofd. Beloofde, onderzoek bracht niets aan het licht Men kon hun voortaan beter te zullen oppassen... Verduurde allee... niets bewijzen. Er Werd verteld, dat Olanson na alle Tot zelfs het maken van toespellingen op bedienden, die hun plicht verzaken terwille van sletten. Even knarste hjj de tanden saam. Maar hü slikte het Beloofde nogmaals beterschap. Want. mislukte pogingen op den eenen knecht afging, hem in de oogen keek, dat de man bleek werd. en hem toen driftig den rug toekeerde. Maar tot den ander zeide hij ,,Als jij de tasch gestolen hebt zal je niet lang meer Op een laten avond waren ze samen, de deerne en leven." hjj op het station van de groote stad. Hij deed druk, Twee weken daarna stierf de man, zonder dat hij vreemd, wel wat mal. Wie don goeien, bedaard gewilli- ziek was geweest; en Helmer, de ander, ging naar L- - - - - - - l 4«T->- iI i,;; .1 uit het Boek van F 1 DI 8. XI. VRKK1 F,. k Zag in mijn droom zoo zachtjes henenglijdep De beelden, die ik eens heb liefgehad; Een wondren rijkdom, dien ik eens bezat Herinnering uit lang vervlogen tijden. Want alle weelde, heel den rijken schat, Die mij was, en het harte mij verblijdde, Was heengegaan en liet mijn harte lijden In 't wreed erkennen, hoe ik lief eens had. Zoo stond ik, en 't was donker om mij henen, En in mij was het somber, volle nacht; De laatste ster van hope was verdwenen. Toen legde een hand zich op mijn schouder zacht En uit een oogen paar is mij een licht verschenen. OfGodheb ik alweer te veel verwacht? gen kellner Georges had gezien, toen van de stam gasten, die hem „heusch mochten", ze zouden hem niet herkend hebben. Hjj droeg zijn hoed scheef. En hij stelde zich echt poenig aan, zooals een croupier van een ac&démie-de-billard of zoo een. De portier van het station, die hem, met de deerne aan den arm, had laten passeeren; de kaartjes controleerde; trok tegen zjjn kameraad gezicht van,ook een fijn stelletje, hé Zoo gingen ze den trein in. Zij, de deerne, die van de wreed-lichtzinnige oogen, weet men wel, trok zich van het geval heelemaal niks aan. Toen ze op het punt stonden van in den trein te stappen kwam er iemand voorbij met wapperende regenjas en die piekte Amerika. Volgens de geruchten had hij zijn makker vergiftigd, om zich alleen meester te maken van den rijken buit, doch bewezen werd dit nimmer. Verscheidene jaren waren verloopen. Velen die deze gebeurtenis beleefd hadden, waren gestorven, en niemand sprak meer over de zaak. Daar kwam op zekeren dag uit het Westen een man, die zich Helmer Drowson noemde. Hij scheen rijk te zijn. Hij kocht een groot stuk grond, en liet daar een deftig huis bouwen. Hij kocht een zaagmolen en dreef handel in hout op een manier, die daar in die streken nog niet bekend was. Hij kocht de aandeelen in Ersvike op, en ten slotte was het goed bijna geheel zijn eigendom. Hij werd een h^r"- wonderhandlgje^ zoodat Georges het niet kon j groot man, die overal bekend Was. Maar waar Drowson i..i„ m nm 1 guig, liet hij booze sporen na, zoodat de ftienschen merken,met de punt van z\jn parapluie in den rug. Ze herkende hem. En ie lachten tegen elkaar. Zjj, de deerne, met knipoogje van „pas op dat-ie er niks snapt. Toen stapte ze in. Keek nog eens uit, of die van de regenjas er altemet nog was. Had er geen oog voor, geen seconde, dat tegenover haar, in de tweede-klas-coupe, een arme jongen zat, haar aanziend met oogen waarin bewondering jubelde. Alles XXXVI. Kellner. De buffetchef had hem al een paar malen aange keken op een beel bijzondere manier En toen het een oogenblikje wat stil was en Georges de kellner die nu al bü de zes jaren in de zaak was, gewild bij de stamklantenbij den patroon „in den pas" Toen Georges daar stond te leunen tegen het buffet, met wit gezicht, met van die starende oogen; wringend en trekkend aan zijn blonden kneveltoen kon de chef, die hem mocht lijden, dat wist Georges ook wel het niet langer verkroppen. „Wat scheelt er toch an?" vroeg hij zachtjes, het schuim van een glas bier afschui vend, terwijl een van de ouderen, die al tikje doof begon te worden, stond te trappelen van ongeduld om zijn pilsner Die dikke, aamborstige meneer aan de leestafel gaf nooit „iets over" als ze hem lieten wachten. „Helpt U me nou asjeblieft!" vroeg de oude, al bijna zestigjarige Kees, daarna wegdravend met zijn biertje „Wat heb-ie toch?" herhaalde de buffetchef, Georges aankijkend met een gezicht dat meer dan luch tige bezorgdheid deed gissen Want hij wist wel De kellner bleef turen, zonder iets te zien, naar de zaal, waar de laatste blauwigheid der rookwolken van het nu-vergane bitteruur begon weg te kringelen .Waar het nu stiller, rustiger werd. „Je bent gek" mompelde de chef, zonder antwoord af te wachten „Twee kleintjes koffie, een cognac, een kwastkwam een van de kameraden afroepen. De chef moest weg. In George's afdeeling was het nu heelemaal leeg.'Hü bleef staan, trekkend en draaiend aan zijn snor. De chef het presenteer-blad gevuld hebbende kwam bij hem terug. Hij keek hem eventjes aan. „Je bent gek", mompelde hij toen, „je maakt je nog ongelukkig. Let op mijn woorden 1" En hi) ging gauw-gauw cijfer tjes invullen op zijn boekje van bestellingen, geen seconde meer hebbend om Georges te waarschuwen. Maar wie scherp lette op het gezicht van buffetchef, onderwijl hij, al-maar telkens likkend aan zijn potloodje, de bestellingen van het laatste kwartier btjboekte, die zag duidelijk, dat zijn gedachten nog waren bij Georges. Deze zwaaide met. zijn servet en liep peinzend over den gladden paiketvloer van het groote café. Hij wist het ook wel Hij kneep het frissche, fijne lin nen van het servet tusschen zyn vingers. Hy'knauwde op de haartjes van zyn knevel. Het gloeide, brandde, in het gekyk van zyn zachte, eerlijke, goedige oogen. De vriendelyk-bescheidene, waar de stamklanten van hielden Toen tikte er een op zyn schouder. Fluisterde Willem, uit de groote eetzaal zyn speciale vriend hem in het oor„Ze staat te wachten 1" Hij werd nu bleeker, de jonge kellner. Hy tuurde naar den chef. Of-ie een minuut, één maart weg mocht? Direct was-ie terug De chef haalde de schouders op. Werd rood van drift. Voelde dat er toch niks aan te doen was Hy snelde weg, naar de deur van een zijgang Daar stond ze. Met haar glimlach van karakterlooze gewoonte. Met haar huppelende kroesharen. Met het ondeugend dartel getintel van haar wreed-lichtzinnige, lichtgrijze oogen. Met haar dikkig-wiegelend figuurtje- Om zich verspreidend geurtjes van patschoulivan zwoelen, bedwelmend parfum En inniger werd het glimlachje op haar gezicht, toen ze zag het vurig, het warm, het bewonderend worden van de expressie in de oogen van den jongen Het jagen van blosje op de bleeke wangen van den burgerknaap Toen ze voelde het drukken van haar mollige vingers in zyn ijskoude, beenige sidderende handen. Angst beefde er in zyn oogen, \an haar te verliezen, met verlustiging van haar weer, al was het dan ook maar voor een paar minuten, bij zich te hebben. Zoo stonden ze daar. En de zwaargebuikte portier had zich met een vettigen glim lach van „nou ja, dat hebben-we-allemaal-meegemaakt," omgedraaid en was een eindje de gang ingeloópen „Zeg, heb-ie het nou vroeg ze snel-rad pratend, fluisterend, heel ernstig gezicht trekkend. Hy scheen iets te zeggen. Dat hem slechts met gestamel over de lippen wou. En zy met een zwaai van de wuivende veer op haar hoed in drift gaand naar de deur. Weer pratend. Terwy'1 hem de tranen in de oogen sprongen. De angst op zijn gelaat werd heviger. En zy bleef uiterlijk kalm. Ze kon niet anders- Als ie het niet kon bolwerken. Ja, wat most ze dan anders doen. Verdomme, vijftig pop. Waar haal je ze vandaan Bij de buitendeur praatten ze. Willem kwam naar hem toe. „Zeg, jo, de chef is kipnydig, hoor. Kom nou toch!" „Ja. Ja. laat-ie. Haar toch nog lachende, triumfoerende, lichtzinnig wreede oogen hielden hem, den jongen, vast, als met magnetische kracht. Ze genoot ervan te gevoelen, hoe- moeite het hem kostte om haar poezel handje los Ult zijn yzig koude, koortsig trillende vingers- in «nu i 1 Wa^ een V6rdriet hem de gedachte deed dat "2"™^ moe»t naar de zaal. biertjes en grocjes makenV Praat.J<» over het ellendige lenteweer stelliné Sekunstelde en hoffelijke belang- verteerde hm Wanten. terwijl de weemoed hem in hem wlw er.niet meer was terwijl de woede vrooliike at ZÜ nu onbespied rondliep in de Doedé hï ®?9 avondstad. Willem nog eens" "STV™4* zVindelf' ft? kwam wflntü rSet extra waarschuwend gezicht brandende ooeen hn' de j°nf?en, lykbleex, met VAst en zeker uZwoer het- Hy zou er zyn. Zii ging De m-öni^°Hf!e[!Lavond' Preci08 elf uur. Ze keek om m drukke straat in. Hy zag haar na. jolige nonen waar h Keglinster van haar listige, groote tuften mfhan aelectri8ch licht van 6611 der groote, buiten uithangende bollen in speelde. Hü achterna ^tepte"^^^ WaPPerende regenjas haar dtehtiLn JrH 7 w Was ^m of zün keel werd wekte wmfm'Aam g'> a Je nou heelemaal dol!" rich ®m aem u,t de mering. Hy haastte als in een droom, naar binnen. De onder directeur leelijke gezichten achter zijn rug trokken. Waar hij lachten tegen elkaar. Zy, de deerne, mev was, werd de lucht nooit scheel zuiver; weldra werd van pas op dat-ie er niks snapt. Toen I het bekend, dat de heer Helmer Drowson memand anders was dan de vroegere boerenknecht Helmer uit Torran, en de oude, kwade geruchten herleefden. „Voor hem was het geen kunst, daarginds fortuin te maken, hij had een dikken geldbuidel meegenomen." Hij werd met buitengewone belangstelling teschouwd. ,Hij heeft immers ook een moord begaan." Als hij hij zeker tot alles in staat. Hij was er een. „die van leer trok". Maar hij had zoo verschrikkelijk veel geld. Slechts éen man stond openlijk tegenover hem met een onverzoenlijken haat. Dat was boer Erich. Waar hij Drowson kon tegenwerken, hetzij in goed of in kwaad, deed hij het uit alle macht, en dat zou hij fedaan hebben, al had het hem huis en hof moeten osten." in Die een uur geleden. voor haar, de deerne. aiiw had vernield, verbroken, bezcodeld wat hy. in jaren bedreigd werd, was van trouwe plichtsbetrachting opbouwde. Had kun- M J!" nen vasthouden. Als zy niet met haar koude, wreed- lichtzinnige lachoogjes. Het heeft nog geen halfuur geduurd, de openbare behandeling, door de strafkamer der Rechtbank, van i het geval des ex-kellners, die uit de kas een bankbiljet bad gestolen en er met „een meid" vandoor ging, goeden-sier makend van het geroofde geld. Het liep wondergauw af. De verdediger wist zoo goed als niets by te brengen om zyn cliënt te verlichten, fly ratelde een stuk of wat onbeholpen zinnen aan elkaar. Be weerde iets van „betrekkelyke jeugd" en „clementie... Maakte toen houterige buiging voor de heeren. Was bly dat-ie er goed-en-wel afkwam. Sloot, met deftig- zwaarwichtig gelaat, als had-ie een pracht-pleidooi ge- 1 houden, zyn portefeuille. Helaas, zoo zyn velen van de onbevoegden, die ten huidigen dage, als lid van de Balie, worden toege- lafen tot de zware en zoo verantwoordelyke taak om een beklaagde in rechten by te staanDe beschul digde zelf schudde toen de voorzitter der Rechtbank hem nog gelegenheid gaf om „iets in het midden te brengen" het hoofd. Het was een in den opgang van het leven verwoeste man, die daar zyn vonnis had aangehoord. Het was een, die slachtoffer van lyfspassie, had afgesneden de toekomst tot een bestaan, waarvoor hy in menig opzicht aanleg en geschiktheid in zich had. Het was er een, die straks uit de cel komend zich zal voegen by het groote heirleger der boeven van aller lei slag. Door de maatschappy uitgestooten. Langzaam maar zeker verwordend, verhardend in cynisch „om-niks-meer-geven". MAiTRE CORBEAU. .11.0, uuuien. ue onaer-uirecLoui stond hem te wachten. Driftige, verwytende, strenge woorden ratelden om zyn ooren. Hü gaf er niet om. DOOR L. WALTHER HüLPHERS. Langzaam werkte het voertuig zich tegen de helling in het bosch op. Het ging reeds tegen den avond, en zwaar viel de vochtige sneeuw op de zwarte dennen langs den weg. Links zat, in zijn pels gehuld, de rent meester van het op eenige mijlen afstands gelegen landgoed Ersvike, een krachtig gebouwd man van mid delbaren leeftijd. Hij was op weg naar de stad om voor de Maatschappij, wier raadsman hij was, een grooten aankoop van boschgrond af te sluiten. In dien tijd was het nog niet altijd veilig bij den weg voor reizigers, van wie men kon vermoeden dat zij groote geldsommen bij zich hadden, maar Olanson had voor het ergste geval een stevig tweeloopspistool in den gordel. Links in zijn jas had hij de geldtasch geborgen. Naast hem zat die rijke boer, de eigenaar van het voertuig, wien ook een deel van het landgoed Ersvike toebehoorde. Toen zij de helling achter den rug hadden, verzocht Olanson zijn buurman, even stil te houden, om zijn pijp aan te steken; na Lang zoeken vond hij zijn luci fers in den linkerzak van zijn pels, en nu ging het weer in galop vooruit „Je hebt een flinken harddraver, Erich," zeide Olan son lachend. De boer glimlachte, hield de teugels strak en keek knipoogend naar het sneeuwgewarrel. Aan den kant van den weg verrezen twee schimmen, die iets riepen, doch in de schemering waren zij spoedig verdwenen. Opeens sprong Olanson op. „Halt! halt! Houd in Godsnaam het paard in!" „Wat is er dan, mijnheer f' „Mijn tasch! Houd dan toch stil! Mijn geldtasch!" „Is zij weg?" vroeg de boer verschrikt. „Ik weet het niet! Wij moeten eens in de slede kijken." Zij stapten uit. Olanson haalde alles er uit, keerde elk stuk om, trok zijn pels uit, zocht in zijn jas geen geldtasch! Zij doorzochten alles te vergeefs! „Wij moeten oinkeeren. Zij ligt zeker bovenaan den heuvel, waar wij hebben stilgehouden. Daar had ik ze nog. Die vervloekte tabak!" riep Olanson, en gooide de pijp woedend op den grond. „Terwijl ik de pijp aan stak, verloor ik de geldtasqh." Bij de helling sprong hij uit de slede en begon te zoeken. „Hier zijn sporen van voetstappen," riep hij opeens, „heb je die menschen van daar straks herkend, Erich?" „Ja, de een was een knecht uit het nabijzijnde dorp. Helmer heet hij. Als die de tasch heeft, krijgt u ze zeker terug." Hij voelde en tastte in de sneeuw, en zocht, en zochtErich hielp hem. Alles vergeefs. Verslagen keken zij elkander aan. „Wij moeten de twee mannen achterhalen, die hier geloopen hebben. Rijd zoo hard als je kunt. Wij moe ten ze hebben!" Maar na een poosje hield Erich het hijgende paard in. „Hier zijn ze van den weg afgegaan, het dichte bosch in." Hulpeloos staarden zij elkander aan. Olanson wist geen raad. „Ik zal ze achterhalen," zeide hij hard en stapte uit de slede, „ik zal ze vasthouden." Hier kwam de boer tegenop. Het was immers krank zinnigheid, een onbekend bosch in te gaan, terwijl het spoedig stikdonker zou wezen. „Ik zal ze grijpen!", herhaalde Olanson. „Rijd maar naar huis, ik zal den weg wel vinden." „Neen, niet voordat u terugkomt, mijnheer," zeide de boer op vasten toon. Na een poosje kwam Olanson terug. „Onmogelijk," zeide hij wanhopig. „Ik zie in, dat het vanavond onmogelijk is. Laat ons dus maar naar huls rijden." Olanson heeft zijn geldtasch nooit teruggekregen. Huis en hof en al wat hij bezat heeft hij opgeofferd, om de verloren duizenden te vergoeden, en nooit is hij dien slag te boven gekomen. Ziekte kwam erbij en bracht hem geheel aan lager wal. Hij verdiende een schraal stukje brood met schrijven voor de dorpswinke liers. die niet al te best met de pen konden omgaan. Eindelijk nam boer Erich, die hem op den noodlottigen dag gereden had, hem in huis. opdat hij niet tot last van de gemeente zou komen. En de vroeg oud geworden gebogen man, met zün grijze haren at tot zijn dood het brood van boer Erica. Waar was Olanson's geldtasch gebleven? De twee mannen, die zij onderweg ontmoet hadden, beweerden beslist, dat zy haar niet gezien hadden. Een gerechtelijk Op zekeren dag ontmoette Drowson zijn tegenstander het bosch, en ging recht op hem af. „Wij beiden schijnen geen goede vrienden te zijn," sprak hij, „maar waarom, dat weet ik niet" De boer wierp hem een woesten blik toe, doch gaf geen antwoord. „Denk eens wat wij zouden kunnen doem als wij het eens waren, in plaats van elkander in den weg te staan, zooals nu." De boer zweeg nog altijd, doch het kookte in hem. „Ik zou je in zaken menigen goeden wenk kunnen geven, als ik wilde." De boer spuwde op den grond. „Bah. Met jou zaken doen! viel hij uit. „Al was ik zoo arm, dat ik geen muis den kest zou kunnen geven, dan zou ik toch niet luisteren naar een wenk van jou! Men weet wel, wat voor wenken menschen van jouw slag gewoonlijk geven." Drowson hield zich verbaasd. „Geloof je nog aan dat oude vertelsel, Erich? Voor zoo dom had ik je niet aangezien." „Er zijn nog wel meer menschen, die daaraan ge- looven, en die zijn noch dom, noch onrechtvaardig. „En geloof je werkelijk, dat de Heer mij zóó geholpen had, als ik „Zwijg daarover," riep de boer woedend. „Op het oogenblik gaat het je nog goed, doch wacht maar; ten laatste haalt de duivel toch, dien hij hebben moet; wacht maar, wacht maar!" „Je bent ongeneeslijk." De boer haalde de schouders op. „Zoo? Nu, ik heb tenminste schoone handen. Dat kan niet iedereen zeggen. Zeg, is het waar, dat je Immanuel ook vermoord hebt? Dat wordt overal van je verteld, als je het soms nog niet mocht weten. Drowson verbleekte en beet zich op de lippen. „Het zou beter zijn, als je je eigen weg maar ging," antwoordde hij. Eriah bleef vlak vóór hem staan. „Wou je dreigen? Mij zul je niet bang maken. Mij durf je niet aan, lafaard, want als je het zoudt willen beproevenHij hield den ander de vuist voor het gezicht, dat deze schuw terugdeinsde. „Ja, kijk maar om! Denk je, dat er één je te hulp komt? Doch wees maar gerust, mijn handen zijn te goed, om ze aan jou vuil te maken. Dat mag de duivel doen, die kijkt zoo nauw niet." „Ik heb geen lust, om nog langer met je te praten," zeide Drowson doodsbleek. Hij deed zijn best om zich te bedwingen en heen te gaan, zonder verder iets te zeggen. Doch haastig versperde de boer hem den weg. „En toch zul je nog hier blijven. Doe je het niet vrijwillig, dan gebruik ik geweld." De ander week eenige schreden terug, en haalde een revolver voor den dag. „Maar als deze nu eens niet wil?" zeide hij valsch lachend. „Jawel, zoo doet men in Amerika," antwoordde de boer bedaard, „maar hier doet de rechtbank uit spraak. Je kunt schieten, als je wilt, maar dan ontsnap je niet, want ik heb gezorgd, dat de menschen weten met wien ik hier sta." Hij deed een stap naar hem toe en verschrikt week Drowson terug. „Berg hem weg, zeg ik je. Je bent immers veel te laf, om te schieten. Weg met dat ding!" Hij was genoodzaakt te gehoorzamen. „Je zult mij niet heel ver behoeven te volgen, wees maar niet bang. Niet verder dan tot daar op dien berg. Daar zullen wij het uitzicht eens bewonderen, en daar zal ik je wat laten zien; ga maar mee." Drowson volgde hem verwonderd Toen hij zag dat hij geen persoonlijken aanval te duchten had, voelde hij zich tamelijk veilig. Boven gekomen, zag hij een ouden man, die op een rotsblok zat en naar het dal staarde. De boei- greep Drowson bij den arm. „Spreek niet, hij behoeft niet te weten, wie je bent. Kom dichterbij en zie wat je gedaan hebt" Willoos volgde hij, steeds naar den ouden man kijkend, die onbewegelijk bleef zitten en niet scheen op te merken dat er iemand in zijn nabijheid was. „Wees maar niet bang; hij zal je vandaag niet zoo aanzien, als toen voor de rechtbank." Drowson deinsde terug. ..Hij is het!" siste hij tusschen de tanden. De boer knikte, en zag hem strak in de oogen. „Kun je dat nu verdragen?" vroeg hij op harden toon „O. Heer in den hemeL, ik heb het niet gedaan, ik heb het niet gedaan, kermde Drowson. „Zie je wel. hoe hij daar zit en naar de diepte staart? Sinds dat huis van jou daar gebouwd is, gaat hij eiken avond naar boven. Kijk eens, hoe mooi je huis schittert! Als zuiver goud, niet waar? Weet je, hoe de menschen het noemen? Zeker wel omdat het zoo prachtig blinkt! Olanson's geldtasch noemen zij hei jawel, Olanson's geldtasch!" woord uitbrengen. Ja, ja, ik zie het," stamelde Olanson, „ik zie het" Opeens bracht hij de handen aan het hoofd en scheen over iets na te denken. Toen liet hij ze weer zinken, en zijn gelaat was aschkleurig. „Ik krijg ze terug, ik krijg ze terug. Ik zal je wat vertellen, maar je moogt er niet over praten," fluisterde hij den bevenden Drowson vertrouwelijk in het oor. ..De ander is ook teruggekomen, de doode ImmanueL Ik ontmoet hiem dikwijls en hij zegt, dat ik mijn geldtasch nu spoedig terug krijg. Verstijfd van ontzetting staarde Drowson hem aan. „Immanuel?" kreunde hij. „Ja, Immanuel, dien hij door vergif uit den weg geruimd heeft Hij en ik, wij zullen..... geloof je ook niet, dat wij de geldtasch zullen terugkrijgen?" Nu kwam boer Erich naderbij en nam den ouden man onder den arm. „Kom, Olanson, wij gaan naar huis." Deze volgde hem doch keerde zich plotseling om en zeide: „Wacht even, als je Immanuel soms ontmoet, zeg hem dan..... zeg hem, dat hij goed de wacht moet houden over de tasch, dat hij ze niet uit het oog verliest. Ik pas er bij dag op, Immanuel heeft beloofd, bij nacht ae wacht te houden. Hahaha, eiken nacht gaat Immanuel naar beneden en maakt hem wakker, zoodat hij niet kan slapen, zooals het mij langen tija ook gegaan is. Dat is niet aangenaam, neen, zeker niet. Dat was toen zijn schuld, weet je, maar nu zal Immanuel hem voor alles laten boeten. Denk je niet, dat hij nu blij zou zijn, als hij de geldtasch kon kwijtraken?" „Kom, ga nu mee, Olanson. Ik geloof, dat Immanuel met dezen heer alleen wil zijn," sprak de boer en nam den ouden man mee. „Je zult hier voortaan prettige nachten hebben," ging hij voort tot Drowson. „Ja, ja, vroeg of laat haalt de duivel degenen, die hem toebehooren." Hij trok den ouden man met zich mede den bergaf. Lang bleef Drowson nog zoo staan; zijn tanden klapperden tegen elkander. Plotseling kreeg hij een ge voel, alsof iemand achter zijn rug naar hem toe sloop, die zich op hem wilde werpen en hem worgen. Met een gil van ontzetting stormde hij voort, alsof hij door wolven vervolgd werd. Na dien avond zag men steeds den geheelen nacht in Drowson's slaapkamer het licht branden En in den nacht, toen Olanson stierf, brandde het rijke, deftige huis van Drowson tot den grond af. Hij zelf verdween, en kwam nooit terug. Dat is de geschiedenis van Olanson's geldtasch. Hdbld. ujunvn, v/miuuii o gciuuiacu Brutaal richtte Drowson zich op. „Ik heb het niet gedaan. Wat kan het mij schelen, wat de menschen zeggen!" „Zoo? Luister dan eens, wat deze man zegt." Op dit oogenblik wendde de oude man op het rots blok zijn verwrongen gelaat met de vlammende oogen naar hem toe Drowson kromp ineen; hij knipoogde alsof de zon hem verblindde „Komt, komt," sprak Olanson met de hand wen- kendj „haast u, het fonkelt nu zoo mooi!" Zyn stem klonk als die van een krankzinnige. „Ga dan toch heen. Bang ben je zeker niet, want je hebt immers niets gedaan." zeide Erich, terwijl hij Drowson voortstiet. rKijk, kijk," lachte Olanson, op het groote, witte huis wijzend, dat helder uitkwam tusschen de groene velden! „Zie je nu wei, dat het van goud is, van mijn goud, van gestolen goud? Ha, ha, weet je niet dat net mijn geldtasch is, de mijne, de mijne1" Olanson stond op en kwam naar Drowson toe, hem aandachtig opnemend. Deze ging terug, alsof hij vreesde een slag te zullen krijgen. Doch de oude man nam hem bij den arm en zeide vertrouwelijk: „Ik zie, dat je hier vreemd bent, maar je zult mij zeker helpen ze terug te krijgen, niet waar?" Drowson's lippen bewogen zich, doch hy kon geen Goedkoop® dagbladen. In de Vereenigde Staten hebben vele der goedkoopere dagbladen den laatsten tüd veel moeite rond te komen. Van het maken van aanzienlüke winsten is voor die goedkoope couranten al geen sprake meer; en tal van New-Yorsche couranten staan er zóó slecht voor dat zü tot prüeverhooging hebben moeten overgaan. Dit zit hem vooral in de stüging der pryzen van de hout-pulp voor de papierfabricage en van de papierprijzen. De bedreigde dagblad ondernemers hebben gepoogd, van het Congres gedaan te krügen, dat de aanzienlüke invoerrechten op houtpulp en onbedrukt papier zouden worden verlaagd, echter zonder succes. Toen werd beproefd, de z.g. papiertrust aansprakelük te stellen voor de stüging der papierprüzen. Er zou dan door de regeering tegen die trust moeten worden opgetreden. Maar de trust slaagde erin zich schoon te wasschen van de aanty'ging dat zü schuld had aan de stüging der papierprijzen. Zy kon op afdoende wüze aantoonen, dat die stüging uit natuurlü'ke economische oorzaken was voortgesproten. Er schiet nu voor de z.g. één-centsbladen (de Amer. cent 2j Ned. cent) niet veel meer over dan den ver- koopsprüs van losse nummers op 2 Amer. centen te brengen. De bestaande Ainerikaansche 2 centsfcladen worden natuurlük ook zeer gevoelig getroffen door de hoogere papierprüzen. Zü zien er tegen op den verkoopsprüs der losse nrs. te verhoogen. Daarom trachten zü te bezuinigen op het formaat, d.w.z. op de hoeveelheid bedrukt papier, die zü geven. By' de enorme beteekenis welke de couranten in de Vereenigde Staten hebben voor het politiek- en maat schappelijk leven, is het zeer zeker van belang, aandacht te wüden aan het verschünsel dat de goedkoope bladen daar te lande in toenemende mate te kampen krügen met financieele moeilykheden. Gestolen. Een heer en dame reisden van Manchester naar Liver- pool. Hun reisgoed bestond uit vier stuks en was in den goederenwagen. Net zou de trein vertrekken, toen een dame een valies uit den wagen haalde, zeggende dat zü toch niet mee zou reizen. De conducteur gaf haar het valies (dat gaat in Engeland zonder ontvang- bewüs). Te Liverpool bleek, dat het valies aan een die vegge was afgegeven. Het bevatte voor een kwart mil- lioen gulden aan effecten, ju woelen en kostbaar bont. Koning .Hanuêl. Heel Lissabon praat over een romantisch verhaal over Koning Manuöl, dat de Mundo en de Liberal, bladen die goed ingelicht heeten te zün, hebben gebracht. Het ver haal is als volgt: Van zün jeugd af heeft de koning innige genegenheid gehad voor de dochter van een hofdame van zün moeder. Koningin Amelia en wülen koning Carlos hadden de zaak nooit ernstig opgevat. Een paar dagen geleden nu, hoorde koning Manuöl zün moeder en den Hertog van Oporto, zün oom, praten over een huwelü'k van hemeen huwelük met een Engelsche prinses zouden zü voor Portugal's welzün het beste vinden. Koning Manuöl mengde zich toen in het gesprek, en zei, dat hü de Portugeesche freule zy' behoort tot een oud-adellük geslacht zou trouwen en niemand anders. Hü zou liever afstand doen van den troon dan van haar. Daar bleef hü bü, wat moeder en oom er ook tegen in brachten. Men gelooft nu, dat de hofdame zal uitge- noodigd worden om met 'haar dochter op reis te gaan en een tüd weg te bly'ven, in de hoop dat het voor den jongen koning zal wezenuit de oogen uit het hart. Ook een uitvinding. Gravin Lonyay, prinses van Belgié, vroegere kroon prinses van Oostenryk, heeft een uitvinding gedaan van huishoudelüken aard. Zü heeft een verwarmbare tafel uitgevonden, welke dienen moet om te verhinderen dat de spüzen te snel koud worden. Voor het bedienen of in de pauzen van het middagmaal worden de schalen daarop gezet. Gravin Lonyay houdt zeker niet van koud eten. Zelfmoord van een schoolmeisje. Een ontzettende kindertragedie heeft zich te Halensee, bü Berlün, afgespeeld. Daar woont, in de Bornimer- strasze, de portier Zschenner, op de derde verdieping van een groot huis. Zün vrouw vermiste een klein bedrag uit haar porte- monnaie, en wilde, daar ze overtuigd was, dat haar beide oudste kinderen, meisjes van 9 en 8 jaar, zich het geld hebben toegeëigend en versnoept, den kleinen een KastijdiDg geven. Terwül de jongste haar straf onder ging, was de oudste, de 9-jarige Truitje, voor haar toor nige moeder naar een andere kamer gevlucht en had deze gegrendeld. De opwinding van de vrouw werd hierdoor nog vermeerderd, en in haar toorn uitte zü zware bedreigingen tegen haar kind. Toen werd de kleine door een nameloozen angst aan gegrepen. Zü slingerde zich over de borstwering van het aan de kamer grenzende terras en viel op de bin nenplaats van het huis te pletter. Nog levend werd het kleine meiqje naar het ziekenhuis gebracht, waar ze een paar uur later den laatsten adem uitblies. Fen smokkelaarstruc. Aan de Russisch-Pruisische grens wordt de volgende smokkelaarstruc in praktyk gebracht. Voorzien van goede passen, reizen vrouwelüke zoowel als mannelyke personen van het Russische grensstation Alexandrowo naar het eerste Pruisische grensplaatsje aan de lyn: Otlotachin. Deze menschen bevinden zich in Adams- en Eva's-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 9