Leven en Leeren.
Berijmde Brieven van Jaap,
/•ondag 7 Juni 1908.
5*ie Jaargang. No. 4367.
DERDE BLAD.
LOSSE BLADEN
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
1
1W -
jokkentje En moeder had haar ergens in huis verstopt staan, die prijzenswaardige eigenschap is niet van vol-
ot wachtte haar zoo dadelijk. Dat gaf een verklaring doende strekking, als je op een ladder staat, zooals de
van de tranen, de zenuwachtigheid en al dat geloop lantaarnopsteker Jan Brakenhof deed, toen De Groot
naar de voordeur. Heilo zonder helderbrandende lantaarn doorfietste te
ik sloop de eetkamer uit, vast besloten moeder niet half zeven 's avonds ongeveer,
te luien merken, dat ik stilletjes de tafel in de achter- j Bons! daar stuift Toon's niet voorzichtig genoeg
kaïner had gezien. En toen ik door de vestibule naar
uit het Boek van
F 1 D I (7 8.
XIII.
Of was mijn liefdeweelde u te zwaar?
Gij boodt me uw hart en ik gaf u mijn leven;
En 't woord van toen, dat ben ik trouw gebleven,
Want zulk een zielewoord is eeuwig waar.
Toen heb ik enkel in mijn boek geschreven:
„Ik heb een hart gevonden, trouw en waar."
Én 'k schreef uw naam zoo duidelijk en klaar,
En verder liet ik 't bladzij onbeschreven.
Die naam was mij genoeg. Hij glanst zoo rein
Mij in het oog, als ware hij de zon.
En voortaan schrijf ik in mijn boek niet meer;
Want als ik blader en alleen mag zijn
En k zie dien naam. dan is mij dat een bron
Van eeuwig denken en gevoelen weer.
DOOR
ARNOLD BENNETT.
Mijne moeder kwam mij nooit aan het Burley-station
afhalen, als ik uit Londen naar de Vijf Steden kwam;
en nog veel minder kwam ze het heele eind naar het
Knype-station, het middelpunt van verkeer in het dis-
trikt en het punt waar men van den sneltrein overstapt
in het lokaaltje. Ze had altijd andere dingen te doen,
voornamelijk alles voor mij in orde te maken. Ik had
dus het reisje van Knvp© tot Burley, en daarna de
wandeling langs Trafalgar Road, tusschen de bekende
hooge schoorsteenen en den rook en de modder en
de aanplakbiljetten voor voetbal-wedstrijden, en het be
kende dialekt, heel in mijn eentje. En zoo had ik
allen tijd om nog eens en nóg eens te overwegen, hoe
ik aan mijne moeder het gewichtige nieuws zou mede-
deelen, dat ik voor haar had. Van het oogenblik af,
dat ik' in Euston in den trein stapte, waar ik afscheid
had genomen van Agnes, had ik aanhoudend dezelfde
vraag overwogen; maar nu onder den rook van de
het salon ging, werd er voor de derde maal gebeld
en voor de derde maal schoot mijne nlbeder uit de
keuken te voorschijn.
„Goede hemel!" dacht ik. „Als dat nu Agnes eens
was, wat zou dat een scène geven!"
En bevend van gespannen verwachting opende ik
de deur.
Het was Mijnheer Nixon.
Nu was Mijnheer Nixon een oud vriend van de
familie, een man van negen-en-veertig of vijftig, die in
den roep stond van slimheid en van toenemenden
rijkdom. Hij was de eigenaar van honderd-vijf-en-zeven
tig huisjes in de stad, die hij zoo af en toe gekocht
had, soms bij een half dozijn, een andermaal in heele
rijen tegelijk; de huur haalde hij zelf op, hield zelf
het oog op de noodzakelijke reparaties en stond be
kend ais een goed huisheer, en als de eenige man
bijna, die in Burley geld wist te maken met het bezit
van huizen. Hij woonde alleen in Commerce Street
en was doorgaans, hoewel hij niet bepaald spraak
zaam was, opgewekt; meestal had hij een paar aardige
verhalen in voorraad, opgezameld in de hoekjes en
gaatjes van zijn geheugen. Hij -was moeders zaakwaar
nemer en hacl haar in de moeilijke oogenblikken vóór
vaders dood veel steun verleend.
„Wel, jonge vriend, zien we je dus weer eens terug
in ons oude Burley!" zei hij in het bekende
dialect, zooals hij van tijd tot tijd uit aardigheid deed.
En hij plantte zijn robuste, krachtige figuur in onze
vestibule, ik groette hem zoo vriendschappelijk als ik
kon en daarna gaf hij moeder een hand, zonder dat
ze een van beiden een woord spraken.
„Mijnheer Nixon komt bij ons soupeeren, Filip," zei
moeder.
Ik mocht mijnheer Nixon wel lijden, maar deze mede-
deeling was mij toch niet bijzonder aangenaam, daar
ik graag een vertrouwelijk gesprek met mijne moeder
had gehad. Er rustte een taak op mij tegenover mijne
moeder, en daar kwam mijnheer Nixon nu plotseling
in ons souper vallen. In zijn tegenwoordigheid kon
ik onmogelijk op voorzichtige wijze moeder in kennis
stellen van het feit, dat ik verloofd was met een vreemd
meisje. Als ik vroeger thuis logeerde, was mijnheer
Nixon meer dan eens komen soupeeren, maar nooit
op den eersten avond.
Nu, ik moest er me in schikken. En dus gingen we
saucijsjes, de
rjjwiel inclusief berijder tegen Jan en zijn
zins bezwaarlijker,
iedere week aan moe-
Vijf Steden leek het wel eeni
Kijk eens, ik schreef geregeli
der en hield haar op de hoogte van bijna al mijn
doen en laten. Ze kende al mijn kennissen bij. naam
en maakte zich vast in haar geest een voorstelling,
wat voor menschen het waren. Zoo had ik b.v. 'ook
dikwijls over Agnes en haar familie gesproken in mijn
brieven. Maar zelfs aan eene moeder kan men maar
niet zoo in koelen bloede schrijven: „ik geloof dat
ik verliefd word op A|
mij houdt", „ik ben
;nes„ik geloof, dat Agnes van
ol op Tiaar", „ik ben overtuigd
dat zij van mij houdt", „ik zal op dien en dien dag
mijne declaratie doen". Dat gaat toch nie.t Ik tenminste
kon het niet. En zoo was het dan gekomen, dat ik
op den 20sten December Agnes had gevraagd en dat
^->» i--j 1 mij
z'J „ja
had gezegd,
°P
de
bestuurd
ladder.
Jan, niet meer bjj machte, het evenwicht te bewaren,
stuift van de ladder en valt zoo onzacht tegen het
„harde aardrijk" dat zijn lanpe rugspier aangedaan werd,
zooals dokter Hoekstra die hem, al kermende, onder
behandeling kreeg, verhaalde.
Toon en zijn fiets gehoorzaamden eveneens aan de
wetten der zwaartekracht en bomden tegen den grond,
dat het een aard had. Zij ondervonden echter geen van
beiden nadeelige gevolgen van den val. Jan echter wel,
die kon in geen vier weken werken en deed dan ook
aangifte van het gebeurde. De 0. v. J. vond Toon's
zonder-licht-rijden zeer onvoorzichtig, hoopte dat dit
geval een les voor De Groot en ook voor anderen
zou zijn en eischte ten slotte wegens het Brakenhof
aangedane letsel tegen Toon een week hechtenis.
Een duistere historie.
No. 2 is een zekere mijnheer Karei Selie uit Hoorn,
een 23-jarige kaasmakersknecht, die in genoemde stad
geboren werd en thans te Wognum woont.
Hij is geen onknap persoon zoo op 't oog af maar
hij schjjnt een beetje lange vingers te hebben, die stak
hij op 18 April j.1. uit naar de gelden van Johannes
Bouwens, die 24 jaar is en op dezelfde fabriek werkt,
waar Selie was. Hij wist Bouwens f 7.T5 te ontfutselen,
wat dezen niet erg „zinde". Johannes was dan ook zoo
vrij van een en ander aangifte te doen.
Karei raakte nu terdege in de versukkeling Wel deed
hij vandaag erg zijn best, zich er uit te praten, maar
t gaf hem zoo weinig.
De O. v. J. releveerde dat beklaagde tot heden toe
gunstig bekend heeft gestaan, maar dit gevalletje heeft
hem van zijn goeden naam beroofd.
'tls wél treurig, voornamelijk ook voor zjjn moeder.
Het arme mensch was er dan ook „kapöt" van, toen
het gebeurde haar ter oore kwam.
De eisch, tegen Karei, wegens den door hem gepleeg-
den diefstal met toepassing van art. 310 Wetb. v. straf
recht ingesteld, luidde: 2 maanden gevangenisstraf.
Mr. Reeringh uit Hoorn trad als Karel's verdediger op,
vond de bewijsmiddelen niet voldoende, en daaren
boven den eisch zeer zwaar, maar verklaarde, met ver
trouwen de uitspraak van de rechtbank tegemoet te
opzichte van dezen, naar pleiter's meening
Al naar je b(j de luidjes in de gunst stond, moet j
rekenen.
Een paar ter beoordeeling bevoegde autoriteiten, leden
van commissiën belast met het houden van toezicht op
voetpaden, djjken, etc. verschaffen de noodige inlichtin
gen en weldra was het iedereen duidelijk dat de be
klaagden iets hadden gedaan wat ze hadden moeten
nalaten.
Jaap was nog brutaal genoeg om vandaag te vertellen
dat het maar zeer gelukkig was, dat het hek bij Vriend
ondersteboven was geraakt, want 't was verbazend slecht
en gevaarlijk voor de menschen.
De President wees er hem op, dat 't beter ware ge
weest om dan de bevoegde commissie den gebrekkigen
toestand dier dingetjes onder het oog te brengen
liever dan zelve op eigen houtje aan 't slopen te gaan.
De O. v. J. releveerde dat beide beklaagden tot be
kentenis zijn gebracht. Het feit ontleent zijn oorsprong
aan te lang en te veel in de kroeg zitten. Oostwouder
is tot heden gunstig bekend, maar dit geval pleit niet
ten gunste voor hem.
Spreker voegt hier de waarschuwing bij tot de jonge
lieden uit deze plaats, om zich aan zoo iets niet meer
schuldig te maken.
Want waarlijk, het is een exceptie, als er voor een
geval als het onderhavige geen gevangenisstraf wordt
geëischt 't Is nu gelukkig in Andijk wat minder met
baldadigheden, dan voorheen. Maar begint mendeooren
daar weer op te steken, dan zal 8 maanden zitten tot
de matigste eischen behooren. Een prettig vooruitzicht I
Nu werd naar aanleiding van artt. 360 en 364 Wetb.
v. Strafr. tegen elk der beide vernielers f14 boete of
14 dagen hechtenis geéischt.
Een kinderwettenzaakje tot slot
Over 14 dagen de uitspraken. A.s. week Pinkster-
vacantie!
zien ten
onschuldigen beklaagde,
zitten en begonnen aan den ham, de saucijsjes, de j Bedelarij.
eieren, de zandtaartjes, geroosterd bro^,de^ver- De volg0nde zondaar! AIbert Keizer genaamd, had er
den brui van gegeven om zich ten aanschouwe van aller
lei baliekluivers, etc. voor de vierschaar te komen pre
senteeren.
schillende jams, de vleesch-pasteitjes, de kaas en de
selderij Maai- geen van ons drieën at veel, hoe mijn
kleine dikke moedertje er ook op aandrong.
Ik kreeg een vermoeden, dat het misschien een beetje
verkeerd was geloopen met moeders zaken en dat
mijnheer Nixon de eerste de» beste gelegenheid wou
Wèl presenteerde hij zich den lsten Mei j.1. (en wel
als een zeer behoeftig man), bij den schilder Jan Rood
te Spanbroek, wiens 16-jarige dochter Anna hem te
i tfnnr kjpalii/lUCA. w iCUlö iu'loIlKÖ UUtlilOl Alllld 11 HTM
JL.v^rV mpt wo.ord 8tond' Albert wou graag een aalmoes hebben en
deze mogelijkheid interesseerde mij weinig, daar ik met
gemak mijne moeder èn mijne vrouw zou kunnen
onderhouden. Ik was aanhoudend geheel vervuld met
mijne verloving vreemd is dat zeker niet en
ik begon al de zinnetjes te vormen, waarmee ik, dade
lijk na het vertrek van mijnheer Nixon, beslag op
mijne moeder zou leggen.
Toen we aan de kaas gekomen waren, gaf ik te
gaf dit verlangen in goed flollandsch te kennen, maar
daar in de buurt woont ook de steeds waakzame
rijksveldwachter Egbertus Uitenbroek, die het gevalletje
zich daar aan Rood's voordeur zag afspelen.
Binnen was Albert, dat begrijp je
De O. v. J. achtte hier geen plaatsing in eene rijks
werkinrichting noodig een recept, waarvan anders
gretig gebruik wordt gemaakt in dergelijke gevallen 1
kennen, dat ik naar het postkantoor moest, om een en reqUjreerde wegens bedelarij eenvoudig 12 dagen
terwijl mijne moeder er geen
flauw idee op had, dat mijn geluk zóó aanstaande
was. En op den 22sten zou ik, dat was van te voren
vast afgesproken, de Kerstdagen bij mijne moeder komen
doorbrengen.
Ik was ide éénige zoon eener weduwe, ilc was al
wat mijne moeder bezat. En zietnu was ik verloofd met
een meisje, dat zij nooit gezien had, en ik had haar
geheel er buiten gelaten! Stellig zou zij uiterst ver
baasd zijn, misschien ook wel een beetje gebelgd
zoo op het eerste oogenblik. In ieder geval, een heel
klein beetje delikaat was de toestand ongetwijfeld.
Ik ging de wit geschuurde stoep op vóór mijn moe
ders huisje, vlak over het punt waar de elektrische
trams stoppen; maar vóór ik nog mijne hand aan de
bel had gebracht, maakte mijn kleine, dikke moedertje,
in haar zwart zijden japon en met haar gouden broche
en haar kastanjebruin haar, mij open; ze had zeker
voor het hoekraam naar mij zitten uitkijken, en zooals
gewoonlijk zei ze met een kus:
„Wel, Filip, hoe gaat het?"
En ik zeide
„Best, moedertje, en u?"
Al dadelijk merkte ik, dat ze geagiteerder was bij
mijn komst dan anders. Ze had tranen in haar oogen,
hoewel ze glimlachte, en ze was zoo zenuwachtig als
een jong meisje. Ze zag er wezenlijk bijzonder jong
uit voor een vrouw van vijf en veertig, die al vijf
en twintig jaar weduwe is en een kort maar al te
veel bewogen huwelijksleven achter zich heeft.
In eens schoot de gedachte door mijn brein. „Op de
een of andere manier heeft ze lucht gekregen van
mijne verloving. Maai' hoe?"
Ik zei echter niets; natuurlijk was ik ook wat
zenuwachtig. Moeders hebben fijne voelhorens.
„Bij het avondeten zal ik het haar vertellen," be
sloot ik.
Zij bleef zoon beetje om mij heen draaien, als een
zeemeeuw om een stoomboot, toen ik de trap op ging.
Daar werd gebeld. Ze vloog er heen, in plaats van
de meid te laten gaan. Het was een kruier met mijn
valies.
Juist toen ik weer de trap afging, werd er weer
gebeld. Als met een tooverslag kwam moeder weer
uit de keuken te voorschijn, maar ik was haar te
vlug af en lachend stond ik er op, ditmaal zelf open
te doen. Er stond een jonge vrouw op de stoep.
„Compliment van Mevrouw Dawson en of Mevrouw
Durance zoo vriendelijk wil zijn, haar een half dozijn
messen en vorken te leenen."
„Wel zeker, met pleizier," zei moeder achter mij.
„Wacht maar een oogenblikje, Lucy, kom maar even
binnen."
Ik volgde mijn moeder naar het salon, waar ze haar
zilver in het kabinet bewaarde.
„Dat is de nieuwe meid van mevrouw Dawson,"
fluisterde moeder. „Maar ze hoeft niet te denken dat
ik haar mijn beste zilver zal leenen; dat hoeft niet."
„Neen, dat zou ik ook niet doen," gaf ik haar toe.
En ze ging de gang in met haar tweede-soort zilver
in vloeipapier, en ze gloorde van conventioneele vrien
delijkheid, terwijl zij tegen Mevrouw Dawson's meid
zeide
„Asjeblieft, Lucy. Veel èomplimenton aan Mevrouw
en prettige Kerstdagen.
Daarna verdween moeder in de keuken, om het onze
meid, die volkomen op de hoogte was, eigenlijk een
beetje lastig te maken. En ik zwierf wat rond met
een prettig, eenigszins zenuwachtig gevoel; ik bekeek
alles Ln het salon en vond daar niets veranderd behalve
het gloeilicht ei» de prentbriefkaarten op den schoor
steen. Toen slenterde ik naar de eetkamer, een kleine
kamer aan de achterzijde van het huis, en hier wachtte
mij een groote verrassing.
Er was klaargezet voor drie personen!
„Wel, wel," dacht ik, „dat is me nu wat moois'
Een souper voor drie personen, en ze heeft er geen
woord van gerept!"
Moeder was zóó knap in al wat de conversatie betrof
en vooral in het bedenken van aardige verrassingen,
dat ik haar zelfs tot wonderen -in staat achtte. Ze
nioest op de een of andere manier achter mijn wen-
schen gekomen zijn met betrekking tot Agnes. Ze had
haar geschreven, of zoo iets. Zij en Agnes nadden door
brieven een complot gesmeed, misschien wel telegram
men gewisseld, om mij te overstelpen. Agnes had eer
jokkentje
Kerstmis
brief weg te brengen.
„Kan het morgen niet, jongen?" vroeg moeder.
„Neen, moeder," zei ik.
Denk eens aan, dan zou Agnes twee dagen moeten
wachten op bericht van mijne behouden aankomst en
op mijne Liefdesbetuigingen. Ik was den brief begonnen
in den trein en had hem in liet salon afgemaakt.
neehtenis tegen Keizer, zonder meer, in de hoop, dat
dit een voldoende waarschuwing voor hem mocht zijn.
Een joffer gestolen.
ülderich Zomering en Cornelis Snel, die „en corps"
werden gepresenteerd, waren alle twee weggebleven.
Ze hadden in 't laatst van April een aardig afspraakje
Is er eene dame in het spel?" vroeg mijnheer Nixon gemaakt, waarbij tot niets meer of minder werd beslo-
vröolijk. ton, dan tot de schaking van een juflfer. Ze was welis-
„Ja," antwoordde ik met vaste stem. waar wat houterig, maar dat kwam er minder op aan:
Ik ging uit, kocht een briefkaart en deed die in de het tweetal was er evengoed erg op verzot, haar te j
bus voor mijn lieve Agnes. Ik hoopte, dat mijnheer bezitten. En. de lengte had zeniet minder dan 4
Nixon bij mijne thuiskomst weg zou zijn. Onder het
souper had hij heelemaal niet over zaken gesproken.
Maar hij was nog niet weg, ik vond hem alleen in
het salon, onder het genot van een extra-fijne sigaar.
„Waar is moeder?" vroeg ik.
„Net de kamer uitgegaan," zeide hij. „Kom hier eens
wat bij me zitten. Neem een sigaartje. Ik heb zin
in een praatje, Flip."
Ik gehoorzaamde en nam een van de heel lekkere
sigaren.
„Nu, Oom Nixon," moedigde ik aan. Ik verlangde
maar gauw van dat praatje af te zijn, daar ik vol
was van Agnes. Voor de grap noemde ik hem eens
oom.
„Wel, jongen," begon hij. „Ik heb er heelemaal geen
slag van ergens om heen te praten. Wat zou je denken
van mij als je stiefvader?"
Ik was, zooals ze daar bij ons zeggen, heelemaal
verbouwereerd.
„Wat?" stamelde ik. „U bedoelt toch niet u en
moeder
Hij knikte.
„Wel zeker, mijn jongen, wel zeker. Gisteren heeft
ze beloofd, dat ze met mijn onwaardig persoontje zou
trouwen, 't Is zoo zoetjes aan gekomen. Maar ik denk
wel niet, dat ze in haar brieven er iets van heeft
laten merken. Of liever, ik weet wel zeker van niet.
Het zou ook nog al moeilijk geweest zijn, niet waar?
Ze kon toch niet gaan schrijven: „Lieve Filip, een
oud vriend, Mijnheer Nixon, wordt verliefd op me
en ik geloof, dat ik verliefd op hem word. Een dezer
dagen zal hij wel zijn declaratie doen." Dat ging toch
niet, hè?"
Ik lachte, ik kon het niet laten.
„Geef me de hand," zei ik hartelijk. „Ik ben er
heel blij om."
En spoedig daarop kwam moeder, heel verlegen
binnenschuiven.
„De jongen is er heel blij om, Sara," zei Mijnheer
Nixon kort en bondig.
Dien avond sprak ik maar niet van mijne verloving.
Ik had nooit gedacht aan zoo iets voor mijne moeder.
Ik had nooit beseft, dat mijne moeder nog een be-
feerenswaardig persoon kon wezen voor een man, nooit
eseft dat haar eenzaam leven hier in huis niet alles
was, wat zij van het Leven kon verlangen En ik
schaamde me over mijn karakteristiek kinderlijk ego
isme. Daarom besloot ik met mijne vreugde geen in
breuk te maken op de hare vóór den volgenden mor
gen. Wij leven en leeren.
verteld, toen ze zei, dat ze onmogelijk met
ierstmls naar Burley kon kc
komen, een verrukkelijk
Zitting van Dinsdag 2 Juni 1908.
En dat alles omdat Toon geen licht op had.
De eerste dien we heden voor het voetlicht zagen
treden, heet Antonius de Groot en had het aan onvoor
zichtigheid tjjdens een ritje per fiets te danken, dat hij
zich hier heden voor de EdelAchtbare heeren mocht
komen vertoonen.
En zulks in kwaliteit van beklaagde.
Deze 21-jarige metselaarsknecht was in den avond
van 23 Februari j.1. gereed met zijn werk en, zooals te
denken is, was Toon braaf hongerig op dat uur. Het
kan dus niemands verwondering baren, dat hij op zijn
fiets sprong en maakte dat hjj kwam waar hij wezen
moest, om zijn maag te vullen.
Ook kan niemand hem dat kwalijk nomen en dat hg
meer haast had dan nu vandaag nu hij wel lood in
znn schoenen leek te hebben toen hij voor 'tbokke
beuntje moest we zullen er niets van zeggen
niemendal I
Maar dat ons haastige Toontje „vergeten" had, licht
op te steken, vóór hjj ging fietsen, kijk, dat is een zeer
groot verzuim van hem geweest.
Daardoor raakte hij in de misèré al is hij niet
getrouwd.
Hoe vast de Heilooör burgers ook in hun schoenen
en een halven meter haalde zij.
Verbeeld jel Ja, het pijnboomengeslacht kan het tot!
een respectabele hoogte brengenEn tot deze familie
behoorde de juffer.
Hoeveel waarde ze vertegenwoordigde Ja, da's moei
lijk te zeggen voor iemand die niet „in juffers" han
delt.
Maar in ieder geval, 't zij er veel of weinig waarde
was ontvreemd aan Hendrik Eeldert, (den eigenaar van
't zoo begeerlijke voorwerp,) de toeëigening was weder
rechtelijk en daar moesten de twee Hollandsche jon
gens heden voor terechtstaan. Een verbazend groote
Hoornsche politieagent, die meergemelde juflfer haast
in lengte evenaart, nam haar te rechter tijd in beslag
en 't zaakje werd rijp voor de rechtbank.
De O. v. J. had over dit gevalletje dat zich te Hoorn
in de fraaie Melknapsteeg had afgespeeld, niet veel te
vertellen.
De beide Hoornsche jongens die den diefstal hadden
gepleegd, staan niet gunstig bekend. Ware dit niet het
geval, dan zou de heer Officier 't voldoende hebben
gevonden, dat volstaan geworden was met eene ernstige
waarschuwing en teruggave van het voorwerp.
Wegens diefstal /loor 2 personen in vereeniging
gepleegd, eischte Mr. Cnopius ten slotte tegen elk 3
weken gevang.
Nanne had hooi noodig.
Een 32-jarige vrachtrijder, geboren te Andijk en wo
nende te Benningbroek, gemeente Sijbecarspel, Nanne
Vriend genaamd, had zich vandaag te verantwoorden
omdat hij den 30sten April j.1. eene hoeveelheid hooi
wel 32 pond had gestolen van een Benningbroeker
boer, Jan Beemster genaamd, die, aangezien Nanne zich
eerder al eens de vrijhoid had veroorloofd, een pond of
tien hooi te stelen van 't zelfde stuitje, in den
avond van 30 April j.1. op den loer was gaan liggen met
buurman Van der Ben, oen schoenmaker, die zich
bereid had verklaard, met buur „waak te houden."
Ze hadden de voldoening den hooigragen „Vriend"
op z'n euveldaad te betrappen. Beemster, een gezette
en gezeten boer, was nu de grappenmakerij srg moe
en weldra was 't dan: „vooruit met het zaakje, naar j
de rechtbank er mee."
Vriend was nu wel zoo vriendelijk voor te geven,
dat h(j later dat hooi allemaal netjes zou betalen, maar
daar wilden de getabbaarde heeren niet veel van ge-
looven.
Van die betaling is dan ook niets gebeurd. De 0. v. J. i
hoopte, dat de gevolgen, die uit dit geval voor beklaagde
voortspruiten, een ge\oelige les voor hem zullen mogen
zijn. De eisch, tegen dezen dief ingesteld, luidde: 10
dagen gevangenisstraf.
Op het hooren van dien eisih begon beklaagde klaag
tonen aan te heffen, zóó, dat je met 'm begaan werd.
Kun je 'm gelooven, dan is het hem absoluut onmoge
lijk, één dag uit te breken als vrachtrijder en een
helper als zoodanig heeft hij niet. Hj weet er geen
raad op, tijdens zijne afwezigheid de vrachtrijderszaak
„in de reed" te houden. Op grond van die omstandig
heden verzocht Nan dan ook berouwvol om een geld
boete in plaats van de gevangenisstraf. De rechtbank
zal het overwegen.
Vernieling.
Jacob Oostwouder en Dirk Kooiman, een paar 18-jarige,1
zeer levendige jongeheeren uit Midwoud geboortig en
wonende te Andijk, waren wel zoo vriendelijk, om in
een heerlijken April-nacht het „spul" van Jan Vriend,
ook een Andijker, wat te beschadigen door een aantal
palen van 't hekwerk aldaar te vernielen, een gedeelte
hekwerk af te rukken en een leuning te verbrijzelen
en de treurige overblijfselen daarvan in de Dnkgracht
te gooien.
Dirk Kooiman was (stikumpjes) te Andijk gebleven
en het was Jacob Oostwouder, die vormelük het „present"
en „absent" afriep.
Jan Vriend was met de heldendaden van het edele
tweetal heelemaal niet gediend en diende een aanklacht
tegen hen in. Ook bij anderen hadden de twee ruwe
snuiters vernielingen gepleegd, b(j den een wat meer
hg den ander weer wat minder.
die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is
gaan dienen, aan zijn broer Klaas, die in
de Zaanstreek gebleven is.
XLV.
Sinds ik mijn laatsten brief U schreef
Is Lente aangekomen
En heeft op 's Winters dor gedoe
Eens duchtig wraak genomen.
Weer vroolyk kijkt mijn goeje baas,
Want gras is in de weide,
En hooi zal komen in de schuur,
Dat constateert hij blijde;
Nog blijft de tongblaar uit de buurt,
En, als de prijzen waren
Van kaas en boter, schaap en lam
Zooals in vroeger jaren,
Dan had de boer een besten tjjd;
Nu klaagt hjj nog een beetje,
Maarjjj keilt ook de boeren, Klaas
Zjj klagen gauw, dat weet jel...
De vrouw is ook in haar humeur,
De schoonmaak is gehouden
Zij is nu wel wat afgetobd,
Rheumatisch en verkouden,
Maar lacht toch frisch, heur vriend'Hjk oog
Straalt weer zoo innig vrooljjk.
Griet heeft geen booze buien meer
En redeneert wel ooljjk
Alleen de werkman blijft nog stroef,
Hij werkt steeds onder morren,
Het lachen heeft hij glad verleerd
Zijn lach lijkt varkensknorren.
Dat heeft hem de lectuur geflikt
Van al de rooje bladen,
Van hypothesen, waar men mee
Het volk heeft overladen
Al zingt een vogel nog zoo mooi
In tonen, nooit gekende:
De werkman hoort dien vogel niet,
Denkt steeds aan z ij n ellende.
En, als ik op den bloemenschat
Rondom ons heen ga wijzen,
Dan zegt hij„eiken dag is 't zoo,
„'k Wou, als de rijken: reizen,
„'k Wou ook naar Zwitserland, Parijs,
„Dat is mijn recht. Jaap 1 snap je
„Jij bent een eend, zeg, weet je 't niet?
„Dat rijke volk vertrapt je,
„Dat gaat door heel de wereld heen,
„Doet niets dan lekker eten
„En, bij 't genot en 't heerlijk maal
„Wordt jij en ik vergeten.
„Maar, eenmaal zeker komt de tijd,
„Dat wij ook mede spreken,
„Dan is het met de brandkast uit
„En met tevreden preeken
„Dan gaan wij naar der bergen top,
„Naar Noord- en Oostzeestranden,
„Dat kunnen wij gemakk'lijk doen
„Van 't werk van onze handen
„Zes maanden werken is genoeg
„Zes maanden voor 't genieten:
„Eerst moeten weg zijn, zegt mijn krant
„De luie, groote Pieten."
Ik zwijg maar bij dien woordenvloed,
Doch, denk ervan het mijne;
Of 't leven, dat die man zich droomt,
Zoo mooi is als 't wil schijnen
'k Betwijfel 't zeer, 't is hier ook schoon,
Wanneer de vogels zingen,
De bloemen geuren en in 't veld
De dart'le lamm'ren springen,
Als 't kost'lijk vee graast in de wei
En al de boomen bloeien,
De granen golven over 't land,
Jong vee en kind'ren stoeien;
't Is hier ook goed, en ik vertrouw
Het zal nog beter worden,
Maar niet met vuur en zwaard, doch langs
Den weg van wet en orde.
o
„De Raad van Schagen toonde weêr,"
(Zoo zei de baas daareven),
„Zijn kranigheid en zaaklijkheid
„Die eer moet ik hem geven
„Het hoogtepunt werd wel bereikt
„Bij 't regenbak-debatje,
„Toen Willem Vader, Bjjpost eens
„Flink zette op zijn g
„Die Willem Vader voert het woord
„Voor B. en W. niet zoetjes;
„Pot komt zóó door de Roode Zee
„Leuk, en op droge voetjes I"
In Politiek gaat weiDig om,
'tls kalm in deze streken,
Alleen komt men hier nu en dan
Van vrouwenkiesrecht spreken.
Ik zie z' al jakk'ren naar de bus
Met wapperende haren,
Omdat ze juist nog in contact
Met tegenstandsters waren;
Ik proef bij voorbaat, nu al reeds
Het aangebrande eten
De vrouw ging stemmen en heeft glad
De rijstebrij vergeten.
Ik denk müman en vrouw, die elk
Een ander willen kiezen,
Dan zou, dit snap ik nu -wel al,
De man het pleit verliezen;
Ik vrees zelfs, dat die stemmerij
(Ik wil er niet om jokken)
Zal maken, dat straks ieder loopt
Met gaten in zijn sokken.
- Enfin, we zullen 't streven zien, -
tw r1 zoo n vaart niet loopen;
Ik wil, als 't vrouwenkiesrecht komt.
Het beste er van hopen.
JAAP.