I' 1. Aisterüamsclie Brieven. De heilige Sebastiaan. Zondag 12 Juli 1908. 52e Jaargang. No 4377. TWEEDE BLAD. Angst, en vrees bij het paard. FEUILLETON. =-r«r— jongen het paard eens duchtig met den bezemsteel Had Omdat we afgesproken hadden, dat je n feest- afgerost. zoodat het reeds angstig omkeek als men naar brief zou schrijven vol blijde gedachten en goeie voor den hoek van den stal ging en den bezem ter hand nemens, vol zang en dankbaarheid, zooals je van de (Uit het weekblad de Paardenvriend) Bij geen ander huisdier is het gevoel van angst en vrees in zulk een mate ontwikkeld, als bij het paard. Dit Ls dan cok de reden, waarom het paard bij de iru'sle aanleiding daartoz zijn vrees, op eene didelijk waar" !e nemen en levendige wijze te kennen geeft. Hoewel nu angst en vrees voor bepaalde voorwerpen dikwijls met temperament en ras in verband staan, zoo iigt toch in de meeste gevallen de oorzaak in eene verkeerde behandeling dei dieren Ook kan er vrees achtigheid ontstaan door bijzondere gebeurtenissen, waarbij liet paard iels onaangenaams is overkomen. Uit zijn natuur is het paard niet schuw en ook niet vreesachtig. Uitgezonderd den angst en vrees die het paard even als alle andere dieren bij instinct gevoelt voor zijn natuurlijke vijanden is de vreesachtigheid en schuwheid meestal een product van mishandelingen, op een onrechtvaardige wijze bedreven door onver standige stalknechts, voerlieden, koetsiers enz. Zonder twijfel wordt ook een natuurlijk instinctmatig angstgevoel bij de paarden verwekt, zonder dat eene verkeerde behandeling daarvan de oorzaak behoeft te zijn, als het paard bij voorbeeld plotseling en geheel onverwacht met een hem naar het leven staanden doods vijand in aanraking komt. Zoo herkent het paard, ten gevolge van zijn aangeboren instinct, in den beer zijn Moedigen doodsvijand, bij wiens nadering het paard over het gansche lichaam bevend opschrikt. F reedt er bijv. in de nabijheid van het paard plotseling een lierenleider op, die zijn aan een ketting loopenden beer als kunstenmaker met zich voert, dan zal het paard door een onbeschrijflijken angst worden aangegrepen, die duidelijk blijkt 'door het opzwellen der neusgaten, den vertwijfelden blik en het uitbreken van het angst zweet. Anders is het met den angst, dien 't paard op stal, bij zeker werk of op eene bepaalde plaats ondervindt. Hier vindt men de oorzaak in een of ander voor werp of in bepaalde omstandigheden. En daar het paard een uiterst goed geheugen heeft zoo treedt ook de herinnering op aan vroegere gebeurtenissen die het dier beangstigen en vrees aanjagen. Gingen zulke oorzaken nu met veel leven en groot lawaai gepaard, zoo zal het paard bij de eerste gelegenheid waar het zulk lawaai hoort, opschrikken. Wordt nu het angstige paard nog verkeerd behandeld, door hel met de zweep of een ander voorwerp te be werken, dan wordt het kwaad verergerd en de angst vermeerderd. Dikwijls gebeurt het, dat een angstig paard een zeker voorwerp vreest en daar niet voorbij wil gaan, waarop men het met geweld voortdrijft en on- ltarmhartig meit de zweep mishandelt. Moeten nu die paarden later voor de tweede inaal( dat voorwerp passeeren, dan herinneren zij zich de ondergane mishandeling en trachten, zoo mogelijk die plaats waar dat voorwerp zich bevindt te ontwijken, of steigeren hoog op om zoo snel mogelijk uit het liereik van dat kwade voorwerp te komen. Zooals wij reeds gezegd hebben, bezit het paard een uitstekend herinneringsvermogen en kan het de onder gane mishandeling langen tijd onthouden. Zoo zal het paard ook het voorwerp, waarmede het geslagen of gepijnigd wordt, niet licht vergeten. Wordt bijv. een paard cp ruwe wijze met een stalbezem geslagen, dan beeft het reeds, als men naar het genoemde voorwerp grijpt en daarmede zijn stand nadert. Bij sommige paaiden neemt die angst en vreesachtig heid dermate toe, dat zij daaronder lichamelijk lijden en zelfs het voeder weigeren. Er zijn paarden, die tengevolge van stalmisliandeling bij het geringste leven opschrikken; er zijn er zelfs die langen tijd voor de gevulde krib blijven staan en eerst dan als het lang zamerhand tot stilte en rust is gekomen, dén honger stillen. Het behoeft dan ook geen nadere toelichting, als wij zeggen, dat zoo'n door angst en vrees gekweld paard dikwijls de oorzaak is van gevoelige verliezen, die somtijds zeer kostbaar kunnen zijn. Zulk een paard is slecht te berijden en evenmin veilig als wagen- paard te gebruiken, daar het door de bekende vrees achtigheid bij het geringste leven opschrikt en wild wordt, waarom niemand, noch op den wagen, noch in het zadel, zijn leven zeker is. Door zweepslagen en geschreeuw zal men deze kwaal niet beperken, even min verminderen, maar integendeel slechts verergeren. Om den angst te doen verdwijnen, is het dringend noo- dig het paard zoowel in den stal, als bij het werk zacht te behandelen. Paarden, die in hun jeugd zacht en rustig behandeld worden, blijven ook op laleren leeftijd voor de gevol gen van angst en vrees gevrijwaard. nam. Nu de oorzaak bekend was. ging de stalhouder dikwijls naar het paard en nam dan den bezem mede. Hij streelde het dier, klopte het op hals en borst en hield het steeds den bezemsteel voor de oogen. Het paard was eerst erg angstig, doch na eenigen tijd begon het den bezemsteel wantrouwig te besnuf felen en er later zelfs in te bijten. Na veelvuldige herhaling, waarbij de stalhouder het paard zacht met den bezemsteel streelde en verdere mishandeling na tuurlijk achterwege bleef, verdween de angst en vrees achtigheid geheel. Is het paard bevreesd voor een vaststaand voorwerp, dan tracht men het door praten en liefkoozingen te bewegen dat voorwerp te naderen, wat in de meeste gevallen gelukt en tot vermindering van den angst leidt. Met zweepslagen komt men hier niet verder, daar om een zachte en rustige behandeling, alleen daardoor wordt angst en vrees verbannen. KOOPMAN. CL. Een Feestbrlef? Indien ik dichterlijke gaven bezat en er wat niet altijd "t geval is verband kon gebracht worden tus- schen zingen en blijdschap, dan zou dit n brief van louter verzen kunnen worden. Want al is de rondheid van 't getal, dat boven dezen brief staat, verdacht, even als Öie van zoovele andere ronde" getallen, 't staat toch bij ons als „rond" genoteerd en zou aanleiding kunnen geven tot verzen maken en feest vieren. Alleen van Sehager-zijde zou er tegen aangevoerd kunnen wor den. dat we niet aan 't feest-vieren kunnen b 1 ij v e n. dal de kermis pas achter den rug is. dat de molen niet altijd versierd kan wezen en ook wel eens malen moet, dat de boel wel óp kan, en dat menschen, die ieder wissewasje waarnemen, om hun zondagsche pak aan te trekken, heel gauw geen zondagsch pak meer heb ben zullen. Van Amsterdamsche-zijde is er geen enkele objectie. De schrijver dezer brieven zoo weinig aan feestvieren gewoon, al slaat hij bij sommige lieden in verdenking van louter voor zijn plezier te leven is er ten allen tijde toe bereid, evenals en dit be grijpen die „sommige lieden" niet - evenals tot absti nentie. 't Lot heeft 'm niet bedorven en de omstan digheden hebben zijn ziel in 'n betrekkelijk evenwicht gehouden. Als n zekere onaandoenlijkheid^ voor uit neerde leugenaar wendige omstandigheden althans „evenwicht genoemd Nog eens: laat 't genoeg wezen, Hein! mag worden. I als zich de hemel neigde, De kansen nogmaals schudde en mij ze bood, ik zeggen zou: Geen andre! Ik mijn „Niet' Terug zou nemen." 1) week liep te praten. Ik ga over jou net oordeelen als Hildebrand over 't diakenhuismannetje: „ik zie je nog maar liever bedroefd dan boos". Ben ik dan boos? Nee, dat lijkt maar zoo. 't Begin van je brief was goed. al had 't beter gekund; maar dat laatste. daar spuw ik op. Maar kerel, je bent niet wijs! Dat mag jij me zeggen; als n verstandig mensch 't me zei, dan gaf ik in 'n slag om zijn kop. Van die tien, twintig laatste regels begrijp ik geen woord. Zijn ze daarom voor anderen niet te begrijpen?.... Als er in 'n schoenenwinkel geen schoenen zijn, die jou passen, is 't daarom geen schoenenwinkel? Deze schoenen passen niemand. Als je 't beeld „brood" gebruikt had. zou ik zeggen, dat 't niemand smaken zal, omdat 't te oud-bakken is. '1 Zijn ver ouderde theorieën. We zijn in 'n andere phase gekomen dan twintig, dertig jaar geleden, en wie nu nog zulke wijsheden durft leeraren, blameert zich zei ven Spreek ik zóó onduidelijk, dat jij zelfs mij niet verstaan kunt? Zoo onduidelijk niet! Je las immers: „Als ik niet voor mijzelven zorg, wie zal 't dan doenr' Zoo las ik. Welnu dan? Heb-jij goeie boeken gelezen' Doe jij aan philosofie? 't Is puur materialisme. Mag ik nog even verder lezen? Hij haalde zijn schouders op. Ik las: „Als ik 't met honderd regels af kan,Gehad! „werk laat doen"„voordeel bedacht zijn"Wacht, hier ben ik: „Als ik niet voor mijzelven zorg wie zal 't dan deen? Zal er iemand wetens en willens schade lijden om anderen? De kans laten voorbij gaan, als hij zijn slag kan slaan? Wie zich altijd op zij laat dringen, komt ten slotte achteraan te staan, en tevens te weten, dat er achter den rug van 'n reus weinig te zien is. En als ze gaan dringen, komt hij onder den voet en dan is 't heelemaal afgeloopen. Wie daar lust in heeft, late 't zich geschieden; wij niet! Ons parool is: Voor veel geld, zoo weinig mogelijk werk te leveren. Ons parool is: Voor weinig geld, zoo veel mogelijk werk te krijgen. Ik ben „Ik" en de rest is 'n zoodje. Als wij in onze verhoudingen niet pan 't langste eind trekken, moet er wat op verzonnen worden, om dit wel zoo te doen zijn Vriendschap bestaat er niet, liefde is 'n leugen, en wie zegt, dat hij evenzeer, of meer nog werkt, uit liefde voor arbeid dan uit de noodzakelijkheid om geld te verdienen, is 'n geraffi- Als voor- en tegenspoed gelijke waarde hebben ge kregen, omdat er 'n bewustheid doordrong, dat zij beide kwamen uit dezelfde hand, Als winst en verlies even zwaar gewicht hebben be komen in de schaal van 't nadenken en der waardeering, Als geven „ontvangen" en ontvangen „geven" is ge worden. Als zwijgen over geleden onrecht bevorderlijk werd aan eigen geluk, Als iederen dag te wieden en te snoeien in eigen tuin ons niet wanhopig maakt en anderer tekortkomingen ons de hand doen steken in eigen boezem, Als rijper worden de grootste bedoeling van ons leven werd, Als te mogen werken en te moeten geld-verdie- nen ons hoefd en onze handen steeds bereid hebben gevonden, te doen wat zij te doen vonden, Als de lofzang van onze lippen niet week, waar ons gegeven of van ons genomen werd, wetende dat 't alles dienen moest tot onze „verlossing", 2) Als..... pis Maar zoover komen menschjes van ons moet ik „mijn" zeggen?.... Ook al goed! Zoover komen dan menschjes van mijn slag niet. Zoolang ze slapen, mag hun zon ook slapen, maar als ze wakker worden, zien ze graag 'n helderen hemel, en ze gevoelen zich min of meer verdrietig en gekrenkt, als dit niet zoo is. Ze zijn overtuigd, dat tegenspoed „des levens medi cijn" is, maar als ze 't biltere drankje wat te lang moeten innemen, schelden ze er op en denken zoomin aan Tuui genezing, als aan hun ziekte. De schade van winst en 't voordeel van verlies mag negentien eeuwen geleden goed zijn gepraat, voor heden is hebben „heb ben" en krijgen „de kunst". Is „mogen werken" geen verzinsel uit 't dolhuis? Als ik 't met honderd regels af kan, waarom zal ik er dan tweehonderd schrij ven? De Begijnen mochten al overtuigd wezen, dat werken zalig is, sedert hun eeuw is de zaligheid in verdenking gekomen en 't werken in discrediet. Wie zijn handen de zaligheid belooft, dat is de ware wijze. Is wiskunde geen „gewisse kunde" meer en kan mij 't Zij zoo! Maar hoe zal ik praten van licht, als er geen bewustheid van duister bestaat? Vreemd, dat 'n mensch als jij, zich ook dóór nog over bekommert! Ik dacht, dat je 't Hoofdstuk over „De Stilte" beter gelezen had. Breng dat zwij gen over naar 't terrein, der werkloosheid, en denk dan eens even na tot welke resultaten dit „zwijgen" in dezen zin: afwachten kan komen. 3) „Ach, 't komt mij voor, Vooral bij zonlicht, dat ik heb gefaald. Wat zou dit, Romney? Of wij al falen, gij En iken tal van werkers even zwak God kan niet falen. Hij werkt boven ons Wat Hij niet door ons werken kan. Denkt gij, Dat Hij een man, of, minder nog, een vrouw, Van noode heeft? Zoo vaak die ster daar flonkert, Ontwaken zooveel zielen^ elk waarvan Hier werken zal als wij Die sterren moesten ons beschaamd doen staan, Wanneer wij durven morren niets te zijn." 4) Hij vervolgde: We hebben soms nog iets anders noodig dan prediking: Zwijgen. Iets anders dan arbeid: Rust. Iets anders dan zaaien: Afwachten, 't Bemoeien kan verdienste hebben; 't overlaten niet minder. De uitkomst beschaamt zoo vaak onze wijsheid en onze angsten. Zonder „rede of roede" wordt zoo vaak schuld beieden en kan 'n zaak nog wel terecht komen. 4) En komt zij niet terecht, volgens ons denken „niet terecht", welnu, „Ge wilt toch niet regeeren Als een, die alles weet?" Doe jij je werk maar, en laat de rest aan de toe komst over. Vier feest en zing; je was verleden week met Professor Pel zoo mooi op weg. Hoe kan je ie nu door 'n onhebbelijkheid van den een of door n stupiden brief van den ander zoo Van streek laten brengen? Zing! Je hebt er reden genoeg voor. Als ik 's ochtends (Jiier kom, lijkt 't wel 'n paradijs met dat gekwinkeleer van al die vogels. Je tafel is gedekt, je beurs niet heelemaal leeg en je vrinden zijn de kwaai- sten niet, al zeg ik 't zelf. Als je vroolijk bent, heb iemand bewijzen, dat 'n som grooter wordt, als er je den slag er van 't ook anderen te maken, en als .-li u:: i .o ai- ii- j i. i j je ajigj eVen donker inziet, dan komen er weer brie ven van Trapman, dat je „zwaar op de hand" bent en ten slotte zou-d-ie wel eens gelijk kunnen krijgen. Geen mensch zit er oin jeremiades verlegen, 't allerminst als er reden tot feestvieren is. niet telkens bij komt? Als ik dan mijn werk laat doen voor twee boterhammen door iemand, die honger heeft, zal ik dan niet uitkijken naar 'n ander, die nog grooter honger heeft en met één boterham tevreden zou zijn? ied01" geen dief in zijn nering? Of zou ik niet op Ontstaat er angst en vrees door het zien of het in mijn voordeel bedacht zijn.' Wat willen die zedemees- de nabijheid zijn van zeker voorwerp, dan moet men er achter zien te komen welk voorwerp dit is. Bevindt het zich in den stal, dan zal het bij eenige opmerk zaamheid niet moeilijk zijn te ontdekken, welk voor werp tot zooveel angst en vrees aanleiding gaf. Ook in gevallen, waar de vreesachtigheid reeds langen tijd bestaat is raad te schaffen, zooals men uit onderstaand voorbeeld zal bemerken. Een stalhouder had een paard, dat steeds onrustig was, als de stal schoongemaakt werd. Nadat hij een nader onderzoek had ingesteld bleek hem dat de stal- EEN HUWELIJKSGESCHIEDENIS van HANS VON ZOBELTITZ o „Dat is verbazend lief van je," zeide Erich en steeg de laatste treden op. Nog nooit had hij zoo duidelijk als in dit oogenblik gevoeld, hoe weinig banden des bloeds beteekenen en hoe innerlijk vreemd hem zijn zuster was En hij dacht in de bittere stemming, cüe haar plotseling verschijnen in hem had wakker ge roepen: „een wonder is dat niet. Sedert den dood van mijn vader is het heele ouderlijk huis mij vreemd ge worden. Mama's zorgen en het grootste deel harer liefde gelden immers alleen Claire." De zuster was dicht aan zijn zijde gebleven. Boven op de kleine galerij klopte ze hem op den schouder en lachte: „Jou met je smaak bedoel ik, feliciteer ik je Wij zijn eergister in het theater geweest. Pikant en mooi! Gelegenheid om dat te constaleeren bestond er rijkelijk genoeg." „Laat dat!" „Bah, wees toch niet zoo dwaas. Ik meen het immers niet kwaad. Een beetje te dik naar mijn smaak. Maar ik ben geen toonaangeelster op dat punt. Wanneer het ging naar den smaak van Matthias, zou ik eiken dag op de weegschaal moeten, om te zien of ik ook gegroeid was." Erich had den knop van de deur van de kamer zijner moeder reeds omgedraaid. Het was schemerig daarbinnen. Mevrouw von Kerstin hield van schemerlicht. Een paar lichtjes in de kroon gloeiden. „Goeden avond, mama," zeide Erich bij het binnen treden. „U heeft mij te spreken gevraagd tere dan toch? Als ik niet voor mijzelven zorg, wie zal 't dón doen? Punt! Wat punt? Zet daar maar 'n punt. Nu ja,.... maar.... Hou maar op! Ik weet wel wat je zeggen wilt. Dat gelamenteer ken ik. Maar weet wèl, dat andere menschen ook hun verdrietelijkheden hebben en hun tegenspoed en hun teleurstelling en hun donkere dagen. Toen je verleden in je brief die aanhaling uit Maeter- Nee. d'r staat 'n vraagteeken en ik zal er *nog 'n linck deed van Teresias, en sprak over de genade der uitroepteeken ook bij zetten. toekomst, en toen we later spraken over de liefde van Voor mijn pari, ga je gang; maar de rest van het Lot, waar wij niet aan gelooven willen, maar die t geschrevene kan je wel verscheuren, 't Is nu mooi toch bestaat, toen dacht ik: Kom aan, „het daghet in jenoeg. 't Oosten"; van lieverlede wordt Hein wat wijzer en verstandiger, en nuZet je hoed op; ga mee! Dat genoeg. Waarom? De oude dame zat op den hoek van de sofa. Diep in het zwart gekleed, zooals steeds sedert den dood van den minister, 'tgeen nu al reeds vijf jaar geleden was gebeurd. In de schemering schitterden haar bleek gelaat en wit haar, scherp omrand door den zwar ten halskraag. Naast haar in een leunstoel zat oom Richard, de geheimraad. Hij had, wat zelden gebeurde, het gouden lorgnet van den sterk gebogen neus genomen, wreef de glazen droog met een zijden lapje en groette met de vrije hand Erich. „Goeden avond, mijn jongen. Wij wachten reeds een poosje op je, maar dat hindert niet bepaald, hooi- Er klonk iets als welwillendheid uit zijn stem. en hij riep op gelijken toon tot Claire: „Ah, ja, daar is waar achtig ook de kleine huissehrik. Goeden avond mijn kind." Erich was op zijn moeder toegetreden en kuste haar de hand. Zij keek hem strak aan. „Je waart in Wal- dow?" vroeg ze dan. „Ja, mama, sedert een week. Ik wilde alleen zijn." Claire was aan de andere zijde op haar moeder toegetreden en had haar een viuchtiam kus op het voorhoofd gedrukt en was dan naar de deur terugge gaan. Daar lag zij in een schommelstoel en wipte op en neer. Er was een paar minuten lang een pijnlijke stilte in de kamer. Alleen het zachte ritselen van de zijden rokken van Claire was hoorbaar. „Ik hoopte u alleen te spreken," zeide Erich ein delijk met padruk. Oom Richard viel direct in: „Juist mijn zoon, drukte den bril op zijn neus, schoof zijn zwaren stoel terug, als wilde hij opstaan, maar bleef toch zitten. ^Neen!" De moeder zeide Ihiet zeer scherp. Zij legde haar beide handen, waaraan groote steenen schitterden, naast elkaar op het blad van de tafel. „Neen!" herhaalde zij. „Ik bid je, Richard je blijft. En Claire kan ook hooren. wat we elkaar hebben te zeggen." Erich was dicht bij de tafel blijven staan. Het bloed steeg hem naar het hoofd. Dus werkelijk een rechtbank. En hij, met zijn zes en twintig jaar, als een dwaze knaap voor den hoogen raad. gedonder altijd met jou! Dón hebben ze kwaad van Shakespeare gesproken, dón 'n woord in je copij ge schrapt. op die manier zou je schrikken om hij je te komen Hier is je hoed! En daar liggen je hand schoenen. Ziezoo, vooruit! En de brief dan!? Komt in orde! Eerst 't park in! En toen zijn we 't park in gegaan met zijn mooie struiken van wilde rozen, voller aan vroeg-uitgebloeide rhododéndrums. die met hun alpen-balsemgeuren onze lage landen in 't voorjaar welriekend makenons park met zijn breede tapijtranden van mollig gras, die als breed uitgelegde ribetillcs dit stukje natuur begrenzen, heerlijke, sublieme natuur, waar geen schrijftafel te vinden is en 'n krant iets onbehoorlijks wezen zou. Dit is onze „heilige Halle" „»o man die Rache nicht kennt" 5), waar rust en goede gedachten weer tot ons komen en 'n ongeziene Meester ons les geeft in het lezen van Het Boek, door Gods eigen hand geschre ven; dat boek vol tooverzangen en wondervolle rijmen van wolkgewieg en waterspiegel, van dag-helderheid en nachtelijk mysterie. „En wordt het u soms bang aan het hart Of is u de weg te lang. Dan vindt ge in dat Boek weer 'n nieuw verhaal, Een nog wondervoller gezang." 6) Daar weten boomen en struiken te vertellen van 'n Paradijs, waarin de menschen leefden, toen er nog geen kerken en geen tweede Kamers waren, toen er nog geen booze Kaïn was opgestaan en Abels on schuldig bloed nog niet gevloeid had Daar vertelt 'n verscholen madeliefje en n verdwaalde erica aan den droomenden nachtegaal van een diep wonder, door Grod neergelegd in al wat leeft; en ae nachtegaal, op zijn beurt, tracht 't, als de donker begint te vallen, mee te deelen aan de menschen, die blijven staan en luisteren naar 't verhaal en niet weten waarom zij ontroerd wor den. Hier schuiven onzichtbare engelen de gordijnen weg van ,,'s Hemels open vensterramen", 7) om ons iets te laten zien en gevoelen van het heilig wonder, dat 't Sanctum Sanctorum vervult en ook voor menschen soms toegankelijk is. „Hoe prijkt ge, hoe praalt gij in zomerschen dos, Lief bosch, lief bosch! Hoe groent ge, hoe geurt ge mij tegen! O kleuren, o geuren, o zonneschijn! Zie, ginds door het wuivende loovergordijn Stroomt het licht als een zilveren regen. Zoo stroomt door mijn borst in dit liefelijk uur, Natuur, natuur! Mijn moeder! uw adem, uw leven. In het dorstende hart, dat naar lafenis smacht, Vloeit een teug van verkwikkende frisehheid en kracht, O God, het is zalig te leven!" 8) Wat zei je daar, Hein? Van wien is dat? Van Hooijer. Mooi hè? Prachtig! Zeg Hein, kom, laten we gaan. Ga nu je brief maar afmaken, misschien komt er dan toch nog 'n knap slot aan. H. d. H, MEDEDEELING. Voor de enkelen, die soms 'n vreemd woord, door mij gebruikt, niet verstaan, zal ik in 't vervolg de ver klaring daarvan in een noot onder den brief geven. Niemand achte zich hierdoor beleedigd. Allen, die wat weten, hebben hun „wijsheid" en „geleerdheid", of wat i daar voor doorgaat, Dij kleine beetjes tegelijk opgedaan. I't Fransche spreekwoord: „Petit petit 1'Oiseau fait son nid:" „Strootje voor strootje bouwt de vogel zijn nest", is hier volkomen van toepassing. Natuurlijk worden deze verklaringen niet voor gnos tieken geschreven. Objectie tegenwerping, tegenspraak, bezwaar. abstineeren zich onthouden. abstinentie onthouding, in 't bizonder van spijs en drank. phase eigenlijk: schijn, verschijning; maar ook: toestand. materialisme de leer der stof, die alle zelf standig bestaan van den geest loochent ribetillos zijden en fluweelen linten, zooals die gedragen worden op de westkust van Amerika (spreek uit: ribetieljoos) NOTES. 1) Aurora Leigh. 2) Job XIX. 25 en 26. 3) „De Stilte" is het eerste hoofdstuk van Mae- terlincks „Schat des Harten". 4) Men leze „Opvoeding" van De Genestet 5) „In diesen heiligen Halle Kennt man die Rache nicht" (Zauberflöte.) 6) Longfellow: „Het lied van Agazzis". 7) Ten Kate: „Lente". 8) J. H. Hooyer: „In het Woud". CORRESPONDENTIE. Aan eenige „belangstellende lezers en lezeressen". De opvolging van Maeterlinoks boeken is aldus: „De Schat des Harten", „Wijsheid en Levenslot", „Het Leven der Bijen", „De Bedolven Tempel", „De dubbele Tuin'". Daar tusschen door schreef Maurice Maeterlinck vele grootere en kleinere werken, waarvan mij slechts wei nige bekend zijn. Ik las „Monna Vaima", dat ook in het Hollandsch moet bestaan; „les Aveugles", dat heel klein is, evenals „La Mort de Tentagiles „Llntelligence des Fleurs" wordt nu voor de tweede maal in 't Hollandsch gedrukt, met 'n anderen titel, dan waarmee de eerste druk verscheen, die luidde „Het Verstand der Bloemen". H. d. H. Hij keek nog eenmaal naar zijn moeder. Hem schoot weer de gedachte door het hcofd, die hij zooeven op de trap reeds had gehad: hoe weinig beteekenen toch ue banden des bloeds. Maar hij voelde die gedachte dadelijk als ieelijk en drong haar terug met geweld. De vrouw met dat stugge gelaat, met dien vastberaden trek om den mond, was toch zijn moeder, die hem in smarten gebaard had. En er doken herinneringen op voor zijn geest, dat zij hem als jongen op haar schoot had gehouden, met hem geschertst en hem gekust had. Ook in latere dagen: een teeder woord, een uur aan zijn bed, toen hij zware koortsen had. „Mama, ik vraag u vriendelijk, laat ons alleen met elkaar praten." Zij schudde het hoofd en zeide scherp eu met nadruk, als had ze elk woord van te voren overwogen- „Neen, Erich. Na ons gesprek van voor acht dagen, is er mij veel aan gelegen getuigen te hebben. Het zijn je allernaaste bloedverwanten, voor wie ik je vraag: heb jij ie onzinnige ideeën opgegeven?" Hij haalde diep adem. -Misschien was het zoo wel goed ook. Misschien was het op deze manier het gemakkelijkst en eenvoudigst op te lossen. „Dan kan ik u meedeelen, dat ik mij een uur ge leden ongeveer met Sidi Tenners heb verloofd Hij had het heel kalm gezegd, maar met evenveel nadruk als zijn moeder. Maar hij zelf voelde, hoe elk woord zich slechts met geweld over zijn lippen drong. En het greep hem geducht aan, toen hij nu zag. dat de moeder langzaam haar handen, die op den rand van de tafel lagen, liet zinken en het hoofd haar zwaar op de borst viel. Zij snikte. Nog nooit had hij haar zien weenen zelfs niet toen zijn vader stierf ook niet bij den dood van zijn broer George. Steeds had zij zichzelf beheerscht en was met hoogopgericht hoofd verder gegaan. En nu klonk het hem in de ooren verstikt door tranen: „Mijn arme jongen mijn arme jongen." Tegen koele hooghartigheid, tegen harde woorden had hij zich gewapend gevoeld. Nu werd hij als tot zijn moeder gedreven. Hij sloeg zijn armen om haar heen, tilde teeder haar hoofd op, streek haar over de wangen„Luister dan toch eens naar inij, mama 1 Ik kon niet anders ik heb haar zoo lief. Ik kan niet zander haar leven. Ik heb het zoo lang reeds met mezelf rondgedragen, weken en weken. Ik heb mijzelf nog eenmaal op de proef gesteld, in Waldow. Mama ik heb toch ook eenig recht op geluk. Zeg dan toch eens, was ik ooit werkelijk lichtzinnig? Heb ik ooit onbedacht gehandeld? Ik heb het ook ditmaal niet gedaan bij God niet. Maar ik heb nog nooit in mijn leven de zaligheid gevoeld van thans nu ik Sidi Tenners de mijne weet „Mama wees goed, wees lief. Geef me een verzoe nend woord. Ik begrijp alles wel: al uw zorgen, al uw vooroordeelen. Ik ben niet als een blinde door de wereld gegaan. Maar ook uw bedenkingen zullen ver dwijnen, wanneer u eerst maar ziet, hoe gelukkig Sidi mij maakt. Mama, lieve moeder Hij had nog steeds den arm om haar hals geslagen, en terwijl hij sprak, op korten, hartstochtelijken, vlei enden toon, zocht hij in haar oogen naar een blik van verstandhouding. Voor de eerste maal had hij zijn moeder in tranen gezien, voor de eerste maal sedert zijn kinderjaren had zij tot hem gezegd: „mijn jongen, mijn arme jongen. En hij voelde hoe haar sterk lichaam in zijn arm beefde. Daar stond oom Richard op en zeide met zijn droge stem„wees toch bedaard, Eleonoor. Je ziet immers, Erich is zeer verstandig. Zulke hartstochten hebben wij mannen allen eens doorgemaakt, en met m oraal- prediken, komt men daarmee niet verder, die gieten maar olie in het vuur." Hij ging dicht naast zijn neef staan en legde hem de witte, vleezige hand op den i schouder. „Hoor eens beste jongen beschouw me niet als je oom, niet als moraalprediker, maar als goed vriend, die het leven wat langer kent dan jij en die het in zijn tijd ook naar waarde heeft genoten. Het verschil waarvan hier sprake is, is eigenlijk verduiveld klein. Jij hebt juffrouw Tenners hartstochtelijk lief dat begrijp ik. Je zult fhjaar trouwen dat is op ajn zachtst uitgedrukt niet praktisch. Ik geef je een beteren raad: maak met haar een reis om de wereld, met heel lange tusschenstations, blijf overal waar het je bevalt en dan vroeger of later scheidt je in alle vriendschap van haar. Dat beteekent, betaal haór een respectabele afkoopsom."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5