I'
1.
Aisterüamsclie Brieven.
De heilige Sebastiaan.
Zondag 12 Juli 1908.
52e Jaargang. No 4377.
TWEEDE BLAD.
Angst, en vrees bij het paard.
FEUILLETON.
=-r«r—
jongen het paard eens duchtig met den bezemsteel Had Omdat we afgesproken hadden, dat je n feest-
afgerost. zoodat het reeds angstig omkeek als men naar brief zou schrijven vol blijde gedachten en goeie voor
den hoek van den stal ging en den bezem ter hand nemens, vol zang en dankbaarheid, zooals je van de
(Uit het weekblad de Paardenvriend)
Bij geen ander huisdier is het gevoel van angst en
vrees in zulk een mate ontwikkeld, als bij het paard.
Dit Ls dan cok de reden, waarom het paard bij de
iru'sle aanleiding daartoz zijn vrees, op eene didelijk
waar" !e nemen en levendige wijze te kennen geeft.
Hoewel nu angst en vrees voor bepaalde voorwerpen
dikwijls met temperament en ras in verband staan, zoo
iigt toch in de meeste gevallen de oorzaak in eene
verkeerde behandeling dei dieren Ook kan er vrees
achtigheid ontstaan door bijzondere gebeurtenissen,
waarbij liet paard iels onaangenaams is overkomen.
Uit zijn natuur is het paard niet schuw en ook
niet vreesachtig. Uitgezonderd den angst en vrees die
het paard even als alle andere dieren bij instinct gevoelt
voor zijn natuurlijke vijanden is de vreesachtigheid en
schuwheid meestal een product van mishandelingen,
op een onrechtvaardige wijze bedreven door onver
standige stalknechts, voerlieden, koetsiers enz.
Zonder twijfel wordt ook een natuurlijk instinctmatig
angstgevoel bij de paarden verwekt, zonder dat eene
verkeerde behandeling daarvan de oorzaak behoeft te
zijn, als het paard bij voorbeeld plotseling en geheel
onverwacht met een hem naar het leven staanden doods
vijand in aanraking komt. Zoo herkent het paard, ten
gevolge van zijn aangeboren instinct, in den beer zijn
Moedigen doodsvijand, bij wiens nadering het paard
over het gansche lichaam bevend opschrikt. F reedt er
bijv. in de nabijheid van het paard plotseling een
lierenleider op, die zijn aan een ketting loopenden beer
als kunstenmaker met zich voert, dan zal het paard
door een onbeschrijflijken angst worden aangegrepen,
die duidelijk blijkt 'door het opzwellen der neusgaten,
den vertwijfelden blik en het uitbreken van het angst
zweet.
Anders is het met den angst, dien 't paard op stal,
bij zeker werk of op eene bepaalde plaats ondervindt.
Hier vindt men de oorzaak in een of ander voor
werp of in bepaalde omstandigheden. En daar het paard
een uiterst goed geheugen heeft zoo treedt ook de
herinnering op aan vroegere gebeurtenissen die het dier
beangstigen en vrees aanjagen. Gingen zulke oorzaken
nu met veel leven en groot lawaai gepaard, zoo zal
het paard bij de eerste gelegenheid waar het zulk
lawaai hoort, opschrikken.
Wordt nu het angstige paard nog verkeerd behandeld,
door hel met de zweep of een ander voorwerp te be
werken, dan wordt het kwaad verergerd en de angst
vermeerderd. Dikwijls gebeurt het, dat een angstig paard
een zeker voorwerp vreest en daar niet voorbij wil
gaan, waarop men het met geweld voortdrijft en on-
ltarmhartig meit de zweep mishandelt.
Moeten nu die paarden later voor de tweede inaal(
dat voorwerp passeeren, dan herinneren zij zich de
ondergane mishandeling en trachten, zoo mogelijk die
plaats waar dat voorwerp zich bevindt te ontwijken,
of steigeren hoog op om zoo snel mogelijk uit het
liereik van dat kwade voorwerp te komen.
Zooals wij reeds gezegd hebben, bezit het paard een
uitstekend herinneringsvermogen en kan het de onder
gane mishandeling langen tijd onthouden. Zoo zal het
paard ook het voorwerp, waarmede het geslagen of
gepijnigd wordt, niet licht vergeten. Wordt bijv. een
paard cp ruwe wijze met een stalbezem geslagen, dan
beeft het reeds, als men naar het genoemde voorwerp
grijpt en daarmede zijn stand nadert.
Bij sommige paaiden neemt die angst en vreesachtig
heid dermate toe, dat zij daaronder lichamelijk lijden
en zelfs het voeder weigeren. Er zijn paarden, die
tengevolge van stalmisliandeling bij het geringste leven
opschrikken; er zijn er zelfs die langen tijd voor de
gevulde krib blijven staan en eerst dan als het lang
zamerhand tot stilte en rust is gekomen, dén honger
stillen.
Het behoeft dan ook geen nadere toelichting, als
wij zeggen, dat zoo'n door angst en vrees gekweld
paard dikwijls de oorzaak is van gevoelige verliezen,
die somtijds zeer kostbaar kunnen zijn. Zulk een
paard is slecht te berijden en evenmin veilig als wagen-
paard te gebruiken, daar het door de bekende vrees
achtigheid bij het geringste leven opschrikt en wild
wordt, waarom niemand, noch op den wagen, noch in
het zadel, zijn leven zeker is. Door zweepslagen en
geschreeuw zal men deze kwaal niet beperken, even
min verminderen, maar integendeel slechts verergeren.
Om den angst te doen verdwijnen, is het dringend noo-
dig het paard zoowel in den stal, als bij het werk
zacht te behandelen.
Paarden, die in hun jeugd zacht en rustig behandeld
worden, blijven ook op laleren leeftijd voor de gevol
gen van angst en vrees gevrijwaard.
nam. Nu de oorzaak bekend was. ging de stalhouder
dikwijls naar het paard en nam dan den bezem mede.
Hij streelde het dier, klopte het op hals en borst en
hield het steeds den bezemsteel voor de oogen.
Het paard was eerst erg angstig, doch na eenigen
tijd begon het den bezemsteel wantrouwig te besnuf
felen en er later zelfs in te bijten. Na veelvuldige
herhaling, waarbij de stalhouder het paard zacht met
den bezemsteel streelde en verdere mishandeling na
tuurlijk achterwege bleef, verdween de angst en vrees
achtigheid geheel.
Is het paard bevreesd voor een vaststaand voorwerp,
dan tracht men het door praten en liefkoozingen te
bewegen dat voorwerp te naderen, wat in de meeste
gevallen gelukt en tot vermindering van den angst leidt.
Met zweepslagen komt men hier niet verder, daar
om een zachte en rustige behandeling, alleen daardoor
wordt angst en vrees verbannen.
KOOPMAN.
CL.
Een Feestbrlef?
Indien ik dichterlijke gaven bezat en er wat niet
altijd "t geval is verband kon gebracht worden tus-
schen zingen en blijdschap, dan zou dit n brief van
louter verzen kunnen worden. Want al is de rondheid
van 't getal, dat boven dezen brief staat, verdacht, even
als Öie van zoovele andere ronde" getallen, 't staat
toch bij ons als „rond" genoteerd en zou aanleiding
kunnen geven tot verzen maken en feest vieren. Alleen
van Sehager-zijde zou er tegen aangevoerd kunnen wor
den. dat we niet aan 't feest-vieren kunnen b 1 ij v e n.
dal de kermis pas achter den rug is. dat de molen niet
altijd versierd kan wezen en ook wel eens malen moet,
dat de boel wel óp kan, en dat menschen, die ieder
wissewasje waarnemen, om hun zondagsche pak aan
te trekken, heel gauw geen zondagsch pak meer heb
ben zullen. Van Amsterdamsche-zijde is er geen enkele
objectie. De schrijver dezer brieven zoo weinig aan
feestvieren gewoon, al slaat hij bij sommige lieden in
verdenking van louter voor zijn plezier te leven
is er ten allen tijde toe bereid, evenals en dit be
grijpen die „sommige lieden" niet - evenals tot absti
nentie. 't Lot heeft 'm niet bedorven en de omstan
digheden hebben zijn ziel in 'n betrekkelijk evenwicht
gehouden. Als n zekere onaandoenlijkheid^ voor uit neerde leugenaar
wendige omstandigheden althans „evenwicht genoemd Nog eens: laat 't genoeg wezen, Hein!
mag worden. I
als zich de hemel neigde,
De kansen nogmaals schudde en mij ze bood,
ik zeggen zou: Geen andre! Ik mijn „Niet'
Terug zou nemen." 1)
week liep te praten. Ik ga over jou net oordeelen als
Hildebrand over 't diakenhuismannetje: „ik zie je nog
maar liever bedroefd dan boos".
Ben ik dan boos?
Nee, dat lijkt maar zoo. 't Begin van je brief
was goed. al had 't beter gekund; maar dat laatste.
daar spuw ik op.
Maar kerel, je bent niet wijs!
Dat mag jij me zeggen; als n verstandig mensch
't me zei, dan gaf ik in 'n slag om zijn kop. Van
die tien, twintig laatste regels begrijp ik geen woord.
Zijn ze daarom voor anderen niet te begrijpen?....
Als er in 'n schoenenwinkel geen schoenen zijn, die
jou passen, is 't daarom geen schoenenwinkel?
Deze schoenen passen niemand. Als je 't beeld
„brood" gebruikt had. zou ik zeggen, dat 't niemand
smaken zal, omdat 't te oud-bakken is. '1 Zijn ver
ouderde theorieën. We zijn in 'n andere phase gekomen
dan twintig, dertig jaar geleden, en wie nu nog zulke
wijsheden durft leeraren, blameert zich zei ven
Spreek ik zóó onduidelijk, dat jij zelfs mij niet
verstaan kunt?
Zoo onduidelijk niet! Je las immers: „Als ik niet
voor mijzelven zorg, wie zal 't dan doenr'
Zoo las ik.
Welnu dan? Heb-jij goeie boeken gelezen' Doe
jij aan philosofie? 't Is puur materialisme.
Mag ik nog even verder lezen?
Hij haalde zijn schouders op.
Ik las:
„Als ik 't met honderd regels af kan,Gehad!
„werk laat doen"„voordeel bedacht zijn"Wacht,
hier ben ik: „Als ik niet voor mijzelven zorg wie zal
't dan deen? Zal er iemand wetens en willens schade
lijden om anderen? De kans laten voorbij gaan, als
hij zijn slag kan slaan? Wie zich altijd op zij laat
dringen, komt ten slotte achteraan te staan, en tevens
te weten, dat er achter den rug van 'n reus weinig te
zien is. En als ze gaan dringen, komt hij onder den
voet en dan is 't heelemaal afgeloopen. Wie daar lust
in heeft, late 't zich geschieden; wij niet! Ons parool
is: Voor veel geld, zoo weinig mogelijk werk te leveren.
Ons parool is: Voor weinig geld, zoo veel mogelijk
werk te krijgen. Ik ben „Ik" en de rest is 'n zoodje.
Als wij in onze verhoudingen niet pan 't langste eind
trekken, moet er wat op verzonnen worden, om dit
wel zoo te doen zijn Vriendschap bestaat er niet,
liefde is 'n leugen, en wie zegt, dat hij evenzeer, of
meer nog werkt, uit liefde voor arbeid dan uit de
noodzakelijkheid om geld te verdienen, is 'n geraffi-
Als voor- en tegenspoed gelijke waarde hebben ge
kregen, omdat er 'n bewustheid doordrong, dat zij
beide kwamen uit dezelfde hand,
Als winst en verlies even zwaar gewicht hebben be
komen in de schaal van 't nadenken en der waardeering,
Als geven „ontvangen" en ontvangen „geven" is ge
worden.
Als zwijgen over geleden onrecht bevorderlijk werd
aan eigen geluk,
Als iederen dag te wieden en te snoeien in eigen
tuin ons niet wanhopig maakt en anderer tekortkomingen
ons de hand doen steken in eigen boezem,
Als rijper worden de grootste bedoeling van ons
leven werd,
Als te mogen werken en te moeten geld-verdie-
nen ons hoefd en onze handen steeds bereid hebben
gevonden, te doen wat zij te doen vonden,
Als de lofzang van onze lippen niet week, waar ons
gegeven of van ons genomen werd, wetende dat 't alles
dienen moest tot onze „verlossing", 2)
Als..... pis
Maar zoover komen menschjes van ons moet
ik „mijn" zeggen?.... Ook al goed! Zoover komen
dan menschjes van mijn slag niet. Zoolang ze slapen,
mag hun zon ook slapen, maar als ze wakker worden,
zien ze graag 'n helderen hemel, en ze gevoelen zich
min of meer verdrietig en gekrenkt, als dit niet zoo
is. Ze zijn overtuigd, dat tegenspoed „des levens medi
cijn" is, maar als ze 't biltere drankje wat te lang
moeten innemen, schelden ze er op en denken zoomin
aan Tuui genezing, als aan hun ziekte. De schade van
winst en 't voordeel van verlies mag negentien eeuwen
geleden goed zijn gepraat, voor heden is hebben „heb
ben" en krijgen „de kunst". Is „mogen werken"
geen verzinsel uit 't dolhuis? Als ik 't met honderd
regels af kan, waarom zal ik er dan tweehonderd schrij
ven? De Begijnen mochten al overtuigd wezen, dat
werken zalig is, sedert hun eeuw is de zaligheid in
verdenking gekomen en 't werken in discrediet. Wie
zijn handen de zaligheid belooft, dat is de ware wijze.
Is wiskunde geen „gewisse kunde" meer en kan mij
't Zij zoo! Maar hoe zal ik praten van licht,
als er geen bewustheid van duister bestaat?
Vreemd, dat 'n mensch als jij, zich ook dóór
nog over bekommert! Ik dacht, dat je 't Hoofdstuk
over „De Stilte" beter gelezen had. Breng dat zwij
gen over naar 't terrein, der werkloosheid, en denk
dan eens even na tot welke resultaten dit „zwijgen"
in dezen zin: afwachten kan komen. 3)
„Ach, 't komt mij voor,
Vooral bij zonlicht, dat ik heb gefaald.
Wat zou dit, Romney? Of wij al falen, gij
En iken tal van werkers even zwak
God kan niet falen. Hij werkt boven ons
Wat Hij niet door ons werken kan. Denkt gij,
Dat Hij een man, of, minder nog, een vrouw,
Van noode heeft? Zoo vaak die ster daar flonkert,
Ontwaken zooveel zielen^ elk waarvan
Hier werken zal als wij
Die sterren moesten ons beschaamd doen staan,
Wanneer wij durven morren niets te zijn." 4)
Hij vervolgde: We hebben soms nog iets anders
noodig dan prediking: Zwijgen. Iets anders dan arbeid:
Rust. Iets anders dan zaaien: Afwachten, 't Bemoeien
kan verdienste hebben; 't overlaten niet minder. De
uitkomst beschaamt zoo vaak onze wijsheid en onze
angsten. Zonder „rede of roede" wordt zoo vaak schuld
beieden en kan 'n zaak nog wel terecht komen. 4)
En komt zij niet terecht, volgens ons denken „niet
terecht", welnu,
„Ge wilt toch niet regeeren
Als een, die alles weet?"
Doe jij je werk maar, en laat de rest aan de toe
komst over. Vier feest en zing; je was verleden week
met Professor Pel zoo mooi op weg. Hoe kan je ie
nu door 'n onhebbelijkheid van den een of door n
stupiden brief van den ander zoo Van streek laten
brengen? Zing! Je hebt er reden genoeg voor. Als ik
's ochtends (Jiier kom, lijkt 't wel 'n paradijs met dat
gekwinkeleer van al die vogels. Je tafel is gedekt, je
beurs niet heelemaal leeg en je vrinden zijn de kwaai-
sten niet, al zeg ik 't zelf. Als je vroolijk bent, heb
iemand bewijzen, dat 'n som grooter wordt, als er je den slag er van 't ook anderen te maken, en als
.-li u:: i .o ai- ii- j i. i j je ajigj eVen donker inziet, dan komen er weer brie
ven van Trapman, dat je „zwaar op de hand" bent en
ten slotte zou-d-ie wel eens gelijk kunnen krijgen. Geen
mensch zit er oin jeremiades verlegen, 't allerminst
als er reden tot feestvieren is.
niet telkens bij komt? Als ik dan mijn werk laat doen
voor twee boterhammen door iemand, die honger heeft,
zal ik dan niet uitkijken naar 'n ander, die nog grooter
honger heeft en met één boterham tevreden zou zijn?
ied01" geen dief in zijn nering? Of zou ik niet op
Ontstaat er angst en vrees door het zien of het in mijn voordeel bedacht zijn.' Wat willen die zedemees-
de nabijheid zijn van zeker voorwerp, dan moet men
er achter zien te komen welk voorwerp dit is. Bevindt
het zich in den stal, dan zal het bij eenige opmerk
zaamheid niet moeilijk zijn te ontdekken, welk voor
werp tot zooveel angst en vrees aanleiding gaf. Ook
in gevallen, waar de vreesachtigheid reeds langen tijd
bestaat is raad te schaffen, zooals men uit onderstaand
voorbeeld zal bemerken.
Een stalhouder had een paard, dat steeds onrustig
was, als de stal schoongemaakt werd. Nadat hij een
nader onderzoek had ingesteld bleek hem dat de stal-
EEN HUWELIJKSGESCHIEDENIS
van
HANS VON ZOBELTITZ
o
„Dat is verbazend lief van je," zeide Erich en steeg
de laatste treden op. Nog nooit had hij zoo duidelijk
als in dit oogenblik gevoeld, hoe weinig banden des
bloeds beteekenen en hoe innerlijk vreemd hem zijn
zuster was En hij dacht in de bittere stemming, cüe
haar plotseling verschijnen in hem had wakker ge
roepen: „een wonder is dat niet. Sedert den dood van
mijn vader is het heele ouderlijk huis mij vreemd ge
worden. Mama's zorgen en het grootste deel harer
liefde gelden immers alleen Claire."
De zuster was dicht aan zijn zijde gebleven. Boven
op de kleine galerij klopte ze hem op den schouder
en lachte: „Jou met je smaak bedoel ik, feliciteer
ik je Wij zijn eergister in het theater geweest. Pikant
en mooi! Gelegenheid om dat te constaleeren bestond
er rijkelijk genoeg."
„Laat dat!"
„Bah, wees toch niet zoo dwaas. Ik meen het immers
niet kwaad. Een beetje te dik naar mijn smaak. Maar
ik ben geen toonaangeelster op dat punt. Wanneer
het ging naar den smaak van Matthias, zou ik eiken
dag op de weegschaal moeten, om te zien of ik ook
gegroeid was."
Erich had den knop van de deur van de kamer zijner
moeder reeds omgedraaid.
Het was schemerig daarbinnen. Mevrouw von Kerstin
hield van schemerlicht. Een paar lichtjes in de kroon
gloeiden.
„Goeden avond, mama," zeide Erich bij het binnen
treden. „U heeft mij te spreken gevraagd
tere dan toch? Als ik niet voor mijzelven zorg, wie
zal 't dón doen?
Punt!
Wat punt?
Zet daar maar 'n punt.
Nu ja,.... maar....
Hou maar op! Ik weet wel wat je zeggen wilt.
Dat gelamenteer ken ik. Maar weet wèl, dat andere
menschen ook hun verdrietelijkheden hebben en hun
tegenspoed en hun teleurstelling en hun donkere dagen.
Toen je verleden in je brief die aanhaling uit Maeter-
Nee. d'r staat 'n vraagteeken en ik zal er *nog 'n linck deed van Teresias, en sprak over de genade der
uitroepteeken ook bij zetten. toekomst, en toen we later spraken over de liefde van
Voor mijn pari, ga je gang; maar de rest van het Lot, waar wij niet aan gelooven willen, maar die
t geschrevene kan je wel verscheuren, 't Is nu mooi toch bestaat, toen dacht ik: Kom aan, „het daghet in
jenoeg. 't Oosten"; van lieverlede wordt Hein wat wijzer en
verstandiger, en nuZet je hoed op; ga mee! Dat
genoeg.
Waarom?
De oude dame zat op den hoek van de sofa. Diep
in het zwart gekleed, zooals steeds sedert den dood
van den minister, 'tgeen nu al reeds vijf jaar geleden
was gebeurd. In de schemering schitterden haar bleek
gelaat en wit haar, scherp omrand door den zwar
ten halskraag.
Naast haar in een leunstoel zat oom Richard, de
geheimraad. Hij had, wat zelden gebeurde, het gouden
lorgnet van den sterk gebogen neus genomen, wreef
de glazen droog met een zijden lapje en groette met
de vrije hand Erich.
„Goeden avond, mijn jongen. Wij wachten reeds een
poosje op je, maar dat hindert niet bepaald, hooi-
Er klonk iets als welwillendheid uit zijn stem. en hij
riep op gelijken toon tot Claire: „Ah, ja, daar is waar
achtig ook de kleine huissehrik. Goeden avond mijn
kind."
Erich was op zijn moeder toegetreden en kuste haar
de hand. Zij keek hem strak aan. „Je waart in Wal-
dow?" vroeg ze dan.
„Ja, mama, sedert een week. Ik wilde alleen zijn."
Claire was aan de andere zijde op haar moeder
toegetreden en had haar een viuchtiam kus op het
voorhoofd gedrukt en was dan naar de deur terugge
gaan. Daar lag zij in een schommelstoel en wipte op
en neer.
Er was een paar minuten lang een pijnlijke stilte
in de kamer. Alleen het zachte ritselen van de zijden
rokken van Claire was hoorbaar.
„Ik hoopte u alleen te spreken," zeide Erich ein
delijk met padruk.
Oom Richard viel direct in: „Juist mijn zoon,
drukte den bril op zijn neus, schoof zijn zwaren stoel
terug, als wilde hij opstaan, maar bleef toch zitten.
^Neen!"
De moeder zeide Ihiet zeer scherp. Zij legde haar
beide handen, waaraan groote steenen schitterden, naast
elkaar op het blad van de tafel. „Neen!" herhaalde zij.
„Ik bid je, Richard je blijft. En Claire kan ook
hooren. wat we elkaar hebben te zeggen."
Erich was dicht bij de tafel blijven staan.
Het bloed steeg hem naar het hoofd. Dus werkelijk
een rechtbank. En hij, met zijn zes en twintig jaar,
als een dwaze knaap voor den hoogen raad.
gedonder altijd met jou! Dón hebben ze kwaad van
Shakespeare gesproken, dón 'n woord in je copij ge
schrapt. op die manier zou je schrikken om hij je
te komen Hier is je hoed! En daar liggen je hand
schoenen. Ziezoo, vooruit!
En de brief dan!?
Komt in orde! Eerst 't park in!
En toen zijn we 't park in gegaan met zijn mooie
struiken van wilde rozen, voller aan vroeg-uitgebloeide
rhododéndrums. die met hun alpen-balsemgeuren onze
lage landen in 't voorjaar welriekend makenons park
met zijn breede tapijtranden van mollig gras, die als
breed uitgelegde ribetillcs dit stukje natuur begrenzen,
heerlijke, sublieme natuur, waar geen schrijftafel te
vinden is en 'n krant iets onbehoorlijks wezen zou.
Dit is onze „heilige Halle" „»o man die Rache nicht
kennt" 5), waar rust en goede gedachten weer tot ons
komen en 'n ongeziene Meester ons les geeft in het
lezen van Het Boek, door Gods eigen hand geschre
ven; dat boek vol tooverzangen en wondervolle rijmen
van wolkgewieg en waterspiegel, van dag-helderheid en
nachtelijk mysterie.
„En wordt het u soms bang aan het hart
Of is u de weg te lang.
Dan vindt ge in dat Boek weer 'n nieuw verhaal,
Een nog wondervoller gezang." 6)
Daar weten boomen en struiken te vertellen van 'n
Paradijs, waarin de menschen leefden, toen er nog
geen kerken en geen tweede Kamers waren, toen er
nog geen booze Kaïn was opgestaan en Abels on
schuldig bloed nog niet gevloeid had Daar vertelt 'n
verscholen madeliefje en n verdwaalde erica aan den
droomenden nachtegaal van een diep wonder, door
Grod neergelegd in al wat leeft; en ae nachtegaal, op
zijn beurt, tracht 't, als de donker begint te vallen, mee
te deelen aan de menschen, die blijven staan en luisteren
naar 't verhaal en niet weten waarom zij ontroerd wor
den. Hier schuiven onzichtbare engelen de gordijnen
weg van ,,'s Hemels open vensterramen", 7) om ons
iets te laten zien en gevoelen van het heilig wonder,
dat 't Sanctum Sanctorum vervult en ook voor menschen
soms toegankelijk is.
„Hoe prijkt ge, hoe praalt gij in zomerschen dos,
Lief bosch, lief bosch!
Hoe groent ge, hoe geurt ge mij tegen!
O kleuren, o geuren, o zonneschijn!
Zie, ginds door het wuivende loovergordijn
Stroomt het licht als een zilveren regen.
Zoo stroomt door mijn borst in dit liefelijk uur,
Natuur, natuur!
Mijn moeder! uw adem, uw leven.
In het dorstende hart, dat naar lafenis smacht,
Vloeit een teug van verkwikkende frisehheid en kracht,
O God, het is zalig te leven!" 8)
Wat zei je daar, Hein? Van wien is dat?
Van Hooijer. Mooi hè?
Prachtig! Zeg Hein, kom, laten we gaan. Ga nu
je brief maar afmaken, misschien komt er dan toch
nog 'n knap slot aan.
H. d. H,
MEDEDEELING.
Voor de enkelen, die soms 'n vreemd woord, door
mij gebruikt, niet verstaan, zal ik in 't vervolg de ver
klaring daarvan in een noot onder den brief geven.
Niemand achte zich hierdoor beleedigd. Allen, die wat
weten, hebben hun „wijsheid" en „geleerdheid", of wat
i daar voor doorgaat, Dij kleine beetjes tegelijk opgedaan.
I't Fransche spreekwoord:
„Petit petit
1'Oiseau fait son nid:"
„Strootje voor strootje bouwt de vogel zijn nest", is
hier volkomen van toepassing.
Natuurlijk worden deze verklaringen niet voor gnos
tieken geschreven.
Objectie tegenwerping, tegenspraak, bezwaar.
abstineeren zich onthouden.
abstinentie onthouding, in 't bizonder van
spijs en drank.
phase eigenlijk: schijn, verschijning; maar ook:
toestand.
materialisme de leer der stof, die alle zelf
standig bestaan van den geest loochent
ribetillos zijden en fluweelen linten, zooals
die gedragen worden op de westkust van Amerika (spreek
uit: ribetieljoos)
NOTES.
1) Aurora Leigh.
2) Job XIX. 25 en 26.
3) „De Stilte" is het eerste hoofdstuk van Mae-
terlincks „Schat des Harten".
4) Men leze „Opvoeding" van De Genestet
5) „In diesen heiligen Halle
Kennt man die Rache nicht"
(Zauberflöte.)
6) Longfellow: „Het lied van Agazzis".
7) Ten Kate: „Lente".
8) J. H. Hooyer: „In het Woud".
CORRESPONDENTIE.
Aan eenige „belangstellende lezers en lezeressen".
De opvolging van Maeterlinoks boeken is aldus: „De
Schat des Harten", „Wijsheid en Levenslot", „Het Leven
der Bijen", „De Bedolven Tempel", „De dubbele Tuin'".
Daar tusschen door schreef Maurice Maeterlinck vele
grootere en kleinere werken, waarvan mij slechts wei
nige bekend zijn. Ik las „Monna Vaima", dat ook in
het Hollandsch moet bestaan; „les Aveugles", dat heel
klein is, evenals „La Mort de Tentagiles
„Llntelligence des Fleurs" wordt nu voor de tweede
maal in 't Hollandsch gedrukt, met 'n anderen titel,
dan waarmee de eerste druk verscheen, die luidde
„Het Verstand der Bloemen".
H. d. H.
Hij keek nog eenmaal naar zijn moeder. Hem schoot
weer de gedachte door het hcofd, die hij zooeven op
de trap reeds had gehad: hoe weinig beteekenen toch
ue banden des bloeds. Maar hij voelde die gedachte
dadelijk als ieelijk en drong haar terug met geweld.
De vrouw met dat stugge gelaat, met dien vastberaden
trek om den mond, was toch zijn moeder, die hem
in smarten gebaard had. En er doken herinneringen
op voor zijn geest, dat zij hem als jongen op haar
schoot had gehouden, met hem geschertst en hem gekust
had. Ook in latere dagen: een teeder woord, een uur
aan zijn bed, toen hij zware koortsen had.
„Mama, ik vraag u vriendelijk, laat ons alleen met
elkaar praten."
Zij schudde het hoofd en zeide scherp eu met
nadruk, als had ze elk woord van te voren overwogen-
„Neen, Erich. Na ons gesprek van voor acht dagen,
is er mij veel aan gelegen getuigen te hebben. Het
zijn je allernaaste bloedverwanten, voor wie ik je
vraag: heb jij ie onzinnige ideeën opgegeven?"
Hij haalde diep adem.
-Misschien was het zoo wel goed ook. Misschien was
het op deze manier het gemakkelijkst en eenvoudigst
op te lossen.
„Dan kan ik u meedeelen, dat ik mij een uur ge
leden ongeveer met Sidi Tenners heb verloofd
Hij had het heel kalm gezegd, maar met evenveel
nadruk als zijn moeder. Maar hij zelf voelde, hoe elk
woord zich slechts met geweld over zijn lippen drong.
En het greep hem geducht aan, toen hij nu zag.
dat de moeder langzaam haar handen, die op den
rand van de tafel lagen, liet zinken en het hoofd haar
zwaar op de borst viel. Zij snikte. Nog nooit had hij
haar zien weenen zelfs niet toen zijn vader stierf
ook niet bij den dood van zijn broer George. Steeds
had zij zichzelf beheerscht en was met hoogopgericht
hoofd verder gegaan. En nu klonk het hem in de
ooren verstikt door tranen: „Mijn arme jongen mijn
arme jongen."
Tegen koele hooghartigheid, tegen harde woorden
had hij zich gewapend gevoeld. Nu werd hij als tot
zijn moeder gedreven. Hij sloeg zijn armen om haar
heen, tilde teeder haar hoofd op, streek haar over de
wangen„Luister dan toch eens naar inij, mama 1 Ik
kon niet anders ik heb haar zoo lief. Ik kan
niet zander haar leven. Ik heb het zoo lang reeds
met mezelf rondgedragen, weken en weken. Ik heb
mijzelf nog eenmaal op de proef gesteld, in Waldow.
Mama ik heb toch ook eenig recht op geluk. Zeg
dan toch eens, was ik ooit werkelijk lichtzinnig? Heb
ik ooit onbedacht gehandeld? Ik heb het ook ditmaal
niet gedaan bij God niet. Maar ik heb nog nooit in
mijn leven de zaligheid gevoeld van thans nu ik
Sidi Tenners de mijne weet
„Mama wees goed, wees lief. Geef me een verzoe
nend woord. Ik begrijp alles wel: al uw zorgen, al
uw vooroordeelen. Ik ben niet als een blinde door de
wereld gegaan. Maar ook uw bedenkingen zullen ver
dwijnen, wanneer u eerst maar ziet, hoe gelukkig Sidi
mij maakt. Mama, lieve moeder
Hij had nog steeds den arm om haar hals geslagen,
en terwijl hij sprak, op korten, hartstochtelijken, vlei
enden toon, zocht hij in haar oogen naar een blik
van verstandhouding. Voor de eerste maal had hij zijn
moeder in tranen gezien, voor de eerste maal sedert
zijn kinderjaren had zij tot hem gezegd: „mijn jongen,
mijn arme jongen. En hij voelde hoe haar sterk lichaam
in zijn arm beefde.
Daar stond oom Richard op en zeide met zijn droge
stem„wees toch bedaard, Eleonoor. Je ziet immers,
Erich is zeer verstandig. Zulke hartstochten hebben
wij mannen allen eens doorgemaakt, en met m oraal-
prediken, komt men daarmee niet verder, die gieten
maar olie in het vuur." Hij ging dicht naast zijn neef
staan en legde hem de witte, vleezige hand op den
i schouder. „Hoor eens beste jongen beschouw me
niet als je oom, niet als moraalprediker, maar als goed
vriend, die het leven wat langer kent dan jij en die
het in zijn tijd ook naar waarde heeft genoten. Het
verschil waarvan hier sprake is, is eigenlijk verduiveld
klein. Jij hebt juffrouw Tenners hartstochtelijk lief
dat begrijp ik. Je zult fhjaar trouwen dat is op
ajn zachtst uitgedrukt niet praktisch. Ik geef je een
beteren raad: maak met haar een reis om de wereld,
met heel lange tusschenstations, blijf overal waar het
je bevalt en dan vroeger of later scheidt je in
alle vriendschap van haar. Dat beteekent, betaal haór
een respectabele afkoopsom."