Brieven uit het Noorden.
De heilige Sebastiaan.
FEUILLETON.
Zondag 19 Juli 1908.
52e Jaargang. No 4379.
TWEEDE BLAD.
CLI.
,\'aar aanleiding van wat Dr. II. Poincs schreef over
de Kindergedichtjes van Van Alphen.
't Valt niet te ontkennen: we leven in 'n tijd van
wedergeboorte. De woorden, die ik 'n brief of wat
terug schreef over ,,'t oude, dat goed was", zou ik
kunnen herhalen, t Is alsof geesten fluisterend zijn rond
gegaan, om hier en daar de menschen op te wekken
de rommelzolders eens na te zoeken, of er, bij al datgene
wat voor den uitdrager of den vuilnisman bestemd
was, misschien nog niet wat goeds was. En eenmaal
daaraan begonnen, zijn de verrassingen legio.
Terwijl ge op de Nieuwmarkt, 't Amstelveld en in
de Oud-Manhuispoort voor 'n kwartje of daaromtrent
'n kersverseh geschreven roman kunt koopen in 'n
schreeuwend rooden band met 'n nog schreeuwender
titel, en 'n inhoud van weinig andei's dan wat viezig
heden, door den opkooper bij honderd tegelijk gekocht
van den uitgever voor de somma van acht gulden;
terwijl de uitgever Buijs, alias Van Klaveren, op de
Ceintuurbaan alhier, iederen dag meer in gaat zien,
dat hij 'n paar jaren terug 'n veel te slechten dunk
had van den litterairen smaak der menschen en nu
dit misverstand met riemen en ladingen waardeloos
bedrukt papier boeten moet; terwijl er van de honderd
realistische zeg soms maar: pornografische litte
ratoren, die éclat trachtten te maken door in alles
overdreven te wezen, na 'n bestaan van twee of drie
jaren, er één of hoogstens anderhalf is overgebleven,
en de rest van 't vieze, geëxalteerde zoodje niet meer
aangekeken wordt; terwijl onze boekenkast 'n kast van
bijna louter studieboeken is geworden en de romantiek,
die er in is, dateert uit vroeger eeuwen, omdat we
over God en Zijn liefde; dat niets wist van helsche
verschrikkingen en helsche pijnen, maar alleen ver
telde van Gods goedheid. Gods wijsheid, Gods macht,
Gods majesteit en liefde, dat boekje is door de besten
onder de schoolgingers van voor veertig jaren niet
vergeten, en ze praten er nog met graagte over. Al
't oude, dat goed was, gaat weer nieuw worden. De
dagen van Frans I, de dagen der renaissance op litterair
gelned zijn terug gekeerd. Er heeft 'n gelukkig ont
waken plaats gegrepen uit 'n roes van met heetemaal
ingeslapen, maar ook van niet heelemaal wakker zijn.
Hoog klinkende stemmen bewaarden de zielen voor
totale versuffing. Dickens stem bleef gehoord worden,
Potgieter werd niet vergeten, en als ge op rommelstalle-
tjes veel exemplaren van 't zelfde formaat ziet, kunt
ge er tien tegen een van op aan, dat 't eer schunnig-
fteden uit 'n nachtkroeg zijn, die eenige maanden ge
leden de pers verheten en waar de uitgever geen raad
mee wist, dan werken van Eliot of Sand ot Dickens
of Potgieter, of nog "n enkele van hunne beteekenis.
NVant die laatste zijn de papieren van waarde onder
de waardelooze vodden van onze litteraire beurs, waar
we onze dubbeltjes en ons verstand in hebben gestoken
en die ons nu met 'n tweevoudig bankroet laten zitten.
Die papieren van waarde beginnen steeds zeldzamer
te worden en 't pubhek begint te vragen naar nieuwe
emissiën.
ben; terwijl de oogen
waren, dat ze bij Zola niets anders vinden konden
dan „Het dierlijke in den Mensch" en niets begrepen
van zijn prediking over Menschenliefde, 'n prediking,
die misschien pas over honderd jaar verstaan zal wor
den; terwijl we dus uitgelezen en uitgepraat waren,
en 't soms wel eens voor 'n mensch pleitte, niet op
de hoogte van zijn tijd te wezen, is er aan den anderen
kant gedaan wat men doen kon, om 't steeds grooter
wordend tekort zooveel mogehjk aan te vullen en bij
te werken. De paar door mij nu en dan genoemde
werken, zijn er bij hen. die ze ter hand durfden
nemen, in gegaan ais koek. Men is beu geworden van
de hol-oogige jongetjes en van de meisjes, die aan
bloedarmoede leden, beu van de opgeschoten kinderen,
die net wilden doen alsof ze mannen waren en grocjes
dronken, die ze niet verdragen konden en praat praat
ten, die zij zelf niet verstonden. We noemen ze hier
„N es-type n", die alleen opgeld doen in gezelschap
van even treurige mikrocéphali, als zij zelf zijn. Mis
schien is de .naam anenképhalos nog beter op hen
van toepassing; dat zijn weizens, die heelemaal geen
hersenen hebben. De razernij van dronken ploertjes
is uitgeraasd. Koos Habbema's boek ook al bij
Buijs verschenen, en dat ik eens voor mijn verjaardag
kreeg heb ik nooit heelemaal uit kunnen lezen
en staat met zijn mooien band nog nagelnieuw- in
mijn kast. Als iemand 't te leen vraagt, zeg ik er mijn
oordeel over, en dan zijn ze gewoonlijk zoo verstandig
om 't te laten staan. Van Lennep en Cremer, de een
met zijn „Pleegzoon" en „F e r d i n a n d H u ij k",
de ander met zijn „Pauweveerke", ,,'t Krieken
de Kriekske" of „Too n e e 1 s p e le r s" vallen
weer in de termen, evenals de „Camera" 't ten allen
tijde deed en doen zal, om voor verjaarsgeschenk te
ontvangen of te geven. Men vraagt om 'n herdruk van
„D e k 1 e i n e J o h a n n e s"de uilgever van „Aurora
Leigh" mag over 'n derden druk gaan denken; de
Wereld-Bibliotheek bracht andermaal „Sara Burger
hart" te voorschijn; Willem Kloos leidde met 'n zeer
lezenswaardig schoon betwistbaar woord opnieuw
de „Imitatio Christi" bij het Nederlandsche volk
in, nadat Acket eenige jaren geleden er met zijn mys
tieke geestdrift de aandacht op vestigde, en er maar
weinigen waren, die zich 't kostelijk boekje aanschaf
ten. Nu wordt 't voor de arme twintig centen, die 't
kost, gelezen door Roomsch en Protestant, door rijk
en arm. De uitgever van Maeterlinck maakt goede
zaken en kwam mij spreken over de uitgave van 'n
scheurkalender uit Maeterlinck, welke gedachte heel
goed is, maar de practijk waarvan ik moest afraden
al zou ik ook het voorrecht gehad hebben de samen
steller ervan te wezen omdat de dagen der scheur
kalenders voorbij zijn. En zoo gaat 't maar voort; we
beleven op 't gebied der letteren wonderlijke dingen.
E r a s m u s herleeft. Zijn „Twaalf Samenspra-
k e n" zijn er alnu wachten we op 'n goedkoope
Hollandsche vertaling van „La us stultitiae: De
Lof der Zotheid", dat door de lezers niet te gauw
Vóór mij ligt een boek van bijna 300 bladzijden
groot royaal uitgegeven bij Brusse te Rotterdam, van
de hand van Dr. H. Pomes „Over van A l p h e n s
kindergedichtjes", als n „bijdrage tot de
kennis van de opvoeding hier te lande in
de 18de eeuw"
't Is 'n boek ik heb er nu bijna drie dagen in
zitten lezen dat van bladzijde tot bladzijde uwe
belangstelling meer gaande maakt.
Hadt Ge twintig jaar geleden kunnen denken, dat
zoo iets gebeuren kon'? Jawel, Moeder vond die versjes
van Van Alphen wel mooi en bracht er ter gelegener
tijd wel eens 'n regel uit te pas, maar onze leeraar
Middelbaar-Hollandsch spotte er mee en vroeg er later
geen excuus voor, wat De Génestet wèl deed. „D e
kleine Prins", het catechisatie-boekje ik bedoel
„het vraagboekje" waaruit ik in mijn kinderjaren
mijn voornaamste kennis van Van Alphen opdeed, durf
de ik onder de opgeschoten jongens, die zoomin Prins
als Van Alphen kenden, en die evenmin goed wisten
wat '11 vraagboekje als 'n catechisatie was, niet te
noemen. „De geest der eeuw" greep ook mij aan en
ik begon mij te schamen voor mijn eenvoudige, maar
goeie opvoeding, die er den eerbied wilde inhouden
voor betere lectuur. Ik ging ook „dik" doen en sma-
Maar dat duurde niet lang. Ik
phantaseeren, maar liegen kan
goed; 't allerminst tegen mijzelven; en ik voel
de al heel gauw, dat 't lezen van goede boeken voor
'n mensch, vooral voor 'n jong mensch, groote waarde
kon hebben. Ik keerde terug tot mijn oude liefde, die
zoo mooi was, en als ik de kans schoon zag, ging ik
naar den zolder om daar in de kisten met huishoudelijke
afbraak te snuffelen of er soms nog niet iets in was,
dat waarde had. En daaruit kwam ook het oude boekje
van Van Alphen te voorschijn met zijn kindergedichtjes
en zijn mooie houtsneeplaatjes, waarbij ik als kind
de versjes kon opzeggen, als ik de plaatjes maar zag.
En toen ik van huis ging, de wereld -in, niet wetend
waarheen, dwalend van de eene plaats naar de andere,
zat toch altijd in -mijn boekenkist, tusschen Vondel
en Busken Huet, tusschen Bijbel en litteratuur-historie,
dat kleine boekje van Mr. Hieronymus, en kreeg het
ook, evenals die groote, waardevolle boeken 'n plaats
in de verzameling „kostbaarheden" in de tijdelijke kamp
plaatsen, die ik mij opsloeg.
Maar 't ging met dit boekje als met zooveel andere
boeken, die ook gelezen waren en niet vergeten wer
den; als met „De Kolenbrander", „Het uitgescheurde
neeren is üw zaak niet; zfjn redeneering zal eenmaal
bewijzen, of hij goed opgevoed is."
Enzoovoort, enzoovoorL Maar 't profetenwóórd, dat
n beetje te heftig was uitgesproken, vond geen gelioor.
allerminst bij de kerk, die t nooit op profeten gehad
heeft. Het Roomsche Frankrijk stond op zijn kop van
woede, de autoriteiten antwoordden erop met den brand
stapel, met verbanning en vervloeking; maar t publiek
raakte in geestdrift. Want 't klonk als n nieuw Evan
gelie. Daar had weer n stem geklonken, die gebood
Lazarus los te maken uit zijn banden, waarin kerk
en traditie hem gebonden hadden en de geestdrift om
dat woord het geen bedenkingen toe.
En toch waren er „bedenkingen'. Maar.... Genoeg',
'n Profeet is geen raisonneur. Als Christus zegt, dat
't Koninkrijk der Hemelen gelijk is aan 'n mosterdzaadje,
dan zijn daar wel bedenkingen tegen in te brengen,
maar ji profeet vraagt daar niet naar; die getuigt
alleen van wat hij gezien heeft en later door anderen
gezien zal worden.
Dan volgt Basedow; Johann Bernhard Ba-
sedow (17241790;, die 't stelsel van Rousseau in
Duitschland toepaste, 't Piëtisme, dat door Spencer aan
't einde der 17de eeuw in Duitschland was ingeleid,
was 'n protest tegen dorre leerstelligheid en Luthersche
orthodoxie. De vroomheid des harten had plaats ge
maakt voor femelarij, en 't was 'n groote en goede
daad van Francke (10631727; om er zich met kracht
tegen te verzetten en de natuurlijke vroomheid weer
in haar eer te herstellen. Hij begon er mee te Halle
en bezat toen niets, maai' bij zijn dood liet hij groot-
sche stichtingen achter met honderden scholieren. Maar
in 't midden van de 18de eeuw was de grootste bloei
dier stichtingen voorbij, 't Piëtisme school van liever
lede weer dichter bij de orthodoxie soms om ge
zamenlijk 't rationalisme te bestrijden en er kwam
'n tijd, die kon doen gelooven, dat er nooit 'n Francke
op Duitschen bodem gearbeid had. Dit was omtrent
de jaren 1730 tot 1760. Het meeste zaad door hem
gestrooid was verslikt.
Toen trad Basedow op. Hij wilde de kinderen op
leiden tot een nuttig, patriottisch en godzalig leven.
Hij vroeg om geld voor scholen en leerboeken en 't
stroomde hem overvloedig toe. Hij voelde zich, even
als Francke, begaan met kinderen, en wilde de her
vormer wezen der opvoeding voor Duitschland, neen,
voor heel Europa. In 1770 verscheen zijn „M ethoden-
buch ffir Vater und Mütter der Familien
u n d V 1 k e F'. Vier jaren later 'n ander boek
„Elementarwerk", waarin gezegd wordt, dat ,,'t
kind moet worden opgevoed tot geloof in God, den
Schepper, Onderhouder en Heer der wereld.... Daarbij
zal met geen woord of daad iets mogen geschieden,
wat niet door iederen God-vereerder Christen, Jood,
Mohammedaan of Deïst kan worden goedgekeurd.'
Die woorden hadden succes, evenals de school zelf.
Maai'.... Basedow gaf in 1778 den strijd op. Van den
geest van Rousseau was bij hem niet veel te vinden
en F'rancke's groote liefde voor kinderen had hij blijk
baar nooit gekend.
In 1793 werd de school opgeheven.
(Slot volgt) H. d. H.
WOORDVERKLARING.
Realisme: werkelijkheidsleer, de dingen zeggen
zooals ze zijn. Realisten: aanhangers van deze
leer.
Pornografie: zedeloos geschrijf.
Eclat: geraas, ruchtbaarheid. Eclatant: schitterend,
in 't oog vallend.
Exalteeren: overspannen, overprikkelen.
Microcépha lus: een schepsel met kleine her
senen.
Anenképhalos: een hersenloos Wezen.
Renaissance: wedergeboorte.
Emissie: uitgave van geldswaardige papieren.
CORRESPONDENTIE.
G. G. Zoo is 't ook mij gegaan. Ik geloof dan ook
„Heb je al wat bedacht?" vroeg mjjn vrouw schuch
ter bij mijn -thuiskomst.
Ik vertelde haar voorzichtig Flip's idee" van de toren-
bestjjging als geneesmiddel voor menschen, die in een
wip alles willen zien, geschikt om direct verflauwend
in te werken op kjjklust. „Jij hoeft niet mee, heusch
niet, bedenk gedurende dien tijd maar plannen voor
den tweeden dag, voor morgen zijn we ten minste ge
dekt".
Genoeglijk gingen we aan tafel. Groote tevredenheid
stond ons op het gezicht te lezen en in stilte prezen
we 't scherpzinnig inzicht van Flip, die met één tracta-
tie een geheelen middag en avond wist te vullen,
't Eten smaakte goed en de kleine meid mocht een
uur langer „op" blijven, omdat het zulk mooi weer was
en omdat tante Mien morgen kwam.
„Mien, kind", zei ik den volgenden dag, toendelogée,
na zich wat te hebben verfrischt, aan de koffietafel plaats
nam, „vertel me eens, ben je ook moe van de jange
reis
„Warempel niet, ik heb van Amersfoort af zalig in
een hoekje zitten dommelen 1"
„Mooi, prachtig I dan zal ik je maar dadelijk de plan
nen ontvouwen: wij laten onzen gasten altijd eerst den
Martinitoren zien. Da's een heel interessant bouwwerk
met een magnifiek panorama over de stad en de om
streken".
„Ja", vulde mijn vrouw me aan, „als de meid geen
boodschappen moest doen en ik zus alleen kon thuis
laten, zou ik dolgraag mee willen, hoe vaak ik er ook
Bijbelblad", „De kleine Veerman",'„Öe zilveren Schaat- stellig, dat het door mij in brief CXLVII behandelde
- - - - boek het (hoogst staat. Maar „De Stilte" is prachtig.
Ik moet nu beginnen aan Hoofdstuk V.
M. de G. Kunt gij vinden in „Levenslicht" van
P. H. Hugenholtz. Jr., uitgave Van Holkema en Waren-
dorf.
Hl.
sen" en zooveel andere: het werd ever 't hoofd gezien.
En jiu komt daar op eens 'n boek, dat 'n ernstige
studie bevat over de beteekenis van dit verwaarloosde
boekje, enwij mogen er Dr. Pomes dankbaar voor
zijn.
Het boek begint met 'n overzicht te geven van bui-
tenlandsche hervormers op paedagogisch gebied. John
Locke, Rousseau, Basedow komen achtereenvolgens aan
de beurt; dit zijn de drie mannen geweest, de werking
van wier streven het diepst is doorgedrongen en het
langst is nagevoeld. Locke (1632—1704), de oudste
en meest bedachtzame, deelt z'n ervaringen mee; 'n
heldere kop met practischen blik, die echter de men-
schelijke rede bedenkelijk laat inwerken op zijn wijs-
geerig-paedagogische rechtzinnigheid. Door hem werden
„Deugt, Verstant, Welgemaniertheit en Geleertheit" 't
voornaamste geacht. „De Twaelf artikelen des Geloofs,
Het Gebet des Heere moeten de kinderen noodsaekelik
van buiten leeren, evenals de Tien geboden; niet door
ze zelf te lezen in zijn A. B. boek. maer door het
voorzeggen uit den Mont van een ander, eer hijzelve
noch lezen kan." Locke kent geen verschil tusschen
openbaring en rede. Kerkelijke leerstukken behoeven
eenvoudig aanvaard te worden; zijn volgelingen schrap
ten dit nummer.
Volgt: Jean Jacques Rousseau (1712—1778),
de schrijver van den wereldberoemden „E m i 1 e", dat
den 9en Juni 1762 op bevel van 't Parijsche Parle
ment verscheurd en verbrand werd. Deïsten en materia
listen, brave Protestanten en goedgeloovige Katholieken,
allen vielen op dit boek aan als op 'n „gevaerlick
werek". Rousseau is tegen de onderwerping der rede.
De kerk heeft met haar dogma's van den goeden God,
die louter liefde is, 'n tiran gemaakt, en nog wel 'n
zeer onrechtvaardig en zeer WTeed tiran. „Ik heb,'"
neergelegd en met 'n potloodje in de hand gelezen zoo zegt hij, „alle boeken nu maar dicht gedaatn. Het
moef worden. „Anna Karanina", dat twintig jaren
geleden nog f 9.— kostte verschijnt nu in goedkoopen
druk. Misschien wordt Tolstoi binnenkort nog eens
anders gekwalificeerd dan als „uil", zooals ik hem,
den grooten dichter der „Kreutze r-S o n a t e", den
machtigen schepper van 't Wronsky-type, door lui
van de negentiger jaren hoorde betitelen. De pers komt
van lieverlede tot zichzelve, en wie zich de weelde
permitteerde er scrapbooks op na te houden, ziet bij
't naslaan daarvan hoeveel hij verzamelde uit de oud
heid en uit den bloeitijd der Hollandsche letterkunde,
en hoe bedroefd weinig zijn tijdgenooten te voorschijn
brachten, dat de moeite waard is, om uitgeknipt of
overgeschreven, laat staan uit het hoofd geleerd te
w orden.
Het vrome lied van Reinvis Feith: „Uren. dagen,
maanden, jaren" is, in weerwil van allen spot bewaard
gebleven. Het mooie boekje van De Perponcher, met
zijn paedagogische aspiraties over ,,'n redelijk Christen
dom", met zijn aandoenlijke en verheven begrippen
EEN HUWELIJKSGESCHIEDENIS
van
HANS VON ZOBELTITZ
Nadat zijn vrouw hem iets had ingefluisterd keek
neef Harry Prach terwijl hij deed, alsof hij ijverig
bezig was met hetgeen op zijn bord lag, ter sluiks
naar Sidi. Hij draaide een oogenblik verlegen aan de
punten van zijn snor en groette. De gravin keek ter
zijde en boog even met het hoofd. Het kon een be
groeting zijn, maar het behoefde er niet een te zijn.
In elk geval was haar hoed met de vuurroode veer
vreeselijk. Smaak had de goede Mary nooit gehad.
Kerstin groette vormelijk terug. Maar terwijl Sidi
hem op haar levendige manier bestormde: WTie heb
je daar begroet'? Bekenden? Bloedverwanten? zeide
hij tot zichzelf: „het is niet meer dan natuurlijk, dat
je een paar bekenden ontmoet; wonderlijk genoeg, dat
het niet al reeds vroeger is geschied, zoo klein als
eene groote boek dat open ligt Voor aller oogen is
het boek der Natuur. In dit groote boek te lezien zal
u leeren den goddelijken Maker ervan te dienen en te
aanbidden. Dit boek spreekt 'n taal, die door alle
menschen verstaan kan worden, duidelijker dan de taal,
die de kerk in hare dogmata spreekt. „Mijn zoon, houd
uw ziel in staat, altijd te wenschen, dat er 'n God
is, en gij zult er nooit aan twijfelen. Heb God lief boven
alles, ook boven de instellingen van welke kerk ook,
want die zijn in elk land en bij elke secte weer anders."
..Alles is goed. zooals 't komt uit de handen van den
Maker aller dingen, maar de menschen verknoeien het."
Zijn oorlogsverklaring aan het Christelijk leerstuk der
erfzonde kan ik hier niet gaan bespreken, maar is
zeer leer-rijk. In zooverre staat hij tegenover Locke,
dat hij niet met kinderen redeneeren wil. „Voed uw
kind alleen goed op, geef hem oogen mee in zijn
hoofd en oogen in de toppen van zijn vingers, verwaar-
loos geen enkel zintuig, 't Meesterwerk van 'n goede
opvoeding is, 'n redelijk mensch ervan te maken. Rede-
de wereld is." En het onaangename gevoel over deze
ontmoeting was spoedig veranderd in een nieuwsgierig
heid „ik wil toch eens zien, hoe de hoogmoedigs pauwren
zich gedragen? En vooral die pantoffelheld Harry? Ik
mag vooral mijn bedaardheid niet verliezen."
Zoo gaf hij Sidi kalm antwoord op haar vragen,
at bedaard zijn spijzen, dronk rustig zijn glas wijn
en merkte zelf niet dat al deze bedaardheid slechts
gekunsteld was.
De Praehs waren vroeger aan tafel gekomen en
verdwenen dus eveneens eerder. De gravin had weer
even een nijging met het hoofd gemaakt in de rich
ting van Erich en met een verstolen blik op Sidi;
Harrv Prach gaf een saluut met de hand.
Dat was dus ook reeds weer achter den rug. Mis
schien woonden de Prachs niet eens in dit hotel en
hadden zij er voor afwisseling alleen maar eens ge
luncht, misschien reisden zij vanavond of morgen vroeg
reeds af.
„Schat, hij ziet er voornaam uit piekfijn. Maar
zij is. weet je zij is een draak."
„Wat is zij?"
„Een draak. Weet je, een canaille. En die hoed!
Neen. die hoed! Zulk een tweede is er op de heele
wereld niet meer."
Sidi had volkomen gelijk, vond Kerstin. Zij had
talent om menschen naar de rechte waarde te schat
ten. Alleen gebruikte zij steeds wat te sterke uitdruk
kingen. Maar hoe leuk zeide zij het dan ook.
Groningen, 11 Juli 1908.
„Is daar nu niets meer aan te doen Weet je vrouw
er ook niets op?"
Langzaam schudde ik 'thoofd: „Nietsl"
„Arme kerel, arme Oerlemans!"
M(jn vriendei 1 zwegen. De opgewekte borreltafel,
waar anders nooit de tongen stilstonden, heerlijk pas,
send in de drukke Heerestraat met haar trambelgerin-
kel, draaiorgel] nuziek, rijtuiggeratel en voetgeschuifel-
zweeg. Tien oogen staarden op het ronde café-tafeltje,
op de vjjf glaasjes en de prentbriefkaart met den Utrecht-
schen Dom, dier 1 'k er tusschen had gesmeten en die nu
kleurig-vierkant lag te hoonen, trotsch op de stilte die
ze had weten te veroorzaken. Sarrend trok ze mijn
blik, plagend spookte me telkens weer de onherroepe
lijke inhoud door het hoofd: „W. D., nu ik door de
examens een paar dagen vrjj heb, kom ik morgen met
de ochtendsnel voor 2 dagen b(j je logeeren, om met je
vrouwtje kenniu te maken en Groningen eens te zien.
Je hebt toch tijd en kunt me zoo heerlijk eens alles
wijzen. In ha;ist, je nicht Mien".
Poenig spronpen de letters voor een deel over den
Dom door de donkere wolken er boven, die somber
schenen te zu chten onder den last dier onhebbelijke,
dwingende woordjes. Flip verbrak te stilte:
„Oerlemans, dat is toch die onderwijzeres?"
„Dat is die c mderwijzeres", zei ik wezenloos.
„Sein dann ieem fiets mee".
„Ze fietst nii jt",
„Laat haar naar eerst den Martinitoren beklimmen,
dan is ze tenminste te moe om je verder als gids te
exploiteeren".
„Mijn vrouw wordt bang als ik van een toren spreek.
Bonjour, tot D onderdag dan".
Langzaam wandelde ik naar huis. tobbend en den
kend versnipperd© ik de briefkaart. Loodzwaar drukte
me die plotselinge verrassing vau mijn heusch zoo aar
dig nichtje t wne ar, alleen om dat hartelijke„je kunt
me zoo heerlijk al.les eens wijzen".
Geachte rertaotit», als het mogelijk was te promovee
ren tot doc'wr in de wellevendheid, zou ik dat willen
probeeren op stellingen als: „Het ware wenschelijk dat
de bij wjjze va n exceptie gebezigde gastvrijheidsclausule
„En na zaf/ea we het liefst dat je je eigen gang gingt,
dan doen wij hetzelfde, want vrijheid blijheid 1" regel
werd.
al ben geweesthoe hooger je komt, des te verrassen
der is 't uitzicht".
Een uurtje later drentelde ons logeetje onbewust van
eenige valschheid, aan mijne zijde over de Groote Markt.
Met de belangstelling van een onderwijzeres moest ze
alles zienveel dingen die de torenwachter met zijn
basstem haar toebromde, toekende ze zelfs op. Op den
eersten trans gekomen moest ze even uitblazen. Ze zag
er werkelijk allerliefst uit, een weinig achterover ge
leund voor de windstooten die haar in den rug speel
den, 't blozend gezichtje omlijst door een groote witte
autovoile. Een oogenblik deed een zwakke bui mede
lijden bij me opwellen, maar terstond daarop overwon
hef koel beredeneerend verstand evenals bij een dokter
die een pijnlijke operatie moet verrichten. Ze was im
mers patiënt!
Vooruit, Mien, niet te lang hier staan, je vat kou in
den wind en als we niet verder klimmen zijn we niet
voor half vijf op straat!"
En daar ging het weer. Voorop de torenwachter met
zijn machinalen tred en zijn: „hier bennen de muren
wel vijf meters dik. Toen dan in 1577 de toren voor
de tweede maal afbrandde, enz." Dan nichtje, de eene
hand aan de leuning, de andere aan den rok. Eindelijk
ik met mijn satansgrijns.
„Is dat 't Zuidlaarder meer, Dirk?"
„Nee kind, 't Paterswolder, daar zullen we morgen
gaan zeilen."
„Doll zeilen is eenigl is 't nog ver, torenwachter?"
„Nee, dame, hier heb u de draden van 't carillon, zoo
dadelijk zal 't half vier speulen."
„Laten we dan gauw dborklimmen, naar de klokken,
dan zie je 't van dichtbij 1"
„Dirk pff ik interesseer me ook erg pflF
voor kerken, hoor."
„Van avond, kind, niet alles tegelijk!"
„Moeten we nog hooger?"
„Ja, naar den pijnappel."
„Nee, pff, in dat kooitje durf ik niet."
„Kinderachtige meid, toe je bent er in een wip."
„Hier bennen we 110 M. boven Amsterdamsche pijl,"
riep de torenreus trots, toen we niet meer dan de wol
ken boven ons hadden.
„Honderd en tien A. P.?"
„Ja en as -t nou helder was, juffer, zou je.
„Jonge, wat is 't al laat," loog ik, „al tegen vieren!"
Zonder te rusten ging 't nu bergafwaarts.
„Nu lijkt me 't beste," zei ik schamper na tafel,
„voor dat het duister wordt even het stedelijk museum
van oudheden te bezichtigen of de kunstzaaltjes van
Scholtens en dan vlug een paar kerken te zien."
„Zonden we 't niet tot morgen kunnen uitstellen?
'k Geloof toch dat ik een beetje verreisd ben, laten we
nu knus in de serre thee drinken en ik zie jullie zoo
zelden en dan ben ik morgen des te lekkerder".
Gezellig hebben we zitten te schemeren en te babbe
len tot laat in den avond. Toen de dames naar bed
gingen, moest ik nog even naar de post, er was geen
ster te zien. 't Was veel koeler geworden en diep snoof
ik de frissche avondlucht in.
„Vrouw", riep ik den volgenden ochtend, „breng de
logée een kopje thee op haar bed en zeg haar dat ze
beter voor 't weer had moeten zorgen; 't gietl"
„Wat zeg je daar Waarachtig, je hebt gelijk, 't
stort I"
Zoo hielp de hemel ons, maar desondanks woonde
nicht nog een publieke les bij in 't doofstommeninsti-
tuut en gingen we des avonds naar het Harmoniecon
cert ze trof het, 't was symphonieavond. Toen ze den
volgenden ochtend bij den trein afscheid nam zei ik en
'k meende 't oprecht:
„Mien, kom in de groote vacantie nu eens kalm 14
dagen. Je hebt dan volop gelegenheid van alles wat
de stad en de omgeving biedt te genieten, we laten je
dan volkomen vrij en behouden ons betzelfde voor".
„Heel graag, sprak ze, en ik dank je wel, 't trof nu
wat slecht met 'tweer, maar ik heb toch heel wat ge
zien".
„Vanaf den toren", kon ik niet nalaten ondeugend
aan te vullen, 'k Geloof dat ze 't begreep, want ze
schudde me lachend en blozend de hand.
„En hoe was t-iel" vroegen de vrienden; Flip had
ons 'thuis van den torenwachter zien binnengaan.
„Drink je eens uit, Flip 1" zei ik vroolijk.
Pessimisten, die hier evenveel als elders zijn, schrijven
vaak boven ingezonden stukken of brochures, waarin
ze op fouten of achterlijkheden van de stad hunner in
woning wijzen in vergelijking met andere steden: „Gro
ningen achteraan!"
Het tegenovergestelde zou tot opschrift kunnen dienen
voor een lofvers op de vereeniging van Heerestraatbe-
woners, die door aaneensluiting de belangen hunner
straat willlen behartigen, waar de gemeente zich die
niet aantrekt. Zorgden ze vroeger slechts voor het snel
opruimen van sneeuw, thans begieten ze hun stoepen,
trottoirs en rijweg met „Antistof", een soort petroleum,
om de stofplaag, de kanker onzer zomersche dagen,
te bedwingen, 't Ware wenschelijk, dat dit voorbeeld
door de bewoners van sommige andere steden werd
gevolgd.
Met vriendelijken groet,
DIRK OERLEMANS.
Maai' later ontmoetten zij den graaf toch. Hij zat
alleen ia de hal, rookte een sigaret en Erich kreeg
bet gevoelft1 ij heeft op ons gewacht, nieuwsgierig, zoo
als hij steed s in hooge mate is. Hij stond dadelijk
op, verzocht aan Sidi te worden voorgesteld, kuste haar
de hand en Erich verdroot het daarbij zeer, dat
bij zijn siga ret daarbij niet had weggelegd. Overigens
zag hij ejr zeer deftig uit, een landedelman van den
eersten Van g, en trots zijn vijftig jaar en het zeer hooge
voorho ofd nog steeds de mooie Harry.
„Hoe ga at het Mary?"
,,'vlary h eeft vandaag weer eens hoofdpijn. Maar an
ders ui taemend. Wij zijn reeds sedert acht dagen
bier. Zeer mooi is 't hier, maar op den duur wel
■wat vervele od. En dan die muggen. Mevrouw neem u
in acht en dank aan uw mooie teint. Hef zijn beesten,
waarbij on ae vaderlandsche plaaggeesten onschuldige
diertjes zijn "s Avonds wanneer men in bed gaat, moet
men een w aren veldslag leveren en zich geheel onge
naakbaar n eiken en dan nog geeft het een on-
rustigen nac Alt. Om 's hemels wil wees voorzichtig en
vergeet voo, Til niet om een muggennet te spannen."
Sidi lachl !t. 'De graaf beviel haar blijkbaar en zij
begreep niet, waarom haar man het gesprek zoo kort
afbrak.
Prach liet ziëh evenwel het genot niet ontnemen
om hen naai -de lift te brengen. „Waar brengt ge den
avond door vandaag? Zullen we samen een glas wijn
drinken in ^valetto?"
„Gaat Mary dan ondanks haar hoofdpijn toch uit?"
Nu werd Prach toch verlegen. Maar ook slechts
maar voor een oogenblik. Dan zeide hij„neen......
maar ik heb verlof en een huissleutel heeft men hier
niet noodig."
Kerstin werd plotseling zeer stijf en afgemeten. „Wij
blijven in elk geval thuis. Ik bied u mijn complimenten
aan Mary."
Eerst in de lift bemerkte Sidi, dat zijn gelaat vuur
rood zag. Zij keek hem verbaasd aan. Maar zij waagde
niet te vragen, wat hem zoo uit zijn humeur had ge
bracht. Er lao op zijn gelaat een uitdrukking die haar
vreemd was. Maar de ontstemming hield niet lang aan.
Eerst hoorde Sidi, terwijl zij in den salon uitrustte,
haar man heftig op en neer loopen „de jonge
leeuw moet eerst uitrazen", dacht zij maar
daarop klonk een luid lachen, dat bevrijdend klonk
en zij sluimerde rustig in. Toen hij haar wekte met
een kus, was hij opgeruimd en vroolijk als steeds de
laatste dagen.
Hij haa een bezoek aan de Aeademia op zijn pro
gram.
Zij hield niet van dien ouden rommel, zooals zij
het zeer oneerbiedig noemde, maar een spelbreekster
wilde zij toch niet zijn. Wat haar betrof, hij mocht
zich amuseeren met een paar honderd meter beschil
derd linnen; dat uur zou tvel weer om komen, of
schoon het jammer was, daar binnen te hokken, terwijl
de zon zoo heerlgk scheen.