tsen mi
Binnenlandsch Nieuws.
onze belangstelling van toen in 'n mooi boek. moe
ders jaardag of n nieuwen hoepel? 't Lijkt er niet
naar: 't Leven onzer belangstelling is tam geworden,
en als ge i woordje „tam' van achteren naar voren
leest, zijt ge nog dichter bij de waarheid
We vreezen ons aan te stellen; iets waaraan 'n
kind niet denkt; we zijn bedachtzaam geworden en
kunnen woorden als „onbevangenheid, en „spontani
teit" nu beter spellen dan toen; maar de begrippen
zelf zijn onze ziel vreemd geworden. We maken ons
niet belachelijk meer en beredeneeren zaken, omstan
digheden en aandoeningen. Ons ouder-worden heeft
ons geleerd, naar 't Salomonisch princiep, 'n wacht
te petten voor onze lippen, om onze zielen te be
waren voor benauwdheden. Hebben we temet ook 'een
wacht gezet voor onze zielen, om te voorkomen, dat
onze lippen waarheid zouden spreken? Hebben we
nog iets in ons van dat ongekunstelde san toen? Kun
nen we nog echt lachen? Nog echt bedroefd wezen?
Kunnen we nog als toen. onszelven en onze omgeving
vergeten, en onze ziel, ons echtste „Ik" aan 't woord
laten in 'n taal. die moederlief alleen verstaan kon,
als woorden van 'n wijsheid, die misschien de engelen
bezitten? 't Lijkt er niet meer naar! Die wijsheid welke
soms zoo ongeteugeld langs vrije banen ging heeft
plaats gemaakt voor 'n meer ordelijk verstand, dal
in 't gareel loopt van de massa. We zijn ingedeeld in
de maatschappij als recruten in 'n batailon, en als er
'n knoop los sprong beoordeelen we elkander als
„ongekleed aan welk oordeel we onuitgesproken de
beschuldigende schaamteloosheid der opzettelijke naakt
heid verbinden. Neen, van de wijsheid der engelen,
die we misschien eens bezaten, is er niet veel meer
in ons over. Tegenwoordig staan we op den vasten
bodem van ons verstand(') en laten alles, wat voor
zijn rechterstoel niet bestaan kin. niet straffeloos pas-
seeren. We zijn nu „heeren" en „dames'' geworden,
en knipoogen glimlachend en met zekere bewust
heid van verstandhouding en weL-beter-te-weten, als
we onder de grooten zoo'n achtergeblevene, zoon
„groot kind" aantreffen. Hij is niet meegegaan met
zijn tijd, en als ge hem zijn gang liet gaan, zou hij
u nóg vertellen van sterren, die lachen, en bloemen,
die praten kunnen. Misschien gelooft hij ook nog wel
aan Sint Niklaas.' D'r zijn van die stumpers.
Moet dit nu heusch 'n Sint-Niklaasbrief worden
En Dr. Kuyper dan?: En 't gezantschap dat bij den
Paus geweest is?! En Von Bülow dan?: En de finan-
tiën van Amsterdam)?! En de 240 millioen dan, die En
geland nog, boven de reeds toegestane 500 millioen
voor zijn vloot noodig heeft?' En de verhooging van
belasting, waarmee Duitschland zijn ingezetenen be
dreigt?! En de luchtscheepvaart?! Beteekent dat alle
maal niets? Is de vrede in de Balkanstaten verze
kerd, en zit Peter Karageorgevvitz stevig genoeg op
zijn troon, om er niet afgeloopen te worden? Breekt
de belasting je 't hart niet? De opcenten De verhoo
ging van accijns? Krijg jij je kleeren cadeau? Is 't
vraagstuk der werkstaking al opgelost En hebben over
heid en de diaconieën de handen al ineen geslagen, 0111
't monster der armoede te bestrijden?Een Sint-Ni-
colaasbrief?! hoe kom je d'r aan, omt in zulke ern
stige tijden aan zulke flauwiteiten te denken? Doe je
dat nu voor de Schagers of voor jezelven? Denk maar
niet, dal je met zulke beuzelpraat die menschen voor
je wint. Als jij in die brieven maar 51 zet, wat jij
goed vindt, en waar toevallig je hoofd naar staat, dan
zullen ze gauw hun abonnement opzeggen, waar 't
onvermijdelijke gevolg van is. dat jij je congé krijgt.
En wat dan? Je vader heb je niet meer. Je vrinden
zijn net zoo arm als jijzelf. Denk je soms, dat de
raven 't je brengen zullen? Schrijf wat degelijker en,
wat verstandiger! Wat kan 't nu eenig mensch sche
len, of jij op je zesde of achtste jaar 'n „ziel" hadt,
ja of neen?! Welk mensch ter wereld geeft er in onze
dagen nog iets om sprookjes?! Wie zou 't nu nog in
zijn hersens krijgen, om bijvoorbeeld te gaan lezen
van „De gelaarste Kat"?
Ik!
Nou ja, jij! Maar ik bedoel: welk verstandig
mensch
De dominéé
Dat is 'n pak van 't zelfde laken. Noem eens
'p ander!
De notaris
Wedden van niet?!
De burgemeester dan!
Ook niet
De bakker!
Neen, zeg ik je. Niemand! De kruienier niet,
en de bakker niet; niemand!
Jammer, hè?!
Jammer'?! Zeg maar: gelukkig! Wat heb ie er
aan?
NouMooi, hoor
Hein! Doe me asjeblieft '1 genoegen, om die
dingen uit je hoofd te zetten, 't Kan immers nooit
gebeurd zijn! Katten kunnen toch niet praten!
Neen, nu niet meer; maar wel in den tijd, toen
de koeien nog „Bart" heetten.
Hemelsche goedheid, ben jij 'n kerel! Geloof ie
dat dan?!
Waarom niet
Hebben de koeien dan wel eens „Bart" gehee-
ten? 8
Dat geloof ik niet; maar daar geef ik ook niet
om.
Maar als 't nu nooit gebeurd is, en nooit heeft
künnen gebeuren, wat heb je 'r dan aan?
O, moet 'n vertelling, om mooi te wezen, gebeurd
rijn?
Natuurlijk! Anders is 't maar 'n praatje, '11
sprookje, 'n verzinsel.
En
Nou, daar heeft toch niemand iets aan?!
Zou je dat denken?
Of ik dat zou denken?! Dat Is zoo!
En Sint-Nicolaas dan?
Nou zeg, 'n hoop bijgemaakt, hoor'
Toch mooi.
Wat is daar nu mooi in? Geef op dat boek. Laat's zien.
Luister1 Dit staat er van 'm: „Sanctus Dominus Xicolaas
leefde ln 't begin van de 4de eeuw na Christus, tij
dens de regeering van Constantijn den Groote (306337
te Myra, 'n beroemde zeestad in Lycië. Er wordt van
hem verhaald, dat hij arme zeelieden soms aan 'n
schip hielp, arme meisjes aan 'n bruidschat, en eens
drie aan stukken gehakte kindertjes weer levend maak
te. Vele andere wonderdaden worden hem toegeschre
ven."
Wat 'n prachtig stramien, he? om daarop voort
te borduren!
Geloof je dat dan van die kindertjes?
Je kunt me net zoogoed vragen, of ik geloof,
dat ie van avond met zijn paard over de daken rijdt.
Maar daar geef ik niet om. 't Is me niet te doen om
de een of andere historische mededeeling, die morgen
weerlegd kan worden, maar om de moreele waarde
die 't verhaal heeft: Goedheid, hulp, liefde voor kin
deren. In de waarde, die 'n volk hecht aan zulke ver
halen, spreekt 't zijn karakter uit. Zoolang zulke ver
tellingen nog meegedeeld en met graagte gehoord wor
den, is er veel goeds van te verwachten. Ik ben geen
Jcod, maar de vertelling van Eliza, die door het wer
pen van 'n stuk hout in 't water, 'n verloren geraakte
bijl van 'n werkman naar boven deed komen, vind ik
toch mooi. En al geloof ik niet, dat 't ooit gebeurd
is, 't zou toch jammer wezen als zoo'n verhaal ver
loren ging, want 't bewijst in symbolischen zin wat
naastenliefde vermag. Of de Heilige Martinus, tus-
schen twee haakjes moet ik zeggen, dat ik ook niet
Roomsch ben zijn mantel ooit doormidden sneed,
om dien met 'n bedelaar te deelen, weet ik niet. Maar
't verhaal is mooi; net zoo mooi als dat van de heilige
Elizabeth van den Paltz, wier liefdegaven in rozen
veranderden, toen zij haren man ontmoette, die haar
't uitdeelen van spijzen verboden had. Men vraagt
bij zulke verhalen niet, of dat nu heusch gebeurd is.
Ieder verstandig mensch weet wel beter. We vragen
alleen: Welke geestelijke waarde en beteekenis heeft
zco'n verhaal? En die is soms zeer groot. Moet 't
u aan 't verstand gebracht worden, dat Jezus evenmin
als eenig ander in staat was, vijfduizend menschen
te voeden met vijf brooden en 'n paar visschen? Be
grijpt ge uit uzelven niet, dat dit niet kan? En wilt
ge uit deze overweging dan besluiten, dat zoo'n ver
haal geen waarde heeft? Laat mij u zeggen, vriend,
dat er nog twaalf volle korven overschoten; voor eiken
stam van Israël nog 'n vollen korf, en dat er voor
mij in dit verhaal niets leugenachtigs, niets wonder
lijks en niets overdrevens is. Ieder, die gezien en op
gemerkt heeft, wat liefde vermag, denkt er over als
ik. Kent ge den levensarbeid van Miss Nightingale?
Van Thomas van der Wiel? Van Miss Florence Lees?
Van Kardinaal Boromeo? Van Suringar en Heldring?
Van Vincentius a Paolo niet? Lees dan de Holland-
sche uitgave v an Smiles' „Plicht" en ge zult in
die machtige levens de bewijzen vinden van de mo
gelijkheid dier wonderen. Hebt ge dien trek van
wonderdoenerij nooit in uw moeder opgemerkt? Nu.
ik wel; en in sommige gelukkige oogenblikken heb
ik met beschaming gevoeld, dat ik te egoistiseh was
alleen te egoistiseh om ook zulke wonderen te
kunnen doen. (Ik hoop dat ge deze bekentenis voor
uzelven houdt.) En waar nu de Sint-Nicolaasavond
aanbreekt met zijn honderd vertellingen van 'n goed
mensch, die er maar altijd op bedacht was, anderen
gelukkig en blij te maken, die stil in den avond uit
ging, naar plaatsen, waar hulp van noode was, die
visschers en bruiden en huismoeders en kinderen ver
raste met 'n geschenk zij wisten niet van waar
met hulp zij wisten niet hoe daar mogen kin
deren voor mijn part gelooven, dat de goede heilige
elk jaar uit zijn graf opstaat, om met zijn paard te
rijden over de daken, om door den schoorsteen heen,
aan hunne lang gekoesterde wenschen te voldoen. En
de ouderen mogen zich houden alsof zij 't geloof
den. Wat doet 't er toe? Ge zult dit geloof aan 'n
onmogelijkheid toch niet gelijk stellen met 't geloof
aan 'n heksensabbath of met 't geloof aan zoo'n grap-
pig-booswichtige hel, waar middeneeuwsche verhalen
en middeneeuwsche schilderijen in ons Rijksmuseum
van gewagen?! Wees wijzer en schift die beide soorten
goed. Of maak zelf 'n tocht door de hel, zooals Danfce.
aan de hand van Virgilius die maakte, en leer er dan
wat hij er leerde van priesters, die hun heilig ambt
hadden verkregen voor geld; van dieven, die onder den
schijn van eerlijkheid, ieder bestalen; van vorsten,
d'e hun onderdanen uitmergelden; van tweedrachtzaai
ers, bedriegers, valsche munters, verraders. Dante, die
dit boek schreef, heeft er zelf nooit 'n oogenblik over
gedacht, dat eenig mensch die verhalen voor wezenlijk
gebeurd zou houden; maar hij schreef ze toch niet
met de bedoeling van sprookjes of om zijn tijd te doo-
den. Wie lezen en verstaan geleerd heeft, weet dit.
En zoo staan ook de Sint-Nicolaasverhalen voor ons.
Een ondergrond van historie met 'n opbouw van wei-
nig anders dan legenden. En nu vragen we niet, of Sint-
Nicolaas doorgezaagde kindertjes weer heel kan ma
ken, dit vragen alleen menschen, die half gek zijn
en we vragen niet, of hij heusch met zijn paard
over de daken kon rijden dit vragen alleen kinde
ren, maar' wij mogen er uit leeren, dat er eens 'n
man was, die elk bezwaar te boven kwam, waar hij
plannen ontwierp, om ongelukkigen gelukkig te maken,
bedroefden te verblijden, kinderen 'n feest te bereiden.
En wij mogen er bij bedenken want dit is de
bedoeling van al die verhalen dat ook wij dit zou
den kunnen, indien wij...... indien ik......
Jammer, he? dat we zulke egoïsten zijn. Wat be
stelen we onszelven daardoor van 'n hoop geluk!
Op 'n dag als heden, denk ik met dankbare herin
nering aan de dagen van mijn jeugd. Aan die feest
avonden, die er voor mij zoo wonderlijk veel waren,
waarin ik stil luisterde naar de mooie verhalen, die
mijn moeder zich telkens weer opnieuw herinnerde of
zelf verzon. O, wat zijn dat goede moeders, die hun
kind langen tijd, zoo lang mogelijk, laten vertoeven
in die tooverwereld, waar de fantasie geen grenzen
kent, en liefde en goedheid de spil vormen, waar 't
al om draait! Hoeveel goeds zulke moeders haar kin
deren doen, laat zich met geen pen beschrijven en in
geen woorden zeggen. De harde werkelijkheid van het
leven 'kan veel moois vernielen en veel illusie rooven,
maar 't zal haar niet vergund zijn iets weg te nemen
van den opgehoopten rijkdom van geluk, die zij in het
hart van haar kind hebben opgestapeld. Voor hen blijft
er altijd
'n wereld vol zonneschijn,
Waar dood en winter verbannen zijn."
Of ik dan nu nog aan Sint-Nicolaas geloof? Waar
om zou ik niet? Ik zie toch, hoe er allerwege gewerkt
wordt,om zijn intocht zoo luister-rijk mogelijk te doen
zijn. Ik zie toch, hoe hij alle winkeliers heeft aan
gezet, om 't mooiste wat zij hebben, te voorschijn
te brengen. Ik zie toch, hoe zijn voorbeeld er ouders
toe brengt hun kinderen 'n feest te bereiden van ver
rassingen; hoe menschen, die veel van elkander hou
den, wederkeerig hun best doen elkanders lieve wen
schen te voldoen; hoe kinderen zelfs met hun kinder
verstandjes zijn woord begrepen hebben, en voor moe
der, vader, broer of zus, vriend of vriendinnetje, stil
en in 't geheim een verrassing bereiden. Ik zie toch,
ik weet het toch uit mijn jongensjaren,
wat er omgaat tusschen onderwijzers en leerlingen. CL
beste, beste meneer Bertelman, laat mij na uw heen
gaan uit dit leven, uw naam in 't publiek eens met
groote dankbaarheid mogen noemen, als een der ijve
rigste, als een der stilste, als een der meest gezegende
arbeiders aan 't geluk van uw leerlingen! Is er een
door U vergeten? Ik geloof 't niet. En hoe rijk waart
Gij toch wel?1 Hoe hebt Ge van Uw leeraarstracte-
ment zulke wonderen kunnen doen?! Waart ge mis
schien als die weduwe te Sarepta, in 't bezit van 'n
wenderkruik? Hebt Ge soms ook, evenals mijn moeder
gezegd: „ik heb 'n verborgen zegen over mijn geld"?
Ik heb 't Haar zeer dikwijls hooren zeggen. Wat is
dat toch voor 'n geheim wonder, waarin Gij en uw
gelijken deelt? Wat hebben uw kindereu in zulk 'n
vader, uw leerlingen in zuik 'n meester veel verloren!
Uw uitvaart was voor heel Gouda het heengaan van
'n goed vader uit zijn bemind gezin. Die uitvaart was
de eerste reden, die Gij hen gaat't, om bedroefd te
zijn en stil.
Of Ik aan Sint-Nicolaas geloof?!
Vergeef 't mij, dat ik dezen brief eindig; ik moet
aan 't pakken, en aan 't verzen maken. Jo haal 's 'n
vel of wat papier van boven, leg touw klaar en kijk
eens, of er nog 'u paar pijpen lak in 't laadje liggeij.
Of ik aan St. Nlcolaas geloof!! Als ik doornat thuis
kwam, zoudt ge dan ook vragen, of 't regende? Kijk
maar eëns in die kasten en in de achterkamer". Maai-"
val niet over de kisten en manden.
En stil nu! want ik ga den Helikon bestijgen
De pen trilt in mijn vuist, mijn boezem slaat aan
't hijgen.
'k Ben een en al gedicht, ik rijm voor man en vrouw;
De schoonste verzen schud ik zoo maar uit mijn
mouw,
Zooals ik 't brieven doe, dat kunt Ge Trapman vrageh
En wie dit wonder snapt, die mag het volgen wagen.
Wat maakt Gij mij beangst, o Priesterlijke vriend,
Dat gij mij wachten laat? Waaraan heb ik 't verdiend,
Dat gij zoo lange toeft en op zoo trage pennen
Van „Ebro's lachend strand" naar de „Jan Steen" komt
rennen?
Wat toeft uw Heiligheid in zooveel winkels nog,
En kiest niet als weleer het zilverstreepig zog.
Dat U ten eersten leidt naar ons, die op u waehten-?
Stuur Piet vooruit met 't paard, om beiden te be
vrachten
Met alles wat hier niet tot „wachten" werd bereid,
En als het nu niet gaat, zal komen over tijd.
Zoo, ben je daar al, Plet? Dan heb je vlug gereden.
Kom je van Spanje nu? Of van de Zeeuwsche steden?
Geef straks maar antwoord; help mij eerst maar uit
d' ellend.
Kijk, dit is voor den Haag, en als je daar dan bent
Nabij de Prinsengracht, dan loop je nog wat verder,
Tot over d' ophaalbrug, voorbij „De Goede Herder",
De Arbeidsbeurs voorbij; daar wonen Wim en Piet.
Geef daar dit pakje af; maar zeg. vergeet het niet.
Dit moet naar Boxtel, naar mijn zuster en mijn neven;
De eerste mag je 'r wel 'n flinken zoen bij geven.
Het pakje, dat daar ligt, dat wordt wel niet verwacht,
Toch moet je 't brengen naar de Vijzelgracht;
Dit naar de „Gerard Dou", dat naar de Helmersstraten,
En roep de boot eens aan, die 't steiger wil verlaten;
Er zijn wel twintig pakjes voor de stad
Schrijf jij d' adressen vast en help mij uit
Van zooveel bezigheid. Hoe komt het n"8'"or^e'
V at zal er op die wijs van 't pak voor Schagen^wor
Ga even naar een Bank, naar Blijdenstein of Dentz,
En zeg daar onverholen: -Hein zijn beurs «leus
Hij vraagt een voorschot op zijn intocht ut de Kam
Het vollegende jaar." En doen ze t niet?! at
hamer-
Zoo zeg je dan, „ik loop hier niet voor niemendal!
Is 't jullie nooit gebeurd?! Of is de zaak zoo m
Dat je niet eens daaraan een duizend pop durf. wage
Je zegt het hun maar flink! Dat aarzelende vragen
Heeft nooit succes gehad. Wat kijk je me nu aan
Je kent toch Hollandsch? Heb je 't niet verstaan.
Wat zeg je? „Broezebras"? Wat is dat voor 'n taaltje.
Ken je geen Hollandsch meer? O, man, de drommel
haalt je-
'k Ben nu nog even ver, als toen je binnen kwam;
Mijn hoofd is suf, mijn hand van 't schrijven lam.
'k Kan in een vloek en zucht jou toch geen taal
gaan leeren!
Waarvan 't gevolg zal zijn, dat ik hier zitten blijf
Met mijn „gebraaien peren".
Enz. enz., enz.
Amsterdam, 5 Dec. '08.
H. d. H.
Tante Leentje. Van 'n Vrijdag.
.Toen Anneniie er t eerst over sprak, er óp zin
speelde. daverde het geschater van uitbundige jool dooi
de kamer. Carlien, toch al van goed-laehsche -natuur,
verblikte rich in een stuk peperkoek, die bij de koffie
werd rondgediend, dat ze er blauw in t gezicht van
werd en Annemie. door berouw en wroeging gedre
ven, haar liet drinken en op den rug klopte. De an
dere dames, ter ©ere van tante Keetje d'r verjaardag
hier vereenigd, gaven op verschillende manieren uiting
aan de vroolijkheid, door Annemie's malligheid teweeg
gebracht. Sommigen sloegen rich op de knieën, ande
ren slaakten telkens rauwe gilletjes, 't Duurde wel een
kwartier, voordat men tol kalmte was gekomen... En
nauwelijks maakte Annemie een gebaar of ze nog iets
beweren zou, of 't gegil begon van vorenafaan.
„Schei uit, meid, je laat me nog stikken!" schreeuw
de Carolien, en ze viel met haar gloeiend hoofd tegen
den schouder' der andere.... Oom Kees zat, in z'n Leun
stoel te grinneken van de pret. Op zoo'n verjaardag
lette z'n vrouw minder scherp dan anders op het ge
tal borreltjes, dat hij verschalkte. En ^zóó kwam 't,
dal oom bijzonder welgemutst was; z'n kleine oogjes
schitterden van de pleizierigheid, en hij telkens als
tante rich omdraaide om melk en koek te presentee
ren, in 't geniep e;n scheutje van zeker witachtig vocht
uit zeker buikig karafje in z'n glas goot... Dadelijk
erop zonder geluid slurpend, opdat tante niet zou mer
ken, hoe de inhoud van het karafje slonk, slonk....
Hij schudde van 't lachen. De pijp, die hij juist zou
stoppen, trilde in z'n handen, zoo'11 pret had-ie. Die
Annemie was toch een grappenmaakster. Neen, laat
die maar loopen, hoor-je!....
Maar Annemie-zelve was eigenlijk nijdig over het
onthaal, dat haar mededeeling vond. Ze had iels anders
rich voorgesteld. Nu ja, dat ze zoo'n jool hadden,
vond ze wel leuk, maar toch.... klein tikje nijdig was
ze door het algeheel gebrek aan belangstelling voor
de zaak zelve.... Voor haar anders, in den familie-
kring steeds zoo geloofd en geprezen fijn-doorzicht...
Annemie was op weg om het orakel in de familie
te worden. Waren er „duistere" dingen, men nam haar
in den arm. Zij had den naam van extra-pienter te
wezen Herhaaldelijk kwam 't voor, dat men, om
kracht en kLem aan eene bewering bij te zetten, uit
riep „Nou, vraag 't dan maar aan Annemie, die
is t volkomen met me eens!"En zoo'n argument
had dan buitengewone kracht van overreding.
Maar nü liep 't anders.
„Neen!" zei oom Kees, door al de scheutjes in 't
geniep uit het karafje moedig en spraakzaam gewor
den „Neen"... En lachen deed hem telkens z'n
woorden onderbreken. „Neen, Mie, meidlief, je bent
anders kwiek genoeg.... Dat weet-je wel, hoe 'k over
je denk... Maar nou.... Dat van tante Leen...."
En hij kon niet verder, zoo mal vond-ie de gedachte
dat
Waarop Annemie, echt-giflig wordend van gekwet
ste ijdelliekL, een paar woedende oogen richtte op het
karatje, welke blik oom dadeüjk strak-ernstig deed
worden, terwijl hij zware, vettig-grijze rookwolken de
kamer injoeg
En de kring der familie, beseffende dat men niet
al te ver moest gaan, werd stiller. Annemie kón soms
driftig worden, en tante Keetje begon al te vree
zen voor een of ander incident.
Maar 't bleef uit. Wjant een magere nicht, die An
nemie graag te-vriend wou houden, bracht ineens an
dere stemming teweeg, door te zeggen„Och, wie-weet
't Zou toch kunnen rijn..
Carlien maakte aanstalten om t weer uit te gie
ren, doch ze kreeg wenkje... Pas-op, Mie wordt nijdig...
Waarna ze haar figuur trachtte te redden door zeer
langdurig en luidruchtig haar neus te snuiten.
En tante Kee, blij dat 't zoo afliep, ging naar Mie
toelegde de hand op haar schouder en duisterde iets...
Eerst vertikte Mie 'toni, nu ze haai'zoo uitgelachen had
den, iets verder van de zaak te zeggen. Maar ze zag
de al-maar ernstiger wordende gezichten 0111 haar heen;
voelde, dat ze middenpunt van de algemeene belang
stelling werd.... Liet zich verteëderen. Begon verder
te vertellen.... Zelfs oom Kees schoof naderbij....
De kring 0111 Aunemie werd nauwer dichtgetrok
ken. De stemming veranderde heelemaal.... Verontwaar
diging ging overheerschen... Zich richtend legen tante
Leentje de meer dan vijftigjarige; de ouwe-vrijster,
wier duitjes al zoo ontelbare malen verdeeld waren,
in de vruchtbare verbeelding der neven en nichten
dan.... Van wie al zóó vaak bespiegeld was, in de
veilige stilte van binnenkamertjes, als niemand dan
echtpaartje 't hooren kon.... Hoeveel ze wel.... En hoe
lang ze nog....
Bleeke, anaemische, schrale, nu en dan schorrig-
kufliende tante Leentje, die in voor- en najaar altijd
ioó 'verkouden was.... 't Zoo erg op d'r borst had....
Zoodat Annemie, Carlien, nicht Pietje, en nog verschil
lende anderen bij haar kwamen met doosjes en fleseh-
jes... t Eene middel al krachtiger en miraculeuzer dan
't andere.... Zonder dat t tante Leentje iels hielp. En
naar wier groezelig-bleek-bloedige wangen dan door
tantes en nichtjes getuurd, gegluurd werd met och-
zoo .bedroefde en bezorgde gezichten... Terwijl in de
oogen iels heel anders glinsterde.). Wat tante in haar
ggoedige onnoozelheid niet begreep. Zij slikte de „drup
peltjes" en de onfeilbare pastilles. Geloofde echt en
waarachtig, dat de heele familie haar leven wou rek
ken.... Was er innig en echt dankbaar voor... Had
elk voor- en najaar toch weer dezelfde hardnekkige
bronehitis-aanvallen. Was er, in de laatste paar jaren,
beslist „op verminderd", had een neef gezegd, voor
wien reden bestond om versterking zijner inkomsten
te hopen De laatste iumaI had de dokter zelfs een
bedenkelijk gezicht getrokken.... Tjonge, bij de 39 gra
denEn juffrouw Leentje was niet zoo heel sterk...
De tante, die met dokter dat gesprek voerde, duw1-
de telkens haar zakdoek tegen de oogen. „Dus... dus"
had ze gezegd „u zoudt denken, dokter?
Ze merkte best 't spollerig-ironisehe, waarmee dok
ter, toen ze dat op zoo angstogen toon zei, in de oogen
keek.... Was ook niet van vandaag of gisteren, dat
zag-ie met rijn geleerdheid, dacht ze
Maar hoe 't zijhij had een „leelijk gezicht ge
trokken.
Wat dienzelfden avond nog in den familiekring werd
rondverteld. „Wil ik je nou eens wal vertellen? Tante
Leen is er slecht aan toe!"
„Wat vertel je 111e daar?" Gezichten rood van op
winding. Druk gepraat dien avond, over.... Als '1 eens...
Maar de jonge medicus had overwonnen. Tante Leen
tje krabbelde er weer bovenop. Ze was nog schraler
en groeniger van uitzicht geworden Haar oogen ston
den nog flelscher dan vroeger.... Maar ze ontsprong
den dans. Werd beter. Ging weer met haai- poedel
de die tijdens de riekte van 't vrouwtje nog vetter
geworden was, wandelen Voetje voor voetje; daar-
na vlugger. -
Lèt op m n woorden zei de neef, die reden had
om versterking zijner inkomsten Ie hopen „die is laaier
dan je denkt' Krakende wagons duren hei langst....
Die I>een overleeft ons nog allemaal
En op zijn gelaat was woede over de taaiheid van
schraal tantetje. Toen hij (Licht aan de kwartjes. <jje
z'n vrouw aan pastilles voor tante had uitgegeven,
moest-ie rijn tanden opeen klemmen om niet uit te
barsten. Maar hield zich in. En de anderen vonden dat
hij overdreef. Zóó sterk was tante Leentje toch niet....
Nóg zoo'n slootje, en.
Maar dat hetgeen Annemie daar gezegd had.
Van dat diezelfde tante Leen. op haar leeftijd, met
haar gestel
Zoo'n gedachte was bij geen van hen ooit opgeko
men....
Toen heeft Annemie, de zeer pientere, schitteren
der dan ooit; zoodat haar glorie van onfeilbaarheid
in doorzicht voor altijd rotsvast gevestigd werd, blijk
gegeven van wat rij, als de nood aan den man kwam
vermocht.
Want. dit rij even in herinnering gebracht
ze had 't wel degelijk bij het rechte eind.
Het magere, kuchende, bleekbloedige haast-vijftig-ja_
rige vrouwtje dacht aan trouwen. Annemie had 't toen
geen sterveling er het flauwste vermoeden van had.
gemerkt. De tweede maal toen tante Leentje, bij
de Van Bruggen's, dien sinjeur met zijn opgedraai-
den knevel en den grooten steen m z'n blauwe das
ontmoette. Ze had gezien, dat er door het ft ets the!
groenige, grauwige, dor-tanige van tante's slappe wan
gen iets kwam schijnen van lieht-rose-kleurtje, toen
die vent haar aankeek. Annemie had nog veel meer
opgemerkt... Hoe hij de gelegenheid zocht om naast
tante te zitten. En aldoor tegen haar praatte. En
op zeker oogenblik had tante Leentje hèm aangezien...
Strak in z'n oogen. Hij. met de vleerige. zwaar-
beringde vingers, draaide aan de punten van z'n kne
vel. Keek lanle óók aan niet met zoo'n bijzondere
zoo'n „astrantige" manier van kijken, dat Aimemie
moeite had zich goed te houden... En later, toen 't
al aardig naar twaalven begon te loopen en oom Kees.
die wist hoe bangachtig tante was, had gezegd
„Nou, Leen, as-je wilt, dan za k je wel effetjes weg
brengen hoor!.... Je bent toch altijd zoo benauwd dat
ze ie schaken zullen, hè?...."
Welke guitige geestigheid hier en daar lachjes
achter handen en doeken had veroorzaakt....
Toen was de sinjeur van de roode knevels en den
flonkerenden steen in rijn das opgesprongen. En hij
had tante z'n geleide aangebodenZóó dringend,
zóó hoffelijk, dat oom Kees er van lachen moest....
„Nou, je doet waarachtig nog een vrijer op, Leen!"
had hij gezegd, blij dat-ie bij z'n grogje kon blijven...
Annemie nad. toen ooin Kees dal zei, schérp op
tante Leentje gelet; best gezien, dat rij pijnlijk getrof
fen werd door oom s grove spotternij.... Nog heel an
ders dan gewoonlijk deed. van nijdigheid over haar
ouiwevrijsterschap.... Terwijl de groote, zware sinjeur
van den knevel haar hielp d'r mantel aandoen...
Niemand had, toen, een seconde gedacht aan de
mogelijkheid van.... Maar Annemie, de snugger-pien-
lere, was er dien heeLen avond stil van geweest. Zat
maar na te cijferen, wat 't héér zou schelen, wan
neer dat malle mensch 't in haar hoofd zou krijgen...
En rij heeft toen aangepakt. Haar man er op uit
gestuurd om eens precies na te gaan, wat en hoe en
waar.... En of toen tante Leen er dan, rond voor
uit was gekomen dat zij en Hen- Müller 't was
een Duitseher, de sinjeur van de Erreicht-knevels en
de zware ringen aan de vette vingers.... Dat rij en
Max Müller verloofd waren....
Annemie heeft niet gerust. En ze had succès met
haar werk
't Zal een week of drie na het avondje ter eere
van tante Keetje's verjaardag geweest zijn, dat in tante
Leen's „goeie kamer" een stuk of vijf, zes menschen
?aten.
Een van het voerde 't: woord, 't Was een man met
norsch gezicht en stekende oogen. Hij had een boekje
vóór rich en een potloodEn wanneer tante Leen
iets had geantwoord, dan teekende hij op....
Soms liet de politie-rechercheur want dat was
de man met de stekerige oogen den blik gaan
over het kringetje van de aanwezige familieleden
Eu speciaal toen tante Leen dat cijfer genoemd van
t bedrag, haar door Herr Müller binnen enkele we
ken onder allerlei bedriegelijke praatjes afgezet... Waar
Annemie achter was gekomen, en waarna Herr Max
op zekeren avond was ingerekend. Vooral toen dat
cijfer van over de achthonderd gulden door tante sta
melend werd genoemd, keek de rechercheur met scher
pe aandacht naar de familie... Zag hij de woede von
ken. gloeien, branden in de oogen van hebzucht....
Maar rijn vak bracht mee om niet te laten mer
ken, wat er in hem omging.
Hij was bijna klaar met rijn opdiacht. Keek nog
eens de blaadjes zijner notities door.... Sprak daarna
over den dag, waarop tantetje vermoedelijk zou inoe
fen verschijnen op 't bureau, om geconfronteerd Ie
worden met den oplichter....
Merkte, hoe het bevende, grauw-bleeke menschje ont
stelde bij die mededeeling. Ze zou hem.... Herr Max...
dus.....
Rechercheur knikte. Ja, dat was onvermijdelijk
Niets ontging den politieman. Ook niet het bijtend-
spottende lachje op Annemie's breed gericht, en 't von
ken van leedvèrmaak in haar zwarte, wreed-energieke
oogen
En óók niet de lijnen van echt, vlijmend verdriet,
die er kwamen op 't smalle gezichtje van de bedro
gen ouwevrijsler, die daar tegenover hem zat.... Zoo
hulpeloos, zoo radeLoos is de pijn vau eenige illusie
in vreugdeloos leventje, zóó wreedelijk vernield...
't Gebeurde rechercheur niet zoo dikwijls, dat-ie
echte deernis had met iemand. Z'n vak had m ver
hardMaar hier voelde hij 't in rich opleven
Ondanks t uiterlijk-grappige van 't geval. Maar de
ervaring had hem geleerd, noe striemende, bloedige
smart soms foltert waar de meesten slechts een min-'
a hlend-medelijdend lachje over hebben
MAfTRE CORBEAU.
Een puzzle.
Te Zandvoort vervoegde zich gistermorgen aan het
postkantoor de heer G. Vreydenberg. tijdelijk aldaar
verblijf toudende, die van uit Geertruidenberg drie
aangeteekende brieven aan zijn adres had afgezonden,
inhoudende diamanten, welke brieven hij elk afzonder
lijk had aangegeven voor een waarde van 12.000.
Toen hem de brieven overhandigd werden, weigerde
hij die aan te nemen, bewerende dat ze geschon
den waren. Op zijn verzoek werd er een opengemaakt
en bleek die geen diamanten, maar kiezelsteentjes
te bevatten. De brieven, welke op het oog geheel gaaf
waren, zijn in beslag genomen.
Een nieuwe rattenval.
Dezer dagen werden in een landbouwschuur te Bosch-
kapelle in een palingfuik, die daar in den stal onder
stroo verborgen lag, vier ratten gevangen. Nadat deze
dieren gedood waren, werd de fuik, nu van een lok
aas voorzien, op dezelfde plaats gelegd, en kort daarna
hadden zich andermaal twee ratten laten verschalken.
Jacht.
Door den Commissaris der Koningin ln Noord-Hol
land is ter kennis van belanghebbenden gebracht, dat
in Noord-Holland:
a. de jacht op klein wild, met uitzondering van die
op houtsnippen, zal worden gesloten op Donderdag
31 December 1908 met zonsondergang;
b. de jacht op grof wild zal worden gesloten op
Zaterdag 30 Januari 1909, met zonsondergang;
dat alzoo op grond van het bepaalde bij het le. 1'®
van art. 27 der Jachtwet, het verkoopen, te koop u'
stallen en vervoeren van het hierbedoelde klein w'
uiterlijk tot en met 14 Januari 1909 en van grof
uiterlijk tot en met 13 Februari 1909 zal mogen P1**
hebban.