Grepen uil Land- en Tuinbon
52e Jaargang. No. 4419.
Zondag 6 Dtc. 1908.
TWEEDE BLAD.
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Binnenlandse!) Nieuws.
FEUILLETON.
XLV, Reincultuur bij de kaasbereiding.
Van de hand van den Zuivelconsulent voor Noord-
Holland. l>r. L T. C. Scheii te Hoorn is een beknopte
en zeer duidelijke handleiding verschenen „Over het
gebruik van reincultuur ol zuursel bij de kazerij op
(Ie boerderij en in de kaasfabriek.
Aan de hand van deze brochure wenschen wij deze
belangrijke verbetering in de kaasbereiding in korte
trekken uiteen te zetten. We! zijn er reeds velen, die
de behandeling der reincultuur kennen, doch voor het
meerendeel der zuivelbdreiders zal de zaak nog wel
nieuw zijn.
De toepassing van reincultuur of zuursel bij de vette
kaasbereiding neemt in de provincie Noord-Holland
zoowel onder de boerenkaas bereiders als aan de fa
brieken van jaar tot jaar toe. Men mag daaruit de
gevolgtrekking maken, dat zij voor de praktijk waarde
heeft. Ook in de provinciën Zuid-Holland en Utrecht
worden er goede resultaten mee verkregen.
Wie de reincultuur niet met de noodige zorg be
handelen wil. doet wellicht beter er af te blijven,
want lieden die er slordig mee te werk gingen,
verkregen meermalen slechte kaas, wat met groot na
deel gepaard ging. Wie er volgens het voorschrift nauw
keurig mee werken wil, zal bijna zeker een goed pro
duct verkrijgen en er winst door behalen.
Wie er mee beginnen wil. dient het goed te onder
nemen. Daarvoor is noodig: le. zich er goed op in
te richten door aanschaffing van de noodige toestel
len en 2e. de dagelijksche bereiding met zorg en oor
deelkundig uit te voereh.
De toestellen voor de bereiding van de reincultuur
op de boerderij beslaan uit een stoomkoker, 2 busjes
met dekseltjes. 2 maatglazen of porseleinen maten van
50 en 250 cubieke centimeters inhoud, een kistje met
houtwol, waarin een busje geplaatst kan worden en
een .thermometer. Deze toestellen worden vervaardigd
in 'de Metaalwarejifabriek van den heer G. Scholten
te Hoorn. Handelaars in benoodigheden voor zuivel
bereiding zullen ze wel zonder prijsverhooging aan be
langhebbenden kunnen leveren.
Hel spreekt van zelf, dat het busje, de maten enz.,
steeds goed schoon moeten zijn. Het komt hier vooral
aan op een doelmatige reiniging. Men late nooit melk
of zuursel aan de voorwerpen aandrogen. De reini
ging kost dan dubbele moeite en het resultaat is min
der goed. Na het gebruik moet men het busje en
de maten direct niet koud water omspoelen, zoodat
de aanhangende melk eruit is. De maatglazen worden
het best mei warm, zeepwater en een borsteltje ge
reinigd. Hierna spoelt men ze flink met gefiltreerd
regenwater na en laat ze omgekeerd op een stofvrije
plaats uitdruipen. De busjes worden eveneens met
warm zeepwater schoongemaakt en met heet water na
gespoeld. Nimmer inag men maten en busjes met een
doekje nadrogen.
Voor de bereiding van het zuursel moet men versche
morgenmelk nemen van één of meer koeien, waar
van men de melk volkomen vertrouwt. Deze melk
moet zeer zindelijk gemolken worden en dadelijk wor
den geteemsd. Wanneer men van beste en goed behan
delde melk uitgaat, heeft men de meeste kans bij
voortduring goed zuursel te kweeken.
De hoeveelheid melk, welke men nemen moet, is
afhankelijk van de hoeveelheid melk, welke men ver-
kaast en de hoeveelheid zuursel, die men percents
gewijze aan de melk in de kaastobbe toevoegt. Voor
1000 Liter melk gebruikt men V2 Liter tot 1 Liter
zuursel. Bovendien moet men minstens 200 gram melk
meer nexruen voor het weg doen van het bovenste laagje,
terwijl het toch ook wensdhelijk is, een eenigszms
ruime hoeveelheid te bereiden. In geen geval neme
men minder dan Vs Liter, omdat een te kleine hoe
veelheid melk te snel afkoelt.
De te nemen melk wordt met de groote maat van
250 gram in het geëmailleerde busje afgemeten.
Deze melk moet in het busje met het dekseltje er
op in den stoomkoker een geheel uur verhit worden.
Hierna opent men den stoomkoker, laat het busje wat
afkoelen en plaatst het vervolgens in een emmer met
koud norton- of regenwater. Als het hierin tot 80°
1'harenheit (=26,5° Celsius) is afgekoeld, giet men er
de vereisehle hoeveelheid zuursel in om voor den vol
genden <t«g nieuwe zuursel te bekomen. Verhit men
i2 Liter melk in het busje, dan voegt men 25 gram
zuursel toe; voor 1 Liter 50 gram enz. Dit afmeten
geschiedt met de kleine maat van 50 gram, die vooraf
met kokend water is omgespoeld.
Met een thermometer roert men het zuursel dooi
de melk, legt het dekseltje op het busje en plaatst
het geheel in het kistje met houtwol.
Dat het zuursel eerst na afkoeling bij de melk ge
voegd mag worden is duidelijk, want in .de heetemelk
zouden de melkzuurbacteriën sterven.
Het is licht in te zien, dat al deze bewerkingen
zeer duidelijk en nauwkeurig volgens het voorschrift
dienen te geschieden.
Den volgenden morgen is het zuursel voor het ge-
bruik gereed. Men giet het bovenste room laagje er
af. Een groot deel van de rest wordt gebruikt om
in de kaaslobbe te doen, hetwelk afgemeten wordt in
de groote maat, waarin men reeds de melk, benoodigd
voor de bereiding van het nieuwe zuursel heeft af
gemeten en dat niet eerst behoeft te w-orden schoon
gemaakt.
Wanneer de hoeveelheid, ten behoeve van de berei
ding van het zuivel voor den volgenden dag, ook is
afgemeten, blijft er nog zuursel over, doch men houde
de gewoonte dit niet weg te doen, voordat de melk
geënt is, vergat men het af te meten, of viel de kleine
maat om, dan zou men in groote verlegenheid komen.
Daarom behooren er 2 busjes bij het toestel, die beur
telings gebruikt worden.
Het goed bereide zuursel bestaat uit een gelijkelijk
dik geworden melk met een aangenaam licht zuren
smaak. Er mag zich geen wei afgescheiden hebben. Is
de melk niet dik geworden, dan wijst dit op te
sterke afkoeling. In dit geval plaatst men het kistje
voortaan op een warmere plaats, koelt de melk af tot
84 gr. P. en neemt wat meer zuursel b.v. 6 pet.
W ordt het zuursel op den duur te sterk, dan vraagt
men aan den Zuivelconsulent nieuw zuursel, dat van
wege de Proefzuivelboerderij te Hoorn wordt ver
strekt.
Kaast men tweemaal per dag, dan behoeft men maar
eenmaal per dag zuursel te bereiden. Kaast men 's
winters om den anderen dag, dan moet men toch iede-
ren dag nieuw zuursel bereiden.
E'-n bepaald voorschrift voor de hoeveelheid zuur
sel, welke aan de melk in de kaastobbe moet wor
den toegevoegd is niet te geven. In het eene bedrijf
past wat meer in het andere wat minder. Door beoor
deeling van het verkregen product moet de kaas
maker te weten komen, wat voor hem een geschikte
hoeveelheid is. Volgens de tot heden opgedane erva
ring kan men voor de Edammer-kaasbereiding als gren
zen stellen 50 tot 100 gram op 100 Liter melk. Men
begint gewoonlijk met 75 gram per 100 Liter.
Het afgemeten zuursel wordt aan de melk in de
tobbe toegevoegd, wanneer ze op stremtemperatuur is
gebracht, even voordat het stremsel erin gaat. Men
kan het eerst met melk in een schotel goed vermen
gen, daarna door de melkteems in de tobbe gieten en
het dan flink door de geheele hoeveelheid heenroe
ren, zooals men dat met het kleursel ook wel doet.
Bij de bereiding van Edammers kan de methode
van werken verder dezelfde blijven. Wie voorheen zon
der toevoegsel werkte, kan de bewerking van den
wrongel iets bekorten en tot wat lagere temperatuur
nawarmen.
De toevoeging van zuursel aan de melk is op zich
zelf niets nieuws bij de kaasbereiding; men denke
slechts aan lange wei, zure wei, portel enz. Zuursel
heeft echter veel voor, want het geeft de meeste ze
kerheid, dat de kaasrijping er door in de goede rich
ting wordt gestuurd, waardoor de zekerheid van het
bedrijf wordt verhoogd.
Iemand die last van „los'' in de kaas heeft, kan
veel van het zuursel verwachten. De ervaring heeft
dit reeds op verschillende boerderijen geleerd. Indien
en zoolang het noodig is, gebruike men tevens wat
kaassalpeter b.v. 20 gram op 100 Liter melk.
In den regel houdt men zuursel over, dat uitste
kend bij de melk- of weiroom gevoegd kan worden
om deze naar wensch te doen zuren voor het karnen.
Zelfs is het zuursel voor velen een gezond en wel
smakend voedsel.
In de kaasfabrieken geschiedt de bereiding van het
zuursel op dezelfde wijze als op de boerderij. De toe
stellen zijn echter grooter en voor verwarming met
stoom ingericht.
Het bovengenoemde boekje over reincultuur is voor
het geringe bedrag van 25 cents in den boekhandel
verkrijgbaar. Het is uitgegeven bij A. Houdijk te Hoorn.
D. E. LANDMAN.
Zitting van Dinsdag 1 December 1908.
Twee faillissementen.
Eerst even een buitengewone terechtzitting voor bur
gerlijke zaken. Er zijn in dit arrondissement namelijk
weer twee personen, die failliet gegaan zijn. Beider
passief is grooter dan hun actief en ze zijn „aan 't
eind van den akker", op 't moment. Hun faillisse
ment wordt dan ook bij deze uitgesproken.
Het zijn: G. Smits Fz. van Abbekerk en in zijn,
faillissement is rechtercommissaris Mr. van Tienhoven
en curator Deurwaarder J. \V. Woestenhurg van
Hoorn.
De ander is Willem Bas uit Z.- en N.-Sehermeer,
verkeert in een toestand, dat hij heeft opgehouden te
betalen igui in zijn faillissement zal Mr. Quintus
rechtercommissaris zijn en Mr. M. H. de Lange uit
Alkmaar curator.
Een ruwe klant.
Ziezoo, nu begint de gewone strafzitting^ De eerste
beklaagde is er niet. 't Had moeten zijn Piet Konijn,
die Antonius Berkhout, een 19-jarig fabrieksarbeider,
den 19den October in beider Woonplaats, Oudorp,
heeft mishandeld, omdat die over een voetpad kwam
fietsen, waarover men niet mocht passeeren, nóch per
fiets, nóch wandelende.
En dat wist Antonius drommels goed.
Doch 't gaf aan Konijn daarom nog volstrekt met
de bevoegdheid om er maar op los te ranselen. Toch
deed hij dal en niet heel zachtzinnig ook
Niet alleen, dat Toon een paar blauwe oogen op
liep, maar ook raakte zijn fiets kapot.
Nicolaas Laan, de melkslijter, die op het tijdstip,
dat de strijd werd gevoerd, ook juist op het land aan
wezig was, zag wat er aan de hand was en trad van
daag met vrucht als getuige op.
De O. v. J. wou het schoppen en slaan, waaraan
Piet zich op dien Octoberdag bezondigd had, maar
eens voorbeeldig gestraft zien en requireerde, dat be
klaagde. die 't zeer goed kan betalen, f 20 boete zal
worden opgelegd en, wil hij daar niet aan, dan moet
hij maar 20 dagen brommen, zindl Z.E.G.
Een liefhebber van kwast.
We gaan eens zien. wat no. 2 op z'n geweten heeft
Veel goeds zeker niet want ook h ij is stiliekens
weggebleven.
t Is een 24-jarig Uitgeester sjouwerman, Jan Bak
ker genaamd en op 't beklaagdenbankje zeker geen
nieuweling. Hij is tenminste al méér dan eens ver
oordeeld geworden en daarom is hij zeker niet nieuws
gierig naar de harde zondaarsbank.
Jan was op 6 October j.1. zeer dorstig. In zijn ge
zelschap bevond zich iemand, wien men de beschei
denheid niet alleen op het gelaat kon lezen, maar
ook in kleeding en optreden kon aanzien.
Zóó ver dreef die man den eenvoud in kleedij, dat,
wie !n,iet beter wist, hem platweg voor een schooier,
een „wegschaap" zou houden.
Gert Smit's ega, resideerende in een der meest riant
gelegen cafés van Litgeest, hield Bakker's metgezel
tenminste gewoonweg voor een bedelaar. Jan zelf ken
de ze overigens zeer goed. Maar ze wist toch piet,
dal t kereltje zulke lange vingers had, als hij wel
heeft laten blijken.
Hij bestelde, met zijn niet zeer presentabelen met
gezel binnen stappende een paar gewone fleschjesHol-
landsch bier, die hij, zooals dat een net mensch be
taamt, betaalde, doch kaapte later een fLesch kwast,
die Gert Smit 's morgens eigenhandig in 't buffet had
gedeponeerd en.... het waardige paar ging heen.
De professioneele bedelaar was echter, door gewe
tenswroeging onduldbaar gekweld, wél zoo goed, la
ter 't echtpaar Smit in te lichten omtrent de geheim
zinnige verdwijning van de kwastflesch.
Dat Jan er nu leelijk inliep, laat zich gemakkelijk
begrijpen.
De O. v. J. heel goed wetende dat Jan al een ouwe
kennis van de Justitie is, hield rekening met diens
ongunstige antecedenten en, den door hem gepleegden
diefstal alleszins bewezen achtende, requireerde Z.E.G.
f 15 boete subsidiair 10 dagen hechtenis.
Daar kan hij 't mee doen.
D'r was dan al eens bitter weinig belangstelling
vandaag. Niet in den „engelenbak" die was zeer
goed voorzien. Maar onder de beklaagden i
Ook de nu aan de beurt zijnde zondaar, een he
kend Hoornsch individu, Antoniur Johannes Dofter ge
naamd, was niet verschenen. Hij was den Aden No
vember j.1. op 't Hoornsch stationsplein, waar het toe
val hem den kapitein van 't Leger des Heils A. J. van
den Berg in den armen voerde.
Spoedig was een gesprek aangeknoopt, dat Van den
Berg stellig minder aangenaam moet zijn geweest. Al
thans, van zeer vriendschappelijken aard was het niet.
En bij wóórden alleen bleef het niet eens.
Wat voor den kapitein verre van aangenaam was,
daar hij door de beide handkoffers, die hij met zich
voerde, tamelijk weerloos was, toen Dofter hem aan
viel en mishandelde. Gelukkig was er meer volk op
de been. De 35-jarige arbeider Piet Nooi zag 't ge
val en kon dus als getuige goede diensten doen en
daar juist een politieagent op t kritieke oogenblik pas
seerde, riep Van den Berg dezen aan en weldra gin
gen kapitein, agent en Doffer met d'r lui drieën wel
gemoed naar de Nieuwsteeg het politiebureau eens
opzoeken.
't Gevolg van een en ander was, dat Antonius voor
de vierschaar moest verschijnen. De O. v. J. oordeelde,
dat er lui zijn, door wie 't Leger des Heils deerlijk
miskend wordt en Doffer behoort tot hen. Zijn
optreden beschreef spreker als een lafhartige en ge-
meene mishandeling. Eisch, deswege ingesteld: 4 we
ken gevangenisstraf.
Een bezemduel.
Was er bij het mannelijk beklaagden-personeel van
daag tot nu toe al eens een treurig beetje belang
stelling te constateeren in hun eigen lot anders
was het, nu het vrouwelijk element moest optreden.
Over wie we het hier zullen hebben?
Wel over een 42-jarige juffrouw Neeltje Vriesman
geheeten, geboren te Petten, getrouwd met Willem
van Ree, wonende te Anna Paulowna, die twist had
gehad met haar buren en geen klein beetje.
Nog geen maand geleden stond Neeltje hier ook al
terecht.
Den 17den October j.1. werd er door haar en een
harer buurvrouwen aan den Lotweg eene openbare
voorstelling gehouden. Opgevoerd werd: „De Anna Pau-
lownasche bezemstrijd", tragisch-komische schets van
het Lotwegsche landelijke leven, in een bedrijf.
Plaats der handeling: een straatje, zeer schaarseh
van gras voorzien, tusschen de woningen van de dames
Schuit en Vriesman.
't Is morgen en als de nevel, die tijdens den don
keren nacht alles aan des menschen scherpzienden
blik onttrok is opgetrokken, ziet men mejuffrouw
Schuit, gehuld in „Zaterdagsgewaad", 't Is druk. Zij
zelve, gewapend met 'n ontzagwekkenden bezem, is
met ijver bezig, de straat te schrobben.
Handig gaat haar dat werkje af.
Toch is die prijzenswaardige reiniging niet ieder
naar den zin. 't Schrobwater namelijk komt op den
grond, vlak voor juffrouw Vriesman's ramen en toen
hadt je de poppen aan 't dansen.
Daar verschijnt namelijk juffrouw Vriesman in hoogst
eigen persoon ten tooneele, eveneens in d'r werkgoed
en ook gewapend met een bezem, nog geweldiger dan
die van de eerste juffrouw.
Ze heft met haar kraehtig orgaan aan: de bekende
canon
„De bezem, de bezem,
Wat doet men er mee,
Wat doet men er mee?
Men slaat er mee,
Men slaat er mee
Zijn buur! zijn buur!..»..
Zonder verwijl valt Catharina precies op tijd in en
't is een mooi duo.
Intusschen veegt de kleine juffrouw Neeltje het on
welkome schrobwater van haar lange buurvrouw nijdig
terug. Maar de groote buurvrouw voert weer nieuwen
voorraad aan en weldra is de twist ontbrand. Neel
neemt een geweldigen zwaai met haren bezem, wil
buurvrouw, zooals die beweert, ermee op den arm
slaan, doch instede daarvan raakt ze haar bezem, die
jammerlijk het leven laat.
Verder scheldt Neeltje hare buurdame nog uit voor
nu, dat zullen we maar niet zeggen. Mooi is 't
niet.
Juffrouw Fijnheer vond in de nabijheid gelegenheid
het interessante tooneeltje gade te slaan.
Juffrouw Schuit trekt weldra droevig af, de treurige
restjes van haren bezem met zich voerende.
Neeltje ziet fier in 't ronde en is meesteres van
het terrein!
Maar nu op de zitting!
Wat had de Praesus wat te doen om de dames een voor
een in plaats van te gelijkertijd aan het woord te
krijgen.
Neeltje klaagde steen en been over haar buurvrouw,
met wie ze 't heel slecht kan vinden.
's Nachts om 12 uur was ze nog geplaagd met har-
monica-muziek en ook Antje Fijnheer, de ega van
Willem Droog, leek wel niet tot Neei's intieme vrien
dinnen te behooren.
Trijntje Schuit weduwe van Dirk Kapitein, klaagde
over Neeltje en zoo ging 't maar door.
's Presidenten „jullie moest je schamen", leek wel
niet heel veel indruk op 't tweetal te maken.
De O. v. J. vond ten opzichte van de vernieling
het bewijs niet geleverd. Immers, het doel was: Trijn-
tje's arm te raken de bezem werd getroffen, maar
het opzet om dien te vernielen, staat nu niet vast.
Wat de beleediging betreft, bepaalde de heer Officier
zich tot eene niet-ontvankelijk verklaring.
Z.E.G. deed dus geen eisch tot oplegging van straf.
Al te hardhandig.
Den 30sten October j.1. was er te Warmenhuizen
een relletje. Een klein jongetje, Hendrik Mosch ge
naamd, was spelende met drijftol en zweep, die hem
werden afgenomen door een anderen dreumes, Jan
Ligthart genaamd, een ventje van 7 jaar.
Henk's vader, Gerardus Jacobus Mosch, stak er zijn
neus in en wist Jan te begaan, dien hij in zijn drift
nogal mishandelde, wat door anderen werd gezien.
Eene aanklacht volgde en heden werd tegen den
hardhandigen baas 20 boete of 20 dagen hechtenis
geëischt.
Twee Engelen.
Het waren een paar Engelen, die we nu te zien
kregen, we hebben hier het oog op een Hoornsch broe-
derenpaar: Willem Alexander Paulus Frederik Lodewijk
Engel, een 39-jarig koopman en zijn broer Simon, die
3'i jaren telt en eveneens koopman is. Willem is door
Simon aangeklaagd wegens beleediging.
Ze kunnen het heel slecht vinden en zijn nogal eens
voor den rechterstoel geweest. Toen waren echter de
rollen omgekeerd en was Simon beklaagde.
De O. v. J. vond 't in alle opzichten kwajongens-
werk met de gebroeders Engel, 't Is eigenlijk te treu
rig om er veel nota van te nemen, meende Z.E.G.
die tegen Willem Engel 15 boete subsidiair 15 d.
hechtenis eischte.
A.s. Dinsdag uitspraken.
Watervoorziening in West-Friesland.
Van verschillende zijden in West-Friesland worden
pogingen aangewend, om voorgoed een einde te ma
ken aan den onhoudbaren toestand betreffende het wa
den Berg in de armen voerde.
In Hoorn is een commissie uit den raad sedert ge-
ruimen tijd bezig dit punt ernstig te overwegen. In
Enkhuizen zal een dergelijke commissie worden be
noemd. In Hoogkarspel zijn proeven genomen met het
slaan van een bron.
De raad van Grootebroek wendde zich tot de ge
zondheidscommissie van Enkhuizen, om een voorloopig
onderzoek in te stellen. Dit laatste is geschied en deze
commissie heeft zich in verbinding gesteld met die
te Hoorn en Schagen, met het gevolg, dat een rapport,
handelend over een afdoende watervoorziening van ge
heel West-Friesland, is besproken.
Dood!
Woensdagmorgen werd aan de Nederlandsche Lino-
leumfabriek te Krommenie de werkman J. W. vermoe
delijk door een rad gegrepen, althans men vond hem
tusschen een wiel en een schot bekneld. De dood
moet onmiddellijk zijn ingetreden, althans de geroe
pen geneesheer kon slechts den dood constateeren. De
ongelukkige was gehuwd en vader van drie kinderen.
VERTELLING
vau
ERNST ZAIÏN.
2.
De kinderen van de eigenares van den molen ston
den op maar terwijl Jozef de knaap in. de nabijheid
van den knecht bleef en met een uitdrukking die een
mengeling was van spijt en vreugde, naar den kame
raad keek liep Angelika, zijn kleine zuster, naar dezen
toe en stond weldra naast hem. Het leek wel alsof de
kleine den jongen zacht toesprak.
Joost Muheim had van het schimpen nog niet ge
noeg. Wel is waar stond hij niet op, om den rooien
jongen weg te jagen, daarvoor was hij te lui, maar
hij liet zijn makker luid en schimpend weten, wie
die rooie was, die hem ergerde.
„Zijn vader is in het tuchthuis omgekomen, ver
telde hij. „Die lui hebben den duivel in den kop. die
Aschwonden. Je ziet het, het vuur laait hen den kop
uit. Je behoeft alleen maar naar de haren van dien
jongen te kijken. Zijn vader durfde niemand een ver
keerd antwoord te geven, anders was men voor zijn
mes niet veilig. Op een zekeren dag heeft hij het
Toni, die met hem hier knecht was, tusschen de rib
ben geplant."
„Omdat hij hem geplaagd en gesard had, tot hij
niet meer anders kon." schreeuwde Mozes Aschwon
den, de knaap, nu woedend tegen den knecht. Hij had
zich' driftig omgedraaid, zijn gelaat was donkerrood,
tranen van woede en spijt stonden hem in de oogen
en hij balde de vuisten.
„Wat moet jij, luistervink," smaalde Muheim en
stond op.
„En jij bent het meest de schuld van alles," gilde
d<- knaap luide. „Jij hebt Toni opgestookt. Voor jou
was het mes bestemd geweest, heeft vader mij genoeg
verteld."
De knecht sprong woedend op hem toe, en eerst
toen de vuisten van Joost naar hem grepen was Mozes
op de vlucht gegaan. Zijn naakte voeten sprongen
vlug over de stammen, daarna wipte hij handig over
een kouten schutting, die de werkplaats omgaf.
Joost Muheim zag, dat hij den jongen niet kon be
reiken. Hij keerde dan ook maar met een vloek naar
zijn plaats terug.
Mozes keek niet meer om. Langzaam, en met op
zijn borst hangend hoofd, als liep hij in diepe gedach
ten, ging hij verder. Nog een stukje liep hij zoo voort
en 'ging dan in het gras liggen.
De knecht schimpte nog een poos voort en beloof
de den Jongen een flink pak ransel, wanneer hij hem
in handen kreeg. Dan keerden de beide mannen naar
hun werk terug.
„Geef je hem op zijn rug?" vroeg de kleine Jozef
den knecht nog.
„Of ik"' antwoordde deze.
Toen keek Jozef Lombardi naar zijn anderen speel
genoot en in zijn enge kleine ziel was ergernis, dat
Mozes niet terug kwam, opdat hij de straf mede had
kunnen aanzien, die dezen zou zijn toegediend. Op
zijn gelaat was een pedante uitdrukking te lezen. Zijn
houding scheen te willen zeggen: Kom maar op: Onze
knecht die zal je wel even op je rug komen.
De fijne Angelika had zwijgend dit alles aangehoord.
Zij verwijderde zich onmerkbaar, voetje voor voetje.
Zij kwam vlug over de boomstammen en de schutting
en bereikte weldra Mozes. Een poosje bleef de kleine
naast hem staan, eindelijk stond Mozes op en beiden
klommen hooger den heuvel op, tot zij bulten het
gezicht van de anderen kwamen.
„Zij loopt hem steeds na als een hond," beweerde
Jóóst Muheim, die het meisje had nagekeken.
„Ik zal het moeder eens zeggen," verzekerde ijverig
de kleine Jozef
De jongen was er een, die gaarne door iedereen voor
een brave wilde worden aangezien. Zoo deed hij ook
alle moeite om bij den knecht in de gunst te komen.
En hij maakte zijn woorden spoedig waar, want hij
spoedde zich naar huis.
Mozes en Angelika liepen langs den groenen heu
velrug, de beek langs naar het dal. Het dorp lag
links 'boven hen en blauwe rook steeg stil uit een
paar schoorsteenen. De kinderen slenterden zwijgend
verder. Angelika had niets anders tot den jongen ge
zegd dan: „Kom, laat ons naar de bloemen gaan."
De heuvel, waarlangs de kinderen nu gingen, was
steil, maar zij beklommen hem. En aan de andere zijde
daalde hij slechts weinig, vandaar af ging het steeds
stijgend. Uit zulke matgroene heuvels die voor de
ruwe, harde bergen lagen, bestond het heele dal. Eeu
paar eenzame slanke berken boomen stonden hier en
daar.
De kinderen gingen steeds verder en hun gestalten
teekenden zich scherp af. Zij spraken nog maar steeds
niet met elkander. Een elk zocht zich een ruiker, zon
der veel op den ander te letten. Na geruimen tijd
eerst riep Angelika, die een bijzonder mooie bloem zag
staan, Mozes tot zich. Hij kwam, maar het doodsbleeke
gelaat droeg een booze, verbitterde uitdrukking. De
kleine zag het en wilde graag Mozes wat op-
vrooüjken. Zij begreep heel goed, dat het voorval van
zooeven in hem nawerkte en dat het onrecht dat hem
was aangedaan hem zeer griefde. Ofschoon zij nog
maar een kind was, gaf zij zich toch alle moeite om
hem tot andere gedachten te brengen. Zij voelde zich
in zekeren zin mede schuldig aan hetgeen tegenover
Mozes was misdaan en poogde hem door dubbele vrien
delijkheid daarvoor schadeloos te stellen.
Zij roemde de mooie blauwe bloem waarover zij ge
bogen stond, plukte haar en gaf ze aan hem over.
Daarna ging zij zitten, babbelde steeds door, en be
duidde hem naast haar te gaan zitten. Hij gehoor
zaamde haar werktuigelijk, maar lette er nauwelijks
op wat zij zeide. Zij echter ging maar steeds door
met praten, wees hem op de bergen, lachte over de
grillige vormen van den rook en wist zoovelerlei te
zeggen en te schertsen, dat hij onmerkbaar zijn boos
heid en ergernis bijna vergat. Toen zij hem niet met
rust liet, richtte hij de toornige oogen op haar en
zeide: „Die Joost Muheim is een slechte kerel."
Zijn blik vulde duidelijk genoeg aan, wat, ware hij
rederijker geweest, een stroom van toornige woor
den gedaan zou hebben. Hij stond op dat oogenblik
nog op de voeten te trillen en dat bewees hoe het
er in zijn binnenste uitzag.
„Laat hem loopen," antwoordde Angelika zacht.
Er was een wonderlijke tegenstelling tusschen deze
beide kinderen. Die zestienjarige knaap, slank, buig
zaam, had iets over zich van het vuur dat met moeite
bedwongen wordt en elke gelegenheid^oekt om uit
te razen.
Zijn wezen bewees, dat hij met zichzelf streed; het
toonde de geslotenheid van een mensch die veel met
zichzelf heeft af te handelen.
De kleine Angelika was daarentegen als een heldere,
klare beek. Zij had blauwe oogen en lichtblond haar,
dat haar in twee vlechten op den rug hing. Rond van
gelaat en licht van gestalte liep zij vlug en zacht
door de weiden. Zij zette haar voetjes voorzichtig
neer om geen bloem te vertrappen en die zij plakte
behandelde zij met onbewuste zorgvuldigheid. Het was
alles liefde aan haar en zorg. Geen. mensch wa# haar
in haar korte leven ooit onaangenaam geweest, want
zij was zelf nooit onaardig en deed als van zelf wat
anderen graag van haar zagen. Terwijl zij anders zeer
weinig sprak rammelde zij nu maar voort in het
besef, dat zij haar kameraad moest afleiden -van de
gedachten die hem bezighielden. Zij was te jong om
met oordeel te kunnen vatten wat er eigenlijk geschied
was. Zij had evenwel de scherpzinnigheid van een
kind voor het verdriet van anderen en de behoefte
om goed te zijn tegenover hen, die gekrenkt of be-
leedigd worden.
Mozes liet zich ten slotte dan ook afleiden. Hij
werd zoo langzamerhand meer opmerkzaam op de
kleine en daarbij kwam er over hem, wat al meer
was geschied, een gevoel van verlegenheid tegenover
de kleine. Hij keek onwillekeurig rond, of er geen
andere menschen in de nabijheid waren. De kleine
Angelika was hem lief, hij zocht haar dikwijls op.
Maar toch had hij dien dwazen knapenhoogmoed, dat
hij zich door anderen niet graag liet zien in gezel
schap van kleine meisjes. Mozes kameraad was eigen
lijk Jozef, de broeder van Angelika. Die beviel hem
evenwel van jaar tot jaar minder, zooals de kleine
van dag tot dag beter. Saamgebracht met de kinde
ren van den zaagmolen werd hij door de omstandig
heid, dat het kleine, ruwe huisje van zijn moeder
vlak tegenover den molen stond en zij de eenige bu
ren waren.
„Waarom ben jij eigenlijk vandaag gekomen?" vroeg
Angelika, toen zij bemerkte dat Mozes op haar lette.
„Het is toch werkdag."
„Ik heb niets te doen," gaf Mozes norsch ten ant
woord. Hij scheen niet te weten of hij de kleine ant
woord schuldig was, Ja of neen.
„Ben jij dan niet meer bij Peretti, den bakker?"
vroeg Angelika verder.
Hij schudde het hoofd.
De kleine wilde de reden kennen.
Toen vertelde hij meer voor zichzelf dan voor het
meisje: „Ik heb mij bij het broodventen verrekend
en bracht twintig centen te kort thuis. Toen werd de
bakker boos en zei: de appel valt niet ver van den
boom. De vader heeft in het tuchthuis gezeten, de zoon
zal wel volgen. Toen ben lk weggeloopen."
Angelika wist niets te antwoorden. De woorden van
Mozes maakten haar treurig. Waarom, kon zij niet
zeggen. Waarom waren alle menschen toch zoo boos
tegenover een? Hij deed toch eigenlijk niemand leed,
hoewel hij gemakkelijk boos werd.
Een oogenblik zweeg zij geheel ea draaide het