Vreemde Kat. AfflsterdamscliB Brieven. -n^lsrTOonVdoodm-- r,- w 52e Jaargang. No. 4423. Zondag 20 l)ec. '08. DERDE BLAD. meer was, zou ze haar verhongerde maag verzadigen en van pjjn uit haar roomkleurig neusje, sieperden is. De Academie, die van dit schrijven hoorde, redde aan lekkernij. Ze had geduld, ze kon wachten. De donkere druppels bloed. Door ALBERT VAN WAASDIJK Inhet leege huis was ze achter gelaten met nog andere dingen die de moeite niet loonden om naar de nieuwe woning te worden meegenomen: een pak stoffige kranten, versleten schoenen, rollen behangsel papier en ingedeukte hoeden. Door 't op een kier staande zolderraam binnen getjoempt, was ze, verlan gend naar een schoteltje versche melk, onhoorbaar de trap afgeslopen, alsof ze nooit drie dagen weg was ge weest. Dat was zoo haar gewoonte na de tochten over naburige daken. Ineens, zonder dat iemand wist waar ze vandaan kwam, en hoe ze was binnengekomen, zat ze dan op 't ouwe plekje, den rugrand van een flu- pootjes dicht bij elkaar, den hals gulzig gerekt, bleef ze, de oogen weldadig knippend, zitten glunderen met af en toe tevreden geknor. Maar even nadat nogmaals de vrouw strelend geroe pen had, kwam een ander, de poes van t' huis, traag cp het plaatsje gestapt. Ze was rood en dik en pro per verzorgd. In slaperige voldaanheid kwam ze aan- gedrenteld, rook verwaand aan 't schoteltje melk, tipte ei even met haar tong tegenaan en slokte dan de bal letjes vleesch onverscnillig naar binnen. Door de vrouw werd ze zoetjes op den kop gekrauwd, voornaam liet ze 't toe, verroerde zich niet toen de vrouw met haar andere hand 't schoteltje melk aan haar bek bracht opdat zij toch maar drinken zou. „Niet?Kom dan maar mee, hoortroostte de vrouw bezorgd, nam haar in de armen, zoende haar op den snoet en droeg haar liefderijk naar binnen met 't schoteltje melk. De andere, poes van de straat, vreemde kat die wel valsch kon zijn, had zich teruggetrokken in het don kere, vieze hoekje tegen den muur. Haar staart zat vol spinrag, de haren van haar vacht kleefden in plukjes aan elkaar. Stuipige trekkingen gingen door haar lijfje heen, Slap, uitgeput, had ze zich languit op den grond laten vallen, als wou ze gaan sterven. Ze kwam dien dag niet meer te voorschijn. Alleen 's nachts kroop ze door de spleet. Boven op het hok had ze voedsel gevonden, een bord met brood- en aardappelkruimels, resten van eten die de vrouw daar neer had gezet voor de vogels. Gejaagd, zonder rusten vrat ze 't leeg, uit instinct be grijpend dat 't niet voor haar was bestemd. Aan 't schoongelikte bord zag de vrouw dat er een weelen crapaud, zich te koesteren in 't zonnetje, de pootjes te rekken, te knipoogen en te geeuwen, zoo vreemde kat op t plaatsje kwam, maar ze hield van welgedaan en genoeglijk dat 't smalle rose tongetje beesten en gunde 't eten haar graag. Zij deed er krulde. Dan wist poes van den prins geen kwaad, voel de ze zich weer lekker thuis, zocht 'r warme plaatsje op achter de gordijnen of kroop in haar mandje, als wilde ze daar ongestoord, zonder dat ze werd op gejaagd, de herinnering genieten aan haar smulpartijen op 't dak van musschen en jonge spreeuwen en den kater gedenken op wiens liefdesgeroep ze had zitten wachten. Maar nu was 't niet gegaan zooals andere keeren. Wel had ze urenlang zitten loeren op vogels, was ze langzaam, telkens gereed voor den sprong, over den dakrand naar voren gekropen, maar wanneer ze dicht genoeg dacht genaderd te zijn om haar tjilpenden prooi te grijpen was 't mis geweest, de sprong te kort of net even te laat. Sedert 't laatste voorjaar ook was er iets looms in haar pootjes gekomen, leek ze niet meer zoo lenig en speelsch en zoo graag op vogels, 't Was meer de Kater naar wien ze verlangd had, op wiens langgerekt, klagelijk huilen, als kindergeschreeuw ze had loopen wachten, hongerig en koud, van de eene goot springend op de andere en zoo verder over de harde, kille pannen waarop haar nagels geen vasthoi vonden; ook zij had geroepen, haar verlangen driftig over de daken geschreeuwd, maar de kater was niet gekomen. Eindelijk, den derden avond, was ze hon gerig en vermagerd teruggekeerd naar haar kosthuis, waar ze haar mandje wist, haar zandbak en 't scho teltje melk. Op de trap al, terwijl ze dicht langs den muur naar beneden schoof, had ze 't geroken, iets onbekends, aisof ze was in een vreemd huis. Rechtop, zooals ze gewend was, ging ze voor de kamerdeur staan en krabbelde met haar voorpootjes tegen het houtwerk om te worden binnengelaten, maar niemand deed open. Toen, zacht miauwend, om te laten hooren dat ze er was, ging ze de gang door en kwam voor een andere kamer waarvan de deur wijd openstond. Den rug ang stig gekromd, den staart rusteloos in beweging, snuf felde zij in de hoeken, grabbelde splinters uit den houten vloer, sprong op de vensterbank en vandaar, behoedzaam zooals altijd, op den schoorsteenmantel. De voorwerpen die er op gestaan hadden, waarvoor zij zich onder 't loopen in bochten had gewrongen om ze niet aan te raken, waren weg, de zwart-marmeren plaat bedekt onder een laag van kalk en stof. En ner gens haar mandje met het warme, wollige kleedje, nergens haar schoteltje melk en nergens de vrouw. Zij zocht door de holle, leege kamers, stormde in ra zende vaart de trap weer op en onmiddellijk weer af, zat dan weer in de keuken te klaag-miauwen, hulpe loos als een kind dat verdwaald is. Van den grond sprong ze, trager en loomer dan ooit, tegen de ian- rechtbank op om in den gootsteen haar dorst te les- schen. De sprong was te kort, haar achterpooten von den geen steun en dwars tuimelde zij weer terug. Zij probeerde 't nog eens en nog eens, al wilder en gauwer achter elkaar, haar nagels gleden van 't hard steen af en scheurden tegen 't hout. Steeds feller sprong ze opnieuw, daarboven was water, ze wist 't, daarboven kon ze drinken, had ze altijd gedronken als ze dorstig was. De weg om er te komen, van de eene hoogte op de andere, was er niet meer en toch wou ze drinken. Een dunne rand van geelachtig schuim stond om haar bek, die ze in smachting naar koelte cpensperde. De peezen gespannen, lang berekenend, als moest 't voor 't laatst zijn, waagde ze nogmaals zelfs drinken bij, de overgeschoten melk van haar eigen poes, die 's morgens versche kreeg. Zoo ging 't nachten aaneen. Poes wende aan haar schuilhoek waar niemand haar kwaad deed. En met 't geregelde voedsel was ook- weer de lust gekomen zich op te poetsen, 't snoetje te wasschen en de haren glad te strijken. Ze werd ook vlugger en minder schuw met meer zelfvertrouwen en durf kwam ze dikwijls De jongens uit de buurt bleven kijken. „Een vreemde katexpliceerde de meid, „pas maar op, 't is een valschert In een kring om poes bleven de dreumissen kijken. Vrouwen en ruwe kerels, kantoormeneeren, grijze ren teniers en deftige beursmenschen, kwamen er bij, vroegen aan elkaar wat er gebeurd was. „Een dolle kat..." werd er gemompeld. „Verzuipen... gooi 'm in de gracht, voor dat-ie kwaad doet Er kwam beweging in de massa, de kring opende zich naar den kant van 't water. Met een lus om den nek werd poes in optocht naar de gracht gedragen. Ze verroerde zich niet, de pootjes hingen slap naar beneden, in 't natte krampachtig opgetrokken snoetje glimmerden haar witte tandjes, de punt van haar rose tong er tusschen geklemd. (Overgenomen uit de N. R. Crt.) CLXXHI. Over de Zweedsehe Academie en het uitreiken der Nobel-prijzen. Misschien zijn er lezers dezer courant, die zich rnijn briel herinneren over „M a e 1 e r 1 i n c k l was nummer CXLV11 en over zijn rijkste boek „W,ijs- heid en Levenslot'. In 'n daarna g.plaatst „ver volg' in de courant van 5 Juli 19U8, onder „brief UAi.lA, deelde ik mede, dat Mueterlinck met hinde Verhaeren voor dit jaar genoemd werd als candidaat voor den Nobelprijs. Ik heb toen gezegd, dat Maeler- linck, omdat hij No. 1 genoemd werd, de meeste kans had en dat de Zweden daar boos over gestemd waren, omdat zij hoopten, dat Strindberg die schrijft in den trand van ibsen daarvoor in de termen zou vallen. Nu is de tiende December voorbij, de Nobelprijzen zijn toegewezen, maar noch Strindberg, noch Emile met haar kop buiten de spleet en eens, toen ze geen Verhaeren, noch Maeterlinck hebben 'n prijs gekregen, enkel gerucht op 't plaatsje vernam, waagde ze 't er en opdat Ge nu niet denken zoudt, dal ik in Juni en heelemaal uit te kruipen en op de steentjes te loopen. Dat was weer de vrijheid van vroeger, uit den rusti- gen tijd van de vrouw, het mandje en de warme plek jes in 't huis! uit dankbare blijdschap om 't veilige nu, schuurde ze haar lijfje dicht tegen de kolenkist aan, sprong er kwiek bovenop en vandaar op een vensterbank. Door een raain dat zoover openstond dat zij er zich gemakkelijk doorheen kon wringen keek ze in een kamer. En als kon ze zooveel heerlijks niet langer aan- Isehouwen, draaide ze haar kopje om, knipte met de oogen en gluurde dan weer schuin naar binnen. Een soort heimwee, een vreemd, onrustig verlangen had haar bekropen, verlangen, zich eindelijk, na al haar ontbering en angsten, weer eens lui uit te strekken op dien warmen vloer daar beneden. Even nog draalde ze, kronkelde ze haar staart in allerlei bochten, toen, in roofhouding, sluipend als een dief die in gaat breken, glipte ze naar binnen, ver school zich pijlsnel achter de, tot den grond han gende franje van een lage canapé De vrouw, log, dik mensch, met een paars-rood ge zicht en een dubbele kin, waar, tusschen de vleesch- plooien in, korte stugge haartjes piekten, gaf een gil van ontzettenden schrik toen zij, in den schemer, de oogen van een vreemde kat tusschen de franje zag gloeien. Dreigend en puffend van toorn schudde ze heftig aan de canapé, sloeg op de zitting en maakte allerlei dwaze geluiden om poes maar schrik aan te jagen. De meid, verwonderd om t angstig misbaar, bleef niet dom, vragend gezicht in de deuropening staan. „Een vreemde kat in de kamer!hijgde de vrouw, „hou open die deurZe mot d'r uit!Kssst allahelp 's mee Ze trok de sopha een eind van den muur. maar poes was meegeloopen, hield zich veilig verborgen achter de dikke franje. „AllaKreng-dat-je-bentnijdigde de vrouw. „Een stok?!adviseerde de meid belangstellend, terwijl een glimlach van komende pret haar mond ver breedde. Op een draf liep ze meteen naar de keuken, kwam eindelijk terug met een lat die ze uit 't gordijn had getrokken. Ze porde er mee onder de sopha, van links naar rechts, dof klonken de stooten tegen de houten lambrizeering. „Meer naar die kantwees de vrouw bedrijvig... „pas op, dat-ie je niet anvliegt, vreemde katten benne valsch En als wou de meid toonen dat ze niet bang was ging feller nog de stok tegen 't houtwerk aan, tot ze eindelijk, stootte tegen iets weeks 't lichaam van poes. Met een schorren schreeuw van pijn was ze op zij gesprongen, blazend en sissend uit lijfsbehoud. ,D'r uit!commandeerde de meid, rood van op Juli 1.1. onnadenkend, of in onwetendheid den lof ge bazuind heb over Maeterlinck, ga ik U over die prijsuitdeeling en over die Zweedsehe Academie van Wetenschappen, 'n brief schrijven. zich met de uitvlucht, dat Tolstoi niet was voorge dragen. Alle academies mochten personen voorstellen; de Russische hadden dit niet gedaan, en de Russen kregen de schuld. Apekool, uitvlucht, anders niet. De fout is nooit hersteld; en nu wil geen enkele academie den schrijver van „Anna Karanina" meer voorstellen, omdat niemand hem wil zien passeeren, al weet ook de heele letterkundige wereld, dat Tolstoi, indien hem bij ongeluk de Nobelprijs werd toegewezen, er voor bedanken zou. Björnson op wien ik dadelijk weer terug kom is, evenals Ibsen, Tolstoi en Zola voorbijgeloopen, ofschoon zij 't meeste recht op erkenning hadden en den meest zedelijken invloed op hun eeuw heb ben gehad. De Zweedsehe Academie achtte 't pessi misme van Ibsen in strijd met „idealisme". Ze had dan toch zeker zijn „Volksvijand" niet gelezen. Of is Dr. Stockmann, die 't heele stuk beheerscht, geen ide alist? Of getuigt „Peer Gynt", Ibsens „Bias", niet van n smachtend, dwalend, zoekend, strevend, vindend ide alisme? Was Christus dan misschien ook geen idealist, omdat hij vertelde van 'n „Verloren Zoon" en 'n her haald „Wee u!" over zijn tijdgenooten uitriep? 't Na turalisme van Zola was ook al in strijd met 't „idea lisme" van de Zweedsehe academie, dat dan toch zeker wel 'n idealisme zal wezen van 'n speciale soort. Heeft .nooit een van die juryleden „La Terre" ge lezen? Of zoo ja, heeft hij dan tusschen die donders en bliksems van verschrikkelijkheden, waar de aarde bij wankelt en waarvoor de hel sidderen zou, de zon der genade met haar warmte van liefde en goedheid niet voelen opgaan in zijn hart? Kunnen de menschen zoo slecht lezen? Hoort ge, in 't zich uitsnikkend verdriet, niet anders dan diepe smart, en hoort ge er den hemel der innigste liefde niet in jubelen? Zola geen idealist?! Groote God: Wie dan wel? Zie, ik zeg 't u in deze Schager courant en ik bejam mer 't bijna, dat mijn stem niet wijder klinken zal, dan drie of vier uren in den omtrek dat, als Sully- Prudhomme en Sienkewics, de laatste met zijn exclusief ultramontaansch „Quo Vadis?", en nog wel andere prijsgekroonde auteurs, reeds lang vergeten zullen zijn, de hongerende en dorstende menschheid die naar gerechtigheid, waarheid en schoonheid welke alle hun hoogsten zetel in 't „idealisme" heb ben streeft' haar hongerend hart te goed zal doen aan Homerus zoo goed als aan de Psalmen, aan Shakes- peare zoo goed als aan het Evangelie, aan Zola zoo goed als aan 't heiligste dat ooit door menschen zal worden bedacht en neergeschreven. In 't jaar 1900 werd Bjornson door Wirsen die Secretaris is van de Zweedsehe Academie, geschol den voor „leeg". Bjornson was toen nog 'n tegenstan der van de Unie in 't Noorden. Maar niet zoodra was Bjornson in 1903 politiek bekeerd en 'n voorstander der Unie geworden, of hij kreeg den Nobelprijs. Alleen 'n voorstander der Unie is dus volgens Zweedsch-acade- misch inzicht 'n idealist. Want toen zei diezelfde secre- A 1 f r e d Nobel, die 21Och 1833 geboren werd en den tienden December 1896 te San-Renio overleed, liet 'n vermogen na van vijftig millioen Kronen, die hij bij testamentaire beschikking bestemde om van de rente, die dit kapitaal zou opbrengen jaarlijks vijf prij zen uit le keeren van gelijk bedrag; de rentesom zuiver in vijf gelijke klieelen verdeeld. Een zoon prijs die van dit jaar de som bedraagt taris bij 't overhandigen van den Nobelprijs tot Bjorn- van 192.827 francs - moest worden uitgekeerd aan sen: „Uw genie heeft de reinste gedachten verspreid hem, die in 't afgeioopen jaar de belangrijkste ontdek- en aan den menschelijken geest zeer hooge eischen king deed op 't gebied der phisica. Een zoo'n prijs gesteld." aan hem, die in 't afgeioopen jaar de belangrijkste Zoo doet Carl David de Wirsen, de ultra-conserva- ontdekking deed op 't gebied der chemie. Een voor de belangrijkste ontdekking op 't gebied der genees kunde. Een voor hem, die t merkwaardigst idealis tisch letterkundig werk leverde; en ten laatste Een zoo'n prijs voor hem, die in 't afgeioopen jaar 't meest gedaan had voor de verbroedering der volken. Vijf prijzen te zaïnen. Bij de toekenning der prijzen mocht, naar den wensch des erflaters, niet gelet worden op nationali teit. Zoo kwamen achtereenvolgens voor den prijs der letterkunde in aanmerking: Sully-Prudhomme, Momm- sen Björnson, Mistral, Eschegaray, Sienkewics, Carducci, Kipling en nu in 1908 Professor Rudolf Eucken teJena. ais moest t voor t laatsi zyu, .«s™ winding. In haar polsen tintelde opkomende woede, den sprong drukte in uiterste kramping g tanden stijf op elkaar geklemd, 't verhitte gezicht diep in 't hout, gleed uit maar klampte zich weer kr£mpjg vertrekkend, den stok in alle- poot driftig Wauwe^dTaar steunden ze eindelijk vond, J^ haar ^a^der^ ™gfne haar'^op^en'^eïn ^t^sWd^- wl-' ons"°P dit terrein begeven. Van hrevëel stille tra- boven Pootjes van poes, tegen nam aop en tegen t siu nen en versmoorde zuchten in eigen of anderer even toen met een zet werkte ze 't achterlijf naai en stond op de aanrechtbank. Voorzichtig nu, als ver troeteld kamerkatje dat haar pootjes niet wil bevuilen, stapte ze in den gootsteen, het fijne, roomkleurig reusje dicht op het droge, blauwe graniet. Ze lekte er aan, raspend schuurde haar puntige tong overt haaf slapen stonden kleine blauwe aartjes gezwol stof, met de voorste pootjes, v!'agendge'7°aohtie l*n, haar oogen waren verkild in starre wreedheid. Zij kopje smeekend gericht naar de deur, als wachtte kcm haast nlet meer. Een oogenblik moest vloerkleed gegroefd, beet blazend en 'schreeuwend °o^n lachen,'het lied naar den striemenden stok. „D'r uit.valsche kanjert schold de meid. ze zoo aanstonds de vrouw, tikten ze tegen t kope- ïen kraantje, maar de vrouw kwam niet en de goot steen bleef droog. zij rusten, leunend met heel haar zwaarte op den stok eg overlegde in dien tijd met de vrouw. Waterdaar benne katte as de dood van... 't E" weer, de ha^n van haar vacht stül gerezen, sloop 'geen vlekken... la mijn maar begaan., stop u zij door de gangen en de kamers, kermend van dorst, haar angst, haar heimwee naar de vrouw en 't warme mandje droevig uitmiauwend in het leege verlaten huis. Na een dag, mager en verschooierd te hebben rond alles dicht, dat-ie niet onder kasten kan komme..." In zenuwachtige haast liep ze weer naar de keuken, de vrouw bleef staan bij 't venster waar poes was binnengeslopen. Van onder de sopha klonk heel zacht, gezworven iii 't leege huis van Peneden naar boven SSS, en van boven weer naar beneden, was poes langs den zelfden weg weer 't dak opgegaan en niet meer terug gekeerd. De mouwen opgestroopt, kwam de meid rumoerig de kamer weer binnen met, als nieuwe wapenen tegen poes, een kom water en een glas, Op baar knieën Zonder thuis, zonder vro^w, wa^ ze^^ ^eemde^k^t behoedzaam een deel van de franje op, „mniuii oon hprtst van de straat, waai van niemana j i„«f Tv.it. geworden, een beest van de straat, waarvan zeggen kon of ze valsch was of goed. Overdag ver- school ze zich schuw in donkere hoeken, achter schut tingen en onder oude planken, maar als t donker werd „r. nif rvr» otan PTl ririn- om te zien of de vreemde kat er nog zat, dan, mik kend, smeet ze 't water met kracht naar de poes. „Mis...", riep de vrouw geagiteerd. Nou... die dan...", vinnigde de meid terug, kletste kroop ze te voorschijn, ging ze uit op eten en driftig een nieuwe puts water onder de sopha ken. Heel dikwijls vond ze t niet, moest ze zien snoet!" triomfeerde ze. „een vol tevreden stellen met 't groezelig water uit een stinken- den plas of met bedorven afval. Het ^lee®c^ t®®rde ?l g Ze kreeg er plezier in, beschouwde de jacht als een van haar botten die schonkig en hoekig door haarslap- weeg er P yan dag pe, armoedige vel kwamen steken. Miauwen deed ze naar k haast in z-n bek..." klonk lang niet meer, 't was of de teere zachtverstervende ..Mta raak... vleiklanken van vroeger, in haar keeltje gerauw Toen t water 0p was, begon ze opnieuw met de verschrompeld waren tot korte, snerpend-scnruie g- verwoeder nog dan eerst. En ineens, in wanhopige geluiden. Schuw van het licht en de menschen die lat, verwoeuer nog waa tief, die de Secretaris en de Domper is der Zweed sehe Academie, waar hij de lakens uitdeelt. Hij is de altijd strijdende, altijd ketterjagende idealist, de gelukkig ten deele-machtelooze Torquomada, die in de vrome gehuchten onzer letterkunde gaarne zijn auto-da-fe's zou aanrichten. Onder Carl David de Wirsens invloed is de Zweed sehe Academie van Wetenschappen terecht genoemd 'n „Academie van Weetnieten". Strindberg schreef in 1903: „Als de Academie voortgaat prijzen te verlee- nen als tot nu toe, dan is zij 'n schandvlek voor ons land." „Haar bestuur telt achttien volkomen on bevoegden; en daarnaast geen enkelen bevoegde." „Dat is geen vierschaar; dat is niets." Toen 'n paar jaar geleden de oude afgeleefde schilder Georg van Rosen tot lid der Academie gekozen was, schreef Oscar Levertin: „In het buitenland weet men niet, dat deze Academie voor 't grootste deel bestaat uit grijsaards, die zeker wel zeer verdienstelijk zijn in andere opzichten, maar die van litteratuur even wei nig afweten als bisschoppen van dansen of 'n wijs geer van vuurwerk maken." Madame Bovary wordt door Wirsen gescholden om haar „realisme", de Maupassants stijl noemt hij „on persoonlijk en koud", diens „Bel Ami" 'n „slecht boek'. Edmond de Goncourt heet bij hem „ruw en cynisch". Telkens zegt hij bij zulk 'n uitspraak: „Wij Zweden". Maar de Zweden dwepen met de Goncourt De beruchte commissie van 't Stockholmsche Museum waartoe ook Wirsen behoort, weigerde eenige jaren ge leden Rodins „Voix interieur" aan te nemen. Waar-, schijnlijk zou zij ook de Venus van Milo weigeren, en het prachtwerk van Pier Pander, dat hier op de promenade van 't Suasso-Museum prijkt, zou in hare oogen beslist geen genade vinden, evenmin als die kranige discuswerper achter ons rijksmuseum. Waar 'n Turk zijn voet zet, zegt 'n oud spreekwoord, groeit geen gras meer; maai waar Wirsen zetelt en justificeert daar beteekent 't woord idealisme „dom- perigheid". Niets anders, niets beters, niets meer. Het misverstand tusschen de Academie en Nobel de Nobele idealistische erflater is zeer groot. Nobel kende de literaire toestanden in zijn vaderland niet, evenmin als hij de Zweedsehe Academie, even min als hij Wirsen kende, anders had hij dit ver roeste werktuig zulk 'n groote kracht op letterkundig gebied niet gegeven en het niet verheven tot op perste gezag over de wereld-literatuur. Zelf heeft hij verklaard geen dogmatiek te kennen van 't ware en schoone, en het woord „idealistisch" in zijn testament kan nooit confessioneel spiritualistisch bedoeld zijn. Strindberg eischt, „dat de Academie, indien ze eenig eergevoel heeft, zichzelf onbevoegd zal verklaren om als rechter op te treden." Ik moet mij beperken en dezen brief eindigen, an- ders komen er weer klachten, dat hij „te lang" is. De schaduw van misplaatste bevoorrechting is on- Wie echter meer van die Zweedsehe Academie weten gemotiveerde miskenning; wee dengene, die een dezer wil, leze het zakelijk en prachtig geschreven artikel beide aan anderen gaf. van Etienne Avenard in de „Grande Revue" van 25 December 1907, waaraan dit schrijven voor 'n groot Ik dwaalde af. doordat ons veelzijdig leven, dat ei- deel is ontleend. Avenard zegt in dat artikel, dat er genlijk uit stukken en brokken beslaat, toch ook ei- „geen verbetering of bekeering van de Academie te genüjk weer een groot geheel is. Natuur en geest zijn wachten is, zoolang Wirsen er de lakens uitdeelt." niet te scheiden. Elke materieele bloem veronderstelt En dit oordeel, dat 'n „vonnis" mag heeteu, is sedert 'n bloem aan de geestelijke zijde van ons leven, zoo- 'l werd geveld, niet tegengesproken of weerlegd, en als elke majterieele ramp daar zijn geestelijke weder- niemand heeft op cassatie ervan aangedrongen, gade vindt. Wie dertig jaren oud werd en den moed had te leven mei zijn hart. heeft die evenwichtigheid zie. dit alles of misschien: dit weinige, heb ik ge- ontdekt, al valt 't hem ook dan nog zwaar er in te meend te moeten zeggen aan hen, die 'ik met mij Of er bij de uitreiking der prijzen rechtvaardig te werk gegaan wordt? Welzeker! Kinderen en domkoppen kannen toch wel „rechtvaardig" zijn, al handelen zij in onverstand. Alleen zal hun „rechtvaardigheid" zoo veel graden verschillen met de rechtvaardigheid van volwassenen en verslandigen, die meer en juister waar- deeringsvermogen bezitten. Als ge 'n kind vraagt wat hij liever heeft, 'n krentebol of 'n oogst van veel ko renvelden, dan kiest hij den krentenbol, 'n Onontwikkel de vindt 'n straatliedje ruim zoo mooi als de Psalmen of de werken van Dickens. 't Komt er bij waardeering maar op aan, op welk standpunt men staat, en er is geen weg zoo afgeioopen en plat getreden als de weg der waardeering. Wat door den een' miskend en geminacht wordt, wordt door den ander betaald met 'n vermogen en begeerd met al zijn liefde. De liefde en vriendschap, die bedrogen en verlaten werd door den een, wordt door 'n ander op den hoogsten prijs gesteld en, als 't zou moeten, met het leven betaald. („Die Bürgschaft" van Schiller. „Antigoné.") Maar zooals elke ketter zijn letter heeft, zoo heeft ook elke miskenning haar grond of veinst althans dien te hebben. Menige verbroken band tusschen menschen en wenschen, zou daar lange en treurige geschiedenis sen van kunnen vertellen; menig drama, als men haar oorsprong ging naspeuren, blijken uit zulk 'n mis kenning of verwaaiioozing te zijn ontstaan. Wat al droeve geschiedenissen gaan ons geestesoog voorbij, als klinkt, en ge noemt één naam. één enklen naam, gij vertelt onbedacht van n enkel voorval, en de blijde mond zwijgt, de vroolijke oogen worden droevig, en straks in de stilte wordt u 'n geheim geopenbaard van verloren geluk en bedrogen verwachting, van misken de liefde en teleurgestelde vriendschap, van waardee ring, die 'n leugen was, en die 'n onbevangen hart vol zonneschijn en idealisme misschien voor goed ver nielde en zijn geluk ontstal. haar dreigend verjoegen wanneer ze zocht naar wai en beschutting, was ze op een killen regendag einde •armte vlucht, schoot poes onder de sopha vandaan. Ze was vieemd in 't huis, wist niet waar zich te bergen. - w, - -mn fd door de vrouw en de meid vloog ze de lijk terechtgekomen onder een houten bergplaats van waar ze niet verder kon. Haar kop dicht kolen die tegen den muur stond «fbouwd van een 6 gedrukl het lichaam gekrompen in ster- klein steenen plaatsje. Daar was het wel veilig, Kon naeels geklemd in de reten van het ze, loerend met haar kop door de smalle opening, pieef ze zitten, gekneusd en gehavend. Het water alles zien wat op het plaatsje gebeurded ianeo iiaar kon Ze blies niet meer, door haar Het eerste wat zij 's morgens zag was een vrouw Jjoopta^liMr van pfln. die haar riep, teeder en lief zooals zij 't nog wist ld eebood de vrouw. De meid durfde uit den tijd toen ze door haar vrouw vertroeteldwag baug dat ze krabbelen zou in 'r bloote ar- werd. Kordaat haalde de vrouw een dikken doek, „Poespoesjepoesje-danwaar zit je, me vreesachtig over het lichaam van poes. diertje?" Langzaam, uit haar boekje tegen den muur durfde de meid, ze griste den doek bij elkaar, kroop ze naar voren en gluurde door de aP'eet- In dien met poes er stevig ingerold. Het vrachtje vleesch. Ove!, berusten Evenwel: De Nobelprijzen! Het wordt 'n fout geacht en niet gehandeld te heb ben naar den wensch des erflaters, dat Zola en Ibsen onbekroond gestorven zijn, en ook, dat Tolstoi niet bekroond is. Het woord „idealistisch" in het testa ment, is 't schild, waarachter de Zweedsehe Academie zich bij 't toekennen der prijzen verbergt. Dit woord beschouwt zij, wil zij beschouwen als 'n „beperken de" voorwaarde. Sully-Prudhomme was supra-naturalist heb doen hopen en gelooven, evenals „The Graphic" dit deed, evenals de grootste Fransche bladen dit deden dat aan Maeterlinck den literairen Nobelprijs zou wor den toegekend, 't Heeft echter niet zoo mogen zijn Den Departementen van 't „Nut van 't Algemeen", waar ik mijn lezingen hield over Maeterlinck, zal dit schrijven worden toegezonden, opdat zij weten wat dc oorzaak is, dat „The Graphic" van 8 Augustus 1.1. zich vergiste, en ook waarom mijn hopen ijdel was And yet I persevere in it: „The fame of the Bel gion poet and dramatist can be called world-wide with 1 v» vu iyviiu ntuc) wicu dit is iemand, die gelooft in het bovennatuurlijke, m ,e truth than mostly belongs to conventional phrases aan boven den toets der menschelijke rede verheven goddelijke openbaringen (1), en in dien zin werd hem als „idealistisch" schrijver den literairen Nobel prijs toegekend. Sully-Prudhomme's schrijven was 'n belijdenis van geloof in de spiritistische wijsbegeerte en christelijke dogmatiek. Maar Zola en Tolstoi waren tienmaal meer idealist in den zuiver christelijken en zuiver menschelijken geest dan Sully-Ptudhomme. Niet minder dan veertig Zweedsehe auteurs van naam kwa men tegen die beslissing op en schreven uit naam van het Zweedsehe volk aan Tolstoi, „den patriarch der moderne letterkunde", dat zij voor deze gevallen be slissing niet verantwoordelijk waren, en dat men aan hem had moeten denken, ook al had hijzelf er nooit aan gedacht 'n prijs te ontvangen. Men moet wel bru- And yet will a taste for Maeterlinck be a sort of distinction". H. d. H. Aanteekeningen. (1) Zooals b.v. Marie Corelli in haar „Sorrows of St.lan", vertaald als „De Smarten van Satan". Er zijn menschen, die dit heel mooi vinden. Op 'n goeien dag of liever: 't zal 'n zeer kwade zijn kan misschien ook zij in de termen vallen voor den Nobel prijs. In sommige kringen in Engeland ben ik er ge tuige van moeten wezen, dat deze „mogelijkheid" be sproken werd. God spare mij ervoor dit te beleven! Ik heb nu zoo zachtjes aan genoeg willekeur en apekool gezien; en ik wil „inbruenstiglich beten", dat Carl David de Wirsen, eer er weer 'n Decembermaand van op, maar ze durfde nog met e v oorsc jj o daar bleef ze zitten,versuft, verrlamd van schrik taal wezen om te beweren, dat Tolstoi geen Idealist aanbreekt, in den hemel moge wezen. Dit zal goed zijn Straks zou ze eten en drinken, ais ae vxuuw c* uio

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 9