Snorkey Timms. DE INKTVISCH. 53e Jaargang. No. 4443. Zaterdag 30 Jan. 1909. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Bekendmakingen Gemeente SCIIAGKN. —0— De Burgemeester der Gemeente Sdhagen, brengt' bij deze ter kennis van de ingezetenen dier gemeente, dat Det kohier der Grondbelasting over liet jaar 1909 op den 23 Januari 1909 door den heer Directeur der Directe Belastingen te Amsterdam is executoir verklaard en op lieden aan den Heer Ontvanger der directe be lastingen binnen deze gemeente ter invordering is over gegeven. leder ingezetene, welke daarbij; belang hoeft, wordt alzoo vermaand op do voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven, teneinde alle gerechtelijke vervolgingen, welke uit nalatigheid zouden voortvloeien, te ontgaan. Schagen, den 26 Januari 1909. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. Uit het Engelsch van ARTHUR IV.ORRISON. Dit is weer een nieuwe geschiedenis van Snorkey Timms, dien beruchten kennis van me, over wien ik al eens meer heb geschreven. Het is nu al jaren geleden sinds ik Snorkey het laatst zag, en voor het feit, dat ik hem kende, kan ik natuurlijk geen enkele geldige verontschuldiging aanbieden, of het moest zijn, dat hij zoo'n vermakelijke schelm was en dat hij je zooveel vertellen kon over allerlei dingen, waar zelfs menschen met een lieele kleine dosis fatsoen niets van afweten. Zeer vele van zijn avonturen heeft hij mij zelf verteld, van sommige hoorde ik uit andere bronnen; maar dit verhaal kwam ik eerst langzamerhand en druppelsge wijs te weten. Het gebeurde langen tijd na Snorkey's avontuur met de zakken steenen in Liverpoolstreet en nadat hij het .me verteld had in ene farohuis in Whitechapel; het gebeurde, om precies te zijn, in dien tijd toen mr. Issy Marks, die de bank hield aan diezelfde farotafel de afgunst van Snorkey's ziel en zijn ideaal van onder- maansch geluk was. Van Snorkey's gezichtspunt, was daar ook werkelijk wel reden voor. Snorkey's voornaam ste bezigheid bestond in het „vinden" van dingen kleinigheden en andere zaken, waar niet al te best het oog op werd gehouden; mijnheer Issy Marks was overdag groothandelaar in mode- en galanterie-artikelen en bezat een magazijn, in de buurt van Houndsditch; 's avonds zat hij in het farospeelhuis, de eenige die altijd won. Hij betaalde den eigenaar zelfs vijftien shil lings per uur voor het voorrecht van croupier te zijn en maakte dan nog een aardige winst. Waarom Snor key en anderen met hem maar avond aan avond ble ven doorgaan met bij te dragen tot 's heeren Issy Marks' inkomen was een vraag, die een onpartijdig toeschouwer niet zoo gemakkelijk had kunnen oplossen; de „taal" waarin zij hun geregelde verliezen consta teerden, sloot volkomen de mogelijkheid buiten, dat zij het uit zuivere welwillende goedheid jegens mijnheer Marks deden. Toch waren ze allesbehalve van gisteren in de gewone beteekenis van die uitdrukking; ze lieten zich zelfs heel wat voorstaan op hun listigheid; toch kwamen ze, stonden voor de tafel met de acht met krijt geteekende vierkanten, zagen hun inzetten ver minderen en verdwijnen door een systeem, dat duide lijk zichtbaar aanhoudend den croupier en niemand anders ten goede kwam, gingen arm en kwaad weg en kwamen toch weer den volgenden avond en alle vol gende avonden terug om steeds meer geld te verlie zen. Er was heelemaal geen reden voor, maar het won der deed zich niettemin voor en de heer Marks voer er heel goed bij, zooals trouwens menige andere crou pier in menig ander speelhuis in die buurt. Om deze reden en om het vermoedelijke fortuin, I dat de galanteriezaak hem opleverde, verwekte de heer Issy Marks veel afgunst. De zaak werd gedreven in een gebocheld klein oud huis, dat hulpeloos geperst stond tusschen twee grootere gebouwen, die niet zoo oud, doch zeker even vuil waren. Zij stonden in een nogal vuil straatje, dat van Houndsditch naar nog on ontdekte regionen voert. Er waren hier grootere en meer beklante zaken dan die van mijnheer Marks, maar van zijn winkel werd gezegd ten minste onder zijn eenvoudiger bewonderaars dat er zoo „stiekem" i weg aardig wat omging. Nu had Snorkey en al zijn vrienden van datzelfde 1 slag de zonderlinge en interessante gewoonte om zeer I dikwijls en met teedere zorg het huis en erf te in- specteeren van welgestelde menschen, die hun eerbied Door ERNST VON WILDENBRUCH. en afgunst opwekten. Zooals dat het geval was met Snorkey en mijnheer Marks. Zij telden de ramen en maakten gissingen aangaande de waarschijnlijke sloten aan den binnenkant der deuren. Zij gluurden onopge merkt door sleutelgaten, streelden liel'koozend de blinden en betastten onderzoekend hun ijzeren sluitingen. Hun vriendelijke belangsteJlng strekte zich zelfs uit tot de belendende huizen, de daken, ladders, valdeuren en de mogelijkheid van onderlinge communicatie. Men weet zelfs te vertellen dat zy urenlang in de koude straten stonden te kijken naar lichtplekken op de gor dijnen, die de voorwerpen van hun angstvallige zotg aan hun oog onttrokken, en zelfs de meest zorgelooze onder hen verzuimde nooit vriendschappelijk gemeende, zij het dan ook in het geheim ingewonnen inlichtingen te vragen betreffende het gaan en komen der bewoners en de juiste ligging hunner slaapvertrekken Snorkey wist dus, dat mijnheer Marks' warenhuis 's avonds gesloten en verder aan zichzelf overgelaten werd. Hij wist ook, dat men den achterkant van het huis kon bereiken langs een geplaveid steegje en door middel van een zeer gemakkelijk te beklimmen muur; dat het plaatsje aan den achterkant vol pakkisten stond, en dat iemand, die op een of twee van de groot ste dier kisten stond een raam kon uereinen, uac niet getralied was. Zulk soort dingen merkte Snorkey altijd dadelijk op in elk huis, waarin hij op zijn intelligente manier, „belangstelde'.' En wat betreft dit bepaalde huis, had zijn observatie vermogen hem ook nog andere dingen aan de hand gedaan. Bij voorueeld, oiscnoon de inventaris over het algemeen niet bijzonder kostbaar was, was er toch nog al veel goedkoop zilver, dat wel erg dun was, maar toch nog heel wat toonde en dat evengoed gesmolten non worden als hetzelfde metaal in zwaardere, duurder oewerkte voorwerpen. En beneden in de achterkamer stond een kleine brandkast waar best wat juweelen in kouden zitten .Alles goed en wel beschouwd vond Snor- ney, dat hij verliefd was op dat warenhuis van den heer Marks en dat hij de eerste de beste gelegenheid moest te baat nemen, om wat intiemer kennis te maken En eigenaardig genoeg scheen die, gelegenheid zich iederen avond voor te doen, zoodat tusschen het oogenblik waarin Snorkey den graad zijner genegenheid ten volle besefte en den avond waarop hij de gele genheid waarnam, slechts eenige uren verliepen. Mijnheer Marks had de gewoonte iederen avond om zeven uur zijn warenhuis te sluiten en te grendelen en het vaarwel te zeggen tot den volgenden morgen, want hij woonde in Mile End. Op den avond van Snor key's onderneming deed hij als naar gewoonte, en Snor key, verdekt opgesteld in den ingang van een huis, zag hem heengaan. Na zich van dit feit verzekerd te heuben begaf hij zich naar „de Drie Tonnen", tus schen wier bezoekers hij zich een uurtje ophield, waar na hij op zijn gemak zijn schreden richtte naar de „faroclub". Deze inrichting bereikte men door middel van een onschuldig uitziende deur met een hoogst fatsoenlijke eiectrische bel, aan het eind van een binnenplaats waarop pasgebouwde bureau's en winkels uitkwamen. Als men u kende, werd de deur onmiddellijk op uw schellen geopend, kende men u niet, dan zoudt ge des noods de batterij hebben kunnen kapot schellen zon der resultaat. Dat kwam, omdat de portier binnen op een werktrap zat, zoodat hij precies door het boven licht der deur kon zien. Snorkey Timms was geen vreem deling; de deur werd zachtjes geopend en weer geslo ten, en na voorzichtig tastend door een lange gang te zijn geloopen, kwam Snorkey in het licht en het rumoer van de speelkamer. Mijnheer Marks was er, als ge woonlijk, met een sigaar in zijn mond, zijn hoed achter op zijn hoofd en zijn oogen op de kaarten, die hij op de tafel voor zich op hoopjes legde. Een begeerig toeziend aantal „belangstellenden" ver drong zich om de drie overige kanten van de tafel, waarbij de achterste rij op de schouders van de voor ste rijen klom. Allen hielden hun hand zoo ver moge lijk uitgestoken, om de lotgevallen van hun inzet op het krijt-vierkant te volgen en de magere en zoo zelden voorkomende winst haastig op te strijken. Snorkey zettp ene shilling iri, eensdeels omdat hij altijd bereid was te spelen, anderdeels omdat het, in verband met de mogelijke gebeurtenissen van dezen nacht, niet geraden was, de aandacht op zich te vesti gen door een verandering in zijn gewoonten op dezen bijzonderen avond. De shilling kwam op mijnheer Marks hoopje terecht en werd al spoedig door een tweeden, daarna door een derden en vierden en door nog eenige anderen gevolgd. „Marks heeft vanavond weer geluk," zeide een vriend tot Snorkey. Snorkey probeerde wat een dubbele kans met twee shillings zou uitwerken, en verloor die achter eenvolgens eveneens. „Het geeft niks, je doet hem gewoon je geld cadeau vanavond," merkte de vriend op. „Er is daar een vent aan den anderen kant, die bij halve en heele ponden tegelijk inzet en alles heeft verloren. Marks heeft ge luk, hoor!" Het is een feit, dat de croupier altijd geluk heeft met faro, maar dezen avond was het zoo sterk, dat zelfs de tegenspelers het bemerkten en bij faro moeten die toch altijd of over het algemeen blind zijn voor de I veine yan den croupier, of deze beschouwen als iets dat van zelf spreekt. Terwijl zijn los zilvergeld aanhoudend minder werd en mijnheer Marks een steeds aangroeiend hoopje geld voor zich kreeg, rijpte in Snorkey hoe langer hoe meer het besluit om zijn plan van dien nacht ten uit voer te brengen en geraakte hij hoe langer hoe meer overtuigd dat hij rechtmatige en wettige aanspraken op de aardsche bezittingen van den heer Marks had. Hij bleef tot ongeveer elf uur aan de farotafel en slenterde toen stilletjes weg. Het was niet veel meer dan vijf minuten loopens van daar naar het huis bij Houndsditch en in de straat, het magazijn en de steeg daarachter was het overal stil en donker, lilaar in het bovenste raam van een huis aan den linkerkant van dat van Marks schemerde een licht, en omdat Snorkey den geheelen nacht voor zich had om zijn plan ten uit voer te brengen, wachte hij en liep een straatje om, teneinde den tijd te dooden. Toen hij terugkwam was het dichter bij twaalven dan bij elven en de commensaal in het naburige huis was naar bed. Snorkey verspilde verder geen tijd, maar haastte zich het steegje in en klom over den muur. Op de achterplaats van mijnheer Marks, hoe klein ook, kon je 's nachts allesbehalve gemakkelijk terecht; want je stootte overal je schenen en knokkels aan on zichtbare doozen en kisten. Al liep je nog zoo voorzich tig en langzaam, toch maakte je altijd een beetje leven en je liep natuurlijk altijd gevaar het een of ander met een donderend geraas omver te stooten. Snorkey was voorzichtig en langzaam, want hij be hoefde zich niet te haasten, Hij bereikte den muur van het huis en bleef staan om te luisteren. Het was een stille nacht, te stil voor een onderneming als die van Snorkey; het minste geluid kon je duidelijk ho< ren. Maar als iedere inbreker weigerde te werken be halve onder volmaakte condities zou de geheele indus trie verloopen, Er was geen enkel geluid, dat je onge rust kon maken. Je hoorde natuurlijk den stap van den pojitieagent, maar dat stelde je gerust. Dat is zelfs een aangenaam geluid in de ooren van een inbreker, een geluid, dat hij reeds op een grooten afstand hoort en dat hem vertrouwen geeft; kan hij het niet hooren, dan is hij er nooit zeker van of de politieagent hem niet beloert. Dit aangename geluid kwam van Houndsditch en was duidelijk hoorbaar boven het nu meer én meer onderdrukte gegons van Londen. De hemel was helder en onbewolkt, ofschoon donker en een paar sterren keken neer op Snorkey's experiment en knipoogden aanmoedigend. Het is niet gemakkelijk om een ruwe pakkist stevig boven op een^ tweede te zetten, vooral niet als het donker is en je geen lawaai moogt niaken. En als je het klaar gespeeld hebt, al is het met een beetje lawaai dan is het nog moeilijker om op de bovenste te klaute ren zonder heel wat meer rumoer te maken en zonder de kans te loopen er op een luidruchtige manier weer af te vallen. Doch deze moeilijkheden werden overwon nen en toen Snorkey maar eenmaal het venster bereikt had, was hij er ook. Want hij had zijn werktuigen meegebracht. Ten eerste, een vliegenpapier, dat hij naar binnen toegevouwen had, om het gemakkelijk in zijn zak te kunnen steken. Nadat hij dat papier zorg vuldig geopend had spreidde hij het uit over de ruit die het dichtst bij de pen was en sloeg die met de vlakke hand in het midden kapot. De ruit brak geluid ei V1 7/1 h°nderd scherven, die alle aan het papier vastkleefden. Toen had hij alleen nog maar zijn hand naai binnen te steken óm de pen eruit te halen en het raam was ook overwonnen. klonl naar binnen> sloot rustig het venster en liet het gordijn zakken wat mijnheer Marks ver- zunnd had. Daarop haalde hij nog andere werktuigen e voorschijn. Ten eerste, een lantaarn, gemaakt van TJ} u fm.e- l1?116,1) d0°S met een stomPie kaars erin, zoo-1 en aL !iC^-i fn x.daar Vlel' waar llet noodig was, het dadelijk uitgeblazen kon worden. Maartoen hij dat kleine stukje kaars had aangesto- neeg lnj al dadelijk iets in 't oog, waarvoor hii heelemaa niet gekomen was. Dat was' namelijkeen hoop krullen op den vloer natte krullen. Ze lagen' ten deele onder een tafel, die volgestapeld was met kartonnen doozen, waarvan er zeer vele stuk waren En t*t°Ze\lelen wel vochtiS te zün en toen Vrp0 kwam om dat e«ns te onderzoeken kreeg hij een met te miskennen lucht van petroleum m den neus En het scheen wel of er niets in die doo- QaS' ,bebalve 00k a'weer krullen en papier ook S wenkbrauwen gingen de hoogte in en hij spitste de lippen .Maar de fluitsolo bewaarde hij voor een toekomstige gelegenheid. 1,'enpn ^fi!ki d® kamer eenS r0nd' Langs de wanden nepen planken, waarop doozen, maar er scheen heel «rig Jn die doozen te zitten. Mijnheer Marks leek erg veel stroo en vuil papier in voorraad te hebben- a' wee'' krullen. Maar er was een doos met haar borstels, die Snorkey erg interesseerden. Hij wist dat wk V?eJ vandie g°edkoope met zilver gemonteerde aarborstels verkocht; van die haarborstels, waarvan de zilveren ruggen, zoo dun als papier, in hoog relief zijn Dewerkt, om ze een zwaar massief voorkomen te ge ven, en hij was van plan geweest die zilveren ruggen ei met zijn mes af te rukken en ze vervolgens op te rollen om ze gemakkelijker te transporteeren Wel hier had je de borstels, Maar het zilver was er af! Snorkey liet het deksel van de doos vallen en hield een tweede fluitaria in. Toen ging hij naar het por taal (waar ook alweer krullen lagen) liep de smalle trax at waarbij hij, beneden aangekomen, bijna terechtkwam in weer een hoop krullen. Hij ging recht op de brand kast af, terwijl hij uit zijn binnenjaszak het instrument te voorschijn haalde, dat bekend is onder den naam van „James of Jemmy". Het was een elegant klein wapentje met een fijnen beitel aan het eind, dien hij bovenaan in een spleet van de deur duwde .Er zijn van die goedkoope brand kasten waarvan men de buitenste deurplaat op deze zeer primitieve manier kan aftrekken. Deze brandkast scheen tot die soort echter niet. te behooren, want het onmiddellijke resultaat bestond slechts in het afbreken van een gedeelte van. de punt van den „James". Snorkey keek treurig naar de gebroken punt, want hij had het werktuig geleend; toen gaf hij een ruk aan het handvatsel en het midden van de deur. De brand kast was niet gesloten! De deur zwaaide open en nu werden er kasboeken zichtbaar en niets anders. Onderaan waren twee kleine laden, die wel is waar afgesloten waren, doch met ver bogen voorkanten opensprongen bij den eersten ruk van den „James". En die laden waren leeg! Snorkey keek de kamer rond en schudde moedeloos het hoofd. Er was hier letterlijk een fortuin aan goed koope sponsen en van die welbekende doosjes van schelpen, maar dat was niet het soort van fortuin waarvoor hij gekomen was. Ook hier een hoop krullen, opgestapeld tegen een aantal schelpendoozen en dicht daarbij een tien liter-kan vol petroleum. Hij ging uiterst behoedzaam den winkel binnen want nu kon men hem van de straat af hooren. Op den in ventaris lette hij niet, maar hij onderzocht de geldlade. En daar zat zelfs geen knoop meer in. Neen, hier viel niet veel te verdienen, dat was duidelijk. Hij schudde weer het hoofd en keerde naar de achterkamer terug. Daarop stak hij zeer bedachtzaam zijn werktuigen in zijn zakken, blies zijn kaars uit en ging op de trap op mijnheer Marks zitten wachten. Want hij had din gen gezien, die hem deden vermoeden, dat deze wel komen zou. Het was erg stil en nogal vervelend zoo te moeten wachten. Maar plotseling werd Snorkey zoodanig getrof fen door den humor der situatie, dat de stilte werd verbroken door een gegrinnik, dat bijna in luidkeels lachen overging. Mijnheer Marks zou ditmaal een on verwachte kaart onder de oogen krijgen De kerkklokken begonnen twaalf uur te slaan, enkele dichtbij, andere ver af en siioedig hoorde hij ook zeer nabij den luiden slag van de St.-Botolphs-klok. Midden onder de klokkeslagen schrikte hij een oogenblik door een bons op de voordeur, doch het was maar een politie agent, die het slot betastte. Zijn wegstervende schreden waren duidelijk hoorbaar, nu de klokken opgehouden hadden te slaan. Mijnheer Marks kwam maar niet en een paar maai viel Snorkey bijna in slaap. Hij zat te luisteren naar den slag van eenen, denkend dat hij dien al duttend misschien niet gehoord had, toen hij eindelijk het langverbeide „klik" in het slot hoorde. En haast op het zelfde oogenblik was Marks ook al met buitengewone vlugheid in den winkel, waarna hij de deur sloot. Het was duidelijk, dat hij op een geschikte gelegenheid had gewacht om de deur te bereiken en het be kende slot stil en snel open te draaien. En een oogen blik later had hij al tastend de achterkamer bereikt, op een meter afstand van zijn bezoeker. Snorkey voel de naar zijn lucifers en lantaarn, maar terwijl hij dat deed werd er in het midden van de kamer een luci fer afgestreken en Marks, bezig zijn eigen lantaarn aan te steken, werd zichtbaar. Snorkey wachtte- tot de kaars goed en wel aan en de lantaarn dicht was en zeide toen opgewekt: „Zoo, goeden morgen, mijn- neer Marks!" Mijnheer Marks uitte een zwakken kreet en sprong met een bons tegen een stapel doozen, waar hij zich doodsbleek, angstig hijgend aan vasthield. „Kom, kom, mijnheer Marks! schrik toch niet zoo! Xk ben het maar! Een goeie ouwe vriend!" En Snor key lichtte de lantaarn op en hield die bij zijn gezicht, waarop duidelijk een grijnslach zichtbaar was. „Wat wat moet je?" hijgde Marks, ademloos van. den schok. „Wat moet je?" „Ik wil me aangeve," antwoordde Snorkey kordaat. „Poging tot diefstal met braak bij nacht; ik ben een freeselijke misdadiger. Ik heb ingebroke." Marks slikte tweemaal voor hij een woord kon uit brengen. „Heb je ingebroken,?" herhaalde hij. „Ik heb je achterraam kapot geslage om er in te komme en nou wacht ik hier al haast anderhalf uur om te bekenne. Want ik heb berouw"' „Je-je-wat?" „Ik heb berouw. Wat federeen zou hebbe as tie niet voor krulle kwam. As ik krulle had wille hebbe, dan nad ik vanavond een aardigen slag kenne slaan; krulle of oud papier of petrolie .Maar nou ik die niet kon gebruike, heb ik berouw gekrege. Sluit me op!" Half buiten zichzelf steunde Marks zijn hoofd met zijn hand. „Ga ga weg!" zei hij. Snorkey schudde het hoofd, zette de lantaarn neer en ging op den kant van de tafel zitten. „Dat zou ik niet kenne doen," zei hij. „Ik zou niet weg kenne gaan na al de slechtigheid die ik bedreve heb. Me gewete zou dat niet kenne verdrage. Haal asjeblief de pelisie en laat me straffen zooals ik ver dien." Mijnheer Marks keek nadenkend naar de kamer, naar den winkel en naar de trap. Hij begon een weinig van de verrassing te bekomen, die echter gevolgd werd door een gevoel van wanhopigen angst. „Goed," zeide hij eindelijk. „Maar ik wil je er niet voor laten thraffen, je kunt gaan." „Neen, neen," antwoordde Snorkey hartelijk. „Laat je nou niet door je gevoel meeslepe, meneer Marks. Je weet niet, wat een gemeene kerel ik ben. Ja, ik neb nou berouw, dat is waar. maar dat komt enkel en alleen door die krulle. Dat is toch geen echt berouw, as je 't alleen om die krulle doet." „Maak dat je weg komt," antwoordde, Marks, op angstvallig gedempten toon. „Ik theg je toch, dat ik er niet over thal thpreken. We begrijpen elkaar." Snorkey schudde het hoofd. „Dat betwijfel ik, me neer Marks," zuchtte hij. „Het is niet gemakkelijk voor 4. Dat diner was voor vele dames de grootste aantrek kelijkheid. Men zou niet alleen een vrij vervelende voordracht moeten aanhooren, maar zou met den leu ken, kleinen kerel ook eens wat intiemer kennismaken. Wie weet wat men dan nog zou beleven. In elk geval was dat iets amusants en pikants. En terwijl zoo de dames bij dit bericht door elkaar lachten, fluisterden, en rumoerden, was er eene, die niet meelachte, die steeds bleeker en stiller werd, en dat was juist diegene van wie alles uitging, nl. Iduna Schneideband. Van het oogenblik af dat de kaart van Peter geko men was, waarin hij de uitnoodiging aannam, lag er als een koude hand op haar hart, half zaligheid, half vrees, een gevoel alsof het uur, waarin over haar wel en wee zou worden beschikt, aanstaande was. Natuur lijk had zij door haar vriendin te hooren gekregen, waarover de groote man zou spreken en dat hij juist het thema had gekozen over de schilderkunst tot voor Rafaël, dat maakte haar zeer gelukkig. Zoo langzamerhand kwam dan de groote dag. Tot I aan den middag behield het pension zijn gewone aan- zien. Na den middag werd de eigenares van het pension onrustig. De dames hielden haar rust tot na de middag- I thee, dan begon men aan allen te merken, dat de groote I avond aanstaande was. Men scheidde van elkaar met een lachje en een: „tot vanavond!", dus ging een I ieder naar zijn kamer om toilet te maken. Men is dan I ook niet alle avonden met een beroemd man te zamen. Ongeveer een uur voor de lezing zou beginnen klop te de huisvrouw bij Iduna aan, met wie zij over de rangschikking van de dames aan de tafel nog het een en ander wilde bespreken. Zij had gemeend, dat zij Iduna druk aan het toiletmaken zou vinden en was dus zeer verrast, toen zij haar vriendin in haar zwarte japon, hoog dichtgeknoopt, zooals altijd voor de tafel j over een boek gebogen vond, met een matige opmerk zaamheid lezend, alsof er niets bijzonders .te wachten was. Met alle respect, die zij voor haar geestesvriendm gevoelde, en dat sedert haar groote vrijgevigheid nog zeer vergroot was, kon zij de vraag niet onderdrukken, of Iduna reeds toilet had gemaakt. „Maar ik blijf natuurlijk zooals ik ben. Ik ben nog in de rouw." Dat men een zwarte japon ook een beetje vriendelijk kon maken, die bemerking zweefde de vrouw des huizes wel op de lippen, maar zij zweeg. Iduna's j verklaring, dat zij natuurlijk zoo bleef, sneed alle ver- i dere bemerkingen af. Er bleef alzoo dus nog vast te I stellen, hoe men aan tafel zou zitten. Wie zou den j beroemden gast naar binnen geleiden? Half verbaasd j keek Iduna op. „Maar natuurlijk u toch? U is hier de meesteres.j Wanneer men het zoo opvatte, ja. Maar wie de eigen- I lijke gastvrouw was, dat behoefde zij niet te zeggen. Iduna schrikte bijna. „Is u onze afspraak vergeten? Dat niemand te weten mag komen?" Neen, neen, zij had niets vergeten. En dus, wanneer Iduna hem den arm niet wilde geven, moest zij toch aan zijn andere zijde zitten. „Onder geen enkel beding." De gastvrouw toonde een zeer teleurgesteld ge zicht. „Maar wanneer men zooveel voor een zaak gedaan heeft, moet men er ook wat aan hebben." Iduna was opgestaan. Gewoonlijk zoo kalm en ver standig, scheen zij nu heel erg opgewonden. „Kom," zeide zij, „ik ga met u mee, dan zullen wij de plaatsen aanwijzen." De gastvrouw nam de kaartjes harer dames, die zij had meegebracht en op de tafel had gelegd, weer op; daarna gingen de dames beiden naar de leeszaal. Onder de dames bevonden zich ook eenige getrouw de vrouwen. Een van dezen met wie de gast zich wel zou kunnen onderhouden werd aan zijn linkerzijde ge zet. Aan zijn rechter zou de vrouw des huizes tronen. De overige plaatsen werden zonder veel omslag met kaartjes belegd. Eindelijk maakte de eigenares van het pension heel verbluft halt. Aan het benedeneind van de tafel had Iduna voor zich een bescheiden plaatsje gekozen. „Zoo ver afwilt gij zitten?" Iduna had haar kaartje reeds op het glas naast haar bord neergelegd. Zonder verder een woord te verlie zen draaide zij zich om en keerde naar haar kamer terug. Nadenkend bleef haar vriendin achter en keek naar Iduna toen deze strak en stijf de zaal verliet. Steeds zoo bedaard, en verstandig en nu op een maal zoo onbegrijpelijk. Want hoe kon men het zich verklaren, dat zij zoo hartstochtelijk had verlangd naar de komst van dezen man, en nu hij kwam, deed zij alles om zoo ver mogelijk uit zijn sfeer te komen. De speurhond, die in elk vrouwelijk gemoed loert, sprong naar voren .Zij was plotseling zeer nieuwsgie rig wat dit alles had te beduiden. Het was nog maar een vermoeden, wat haar daar door het hoofd ging. Als dat eens mocht gebeuren en haar boezem ging hoog op en neer. zoodat de lilazijde van haar blouse kraakte. Wat zou dat een reclame zijn voor haar pension. Om acht uur zou de lezing beginnen, om vijf mi nuten voor acht uur verscheen Peter Aichschnitzer. Hij had beloofd te zullen komen en wanneer hij dat deed, was hij altijd zeer precies en verscheen dan ook op tijd. Zijn verwachting dat een verzameling van elegante vrouwen zijn komst zou verbeiden, werd niet bedrogen. In een smaakvol ingerichte en helder vellichte salon ontving een schaar van keurig gekleede dames hem. Zelf fijn in de puntjes, in rok met witte das, ver scheen hij, onder een zelfbewuste houding zijn inner lijke onzekerheid verbergend, die hem steeds bijna te machtig werd, als hij een huis van mooie vrouwen tegemoet trad. Daarbij deed zich steeds het gevoel gelden wat mismaakten menschen eigen is, als zij in gezelschap komen, dat zij voor zichzelf nog kleiner en mismaakter schijnen, dan zij in werkelijkheid zijn. Peter zag er uit als een dwerg. De eigenares des hui zes, die nu geheel de rol van gastvrouw vervulde, stelde hem aan de dames voor. Deze zagen op hem neer, de kleine man keek tot haar op, met een eigen aardig scherpen verwarden blik. Zoodra de voorstelling voorbij was, trippelden de dames op elkaar toe en stonden in kringetjes te praten en te lachen. De zaak begon, zooals men zich dat had voorgesteld. Nu begon de voordracht. Alles nam plaats. In het midden van den salon stond de tafel, waaraan de groote man zou zitten. Op een wenk van hem werd de bruine portefeuille binnengebracht, waarin zijne papieren wa ren. En terwijl hij met een, zekere plechtigheid zijn manuscript daaruit haalde, zeide hij met een harde stem, die hem eigen was, en die hij door oefening zooveel mogelijk klank had gegeven: „ik lees den da mes een manuscript voor." I Hij had deze woorden met veel nadruk gezegd, als verbond zich daaraan een bijzondere beteekenis. Zoo was het bok. Las hij zijn hoorderessen een reeds, ge- drukten aybeid voor, dan was het heel wat anders ge weest. Nu had het allen schijn alsof hij dit stuk arbeid expresselijk voor haar had vervaardigd. Dat had van het auditorium een bravo gevorderd, een applaus, of tenminste een zacht gemompel van dank. Maar van dit alles volgde er niets. De dames waren blijkbaar lang niet wetenschappelijk genoeg onderlegd, om te weten wat eer haar geschiedde. Zij bleven als muisjes zoo stil. Peter ergerde zich, hij verborg dat evenwel achter een stalen gezicht. In stilte stelde hij voor zich zelf vast, dat hij onder een troep gewone juffers geheel gevuld met DGiano-efAU j i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 5