Snorkey Timms.
DE INKTVISCH.
53e Jaargang. No. 4443.
Zaterdag 30 Jan. 1909.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Bekendmakingen
Gemeente SCIIAGKN.
—0—
De Burgemeester der Gemeente Sdhagen, brengt' bij
deze ter kennis van de ingezetenen dier gemeente, dat
Det kohier der Grondbelasting over liet jaar 1909 op
den 23 Januari 1909 door den heer Directeur der
Directe Belastingen te Amsterdam is executoir verklaard
en op lieden aan den Heer Ontvanger der directe be
lastingen binnen deze gemeente ter invordering is over
gegeven.
leder ingezetene, welke daarbij; belang hoeft, wordt
alzoo vermaand op do voldoening van zijnen aanslag
behoorlijk acht te geven, teneinde alle gerechtelijke
vervolgingen, welke uit nalatigheid zouden voortvloeien,
te ontgaan.
Schagen, den 26 Januari 1909.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
Uit het Engelsch van
ARTHUR IV.ORRISON.
Dit is weer een nieuwe geschiedenis van Snorkey
Timms, dien beruchten kennis van me, over wien ik al
eens meer heb geschreven. Het is nu al jaren geleden
sinds ik Snorkey het laatst zag, en voor het feit, dat
ik hem kende, kan ik natuurlijk geen enkele geldige
verontschuldiging aanbieden, of het moest zijn, dat hij
zoo'n vermakelijke schelm was en dat hij je zooveel
vertellen kon over allerlei dingen, waar zelfs menschen
met een lieele kleine dosis fatsoen niets van afweten.
Zeer vele van zijn avonturen heeft hij mij zelf verteld,
van sommige hoorde ik uit andere bronnen; maar dit
verhaal kwam ik eerst langzamerhand en druppelsge
wijs te weten.
Het gebeurde langen tijd na Snorkey's avontuur met
de zakken steenen in Liverpoolstreet en nadat hij het
.me verteld had in ene farohuis in Whitechapel; het
gebeurde, om precies te zijn, in dien tijd toen mr.
Issy Marks, die de bank hield aan diezelfde farotafel
de afgunst van Snorkey's ziel en zijn ideaal van onder-
maansch geluk was. Van Snorkey's gezichtspunt, was
daar ook werkelijk wel reden voor. Snorkey's voornaam
ste bezigheid bestond in het „vinden" van dingen
kleinigheden en andere zaken, waar niet al te best
het oog op werd gehouden; mijnheer Issy Marks was
overdag groothandelaar in mode- en galanterie-artikelen
en bezat een magazijn, in de buurt van Houndsditch;
's avonds zat hij in het farospeelhuis, de eenige die
altijd won. Hij betaalde den eigenaar zelfs vijftien shil
lings per uur voor het voorrecht van croupier te zijn
en maakte dan nog een aardige winst. Waarom Snor
key en anderen met hem maar avond aan avond ble
ven doorgaan met bij te dragen tot 's heeren Issy
Marks' inkomen was een vraag, die een onpartijdig
toeschouwer niet zoo gemakkelijk had kunnen oplossen;
de „taal" waarin zij hun geregelde verliezen consta
teerden, sloot volkomen de mogelijkheid buiten, dat zij
het uit zuivere welwillende goedheid jegens mijnheer
Marks deden. Toch waren ze allesbehalve van gisteren
in de gewone beteekenis van die uitdrukking; ze lieten
zich zelfs heel wat voorstaan op hun listigheid; toch
kwamen ze, stonden voor de tafel met de acht met
krijt geteekende vierkanten, zagen hun inzetten ver
minderen en verdwijnen door een systeem, dat duide
lijk zichtbaar aanhoudend den croupier en niemand
anders ten goede kwam, gingen arm en kwaad weg en
kwamen toch weer den volgenden avond en alle vol
gende avonden terug om steeds meer geld te verlie
zen. Er was heelemaal geen reden voor, maar het won
der deed zich niettemin voor en de heer Marks voer
er heel goed bij, zooals trouwens menige andere crou
pier in menig ander speelhuis in die buurt.
Om deze reden en om het vermoedelijke fortuin,
I dat de galanteriezaak hem opleverde, verwekte de heer
Issy Marks veel afgunst. De zaak werd gedreven in
een gebocheld klein oud huis, dat hulpeloos geperst
stond tusschen twee grootere gebouwen, die niet zoo
oud, doch zeker even vuil waren. Zij stonden in een
nogal vuil straatje, dat van Houndsditch naar nog on
ontdekte regionen voert. Er waren hier grootere en
meer beklante zaken dan die van mijnheer Marks,
maar van zijn winkel werd gezegd ten minste onder
zijn eenvoudiger bewonderaars dat er zoo „stiekem"
i weg aardig wat omging.
Nu had Snorkey en al zijn vrienden van datzelfde
1 slag de zonderlinge en interessante gewoonte om zeer
I dikwijls en met teedere zorg het huis en erf te in-
specteeren van welgestelde menschen, die hun eerbied
Door
ERNST VON WILDENBRUCH.
en afgunst opwekten. Zooals dat het geval was met
Snorkey en mijnheer Marks. Zij telden de ramen en
maakten gissingen aangaande de waarschijnlijke sloten
aan den binnenkant der deuren. Zij gluurden onopge
merkt door sleutelgaten, streelden liel'koozend de blinden
en betastten onderzoekend hun ijzeren sluitingen. Hun
vriendelijke belangsteJlng strekte zich zelfs uit tot de
belendende huizen, de daken, ladders, valdeuren en
de mogelijkheid van onderlinge communicatie. Men
weet zelfs te vertellen dat zy urenlang in de koude
straten stonden te kijken naar lichtplekken op de gor
dijnen, die de voorwerpen van hun angstvallige zotg
aan hun oog onttrokken, en zelfs de meest zorgelooze
onder hen verzuimde nooit vriendschappelijk gemeende,
zij het dan ook in het geheim ingewonnen inlichtingen
te vragen betreffende het gaan en komen der bewoners
en de juiste ligging hunner slaapvertrekken
Snorkey wist dus, dat mijnheer Marks' warenhuis
's avonds gesloten en verder aan zichzelf overgelaten
werd. Hij wist ook, dat men den achterkant van het
huis kon bereiken langs een geplaveid steegje en door
middel van een zeer gemakkelijk te beklimmen muur;
dat het plaatsje aan den achterkant vol pakkisten
stond, en dat iemand, die op een of twee van de groot
ste dier kisten stond een raam kon uereinen, uac niet
getralied was. Zulk soort dingen merkte Snorkey altijd
dadelijk op in elk huis, waarin hij op zijn intelligente
manier, „belangstelde'.'
En wat betreft dit bepaalde huis, had zijn observatie
vermogen hem ook nog andere dingen aan de hand
gedaan. Bij voorueeld, oiscnoon de inventaris over het
algemeen niet bijzonder kostbaar was, was er toch nog
al veel goedkoop zilver, dat wel erg dun was, maar
toch nog heel wat toonde en dat evengoed gesmolten
non worden als hetzelfde metaal in zwaardere, duurder
oewerkte voorwerpen. En beneden in de achterkamer
stond een kleine brandkast waar best wat juweelen in
kouden zitten .Alles goed en wel beschouwd vond Snor-
ney, dat hij verliefd was op dat warenhuis van den
heer Marks en dat hij de eerste de beste gelegenheid
moest te baat nemen, om wat intiemer kennis te
maken
En eigenaardig genoeg scheen die, gelegenheid zich
iederen avond voor te doen, zoodat tusschen het
oogenblik waarin Snorkey den graad zijner genegenheid
ten volle besefte en den avond waarop hij de gele
genheid waarnam, slechts eenige uren verliepen.
Mijnheer Marks had de gewoonte iederen avond om
zeven uur zijn warenhuis te sluiten en te grendelen
en het vaarwel te zeggen tot den volgenden morgen,
want hij woonde in Mile End. Op den avond van Snor
key's onderneming deed hij als naar gewoonte, en Snor
key, verdekt opgesteld in den ingang van een huis,
zag hem heengaan. Na zich van dit feit verzekerd te
heuben begaf hij zich naar „de Drie Tonnen", tus
schen wier bezoekers hij zich een uurtje ophield, waar
na hij op zijn gemak zijn schreden richtte naar de
„faroclub".
Deze inrichting bereikte men door middel van een
onschuldig uitziende deur met een hoogst fatsoenlijke
eiectrische bel, aan het eind van een binnenplaats
waarop pasgebouwde bureau's en winkels uitkwamen.
Als men u kende, werd de deur onmiddellijk op uw
schellen geopend, kende men u niet, dan zoudt ge des
noods de batterij hebben kunnen kapot schellen zon
der resultaat. Dat kwam, omdat de portier binnen
op een werktrap zat, zoodat hij precies door het boven
licht der deur kon zien. Snorkey Timms was geen vreem
deling; de deur werd zachtjes geopend en weer geslo
ten, en na voorzichtig tastend door een lange gang te
zijn geloopen, kwam Snorkey in het licht en het rumoer
van de speelkamer. Mijnheer Marks was er, als ge
woonlijk, met een sigaar in zijn mond, zijn hoed achter
op zijn hoofd en zijn oogen op de kaarten, die hij op
de tafel voor zich op hoopjes legde.
Een begeerig toeziend aantal „belangstellenden" ver
drong zich om de drie overige kanten van de tafel,
waarbij de achterste rij op de schouders van de voor
ste rijen klom. Allen hielden hun hand zoo ver moge
lijk uitgestoken, om de lotgevallen van hun inzet
op het krijt-vierkant te volgen en de magere en zoo
zelden voorkomende winst haastig op te strijken.
Snorkey zettp ene shilling iri, eensdeels omdat hij
altijd bereid was te spelen, anderdeels omdat het, in
verband met de mogelijke gebeurtenissen van dezen
nacht, niet geraden was, de aandacht op zich te vesti
gen door een verandering in zijn gewoonten op dezen
bijzonderen avond. De shilling kwam op mijnheer Marks
hoopje terecht en werd al spoedig door een tweeden,
daarna door een derden en vierden en door nog eenige
anderen gevolgd.
„Marks heeft vanavond weer geluk," zeide een vriend
tot Snorkey. Snorkey probeerde wat een dubbele kans
met twee shillings zou uitwerken, en verloor die achter
eenvolgens eveneens.
„Het geeft niks, je doet hem gewoon je geld cadeau
vanavond," merkte de vriend op. „Er is daar een vent
aan den anderen kant, die bij halve en heele ponden
tegelijk inzet en alles heeft verloren. Marks heeft ge
luk, hoor!"
Het is een feit, dat de croupier altijd geluk heeft
met faro, maar dezen avond was het zoo sterk, dat
zelfs de tegenspelers het bemerkten en bij faro moeten
die toch altijd of over het algemeen blind zijn voor de
I veine yan den croupier, of deze beschouwen als iets
dat van zelf spreekt.
Terwijl zijn los zilvergeld aanhoudend minder werd
en mijnheer Marks een steeds aangroeiend hoopje geld
voor zich kreeg, rijpte in Snorkey hoe langer hoe
meer het besluit om zijn plan van dien nacht ten uit
voer te brengen en geraakte hij hoe langer hoe meer
overtuigd dat hij rechtmatige en wettige aanspraken
op de aardsche bezittingen van den heer Marks had.
Hij bleef tot ongeveer elf uur aan de farotafel en
slenterde toen stilletjes weg. Het was niet veel meer
dan vijf minuten loopens van daar naar het huis bij
Houndsditch en in de straat, het magazijn en de steeg
daarachter was het overal stil en donker, lilaar in het
bovenste raam van een huis aan den linkerkant van
dat van Marks schemerde een licht, en omdat Snorkey
den geheelen nacht voor zich had om zijn plan ten uit
voer te brengen, wachte hij en liep een straatje om,
teneinde den tijd te dooden.
Toen hij terugkwam was het dichter bij twaalven
dan bij elven en de commensaal in het naburige huis
was naar bed. Snorkey verspilde verder geen tijd, maar
haastte zich het steegje in en klom over den muur.
Op de achterplaats van mijnheer Marks, hoe klein
ook, kon je 's nachts allesbehalve gemakkelijk terecht;
want je stootte overal je schenen en knokkels aan on
zichtbare doozen en kisten. Al liep je nog zoo voorzich
tig en langzaam, toch maakte je altijd een beetje leven
en je liep natuurlijk altijd gevaar het een of ander
met een donderend geraas omver te stooten.
Snorkey was voorzichtig en langzaam, want hij be
hoefde zich niet te haasten, Hij bereikte den muur
van het huis en bleef staan om te luisteren. Het was
een stille nacht, te stil voor een onderneming als
die van Snorkey; het minste geluid kon je duidelijk ho<
ren. Maar als iedere inbreker weigerde te werken be
halve onder volmaakte condities zou de geheele indus
trie verloopen, Er was geen enkel geluid, dat je onge
rust kon maken. Je hoorde natuurlijk den stap van den
pojitieagent, maar dat stelde je gerust. Dat is zelfs een
aangenaam geluid in de ooren van een inbreker, een
geluid, dat hij reeds op een grooten afstand hoort en
dat hem vertrouwen geeft; kan hij het niet hooren, dan
is hij er nooit zeker van of de politieagent hem niet
beloert. Dit aangename geluid kwam van Houndsditch
en was duidelijk hoorbaar boven het nu meer én meer
onderdrukte gegons van Londen. De hemel was helder
en onbewolkt, ofschoon donker en een paar sterren
keken neer op Snorkey's experiment en knipoogden
aanmoedigend.
Het is niet gemakkelijk om een ruwe pakkist stevig
boven op een^ tweede te zetten, vooral niet als het
donker is en je geen lawaai moogt niaken. En als je
het klaar gespeeld hebt, al is het met een beetje lawaai
dan is het nog moeilijker om op de bovenste te klaute
ren zonder heel wat meer rumoer te maken en zonder
de kans te loopen er op een luidruchtige manier weer
af te vallen. Doch deze moeilijkheden werden overwon
nen en toen Snorkey maar eenmaal het venster bereikt
had, was hij er ook. Want hij had zijn werktuigen
meegebracht. Ten eerste, een vliegenpapier, dat hij
naar binnen toegevouwen had, om het gemakkelijk in
zijn zak te kunnen steken. Nadat hij dat papier zorg
vuldig geopend had spreidde hij het uit over de ruit
die het dichtst bij de pen was en sloeg die met de
vlakke hand in het midden kapot. De ruit brak geluid
ei V1 7/1 h°nderd scherven, die alle aan het papier
vastkleefden. Toen had hij alleen nog maar zijn hand
naai binnen te steken óm de pen eruit te halen en het
raam was ook overwonnen.
klonl naar binnen> sloot rustig het venster
en liet het gordijn zakken wat mijnheer Marks ver-
zunnd had. Daarop haalde hij nog andere werktuigen
e voorschijn. Ten eerste, een lantaarn, gemaakt van
TJ} u fm.e- l1?116,1) d0°S met een stomPie kaars erin, zoo-1
en aL !iC^-i fn x.daar Vlel' waar llet noodig was,
het dadelijk uitgeblazen kon worden.
Maartoen hij dat kleine stukje kaars had aangesto-
neeg lnj al dadelijk iets in 't oog, waarvoor hii
heelemaa niet gekomen was. Dat was' namelijkeen
hoop krullen op den vloer natte krullen. Ze lagen'
ten deele onder een tafel, die volgestapeld was met
kartonnen doozen, waarvan er zeer vele stuk waren En
t*t°Ze\lelen wel vochtiS te zün en toen
Vrp0 kwam om dat e«ns te onderzoeken
kreeg hij een met te miskennen lucht van petroleum
m den neus En het scheen wel of er niets in die doo-
QaS' ,bebalve 00k a'weer krullen en papier ook
S wenkbrauwen gingen de hoogte in en hij
spitste de lippen .Maar de fluitsolo bewaarde hij voor
een toekomstige gelegenheid.
1,'enpn ^fi!ki d® kamer eenS r0nd' Langs de wanden
nepen planken, waarop doozen, maar er scheen heel
«rig Jn die doozen te zitten. Mijnheer Marks leek
erg veel stroo en vuil papier in voorraad te hebben-
a' wee'' krullen. Maar er was een doos met haar
borstels, die Snorkey erg interesseerden. Hij wist dat
wk V?eJ vandie g°edkoope met zilver gemonteerde
aarborstels verkocht; van die haarborstels, waarvan de
zilveren ruggen, zoo dun als papier, in hoog relief zijn
Dewerkt, om ze een zwaar massief voorkomen te ge
ven, en hij was van plan geweest die zilveren ruggen
ei met zijn mes af te rukken en ze vervolgens op
te rollen om ze gemakkelijker te transporteeren Wel
hier had je de borstels, Maar het zilver was er af!
Snorkey liet het deksel van de doos vallen en hield
een tweede fluitaria in. Toen ging hij naar het por
taal (waar ook alweer krullen lagen) liep de smalle trax
at waarbij hij, beneden aangekomen, bijna terechtkwam
in weer een hoop krullen. Hij ging recht op de brand
kast af, terwijl hij uit zijn binnenjaszak het instrument
te voorschijn haalde, dat bekend is onder den naam
van „James of Jemmy".
Het was een elegant klein wapentje met een fijnen
beitel aan het eind, dien hij bovenaan in een spleet
van de deur duwde .Er zijn van die goedkoope brand
kasten waarvan men de buitenste deurplaat op deze
zeer primitieve manier kan aftrekken. Deze brandkast
scheen tot die soort echter niet. te behooren, want het
onmiddellijke resultaat bestond slechts in het afbreken
van een gedeelte van. de punt van den „James".
Snorkey keek treurig naar de gebroken punt, want
hij had het werktuig geleend; toen gaf hij een ruk aan
het handvatsel en het midden van de deur. De brand
kast was niet gesloten!
De deur zwaaide open en nu werden er kasboeken
zichtbaar en niets anders. Onderaan waren twee kleine
laden, die wel is waar afgesloten waren, doch met ver
bogen voorkanten opensprongen bij den eersten ruk
van den „James". En die laden waren leeg!
Snorkey keek de kamer rond en schudde moedeloos
het hoofd. Er was hier letterlijk een fortuin aan goed
koope sponsen en van die welbekende doosjes van
schelpen, maar dat was niet het soort van fortuin
waarvoor hij gekomen was. Ook hier een hoop krullen,
opgestapeld tegen een aantal schelpendoozen en dicht
daarbij een tien liter-kan vol petroleum.
Hij ging uiterst behoedzaam den winkel binnen want
nu kon men hem van de straat af hooren. Op den in
ventaris lette hij niet, maar hij onderzocht de geldlade.
En daar zat zelfs geen knoop meer in. Neen, hier viel
niet veel te verdienen, dat was duidelijk. Hij schudde
weer het hoofd en keerde naar de achterkamer terug.
Daarop stak hij zeer bedachtzaam zijn werktuigen in
zijn zakken, blies zijn kaars uit en ging op de trap
op mijnheer Marks zitten wachten. Want hij had din
gen gezien, die hem deden vermoeden, dat deze wel
komen zou.
Het was erg stil en nogal vervelend zoo te moeten
wachten. Maar plotseling werd Snorkey zoodanig getrof
fen door den humor der situatie, dat de stilte werd
verbroken door een gegrinnik, dat bijna in luidkeels
lachen overging. Mijnheer Marks zou ditmaal een on
verwachte kaart onder de oogen krijgen
De kerkklokken begonnen twaalf uur te slaan, enkele
dichtbij, andere ver af en siioedig hoorde hij ook zeer
nabij den luiden slag van de St.-Botolphs-klok. Midden
onder de klokkeslagen schrikte hij een oogenblik door
een bons op de voordeur, doch het was maar een politie
agent, die het slot betastte. Zijn wegstervende schreden
waren duidelijk hoorbaar, nu de klokken opgehouden
hadden te slaan.
Mijnheer Marks kwam maar niet en een paar maai
viel Snorkey bijna in slaap. Hij zat te luisteren naar
den slag van eenen, denkend dat hij dien al duttend
misschien niet gehoord had, toen hij eindelijk het
langverbeide „klik" in het slot hoorde. En haast op het
zelfde oogenblik was Marks ook al met buitengewone
vlugheid in den winkel, waarna hij de deur sloot. Het
was duidelijk, dat hij op een geschikte gelegenheid
had gewacht om de deur te bereiken en het be
kende slot stil en snel open te draaien. En een oogen
blik later had hij al tastend de achterkamer bereikt,
op een meter afstand van zijn bezoeker. Snorkey voel
de naar zijn lucifers en lantaarn, maar terwijl hij dat
deed werd er in het midden van de kamer een luci
fer afgestreken en Marks, bezig zijn eigen lantaarn
aan te steken, werd zichtbaar. Snorkey wachtte- tot
de kaars goed en wel aan en de lantaarn dicht was
en zeide toen opgewekt: „Zoo, goeden morgen, mijn-
neer Marks!"
Mijnheer Marks uitte een zwakken kreet en sprong
met een bons tegen een stapel doozen, waar hij zich
doodsbleek, angstig hijgend aan vasthield.
„Kom, kom, mijnheer Marks! schrik toch niet zoo!
Xk ben het maar! Een goeie ouwe vriend!" En Snor
key lichtte de lantaarn op en hield die bij zijn gezicht,
waarop duidelijk een grijnslach zichtbaar was.
„Wat wat moet je?" hijgde Marks, ademloos van.
den schok. „Wat moet je?"
„Ik wil me aangeve," antwoordde Snorkey kordaat.
„Poging tot diefstal met braak bij nacht; ik ben een
freeselijke misdadiger. Ik heb ingebroke."
Marks slikte tweemaal voor hij een woord kon uit
brengen.
„Heb je ingebroken,?" herhaalde hij.
„Ik heb je achterraam kapot geslage om er in te
komme en nou wacht ik hier al haast anderhalf uur
om te bekenne. Want ik heb berouw"'
„Je-je-wat?"
„Ik heb berouw. Wat federeen zou hebbe as tie niet
voor krulle kwam. As ik krulle had wille hebbe, dan
nad ik vanavond een aardigen slag kenne slaan; krulle
of oud papier of petrolie .Maar nou ik die niet kon
gebruike, heb ik berouw gekrege. Sluit me op!"
Half buiten zichzelf steunde Marks zijn hoofd met
zijn hand.
„Ga ga weg!" zei hij.
Snorkey schudde het hoofd, zette de lantaarn neer
en ging op den kant van de tafel zitten.
„Dat zou ik niet kenne doen," zei hij. „Ik zou niet
weg kenne gaan na al de slechtigheid die ik bedreve
heb. Me gewete zou dat niet kenne verdrage. Haal
asjeblief de pelisie en laat me straffen zooals ik ver
dien."
Mijnheer Marks keek nadenkend naar de kamer, naar
den winkel en naar de trap. Hij begon een weinig van
de verrassing te bekomen, die echter gevolgd werd door
een gevoel van wanhopigen angst.
„Goed," zeide hij eindelijk. „Maar ik wil je er niet
voor laten thraffen, je kunt gaan."
„Neen, neen," antwoordde Snorkey hartelijk. „Laat
je nou niet door je gevoel meeslepe, meneer Marks.
Je weet niet, wat een gemeene kerel ik ben. Ja, ik
neb nou berouw, dat is waar. maar dat komt enkel
en alleen door die krulle. Dat is toch geen echt berouw,
as je 't alleen om die krulle doet."
„Maak dat je weg komt," antwoordde, Marks, op
angstvallig gedempten toon. „Ik theg je toch, dat ik
er niet over thal thpreken. We begrijpen elkaar."
Snorkey schudde het hoofd. „Dat betwijfel ik, me
neer Marks," zuchtte hij. „Het is niet gemakkelijk voor
4.
Dat diner was voor vele dames de grootste aantrek
kelijkheid. Men zou niet alleen een vrij vervelende
voordracht moeten aanhooren, maar zou met den leu
ken, kleinen kerel ook eens wat intiemer kennismaken.
Wie weet wat men dan nog zou beleven. In elk geval
was dat iets amusants en pikants. En terwijl zoo de
dames bij dit bericht door elkaar lachten, fluisterden,
en rumoerden, was er eene, die niet meelachte, die
steeds bleeker en stiller werd, en dat was juist diegene
van wie alles uitging, nl. Iduna Schneideband.
Van het oogenblik af dat de kaart van Peter geko
men was, waarin hij de uitnoodiging aannam, lag er
als een koude hand op haar hart, half zaligheid, half
vrees, een gevoel alsof het uur, waarin over haar wel
en wee zou worden beschikt, aanstaande was. Natuur
lijk had zij door haar vriendin te hooren gekregen,
waarover de groote man zou spreken en dat hij juist
het thema had gekozen over de schilderkunst tot voor
Rafaël, dat maakte haar zeer gelukkig.
Zoo langzamerhand kwam dan de groote dag. Tot
I aan den middag behield het pension zijn gewone aan-
zien. Na den middag werd de eigenares van het pension
onrustig. De dames hielden haar rust tot na de middag-
I thee, dan begon men aan allen te merken, dat de groote
I avond aanstaande was. Men scheidde van elkaar met
een lachje en een: „tot vanavond!", dus ging een
I ieder naar zijn kamer om toilet te maken. Men is dan
I ook niet alle avonden met een beroemd man te zamen.
Ongeveer een uur voor de lezing zou beginnen klop
te de huisvrouw bij Iduna aan, met wie zij over de
rangschikking van de dames aan de tafel nog het een
en ander wilde bespreken. Zij had gemeend, dat zij
Iduna druk aan het toiletmaken zou vinden en was
dus zeer verrast, toen zij haar vriendin in haar zwarte
japon, hoog dichtgeknoopt, zooals altijd voor de tafel
j over een boek gebogen vond, met een matige opmerk
zaamheid lezend, alsof er niets bijzonders .te wachten
was.
Met alle respect, die zij voor haar geestesvriendm
gevoelde, en dat sedert haar groote vrijgevigheid nog
zeer vergroot was, kon zij de vraag niet onderdrukken,
of Iduna reeds toilet had gemaakt.
„Maar ik blijf natuurlijk zooals ik ben. Ik ben nog
in de rouw." Dat men een zwarte japon ook een beetje
vriendelijk kon maken, die bemerking zweefde de vrouw
des huizes wel op de lippen, maar zij zweeg. Iduna's j
verklaring, dat zij natuurlijk zoo bleef, sneed alle ver- i
dere bemerkingen af. Er bleef alzoo dus nog vast te I
stellen, hoe men aan tafel zou zitten. Wie zou den j
beroemden gast naar binnen geleiden? Half verbaasd j
keek Iduna op.
„Maar natuurlijk u toch? U is hier de meesteres.j
Wanneer men het zoo opvatte, ja. Maar wie de eigen- I
lijke gastvrouw was, dat behoefde zij niet te zeggen.
Iduna schrikte bijna.
„Is u onze afspraak vergeten? Dat niemand te weten
mag komen?"
Neen, neen, zij had niets vergeten. En dus, wanneer
Iduna hem den arm niet wilde geven, moest zij toch
aan zijn andere zijde zitten.
„Onder geen enkel beding."
De gastvrouw toonde een zeer teleurgesteld ge
zicht.
„Maar wanneer men zooveel voor een zaak gedaan
heeft, moet men er ook wat aan hebben."
Iduna was opgestaan. Gewoonlijk zoo kalm en ver
standig, scheen zij nu heel erg opgewonden.
„Kom," zeide zij, „ik ga met u mee, dan zullen wij
de plaatsen aanwijzen."
De gastvrouw nam de kaartjes harer dames, die zij
had meegebracht en op de tafel had gelegd, weer op;
daarna gingen de dames beiden naar de leeszaal.
Onder de dames bevonden zich ook eenige getrouw
de vrouwen. Een van dezen met wie de gast zich wel
zou kunnen onderhouden werd aan zijn linkerzijde ge
zet. Aan zijn rechter zou de vrouw des huizes tronen.
De overige plaatsen werden zonder veel omslag met
kaartjes belegd. Eindelijk maakte de eigenares van het
pension heel verbluft halt. Aan het benedeneind van
de tafel had Iduna voor zich een bescheiden plaatsje
gekozen.
„Zoo ver afwilt gij zitten?"
Iduna had haar kaartje reeds op het glas naast haar
bord neergelegd. Zonder verder een woord te verlie
zen draaide zij zich om en keerde naar haar kamer
terug. Nadenkend bleef haar vriendin achter en keek
naar Iduna toen deze strak en stijf de zaal verliet.
Steeds zoo bedaard, en verstandig en nu op een
maal zoo onbegrijpelijk. Want hoe kon men het zich
verklaren, dat zij zoo hartstochtelijk had verlangd naar
de komst van dezen man, en nu hij kwam, deed zij
alles om zoo ver mogelijk uit zijn sfeer te komen.
De speurhond, die in elk vrouwelijk gemoed loert,
sprong naar voren .Zij was plotseling zeer nieuwsgie
rig wat dit alles had te beduiden.
Het was nog maar een vermoeden, wat haar daar
door het hoofd ging. Als dat eens mocht gebeuren en
haar boezem ging hoog op en neer. zoodat de lilazijde
van haar blouse kraakte. Wat zou dat een reclame zijn
voor haar pension.
Om acht uur zou de lezing beginnen, om vijf mi
nuten voor acht uur verscheen Peter Aichschnitzer.
Hij had beloofd te zullen komen en wanneer hij dat
deed, was hij altijd zeer precies en verscheen dan
ook op tijd.
Zijn verwachting dat een verzameling van elegante
vrouwen zijn komst zou verbeiden, werd niet bedrogen.
In een smaakvol ingerichte en helder vellichte salon
ontving een schaar van keurig gekleede dames hem.
Zelf fijn in de puntjes, in rok met witte das, ver
scheen hij, onder een zelfbewuste houding zijn inner
lijke onzekerheid verbergend, die hem steeds bijna te
machtig werd, als hij een huis van mooie vrouwen
tegemoet trad. Daarbij deed zich steeds het gevoel
gelden wat mismaakten menschen eigen is, als zij in
gezelschap komen, dat zij voor zichzelf nog kleiner
en mismaakter schijnen, dan zij in werkelijkheid zijn.
Peter zag er uit als een dwerg. De eigenares des hui
zes, die nu geheel de rol van gastvrouw vervulde,
stelde hem aan de dames voor. Deze zagen op hem
neer, de kleine man keek tot haar op, met een eigen
aardig scherpen verwarden blik. Zoodra de voorstelling
voorbij was, trippelden de dames op elkaar toe en
stonden in kringetjes te praten en te lachen. De zaak
begon, zooals men zich dat had voorgesteld.
Nu begon de voordracht. Alles nam plaats. In het
midden van den salon stond de tafel, waaraan de groote
man zou zitten. Op een wenk van hem werd de bruine
portefeuille binnengebracht, waarin zijne papieren wa
ren. En terwijl hij met een, zekere plechtigheid zijn
manuscript daaruit haalde, zeide hij met een harde
stem, die hem eigen was, en die hij door oefening
zooveel mogelijk klank had gegeven: „ik lees den da
mes een manuscript voor."
I Hij had deze woorden met veel nadruk gezegd, als
verbond zich daaraan een bijzondere beteekenis. Zoo
was het bok. Las hij zijn hoorderessen een reeds, ge-
drukten aybeid voor, dan was het heel wat anders ge
weest. Nu had het allen schijn alsof hij dit stuk arbeid
expresselijk voor haar had vervaardigd. Dat had van
het auditorium een bravo gevorderd, een applaus, of
tenminste een zacht gemompel van dank. Maar van
dit alles volgde er niets. De dames waren blijkbaar
lang niet wetenschappelijk genoeg onderlegd, om te
weten wat eer haar geschiedde. Zij bleven als muisjes
zoo stil. Peter ergerde zich, hij verborg dat evenwel
achter een stalen gezicht. In stilte stelde hij voor zich
zelf vast, dat hij onder een troep gewone juffers
geheel gevuld met DGiano-efAU j i