AmstardamscIiB Brieven.
53e Jaargang. No. 4447.
Zaterdag G Febr. 1909.
TWEEDË~BLAÏÏr
Bekendmakingen
Stlw' Cint.
Gemeente SCIIAGEN.
o—
Kiezerslijst.
De Burgemeester der Gemeente SCHAGEN,
Gelet op de artikelen 11, 12, en 13 der Kieswet;
Noodigt de mannelijke inwoners dezer Gemeente uit
om, zoo zij in eene andere Gemeente over het laatst-
verloopen dienstjaar in eene der Rijks directe belastin
gen zijn aangeslagen, wat de grondbelasting betreft in
eene andere Gemeente of in meer gemeenten te zamen,
tot een bedrag van ten minste 1 gulden, daarvan door
overlegging, der, overeenkomstig het bepaalde bij arti
kel la der Kieswet, voor voldaan geteekende aanslagbil
jetten voor den 15den Februari a.s. te doen blijken.
Deze aanslagbiljetten worden na de vaststelling der
kiezerslijsten aan belanghebbenden teruggegeven.
Nog worden de mannelijke inwoners, die' op grond
van het bepaalde bij het vierde lid van artikel 2 der
voormelde wet aanspraak meenen te kunnen maken om
geplaatst te worden op de kiezerslijst, uitgenoodigd
daarvan voor den 15den Februari a.s. aangifte te doen.
De bewijsstukken, bij zoodanige aangifte over te leg
gen, waartoe moeten behooren het aanslagbiljet, of
een door den Ontvanger gewaarmerkt kosteloos af te
geven duplicaat daarvan, een opgaaf van het bedrag
van het aandeel in den aanslag en de noodige beschei
den ten bewijze van het gemeenschappelijk bezit, wor
den na de vaststelling der kiezerslijsten aan belang
hebbenden teruggegeven.
Tevens worden de mannelijke inwoners dezer Ge
meente, die krachtens artikel lb derzelfde wet aan- 1
spraak meenen te kunnen maken om geplaatst te wor- j
den op de kiezerslijst, uitgenoodigd daarvan voor den
15den Februari a.s. aangifte te doen.
Wie tot deze aangifte bevoegd zijn, blijkt uit de ar
tikelen X en 2 der Kieswet, luidende:
Artikel 1.
De leden van de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal worden gekozen door de mannelijke ingezetenen
des Rijks, tevens Nederlanders, die den leeftijd van
vijf en twintig jaren hebben bereikt, voor zoover zij 1
over het laatstverloopen dienstjaar in eene of meer
der Rijks directe belastingen zijn aangeslagen, het
te dier zake verschuldigde voor of op den lsten Maart j
voldaan hebben, en
a. over het laatstverloopen .dienstjaar zijn aangesla
gen in de grondbelasting voor een bedrag van ten 1
minste een gulden, in de vermogensbelasting, in de be- j
lasting op bedrijfs- en andere inkomsten of naar een of
meer der vijf eerste grondslagen van de personeele
belasting, zooals die is geregeld bij de Wet van 16
April 1896 (Staatsblad no. 72); of
b. indien zij niet overeenkomstig het bepaalde sub
a zijn aangeslagen, voldoen aan eene der volgende
voorwaarden:
Io. dat zij als hoofden van gezinnen of als alleen
wonende personen op den 31sten Januari sedert den
lsten Augustus van het vorige jaar hebben bewoond,
krachtens huur, een huis of een gedeelte van een
huis, waarvoor met of zonder bijbehoorenden of in
huur gebruikten grond of lokalen en bijgebouwen, niet
ter bewoning bestemd, de werkelijke huurprijs, per week
berekend, ten minste heeft bedragen de som, voor de
gemeente of het gedeelte der gemeente, waar het
huis gelegen is, vermeld in de bij de wet gevoegde
tabel, of wel achtereenvolgens in dezelfde gemeente
twee zoodanige huizen of gedeelten van huizen;
of, krachtens eigendom, vruchtgebruik of huur, een
zelfde vaartuig van ten minste 24 kubieke Meter in
houd of 24000 kilogram laadvermogen;
2o. dat zij op den 31sten Januari sedert den lsten
Januari van het laatstverloopen jaar achtereenvolgens
bij niet meer dan twee personen, ondernemingen, open
bare of bijzondere instellingen in dienstbetrekking of
als inwonende zoon in het bedrijf of beroep der ouders
werkzaam zijn geweest en als zoodanig over dat jaar
■een inkomen hebben genoten als voor de gemeente of
het gedeelte der gemeente, waar zij wonen, is ver
meld in de bij deze wet gevoegde tabel;
of dat zij op den lsten Februari in het genot zijn
van een door eene onderneming, openbare of bijzon
dere instelling verleend pensioen of verleende lijfrente
van gelijk bedrag,
met dien verstande dat voor hen, die in beide ge
vallen verkeeren, zoo noodig, ter bereiking van het
vereischte bedrag, het inkomen, het pensioen en de
lijfrente worden samengeteld;
3o. dat zij op den lsten Februari sedert een jaar
den eigendom met recht van vrije beschikking hebben
van ten minste 100 (nominaal), ingeschreven in de
Grootboeken der Nationale Schuld of vhn ten minste
1 50, ingelegd in de Rijkspostspaarbank, in eene ge
meentelijke spaarbank of in eene spaarbank, beheerd
door het bestuur van eene rechtspersoonlijkheid be
zittende vereenlging, van eene naamlooze vennootschap,
van eene coöperatieve vereeniging of van eene stich
ting;
Onder de bijzondere spaarbanken, bedoeld bij het
vorige lid van dit artikel, zijn de banken, opgericht
na 1 Mei 1900, alleen begrepen voor zoover en voor
zoolang als zij blijkens opgave aan het bestuur der ge
meente, waar zij gevestigd zijn, een waarborgfonds van
25.000 bij de Nederlandsche Bank hebben gedepo
neerd.
4o. dat zij met goed gevolg hebben afgelegd een
examen, ingesteld door of krachtens de wet of aange
wezen bij algemeenen maatregel van bestuur en in ver
band staande met de benoembaarheid tot eenig ambt.
de vervulling van eenige betrekking of de uitoefening
van eenig bedrijf of beroep.
Artikel 2.
Onder hen, die den leeftijd van vijf en twintig jaren
hebben bereikt, verstaat deze wet hen, die dien leef
tijd hebben bereikt voor of op den 15den Mei.
De aanslag der vrouw in de Rijks directe belastin
gen geldt voor haren man; die van minderjarige kin
deren wegens goederen, waarvan hun vader het vrucht
genot heeft, voor hunnen vader.
Aanslagen in de Rijks directe belastingen, waarvoor
eerst na 31 December van het laatstverloopen jaar een
aanslagbiljet is uitgereikt, blijven voor de toepassing
van het bepaalde bij art. 1 buiten aanmerking.
Aanslagen in de grondbelasting wegens onroerende
goederen eener onverdeelde nalatenschap gelden ook
voor den mede-eigenaar, wiens naam niet bij den aan
slag in het kohier is vermeld, mits zijn aandeel in dien
aanslag ten minste een gulden bedraagt.
Door den aanslag in de grondbelasting, in art. 1
vermeld, worden de hoofdsom en de Rijks-opcenten
verstaan.
Aanslag in de vermogens-, bedrijfs- of personeele be
lasting geeft geene aanspraak op kiesrecht, indien hij
ket gevolg is van eene met de waarheid strijdige aan
gifte.
Bij de berekening van den werkelijken huurprijs, die
°ok verschuldigd kan zijn in den vorm van contributie
&an eene coöperatieve bouwvereeniglng., wordt maand-
huur tot weekhuur herleid door deeling met 4, jaar-
huur door deeling met 50 en vindt geen aftrek plaats
van de som, verschuldigd voor gas- of waterleiding, in
geval deze in den huurprijs is begrepen.
Bij de berekening van het inkomen, bedoeld in art.
lb, 2o., eerste lid, worden vrije woning of inwoning
en vrije kost en inwoning gerekend op het bedrag, voor
de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar zij
genoten worden, vermeld in de bij deze wet gevoegde
tabel; enkel vrije kost op het bedrag, vermeld in de
laatste kolom, verminderd met dat, vermeld in de voor
laatste kolom dier tabel. Overigens komt alleen geld
in aanmerking. Ten aanzien van vrijen kost wordt geën
rekening gehouden met den Zondag of algemeen er
kende Christelijke feestdagen, of, voor zooveel Israë
lieten betreft, met den Sabbath.
Indien de aard der werkzaamheden in een bedrijf
medebrengt, dat zij in den regel een gedeelte van het
jaar niet worden uitgeoefend, wordt ter berekening van
den tijd, gedurende welken iemand volgens het vorig
artikel in dienstbetrekking is geweest, de tijd mede-
geteld, gedurende welken de werkzaamheden, waarvoor
hij in dienst is, hebben stil gestaan, ook indien gedu
rende dien lijd de dienstbetrekking tijdelijk was op
geheven.
Indien het inkomen, bedoeld in art. lb, 2°., als
vast week-, veertiendaagsch, maand- of jaarloon is ge
noten en dit loon wegens ziekte of verwonding gedu
rende ten hoogste twee maanden niet of niet ten volle
is ontvangen, wordt het geacht tot het normale be
drag te zijn genoten.
Indien in de plaats van het inkomen, bedoeld in
art. lb, 2°., een tijdelijke ongevallenrente wordt geno
ten, wordt deze, zoolang zij wordt genoten, in rekening
gebracht tot een bedrag, gelijk aan het normale loon.
Inkomen, pensioen en lijfrente, bedoeld in art. lb,
2°., der vrouw geldt voor haren man; dat van de in
wonende minderjarige kinderen voor de helft voor hun
nen vader.
Indien gedeelten eener gemeente in de bij deze wet
gevoegde tabel afzonderlijk worden genoemd, wordt de
grens lusschcn die gedeelten door Ons, Gcdeputeerde
Staten gehoord, bepaald en wanneer verandering van
omstandigheden daartoe aanleiding geeft, gewijzigd.
Van deze besluiten wordt mededeeling gedaan in
de Staatscourant, met bijvoeging van de adviezen van
Gedeputeerde Staten, voor 200ver bijl de besluiten van
die adviezen is afgeweken.
Volgens artikel 20 der Wiet is voor hen, die krach
tens vroeger gedane aangifte op de loopende kiezers
lijst voorkomen, hernieuwde aangifte onnoodig, indien
de plaatsing op die lijst berustte op:
1°. bewoning van een huis of gedeelte van een huis
of van een vaartuig, mits zij op 31 Januari alsnog het
zelfde huis of een gedeelte van hetzelfde huis of het
zelfde vaartuig bewonen;
2°. genot van pensioen of lijfrente;
3°. bezit van een inschrijving in de Grootboeken
der Nationale Schuld of van een inleg in eene spaar
bank;
4°. aflegging van een examen.
Daarentegen is hernieuwde aangifte wél noodig voor
hen, wier plaatsing op de lijst berustte op
1°. bewoning van een huis of gedeelte van een huis
of van een vaartuig, indien zij: niet meer op 31 Janu
ari hetzelfde huis of een gedeelte van hetzelfde huis
of hetzelfde vaartuig bewonen; of
2°. genot van inkomen in dienstbetrekking, of als
inwonende zoon, in het bedrijf of beroep der ouders
werkzaam, hetzij met of zonder genot van pensioen
of lijfrente.
Aan hen, die verkeeren in het laatste onder No. 2
vermelde geval, wordt door den Burgemeester een aan
gifte-biljet ter invulling toegezonden.
In de tabel, bedoeld in de artikelen 1 en 2 der
Kieswet, is, voor zoover de Gemeente Schagen betreft,
het volgende bepaald:
Gemeente of deel der Gemeente: Schagen.
Huurprijs f 1.—.
Minimum-inkolnen f 300.
Vrije woning of inwoning f 37.50.
Vrije kost en inwoning f 200.
De formulieren tot het doen van aangifte zijn koste
loos verkrijgbaar ter Secretarie der Gemeente.
De ingevulde formulieren kunnen kosteloos per post
aan den Burgemeester worden toegezonden, met inacht
neming van het volgende voorschrift:
dat de omslagen met aangiften en stukken moeten
dragen boven aan de voorzijde het opschrift „Vrij van
briefport, ingevolge art. 50 der Kieswet" en in den
linkerbenedenhoek de vermelding van den naam en
de woonplaats van den afzender, gewaarmerkt door
zijne handteekening.
Schagen, den 29 Januari 1909.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
CLXXX.
Een bladzijde uit het boek van Dr. Prof. Lud-
wig Pastor, getiteld: Geschichte der Paepste:
Geschiedenis der Pausen.
Wanneer men de boekenlijst naziet in „de Groene",
in „Het Nieuws", in een of ander litterair tijdschrift,
wanneer men van zijn boekhandelaar de maandelijksche
lijst ontvangt, tien, twaalf, veertien zijdjes dicht bedrukt
van werken, die in vier, vijf verschillende talen in den
loop dier maand zijn verschenen, dan komt de ge
dachte bij u boven, dat papier al heel goedkoop moet
wezen, dat schrijven zoo'n kunst niet is, en dat er
ten allen tijde voor alle soorten van lectuur lezers
gevonden worden. Er is dan ook geen onderwerp waar
niet over geschreven is en over geschreven wordt. Soci
ologie, Geneologie, Sterrekunde, Taalkunde, Philoso-
phie, Geneeskunde, over de Zuiverheid van 't Begrip,
over Bloedsomloop, over Haargroei, over Denken, over
Bijenteelt, over alles en over meer dan alles wordt
geschreven, en als 'n mensch verlegen zou zitten om
inlichtingen over een of ander onderwerp, dan is er op
de boekenmarkt wel 'n deeltje te vinden, dat zijn
weetlust bevredigen kan. Het vak van boekhandelaar
is niet minder veel-omvattend, dan dat van '11 profes
sor.
Of echter alles, wat aan de markt verschijnt, ook
waard is, gekocht en gelezen, te worden, is 'n vraag,
die zelfs de armste boekverkooper niet met „ja" zou
durven beantwoorden. Want het woord van Juvenalis:
„niemand spaart er papier; waarom zou i k het doen?"
wordt door geleerden en ongeleerden, door schrijvers
en niet-schrijvers in practijk gebracht. Als een enkel
mensch in 'n boek of in 'n krant, of desnoods op
katheder, zich verspreekt of 'n meening uit, die niet
strookt met die van enkelen zijner lezers of hoorders,
dan krijgt hij den volgenden dag 'n dossier brieven en
papieren thuis, waar hij van omvalt; en als hij dan
de eerste helft van den nacht er aan besteed heeft,
om dat alles te lezen, dan mag hij de andere helft
ten nutte maken, om dat alles maar weer te gaan
beantwoorden.
Er mag gezegd worden van de tegenwoordige samen
leving, wat men ervan zeggen wil, maar we houden
elkaar wel wakker. Wie last van slaperigheid heeft,
die moet maar eens 'n boekje of 'n krantenartikel
gaan schrijven, dan zal hij na de verschijning daarvan,
wel weer wat bijkomen.
Maar ik wil nu voor dezen keer eens niet schrijven
over dubieuze lectuur, niet over verdachte wijsbe
geerte, niet over schandaalromans, niet over dubbel
tjes-brochures of over quasi-geleerde, prikkelende cou
ranten-artikelen, maar over 'n goed boek, dat, versche
nen in Duitschland, weldra in alle landen van Europa j
gekocht en gelezen werd en door geestelijke heeren
van allerlei religie en vroomheid op hoogen prijs wordt j
gesteld. Het is eigenlijk 'n boek, dat buiten mijn jour-
nalistieke sfeer ligt, maar voorgelicht en er graag naar
gemaakt door 'n hoofdartikel in het Nieuws van den
Dag van 6 Mei 1906, ben ik het gaan lezen, en maakte j
ik dat schijnt mij te zijn aangeboren er heel wat 1
aanteekeningen uit, die de moeite van 't weten waard
zijn.
Ik bedoel: „Geschichte der Paepste seit dem Aus-
gang des Mittelalters, von Dr. Ludwig Pastor": Ge- 1
schiedenis der Pausen sedert het einde der middel
eeuwen, door Dr. L. P.
Vreemd, dat mij nu, na twee jaren, dit boek in de
gedachten komt en ik vannacht klokke drie ben op
gestaan, oin te zien, of de indertijd door mij gemaakte
aanteekeningen nog aanwezig waren. Want ik wilde
nu waarom zou ik mijn caprices niet hebben?
eens over pausen schrijven, 't Is misschien 'n gewaagd
thema, want 't zou kunnen, datMaar waarom eigen
lijk zulke bedenkingen? Professor Hofstede de Groot
heeft wel geschreven „Over God", de heer Boissevain
1 schrijft wel over de „Koningin", Beets schreef een
boekje over „Paulus", Hoekstra over de „Grondslagen 1
van ons godsdienstig geloof", de Pater Jezuïet M. van
der Plagen zelfs wel 'n boekje, waarin hij de vraag
beantwoordt: „Waar is de Kerk van Christus?" Waar
om zou ik dan niet mogen schrijven over Pausen?
Zie, ik doe 't met gerustheid, te meer daar ik den 1
vromen, lcerkelijken Roomschen schrijver van: „Ge
schichte der Paepste" bij de hand zal vast houden;
en als laatste regel in het boekje van den Pater Je-
zuiet van der Hagen lezen mocht: „De katholieke Kerk
dus, en .ook zij alleen, heeft ware mirakelen, onder
welke er duizenden zijn, waarvan de echtheid door
zulke onomstootelijke bewijzen wordt aangetoond, dat
men ze niet betwijfelen kan, zonder zich hoogst onre
delijk, ja bespottelijk aan te stellen. Welnu, God kan
onmogelijk mirakelen verrichten ten gunste van een
valschen godsdienst; want dan zouden de menschen
door God zeiven tot het omhelzen van zulk een val
schen godsdienst uitgelokt en dus door God zeiven
bedrogen worden. Bijgevolg ligt in de mirakelen, welke
ten gunste der katholieke" (bedoeld wordt „Roomsche")
„Kerk geschied zijn en nog geschieden, een doorslaand
bewijs, dat die Kerk de ware Kerk is, door Christus
den zoon Gods, gesticht." (1)
Maar laat mij nu niet afdwalen, en niet beginnen
aan 't boekje van den heer Van der Hagen, en mij
alleen houden aan 't boek van Ludwig Pastor, dat ik
met zoo groote belangstelling gelezen heb, en dat
ik wel gaarne zien zou in handen van ieder, die be
lang in geschiedenis stelt.
't Is niet voor 't eerst, dat er zulk een waarachtig
mooi boek over „De Geschiedenis der Pausen" is ver
schenen. In 1834 verrijkte Ranke met zijn „Paepste"
de historische letterkunde met 'n boek, dat in kennis
der feiten uit de beste bronnen, in breedheid van be- j
schouwing der gebeurtenissen, in onpartijdige mildheid j
van oordeel omtrent de gedragingen der geschiedkundige
personen, zijn gelijke niet heeft. Om dan nog niet eens
te spreken van de hooge letterkundige waarde, die aan
Ranke's boek zooveel succes bezorgde.
Maar toch heeft Dr. Ludwig Pastor enkele dingen op
Ranke voor. -Ten eerste, dat hij Roomsch is en daar
door uit den aard der zaak sommige kerkelijke in
stellingen en plechtigheden beter begrijpt en juister
kan beoordeelen. Zoo verhaalt Ranke b.v., om slechts
een bewijs te noemen, dat Paus Leo X „zonder de
laatste Sacramenten" is Overleden. Dit is onjuist.
Paus Leo X is wel degelijk „bediend". Hij heeft alleen
de H. Hostie niet ontvangen, omdat hij daarvoor reeds
te zwak was. Deze onderscheiding van „bediend" en
„ten volle bediend" (d. w. z. met de Hostie)
is aan Ranke ontsnapt; niet omdat hij iets onaange
naams wou zeggen, maar alleen omdat hij niet Roomsct
was en 't dus zeer waarschijnlijk niet wist.
Doch Dr. Ludwig Pastor is Roomsch en zeer ge-
loovig. Hij acht het Pausschap 'n goddelijke instelling
en heeft de Roomsche kerk hartstochtelijk lief. Maar
hij is geen dweper, geen partijdig man, geen blind
geborene voor het licht der historische waarheid, en als
echt Roomsch geloovige zij 't hem van harte vergeven,
dat hij voortdurend en vooral daar sterk licht aan
brengt, waar hij het goede der kerkelijke instellingen
weet te vermelden en dat hij pogingen doet tot ver
goelijken, als't enkel vermelden der feiten wellicht den
minder paus- of Roomschgezinden lezer tot een haastig
te haastig ongunstig oordeel kon verleiden.
Doch laat mij u even. den schrijver zelf voorstellen.
Dr. Ludwig Pastor, thans Directeur van het Oosten-
rijksch Historisch instituut te Rome, werd in 1854 te
Aken geboren, studeerde te Bonn, Berlijn en Weenen
en kwam als jonge man van 25 jaren zijn naam als
navorschend historicus vestigen met „Geschichte der
kirchlichen Reunionsbestrebungen waehrend der' Regie-
rung Karei V". Een jaar later verscheen van zijne
hand „Korrespondenz des Kardinals Contarini waehrend
seiner deutschen Legation". Toen hij 36 jaren oud was,
dus in 1890, verscheen het eerste deel van zijne „Ge
schiedenis der Pausen". En tusschen al die ernstige
studiën door gaf hij de nieuwe drukken uit van Jans-
sens „Geschiedenis van het Duitsche Volk", „Die un-
gedruckte Acten zur Geschichte der Paepste", „Erlau-
terungen und Ergaenzungen" bij Janssens werk, welke
nu reeds tot het vijfde deel gekomen zijn. Daar tus
schen doch schreef hij nog biografieën van beteeke-
nende personen en uit alles blijkt, dat Dr. Ludwig
Pastor, om zijn veelzijdige kennis op historisch gebied
en zijn groote werkkracht, zelf eenmaal genoemd zal
worden als een der meest beteekenende mannen zijner
eeuw.
En hij is daarom zoo groot, omdat hij in zijn werk
zoo eerlijk is. Hij laat zich door zijn liefde voor Kerk
en Pausdom niet verleiden alles wat die beide doen,
nu ook maar goed te vinden. Neen, hij oordeelt en
vonnist zoo streng mogelijk en zonder aanziens des
persoons; maarals de executie is at'geloopen, als
hij zijn hoogste vonnis heeft uitgesproken over de
misdadige handelingen der hoogste kerkelijke waardig
heidsbekleders, danen dit is zelfs voor den niet-
Roomsche bijna aandoenlijkdan buigt hij de knie-
en, om te bidden voor hun ziel.
Hij behandelt in zijn boek de geschiedenis der re-
naissance-Pausen en slaat geen enkele hunner over,
zelfs Paus Alexander VI niet, van wien niets goeds
te vermelden valt. Toen de wijze, waarheidlievende Paus
Leo XIII het pauselijk geheim-archief voor hem toe
gankelijk en ten zijnen dienst stelde, 'n voorrecht,
dat Gregorius XVI aan Ranke had onthouden toen
vond hij daarin akten, wier inhoud hem zoo verraste
en ontstelde, dat 't hem moeite kostte dit alles open
baar te maken. Maar hij vond 'n vriend en bondge
noot in zijn streven naar waarheid en licht in Leo,
en schreef ook die dingen neer welke, hem in de
eerste plaats, om zijn kerkelijke gezindheid diep
grieven moesten, zooals zij 't ook Leo deden. Maar
Waarheid is Waarheid, en Leo's en Ludwig Pastors
wijsheid wist, dat Waarheid 'n eeuwige glorie en over
winning heeft boven den mooisten leugen.
„O, 't is a sweet ornament wich truth doth give!"(2)
Maar zijn groote droefheid over schrikkelijke dingen
verlaat hem niet. Dit blijkt vooral, waar hij gewagen
moet van 't ontuchtig leven van den reeds genoemden
paus Alexander VI, die, gesproten uit het beruchte
geslacht der Borghla's, elf jaren lang, van 1492 tot
1503, den pauselijken troon tot schande is geweest.
Hij zocht alleen de eer en grootheid van zijn geslacht,
en trad nu met dan tegen Frankrijk in, verbond,
ja, deed dit zelfs met den Sultan. Hij stierf aan ver
gif, dat door hem of door zijn beruchten zoon, Cesare
Borghia, voor 'n kardinaal bestemd was.
Deze Alexander VI heeft zich niet minder berucht
gemaakt als paus Johannes XII, die tusschen de onbe
duidende, goddelooze en zedelooze pausen zijner eeuw
hij regeerde van 956 tot 964 wel de allerslecht
ste was. Zijn regeering is in de geschiedenis bekend
als „Het pauselijk regiment der lichtekooien". Hij leid
de 'n heidensch leven, zwoer bij Jupiter en Venus,
was een liefhebber van de jacht, haatte den kerkdienst,
benoemde '11 tienjarigen knaap tot bisschop, wijdde 'n
diaken in 'n paardenstal, terwijl hij dronken was. Hij
werd door Keizer Otto I veroordeeld en wegens moord,
godslastering en allerlei ontucht vervallen verklaard
van den pauselijken troon. Spoedig daarna stierf hij.
Maar in weerwil van de bewustheid van al deze ge
schiedkundige treurige waarheden blijft Dr. Ludwig
Pastor vroom geloovig Roomsch. Ilij weet:
„Al is die Paep in sonden bevaen, (bevangen)
Wi moeten hem syn onderdaen." (onderdanig)
Dit blijkt ook in zijn behandeling van het leven van
paus Leo X, en in de beschrijving van den aflaat
handel, die onder dezen paus zoo welig tierde. Soms
zal 'n niet-Roomsche lezer den Doctor wel wat al te
naief vinden, als deze bv.. telkens herhaalt en telkens
deze waarheid opdringt, dat 'n slechte paus nog geen
slecht geloof maakt; maar aan den anderen kant staat
hier tegenover, dat andersdenkenden hem om zijn on
partijdigheid, zijn vroomheid en niet het minst om zijn
droefheid, eeren zullen.
Dien treurigen aflaathandel, die alle perken van fat
soen, moraliteit en gezond verstand met voeten treedt,
wil ik in 'n brief als dezen niet bespreken. Het onge-
loofelijkste is door het boek van den vromen Room
schen Dr. Ludwig Pastor gebleken en bewezen waar
heid te zijn. Een enklen zin geef ik ten beste:
„Leo X was 'n klassiek ontwikkeld, kunsten en we
tenschappen liefhebbend, aan alle vreugde des levens
overgegeven, prachtlievend kerkvorst. Hij heeft onder
izijn bestuur de Hervorming zien geboren worden en
vertoonde maar al te zeer het beeld van de Kerk, die
hij vertegenwoordigde, en die evenals hij, rijk, be
schaafd gemakkelijk, vormelijk en onverschillig
voor des menschen hoogste belangen, de wedergeboor
te en den doop des Heiligen Geestes zoo dringend noo
dig had."
Kan 't zachtmoediger?
„Maar eerlijk was Leo X niet, en den aflaathandel,
die hem voordeel bracht, ondersteunde hij. Hij was
'n liefhebber en verzamelaar van manuscripten (hand
schriften) en dit bracht hem tot 't volgende: Uit het
klooster Korvei was 'n handschrift van de Annalen
van Tacitus gestolen en langs omwegen was dit aan
den paus ten geschenke gegeven. Toen nu de paus
dit te weten kwam, zond hij de codex terug. O neen,
in 't geheel niet. Hij behield het gestolene en schonk
dit kon hij doen als paus aan abt en monniken
,,'n vollen aflaat", met de aanteekening erbij, „dat op
deze wijze de diefstal hun meer voor- dan nadeel be
zorgde."
Is hierbij nog commentaar noodig?
Indien ik mij niet beperkte, dan zou ik wel kunnen
blijven schrijven over en uit het boek van Dr. Lud
wig Pastor, over de pausen door hem behandeld, doch
ik wil liever 'n enkel staaltje laten zien van zijn wijze
van bewerking. Daarvoor kies ik het sterfbed van den
renaissance-paus bij uitnemendheid, Julius II (1503 tot
1513.)
Julius II was een beschaafd kerkvorst; open en on
omkoopbaar stond hij pal voor het welzijn van Italië
en de eer van den paüselijkën Stoel. Hij verdreef de
Borghia's uit hunne steden, dwong Venetië de pause
lijke grenzen te eerbiedigen, stuitte Lodewijk XII in
zijn veroveringen en liet, een jichtig grijsaard, den pau
selijken Stoel in zekere glorie achter.
Dr. Ludwig Pastor schrijft: „In Augustus 1511 was
Paus Julius II van 'n zware ziekte hersteld; maar
toch niet weer volkomen gezond geworden. Met het
Pinksterfeest van 1512, en de daarbij gebruikelijke plech
tigheden, had hij zich zoo vermoeid gevoeld, dat hij
de eerstvolgende dagen niet ter Misse kon komen. Som
migen der Kardinalen vonden het vreemd en wensch-
ten Zijne Heiligheid zelfs geluk, omdat hij er zoo blo
zend en gezond uitzag. Maar de zeventigjarige Kerk
voogd hield hunne gelukwenschen voor vleitaal, en
klaagde aan zijn vertrouwden opper-ceremoniemeester,
Paris de Grassis, dat hij elk uur zijn krachten voelde
verminderen en wel spoedig sterven zou. Toch kwam
er weer 'n vleugje van herstel, zoodat de^ paus op
den spoedig volgenden Heiligen-Sacramentsdag nog aan
de processie kon deelnemen. Maar 'n paar weken later
werd het opnieuw sukkelen en ha de Kerstweek kon
Zijne Heiligheid het bed niet meer verlaten. Hij klaag
de over gebrek aan eetlust en leed aan slapeloos
heid. Acht doctoren, de eerste medici van Rome, bestu
deerden zijn tong, voelden hem beurtelings den pols,
maar verklaarden de oorzaak der ziekte niet te kunnen
achterhalen. Met twee eieren per dag werd de door
luchtige lijder in het leven gehouden. De volkomenste
rust, die de geneesheeren hem oplegden, was den geest-
krachtigen man echter ondoenlijk, en telkens ontving
hij kardinalen en gezanten aan zijn bed. Zoo werd het
4 Februari 1513. Paus Julius liet zijn opper-ceremo
niemeester aan zijn bed ontbieden, om met hem te
spreken over zijn sterven en zijn begrafenis. Z. H.
wenschte bij zijn begrafenis geen al te grooten een
voud, maar ook geen al te groote pracht; „dit laat
ste," zoo zeide hij, „verdien ik niet, want ik ben 'n
groot zondaar geweest." Maar hij wilde ook niet, „dat;
't hem zou gaan als menigeen zijner voorgangers, wier
lichamen men op hoogst onbehoorlijke manier verwaar
loosd had". En daarom droeg hij zijn trouwen dienaar
op, er voor te zorgen, dat bij zijn dood en zijn begra
fenis alles in het fatsoenlijke zou geschieden.
Waarschijnlijk heeft dit onderhoud tusschen Julius
en de Grassis het geloof aan den spoedigen dood des
pausen wel vermeerderd, want zes dagen later, den
lOden Februari, schreef de Venetiaansche gezant, „dat
de Paus aan koorts leed, en de onderhandelingen voor
de keuze van 'n nieuwen Kerkvoogd reeds begonnen
waren". Toch ging het met den zieke nog 'n veertien
dagen op en af, en den 19den Februari was hij zelfs
zoo wel, dat hij schertsend tot Paris de Grassis
zeide: „Gisteren was ik den dood nabij, en nu voel
ik mij weer heel goed." De opper-ceremoniemeester
die met dit nieuws zeer blij en gelukkig was, moest dan
ook 'n glas malvezij blijven drinken.
De beterschap was echter maar schijn, want toen
de Grassis den volgenden dag weer aan des pausen
ziekbed kwam, vond hij den hoogen patiënt zoo ver
minderd, dat hij er op aandrong den zieke de Heilige
Teerspijze, d. i. de Heilige Hostie, te laten toedie
nen, want dit had men, om den lijder niet te veront
rusten, tot nu toe verzuimd. Z. H. had reeds vroeger
gebiecht en nu den 20sten Februari ontving hij
„met de grootste godsvrucht de Allerheiligste Sacra
menten". Toen deze plechtigheid was afgeloopen liet
Julius II de kardinalen aan zijn sterfbed komen en
hield tot hen 'n toespraak in 't Latijn. Hij verzocht
om hun „ijverig gebed, daar hij de grootste zondaar
was geweest en de Kerk niet bestuurd had, zooals
hij dit had behooren te doen." Hij vermaande allen tot
godsvrucht en tot betrachting der kerkelijke geboden,
en eischte, dat zij 'n rechtmatige Pauskeuze zouden
doen.
Na deze plechtige toespraak volgden nog eenige woor
den in 't Italiaansch, en de paus sprak den wensch
uit, dat aan zijn neef, den Hertog van Urbino, het vica
riaat van Pesaro zou gegeven worden. Met tranen in
zijn stem gaf de paus daarna den weenenden kardinalen
zijnen hooge-priesterlijken zegen.