De gebroken Viool.
DE I N K T V I S C H.
53e Jaargang. No. 4447.
Zaterdag 6 Febr. 1909.
DERDE BLAD.
FEUILLETON.
PER TELEFOON.
Sïöapr Cu.
Door
SALLY LEONS.
Ze windt haar arm om zijn hals en zijn gelaat, waar
in de vochtige glanszwarte oogen weenen, naar het hare
heffend, kust ze hem op z'n voorhoofd, z'n wangen,
z'n mond.
En ze spreekt tot hem met die van energie door-
klankte innigheid, die hem zoo sympathiek is.
Lieve jongen, tob er maar niet over. Alles zal
wel in orde komen. Je wascht je oogen af. We gaan
samen naar den instrumentmaker. Hij repareert je
viool en de wond is weer genezen.
Ach Toos, hij kan niet meer gerepareerd wor
den, moedeloost Hans.
En hij bestaart smartelijk de middendoorgebroken
viool, waarvan de beide stukken nog slechts verbon
den zijn door de triestig-slaphangende snaren. Dat
weet je niet voor je het gevraagd hebt.
Toos zegt het om hem hoopvoller te stemmen, zijn
somberen blik te zien opklaren .Hij moet uit de om
geving, waar alles tot hem spreekt van zijn groot
verdriet. Op straat slaagt zij er wellicht beter in
z'n neerslachtigheid weg te praten. Nog eens dringt
ze er bij hem op aan en hij laat zich overreden,
gaat met haar mee.
Met opzet zoekt ze de drukke winkelstraten, waar
het vol is van menschen, waar opstuwende levenslust
door de menigte trilt, waar vroolijkheid klatert en
gelach, waar de winkeletalage's pralen met een weel
de van schitterend licht.
Zoo loopen ze naast elkaar. Hij, ernstig, de viool
kist onder den arm gedrukt. Zij, dicht tegen hem aan,
I opgewekt babbelend, met sprankelend-twinkelende oo
gen, die de zijne zoeken. Hij geraakt onder den indruk
van haar sympathiek gesnap, waarvoor zijn somber
heid wel vluchten moet.
Hans oppert bezwaren over de reparatiekosten. Toos
lacht ze weg, schoon zij ze inwendig vreest... Want
geld hebben ze niet, hij noch zij, Dat is juist de
groote hinderpaal in hun leven. Voor zichzelf vindt
ze het zoo erg niet, wel voor Hans. Voor hem zou
ze het bezit een genot vinden. Ze zou hem dan de
grootste vreugd van zijn leven kunnen bereiden: ze
zou hem in de gelegenheid stellen vioolles te nemen
bij de voornaamste leeraren. Want ze gelooft in hem,
onvoorwaardelijk. Hij heeft een buitengewoon talent.
Dat voelt ze, al heeft ze er geen verstand van, al is
ze niet tot oordeelen bevoegd. Ze voelt het met de
intuitie van haar liefhebbend hart.
Hoe heerlijk kan hij zijn armoedig viooltje doen
jubelen. Het moet toch wijzen op een aanraking met
het hoogere, die goddelijke gave om dat poover instru
ment zoo te doen zingën, dat het al lichter in je
I wordt, dat je kleuren ziet, waarvan je de pracht nooit
vermoedde en geuren inzwelgt, die je zalig bedwel
men... Dat er een vreemde blijheid in je trillen komt,
die je opheft en neerduwt tegelijk... Zoo, dat je oogen
door tranen vertroebeld worden en er weemoed in je
hart sluipt. Maar geen weemoed die tot schrijnend ver
driet groeit, doch die je zacht doet huiyeren met een
sensatie van toch-wel-genot: een huilerig gevoel met
iets van wellust er in om de sentimentaliteitJe
wenscht, dat het blijven zal, omdat het je gevangen
houdt met een innige bekoring.
Je voelt je los van de gewone, dagelijksche levens
dingen om je heen en het onwezenlijke, 't onzegbare
„het" komt over je, waarnaar je altijd verlangt en' dat
je je altijd mooier wenscht
Zoo kan Hans spelen. In het gewone leven komt
hij niet op den voorgrond: een onbeduidende, ietwat-
timide, in de massa onopgeiherkt verzinkende jongen;
een notarisklerkje van het geijkte armoedzaaierstype.
Maar alleen in het kleine zolderkamertje of samen
met haar, in wie hij sympathie en zieleverwantschap
weet, geeft-ie zich in heel z'n kunstenaarsgrootheid.
Z'n gebrekkig speeltuig doet-ie dan oppermachtig jube
len of zacht-droef weenen, in overstelpend-voortjach-
tende tonenvaart of in gematigd beheerschte, breed ge
dragen zang-golvingen.
Want de wiekslag van het goddelijke heeft hem be
roerd, de geniale vonk sproeit ekn vuurwerk van goud-
doorvlamd gespetter
De viool heeft-ie gekocht van wat-ie op z'n salaris
veroveren kon, met tot op het uiterste gedreven zui
nigheid.
Vroeger was-ie in een weeshuis zijn ouders stier
ven toen hij nog heel jong was maar sinds hij op
kantoor „werkt" en geld verdient, is hem het huis ont-
zegd, moet-ie zelf voor z'n onderhoud zorgen. Bijna
I alles moet-ie afgeven aan z'n hospita en woont daar-
l voor maar uiterst bescheiden, op een zolderkamertje.
Dus bleef er niet veel over voor de viool; want sa
laris is wel wat weidsch. voor het loon, dat men hem
in ruil voor z'n arbeid betaalt. Toch heeft z'n energie
Door
ERNST VON W1LDENBRUCH.
6.
Ja, Peter had een verbazende pret over dien brief.
Bij het lezen daarvan kwam hem in de gedachten
hoe op de bals, die hij in zijn jonge jaren had be
zocht, een dans was geweest, waarbij de dames de
heeren hadden gevraagd. Hoe heette die ook weer? O
ja, de nul-polka. Met een sprong was hij uit zijn stoel
en terwijl hij zich met de vlakke hand op de dijen
sloeg, huppelde hij de kamer op en neer: „nul-polka".
Dan bleef hij evenwel plotseling staan en werd zeer
nadenkend.
Hoe, als de heele geschiedenis eens een grap was,
een val van een dier schoonen, die hij gedurende het
avondeten wat te brutaal in de mooie oogen had gezien
en die hem nu als straf eens wilde beetnemen. Van
zulke vrouwen kon men alles verwachten.
Nog eenmaal las hij den brief door. Maar neen
zoo smakeloos als deze brief was, moest hij bepaald
echt zijn. Hij was door een blauwkous geschreven, die
hem een andere blauwkous aanbood. Om te trouwen?
Het had er waarachtig allen schijn van. En nog een
maal barstte hij in lachen uit. Maar hij diende toch
te weten van wie hier sprake was. Deze schoone ziel
in eenvoudig gewaad, die hem dienstbodendiensten had
bewezen? Nu ja, als een dienstbode had zij er wer
kelijk uitgezien, zij met die zwarte japon aan. Zou
z>j het zelf zijn, die hem dezen brief had geschreven?
Hat was nauwelijks aan te nemen; het schrift was dat
van de vroegere uitnoodiging en die was bepaald wel
overwonnen. Met centen en dubbeltjes heeft-ie het
luttel bedrag moeizaam vergaard; er krom voor gele
gen, zich sigaren en bier ontzegd, het op z'n kleeding
uitgespaard.
En toen hij het had!
Het geld krampachtig-nerveus in z'n hand geklemd,
bang dat iemand tegen hem aanloopen zou, spoedde
hij zich naar het magazijn. Hoe dikwijls had-ie al voor
de etalage staan hunkeren naar de verlokkend diep
bruine glanzingen, met vlammen van beige en geel
gevolgd de buiging van elke vioollijn'met een teedere
innigheid, als een moeder, die geniet van de lieVe
vormen van haar jonge kind.
Nu behoefde hij zich niet te vergenoegen met het
surrogaats-genot van proleterig bewonderen op een af
stand, kon-ie triomfeerend den winkel binnenstappen,
uittellen zijn geld al was het kleine munt en
duizelend van geluk weghollen, den kostbaren schat
onder den arm gekneld.
Het was de goedkoopste viool, maar voor hem van
een niet-te-benaderen waarde. Hij had het glorieus ge
voel of ie de zon zelve meedroeg.
Nu zou het uit zijn metde wanhopige tegenspoeden
op het viool-overblijfsel, waarmee hij zich tot nu toe
had moeten behelpen. Indertijd op de vliering tusschen
wat waardelooze vodden ontdekt, had die vondst hem
doorschokt met de heftigheid van bloed naar de her
sens stuwende kracht, die ook een gouddelver moet
doorsidderen bij het betasten van de eerste kostbare
korrels.
Toen leerde hij zichzelf vioolspelen, met stalen ener
gie overwinnend de schier onoverkomelijke bezwaren.
Voor zoover z'n herinnering reikt had-le van muziek
gehouden. De draaiorgels liep hij na, kwam er zelfs
te laat voor, zondigde tegen de discipline van het
huis, wat-ie met straf boeten moest
De schuttersmuziek was hem een openbaring.
Tijdens een concert in het Park hadden ze elkaar
leeren kennen. Hij stond tegen het hek gedrukt, ab-
sorbeerend de muziek. Zij, dicht bij hem, luisterde
serieus. Die aandacht trof hem. De meeste meisjes lie
pen liever te giegelen, te lachen en te joelen rond het
hek, dat in wijden kring om de muziektent cirkelt. En
zij spraken met elkaar, den eersten keer enkele woor
den slechts. Ze ontmoetten elkaar dikwijls op dezelf
de plaats; gingen van elkaar houden en werden al
'intiemer.
Ze waagden er wel eens een muzieknummer aan
om bij een avondconcert, als het stiller in 't Park werd,
de menschenvolte te ontvluchten, om in verlaten laan
tjes onder bladergefluister en maanglanzen wat poëzie
te zoeken. Dan zong de verre muziek zoo zacht-sym-
pathiek samen met de wondere nachtgeluiden van vij
ver, boom en blad, dat ze voortschreden als in een
gouden droom, omjubeld door het geluk van hunne
jonge liefde.
Zü verlaten het magazijn van muziekinstrumenten.
Hans' oog staat dof. Ook Toos lijkt geslagen. De man
heeft autoritair verklaard, dat de viool niet gerepa
reerd kan worden dan met zoo hooge kosten, dat het
economischer is een nieuwe te koopen.
Ook nu weer tracht Toos z'n somberheid weg te
redeneeren. Doch tevergeefs. Ze stelt voor hem te hel
pen door wekelijks iets van haar loon bij te dragen.
Hans wijst het verontwaardigd van de hand. Hij weet
dat ze alles thuis moet afdragen, omdat hun gezin
groot is en de inkomsten klein.
Hij brengt Toos tot bij haar woning. Bij het afscheid
spreekt ze hem nog eens bemoedigend toe met de
stralendste overtuiging in haar stem.
Dan gaat-ie terug langs donkere-huizen-straten. Me
lancholie kropt in z'n keel. De aan-somberende lichten
voelt-ie drukken op z'n hartEen groot leed is
in z'n ziel geslopen.
Thuis laat-ie z'n" avondeten staan. In een rage van
niet willen denken, van willen vergeten ontkleedt-ie
zich vliegensvlug en springt in bed. Hij wil zich slaap
suggereeren, wat hem niet gelukt.
De maan zet z n kamertje in een wazig blauwen
glans, schept een atmosfeer van poëzie, waarin de
armoedige kamerdingen mystiek-overgoten staan, met
tinten als in een sprookje.
Tranen wellen naar z'n oogen. En in z'n weeke
stemming toovert z'n fantasie hem schoone verbeeldin
gen voor... Als er nu eens een rijk heer was of een
baron... of... de koning. Ja... de koning!... Die gaf hem
een nieuwe viool en liet hem studeeren... Of een
beroemd musicus, die z'n viool aan hem vermaakt had
...Dat gebeurt ook wel eens... Vandaag had ie nog
gelezen, dat Sarasate z'n viool had gelegateerd... Sa-
rasate!... Pablo de Sarasate
Met dien gouden-droomlanden-ontsluitenden naam
slaapt-ie in: Nu heeft-ie de beroemde viool van Sara
sate.
Hij geeft een concert, gekleed in het zwart.
Hij betreedt het podium.
Boven hem uit welft een nis.
Aan een monumentalen vleugel wacht zijn accom-
pagnateur. Voor hme flikkert afgerasterd voetlicht en
daarachter de zaal-vol-menschen. Maar hij zijn blik
wendt ronden rose-geel doorvlekte rijen menschenkop-
pen. De zaal staat vol helle lichtglanzen, schittert in
pracht van goud en fluweel. Zoete bedwelming van par
fums zwoelt hem toe uit het elegant publiek. Gede
colleteerde dames met hooge kapsels, waarin de dia
manten flonkeren in wisselende kleuren, converseeren
toet heeren in smoking.
Daar suist een soufflé door de zaal: de Koning...!
Plots, als geëlectriseerd, staat het publiek als een
man.
De koning, koningin en prinses betreden de hofloge,
geschreven door de eigenares van het pension. Wan
neer hij de tweede voordracht zou houden in het pen
sion, en dat zou beslist geschieden, dat stond voor
hem vast, dan zou hij de zwarte eens wat scherper
opnemen. Wanneer zij de schrijfster was van dit mooie
epistel, dan zou zij onder zijn scherpen blik blozen
en dan zou hij weten, waaraan hij zich had te hou
den
Zeer precies op tijd, net als vorig maal verscheen
Peter Aichschnitzer eenige dagen na dezen voor de
tweede voordracht in het pension. Zeer correct in klee
ding en manieren werd hij opnieuw door de dames ont
vangen. Het was alles een getrouwe herhaling van den
eersten avond. Zijn onbevangen gelaat verried met geen
enkelen trek, wat voor mededeelingen hem uit dezen
kring waren geworden, die voor hem in alle deftigheid
en demonstratieve afgemetenheid voor hem boog. Lang
zaam echter, terwijl hij het hoofd uit een diepe buiging
oprichtte, liet hij den blik zpekend langs
den kring der schoonen gaan. Heel op den achtergrond,
alsof zij zich wilde verstoppen, achter de schitterende
toiletten harer zusteren, stond degene naar wie hij
zocht, „de schoone ziel in het zwarte, eenvoudige ge
waad". Zooals zij daar stond, slank en hoogopgericht,
kon hij zich niet ontkennen, ofschoon zij hem even
min beviel als vorig maal, dat zij een mooie gestalte
bad. Streng liet hij zijn blik op haar rusten, en omdat
zijn oog, wanneer het een voorwerp scherp opnam, een
bijzondere, bijna stekende uitdrukking kreeg, kon het
gebeuren, dat de in-het-zwart-gekleede onder zijn blik,
als onder een sterk licht sidderde.
„Een blauwkous," zoo stelde de groote man bij
zichzelf vast, maar tegelijk kwam hij tot de overtui
ging dat zij den brief niet had geschreven en er zelfs
geen besef van had, dat dit was gebeurd. Haar gelaat
was geheel zonder schuldbewustzijn. Daarentegen zag
hij, wat hij tot dusver nog niet had ontdekt, dat de
eigenares van het pension, om de aandacht wat te ont
gaan, met het rangschikken van dit of dat zich bezig
hield. zoo rood was als een pioen. Peter glimlachte
omzwermd door goud-overladen dignitarissen.
Nu kan het concert beginnen.
Ais gefascineerd worden zijn oogen getrokken naar d<
gaanderij, waar Toos zit. Ze knikt hem bemoedigend
toe, met verheerlijkten blik.
Heilige inspiratie komt over hem. Hij doet zijn kost
baar instrument juichen, jubelen, zingen-in-opperste-ex-
tase, zooals alleen een-van-God-begenadigde dat kan.
De menschen voelen zich betooverd. Lamgeslagen
door den vleugelslag van het genie durven ze nauw
ademen.
Als hij geëindigd heeft, blijft het een wijle hoorbaar
stil. Niemand waagt het haar te verbreken. Dan, voor
gegaan door den Koning, die het sein tot applaus
geeft, barst er een wilde jubel los, geweldig als een
orkaan-op-zee.
Hans speelt nu alleen, zonder begeleiding. Hij zal
fantaseeren, spontaan z'n zielestemmingen uitzingen...
En hij schenkt hun alles wat ie in zich heeft, zelfs
't mooiste:... z'n subtielste sentimenten en z'n heftigst
begeeren, z'n overmoedigste heroiek en z'n snikkend-
ste smart, z'n zonnigsten levenslust en z'n luguberste
moedeloosheid, z'n ragfijnste zieletrilling en z'n grof
ste materialisme, z'n blijdste hope en z'n droefste som
berheid, het broos-idyllische van z'n liefde en het dof-
onverschillige van z'n apathie
Hij schenkt het hun, met kunstenaars-gulheid, In
die verheven oogenblikken is z'n ziel alleen aan het
woord. De. aureool om den geniale, magisch lichtend,
straalt betooverend af in hunne hoofden. In de men
schen wordt het al lichter: in hen een jubel, een
juiching: zij aanschouwen adem-stokkend het koloriet
van een purperen zons-opgang. Dan weer rillen ze, sid
deren en snikken, smart-doorhuiverd om de weenende
galmen van z'n lillende zieleflarden
Als Hans uitgeput z'n viool laat zinken jaagt er een
heftige emotie door de zaal. De menschen, half zinne
loos, brullen en gillen, lachen en weenen, wuiven met
hoeden en zakdoeken, trappen en applaudisseeren als
razend, werpen bloemen, bloemen
Een hoveling komt Hans aanzeggen, dat de Koning
hem wenscht te danken. Hij volgt den man naar de
hofloge. De koning treedt hem tegemoet, drukt hem
ontroerd beide handen, stamelt nauw-hoorbare woorden;
de koningin, gansch ontdaan, omvat eerbiedig zijn
hoofd, beroert het devoot met hare lippen; de prinses,
wier verrukte oogen in dauw-van-tranen schitteren met
bovenaardschen glans, omarmt hem in wilde vervoe
ring... Sidderend voelt hij het kloppen van heur hart,
terwijl ze hem kust, vele, vele malen.
Hare ziel, door zijn begeesterend spel gewekt, heeft
zich baan gebroken door alle moeizaam-bijgebrachte
begrippen van conventie: eerzaamheid, deugd, geboorte
en etiquette.
Spontaan-onberedeneerd heeft ze haar gevoel laten
spreken, haar gevoel alleen.
Nu wankelt ze verschrikt en dekt heur oogen met
'beide fijne handjes van schaamte, bloed-roode schaam
te
Uit een duisteren hoek voelt-ie twee oogen op zich
gericht. Het zijn de oogen van Toos. Ze vertellen van
vlijmende zielesmart. Zonder boosheid zien ze hem aan,
maar doen des te meer pijn door hunne intense droef
heid, hunne wanhopige troosteloosheid
Hij wil op haar toe-ijlenGebiedend weert ze
hem af en lost zich plots op in een sulferen vlam...
Met een gil wordt Hans wakker. De dag vaalt door
het zolderraam. Op tafel ligt de wanhopig-gebroken
viool
N. Rt. Crt.
HULDEBLIJK AAN H. M. DE KONINGIN.
Na de bekendmaking van den wensch van
H. M. de Koningin om een gedeelte der gel
den, voor de aan te bieden geschenken bijeen
gebracht, te bestemmen ten bate van liefda
dige instellingen, worden door de meeste plaat
selijke en provinciale comité's ook giften voor
dat doel ingezameld. De beide vereenigingen
Arbeid Adelt en Tesselschade meenen daarom
af te moeten zien van haar voornemen om
gelden bijeen te brengen voor een liefdadig
doel; zij vreezen onder deze omstandigheden
slechts versnippering en verdeeldheid te ver
oorzaken, nu immers de taak, die zij' op
zich hadden willen nemen, reeds op andere
wijlze wordt vervuld.
o—
Ringelingeling
Hallo
Tien, juffrouw!
Enkel tien, meneer? t
Ja, Juffrouw'!
Verbonden, meneer!
Hallo:
Ben jij daar, zetter?
Ja, meneer!
Klaar?
Ja, meneer
Vooruit„In den tijd, toen men nog paarden
gebruikte om wagens voort te trekken en lasten te
dragen, toen men nog vleesch van doode dieren at
en zich vanzelf voortbewegende wagens automo
bielen genaamd langs den aardbol kropen, om
m-ensch en dier, quasie bij1 ongeluk, het leven te be
nemen1
- Hallo, meneer i
Ja, wat is er?
fijntjes nu wist hij bescheid.
Vandaag behoefde het kussen niet eerst op den stoel
te worden neergelegd, het lag er al reeds. Zelfs een
glas suikerwater dat den eersten avond had ontbro
ken, was er nu. Hij ging zitten, alles ging zitten, de
voorlezing kon beginnen en hij begon.
Het succes was weer groot en ailen stonden op
toen Peter Aichschnitzer zijn manuscript dichtdeed. De
pensionsmoeder keek hem met vochtige oogen aan en
de dames waren weer gereed om zich te amuseeren.
Toen men aan tafel ging, kwam hem in de eetkamer
tegen, waar zij wellicht het kussen weer op zijn stoel
had neergelegd, de zwart-gekleede jonge dame. Met
een ruk bleef de eigenares van 't pension, die Peter aan
tafel leidde, staan: „Ik weet het werkelijk niet," zeide
zij, „heb ik u al reeds aan juffrouw Schneideband
voorgesteld?" Iduna was eveneens blijven staan, en
terwijl Aichschnitzer voor haar boog, stak zij in een
onwillekeurige beweging, haar hand naar hem uit.
„Wij moeten u werkelijk, zeer, zeer, dankbaar
zijn." Aarzelend, als ten prooi aan een groote ontroe
ring, kwamen deze woorden over haar lippen. Toen hij,
aan de beleefdheid gehoorzamend, de hem aangeboden
hand greep, voelde hij dat deze ijskoud was. Koude
handen Waren hem hoogst onaangenaam.
Zonder een woord te zeggen boog hij nogmaals en
daarna trad hij aan den arm van de vrouw des hui
zes de eetzaal binnen. Men nam plaats en het duurde
niet lang of er heerschte wederom een groote gezellig
heid.
Vanavond behoefde Peter zich geen moeite te geven
om het gezelschap in de stemming te brengen. De
dames waren nog zoo vervuld van het leuke en geesti
ge van den vorigen keer, dat zij er als 't ware op
waren voorbereid om eens recht hartelijk te lachen.
En bij de minste gelegenheid die zich daarvoor bood,
daverde er dan ook een lachen op. De dames roerden
haar tongen geducht en terwijl Peter met een vrien
delijken glimlach naar haar luisterde en van haar de
complimentjes in ontvangst nam, had hij gelegenheid
Datzelfde hebt u verleden week al getelefoneerd.
Ilé! Weet je dat dan nü nog? En weet je t
wel zeker
Ik weet 't heel zeker en secuur, meneer!
Dat is gekMaar 't kan best waar wezen.
Wat moet ik dan nu doen, meneer?
Distribueeren en op nieuw beginnen.
Vooruit dan maai', meneer! Ik heb 't uitgelicht.
Goed! Vooruit!: In den tijd, toen er on
der de verwarde hoofden der verwarde menschheid,
die men alles wijs maken kon, nog 'n enkel helder
en nadenkend zettershoofd gevonden werd, dat na
dacht en oplette bij alle eopij, die onder zijn steeds
blinder wordende oogen verscheen, bij alle dictaat, dat
zijn rudimentaire oorschelpen opvingen van achter 'n
lessenaar of uit den hoorn eener antiek wordende te
lefoon; in den tijd, toen de stereotypie bloeide en in
hoog aanzien was bij; mensch en "dier, en 't onder
scheid tusschen deze laatsten alleen hierin bestond, dat
de allerlaatste zich wijzigar en verstandiger gedroeg
dan de eerste; toen 'n hond u praten liet, als ge 'm
tienmaal 'n klontje beloofd had en 'm dan 'n stuk
hout voorhield en de menschheid tot 't oneindige toe,
telkens maar weer beet in appelen met asch gevuld,
en alleen de „geleerden" den naam van zulke ap
pelen kenden; toen het in den grond der zaak zoo
heilig socialisme, door allerlei ploertig gedoe van na
gemaakte socialisten in discrediet werd gebracht en
aan den anderen kant door allerlei lafbekkerijl en mis
selijke vorstenvergoding 'n jnensch zich heel in zijn
eentje in zijn kamer moest opsluiten, om eens in ver
standig gezelschap te zijn; toen uitgevers nog 'n groot
woord hadden tegen hun medewerkers, alsof deze geen
waarde voor hen hadden, tenzij er 'n vast en eeuwig
durend verbond gesloten werd met schaar en lijmpot;
toen 'n krantenschrijver, eer hij in dienst trad, be
wijzen van zich te kunnen verdedigen moest afleggen,
op degen, sabel en stok, met pen en vuisten; toen
'n wijs en verstandig boek geen koopers vond en 'n
verstandig redenaar optrad voor stoelen en banken;
toen de menschen nog dachten, dat geleerdheid en
belezenheid verkregen kon worden door in 'n vloek
en 'n zucht 'n krantenartikel door te vliegen, 'of net
eens iets te zeggen, zooals zij 't den burgemeester of
den achtbaren voorzitter hadden zien doen; toen 'n
schooier nog geen „schooier" was, als hij maar 'n mooi
pak aan had, en vergaderingen van God weet welk
philantropisch nut elk braaf huisvader maar ook el-
ken schoft 'n welkome gelegenheid bood, om zwaar
wichtig en wijs te doen, wat hij thuis niet meer kon,
omdat men hem daar al lang doorzien had; toen,
in één woord, de menschheid er nog naar streefde,
om den hoogen sport, waartoe zij; nu gestegen is, te
bereiken, en de gekkenhuizenVroeg je iets, zet
ter?
Ja, meneer! Meneer Trapman vraagt of er nooit
'n eind aan dien zin komt; zoo kon zijn keuken
meid ook wel telefoneeren en daar betaalt hiji u niet
voor.
Nog maar even, kerel! Je moet je niet zoo
door elk wissewasje laten afleiden. Vooruit maar! Waar
was ik?
„En de gekkenhuizen;
ja, vooruit!:En de gekkenhuizen' in gevan
genissen en de gevangenissen in gekkenhuizen werden
herschapen, toen
Ja, meneer!
Zeg zetter, je hebt me bij die gekkenhuizen
van de kook gebracht. Dat moet je niet meer doen.
Nu had ik zoo'n mooien zin klaar en nu ben ik 'm
kwijt. Schrijf nu al wat ik je dicteerde maar over
en stuur 't me, dan kan ik er misschien nog 'nslot
aan maken.
Maar meneer, als u nou toch onzin vertelt, dan
mag ik u daar toch wel op attent maken!
Dat heeft geen nut. Nu is heel die copij! ver
loren. Ik zit er nu net mee als de dames van „Ar
beid Adelt" en „Tesschelschade" met de opgehaalde
centen voor de koninklijke cadeaux. Alles ging zoo
aardig en zoo lief-idioot mogelijk, en toen komt de
Koningin daar op eens 'n spaak in 't wiel steken en
zeggen, dat het geld der burgers waarachtig wel be
ter besteed kan wordenZeg je iets?
Ja,meneer vraagt, of u niet 'n anderen toon
kunt aanslaan.
Wel, hemelsche goedheid! Ik ben toch niet aan
't dicleeren voor de krant! Ik vertel je alleen maar,
hoe vriendelijk en voorkomend jullie je Weer gedraagt
tegenover 'n medewerker.
Jawel, maar zulke onzinnige copij kunnen we
missen.
Zeg eris, 't kan wel minder.
Nou ja, maar ik weet niet waar ik 'n punt
of 'n komma moet zetten; 't gaat allemaal maar in
eenen dreun door, en als 't dan zoo goed als on
leesbaar van de pers komt. dan krijg il< de standjes.
Nou, hoor 's even. Wil je dan nog eens van
voren af aan beginnen? Dan zal ik je 'n ordelijk
stukje geven.
Goed, maar houd dan asjeblieft voet bij; stuk
en blijf ook asjeblieft binnen: de perken, want an
ders
Jaja, vooruit maar: In den tijd, toen er nog
zetters waren met 'n ordelijk verstand en begrippen
van logica, toen gebeurde 'tWat zeg je, zetter?
Niks, meneer! Ik zucht.
toen gebeurde 't wel eens, dat 'n medewer
ker van 'n krant in overdadigen ijver alles maar neer
schreef, wat er in zijn malle hoofd opkwam, steeds
geloovende. dat zoo'n zetter dat wel zetten' en druk
ken zou. Maar hij: vergiste zich en kreeg met vele
genoeg voor zijn gedachten. Het was dus waar deze
daar was het, die zich zoo voor hem interesseerde.
Interesseerde? Een vrouw wier hand zoo zenuwachtig
schokt, zooals de hare had geschokt toen hij haar aan
raakte, interesseerde die zich slechts? neen die vereerde.
Onwillekeurig keek hij naar haar. Opnieuw zat zij weer
aan het benedeneinde der tafel, opnieuw staarde zij
hem weer aan en bleef ernstig terwijl alles lachte
en babbelde. Het zou hem vrij wat aangenamer zijn
geweest als een der anderen, een mooie, hupsche, eens
vuur en vlam voor hem had gevat. Want deze zwarte
beviel hem ook nu in 't geheel niet. Toen zij daar
straks was binnengetreden had zij den indruk gewekt
van een grooten vogel, die op hem kwam toegevlogen.
Het was waarachtig net geweest alsof een wind haar
voortdreef en juist op hem toe. Ook moest hij den
ken aan haar koude handen. Maar koude handen,
warm hart dat alle waren toch teekenen, wat voor
een werking hij op haar uitoefende. En zoo geheel
onverschillig gaat men zoo iets toch ook niet voorbij,
vooral als men er naar hongert door de vrouwen
begeerd te worden, zooals Peter Aichschnitzer met
zijn steeds onbevangen gelaat daarnaar hongerde. Zijn
blik ging nog eenmaal naar haar; zijn oogen die als
gevolg van zijn stemming den indruk gaven nu eens
van verterend vuur, dan weer van snijdend glas. Wat
zat zij daar, het bovenlijf in die zwarte japon, zoo stijl
omhoog, onder moeilijk ademhalen, dat zij scheen te
willen temperen en het toch niet kon. Het scheen
alsof er in haar een gloed laaide, waardoor alles wat
leven in haar was verdankte en verging. Geen sym
pathie, geen enkel warm gevoel-werd er bij hem wak
ker, maar alleen een koud, bijna gruwelijk genieten.
Hij sloeg haar gade, bespiedde haar. Met de onver
schillige kalmte van den critiseerenden schrijver, die
misschien eenmaal zooiets zou kunnen gebruiken, zoo
bekeek hij nu het voor hem nieuwe geval: hoe
het er uitziet, als een vrouw zich wringt aan den
worstelpaal harer verliefdheid. En hij was het die deze
kwalen en ellende opwekte. Eigenlijk komisch en