Msterfliscle Brieven.
533 Jaargang. No. 4451.
Zaterdag 13 Febr. 1909.
DE3DE BLAD.
Betaal uw schulden.
Plaatselijk Nieuws.
0si£e SHSarmoniekapel
CLXXXI.
„MERCADET".
Komedie in 3 bedrijven van Honore de Bal-
zac. Gegeven door Willem Royaards en de zijnen
in het Paleis voor Volksvlijt. 43ste Opvoering.
Het allerlaatste nummer op 't affiche van de Naam-
looze Vennootschap „Het Tooneel", onder Directie van
Stumpft en Royaards, in het Paleis voor Volksvlijt,
■was „Elckerlyclï", „de Spyeghel der Saligheit", (mid-
deneeuwsche moraliteit), 'n „Sinnespel", dat in de late
middeleeuwen „de Eglantier" of „In liefde bloeiende"
of eenige andere Kamer van Rederijkeren met succes
kan hebben opgevoerd, en er lauweren mee geoogst.
Nu heeft Royaards het ter hand genomen, en wat
wij zagen en hoorden deed denken aan 'n oratorium,
stemde tot ernst, en bracht de in grooten getale saam-
gestroomde menigte tot stilte en misschien wel tot
overpeinzing, zooals 'n kerkdienst dit soms vermag.
Maar ik heb 't slechts eenmaal gezien en den text
niet gelezen. Ik hoop gelegenheid te hebben het meer
malen te zien en er dan 'n brief over te kunnen schrij
ven. Want het is iets ongewoons voor onze tegen
woordige schouwburgbezoekers, die vergeten zijn, dat
't tooneel gegroeid is uit de aanschouwelijke voorstel
lingen van den kerkdienst.
Maar wat wij hier veelvuldiger zagen is de komedie
„Mercadet", het repertoirestuk van het Theatre Fran
cais, de geestige pennevrucht van Honore de Balzac.
Het stuk speelt te Parijs, omstreeks het jaar 1840,
en De Balzac geloovende, moeten de knoeierijen op de
Beurs in die dagen al even infaam zijn geweest als
in de dagen die w ij beleven. Ook toen waren er men-
schen, die altijd in den knoei zaten, die altijd gebrek
aan geld hadden, en ook altijd kunstjes wisten te
verzinnen en menschen vonden, om 't, los te krijgen.
De hoofdfiguur in het stuk is Mercadet, (Willem Ro
yaards) die indertijd bestolen is door zijn compagnon
Kodo, die er met de kas der firma van doorging en
naar Indië of Amerika vluchtte. Van dit oogenblik af
zit Mercadet in financieele moeilijkheden en zijn heele
streven, al zijn doen en denken concentreert zich op
de vraag, hoe aan geld te komen. Hij heeft, met zijn
nog niet verloren reputatie van fatsoenlijk en betaal-
faehig man, van iedereen geld geleend, van zijn besten
vriend Verdelin (de Heer Van Kerckhoven) en van
woekeraars als Pierguin (de Heer Max Weber) en
papa Violette (de Heer Daan van Ollefen) en van nog
vele anderen. Lang heeft hij hen gepaaid en uitzicht
gegeven op de terugkomst van Kodo, altijd en telkens
maar weer geld van hen leenende, soms tegen zulk
'n hoogen koers, dat hij eens zelfs Pierguin den schrik
op 't lijf joeg met de bedreiging van hem te zuilen
betalen.
Maar eindelijk hebben de schuldeischers toch wel
ingezien, dat Mercadet hen allen te slim af is,
en dat er van betalen wel nooit iets komen zal. Ze
hebben de hoofden bij elkaar gestoken en beraad-
slagen er over, hem te laten gijzelen. Maar hiervan j
komt niets. De schuldeischers staan machteloos tegen- j
over de duizend kunstjes, die Mercadet kent, om hen j
om den tuin te lelden en telkens weer de afdoening
der schuld uit te stellen. Hij heeft gemanoeuvreerd
met beurskoersen, met de terugkomst van Kodo, met
„Anti-revolutionair straatplaveisel", met uitvindingen en
ontdekkingen, die alle in de lucht hangen, en manoeu
vreert ten slotte met zijn dochter Julie, die hij zal
uithuwelijken aan eenen Graaf de la Brive, wien 't,
ter oorzake van zijn zwaren schuldenlast, te doen is
om 'n rijke erfdochter, en daartoe aanzoek doet om
de hand van Julie; maar welke De la Brive evenmin
„De la Brive" heet als „Graaf" is, en evenmin den
armen Mercadet met zijn denkbeeldige millioenen uit
den brand kan helpen, als Mercadet hem met de gefin
geerde bruidschat zijner dochter, 't Is 'n geknoei en
'n gekonkel van 't begin tot 't einde. De eene kluwen
is nog niet ontward of de andere wordt alweer door
elkander gehaald. Er is geen ontwarren aan. Alles
wordt verzonnen, maar ook alles loopt falicant uit,
en als eindelijk ook De la Brive als klaplooper en tafel
schuimer door de mand valt, dan wordt t toch ook
Mercadet te machtig en roept hij wanhopig uit: „Al
weer mis! 't Is of de duivel ermee speelt!"
En tusschen dit alles door, tusschen deze lachver
wekkende tooneelen door, waarbij het lachen der toe
schouwers somwijlen het spel der acteurs onder
breekt, bewegen zich nobel en waardig, als schepselen,
die in» deze wereld van geldgeknoei en listigheid niet
thuis hooren: Mevrouw Mercadet, (Anna Sablairolles)
de dochter Julie (Mej. Theo van der Gaag) en Minard
(Pierre Mols), die klerk is bij Mercadet, achttien hon
derd francs verdient en verliefd is op de dochter van
zijn geruineerden patroon.
Wat aan den eenen kant in deze verbazend mooie
komedie de geest te doen krijgt, om al de streken en
listigheden van dezen troep vossen bij te houden en
te begrijpen, krijgt het hart te genieten bij de aan
doenlijke tooneeltjes, die geleverd worden door Julie
en Minard, en, door hunne aanwezigheid, ook doof Mer
cadet. Royaards is thuis op elk terrein der tooneel-
speelkunst en het verwonderde ons niet, dat hij ook
hier de „meester" bewees te zijn; maar het spel van
Pierre Mols als „Minard", en dat van Juffr. v. d. Gaag
als „Julie" in hare positie van verhandeld te worden
als „koopwaar", terwijl zij Minard lief heeft en Minard
haar is niet minder iets zeer buitengewoons.
De houding van Minard, als hij op verzoek van Mer
cadet moet veinzen Julie niet genoeg lief te hebben
om armoede met haar te deelen, zijn heengaan, zijn
terug komen met dertig duizend francs, om Mercadet
te redden, en zijn pogingen om Julie te krijgen, dat
alles is sober en aandoenlijk; niet minder dan de kin
derlijke, echt meisjesachtige naïveteit van Julie die
met haar herhaald: „Ja papa!" en „Ja, mama. den
spot haars vaders gaande maakt, en kwalijk haar anti
pathie tegen den pseudo-Graaf de la Brive verber-
§6n kan.
Maar heel de warwinkel van onbetaalde rekeningen
en in wanhoop geraakte schulden, de verdenking, die
Verdelin blijft koesteren tegen zijn vriend Mercadet,
de schoeljestreken van Pierguin, Violette, Goulard.de
gedwarsboomde liefdeshistorie tusschen Minard en Ju-
lle. zelfs de wanhopige positie van den eeuwipn-schul-
den-zittenden Mercadet, lost zich op in bijna hartstoch
telijke verwondering en blijdschap door de onverwachte
terugkomst van den indertijd met-de-dubbeltjes-verdwe
nen Kodo. Tienduizend francs hebben plotseling bij
seen waarde meer. De pseudo-Graaf de la Brive krijgt
zoo'n lapje ter leen, d. w. z. cadeau, want hij kan
toch nooit teruggeven, Minard zal trouwen met Julie,
Mercadet gaat buiten wonen, de schuldeischers zijn be
taald, en deze lachverwekkende droeve comedie van n
mensch zonder geld, eindigt in bijna jubelende blijd
schap.
Toen 't gordijn viel, ik zag 't verleden Maandag,
toen 't voor de 43ste maal ging, voor den vierden keer
kwam er aan 't handgeklap geen einde. Zoo is
het steeds gegaan; al den tijd, dat 't hier gespeeld
werd. Mercadet heeft hier zekere reputatie verkregen,
en als 't nog langer duurt gaat men sommige Amster-
damsche namen verlengen door de toevoeging van 't
persoonlijk epitheton „Mercadet"; b.v. De Zwart-Mer-
cadet, Baron Van Reede-Mercadet, om menschen aan te
duiden, die op allerlei listige en sluwe manieren an
dermans geld in handen weten te krijgen en er mooi
weer van spelen; terwijl zij bovendien nog altijd de
rol vervullen van mishandelde en benadeelde partij.
Indien dit gebeuren mocht, dan vrees ik, dat er heel
wat namen aan die verlenging zullen moeten gelooven,
en zou ik op dit oogenblik in staat zijn er meer dan
een te noemen, die er voor in de termen valt. De
ondervindingen in deze richting opgedaan door men
schen met meer geld dan wantrouwen, grenzen aan 't
ongelooflijke. „Mercadet" is 'n stuk van zeldzame waar
heid en realiteit. Het spel van Mercadet tegenover
papa Violette, die „alles wat niet lijm- en spijker-
vast was, naar de Bank van Leening had moeten bren
gen", heb ik gezien in 't gewone leven, tegenover mij
zelf. Tranen met tuiten, wanhoopsgebaren, grijpen naar
'n revolver, om maar weer af te komen van de beta
ling van het verschuldigde. Dit spel van Royaards was
zoo natuurgetrouw, zoo in alle deelen overeenkomen
de met de comedie, die men mij vertoond heeft, dat
degene die naast mij zat en mijn intieme leven kent,
mij vragend aankeek, evenals ik Haar; en ik er over
gedacht heb aan zeker adres te vragen: Ilebt"'Gij 't
van Royaards of heeft Royaards 't van u afgezien?
Ik weet niet, of men met dit stuk de provincie zal
bezoeken. Maar mocht dit 't geval zijn, gaat er dan
heen! Ten eerste zijn we zoo zelden in de gelegenheid
iets van Honore de Balzac te genieten, en ten tweede
is het zien van Royaards en de zijnen, op 'n souffleur-
vrij tooneel, 'n uitgang tiendubbel waard.
Aan den heer Royaards zij 't in overweging gegeven,
of hij soms .niet wat te vlug spreekt; en Hem wordt
verzocht aan de Heeren Bertus Smith en Volkert Kra
mer die ik beide in de rol van De la Brive zag
de juiste uitspraak te zeggen van „In vino veri-
tas".
H. d. H.
Correspondentie.
G. G. Weineen, in 't geheel niet. Misschien hebt
ge bij 't schrijven van uwen brief gedacht aan de
fabel van Lafontaine: „De oud-geworden Leeuw":
„Eerst een trap van paardenpoot,
Toen een beet van wolventanden
Straks van d' os een horenstoot,"
Enz.,
totdat de ezel komt. Weer enzoovoort.
Maar de tijd, waarin die leeuw leefde, is voorbij. Ik
denk, dat Lafontaine die fabel nu wel 'n beetje an
ders zou laten eindigen.
Natuurlijk moet men bij 't lezen van de regels, door
u aangehaald, scherts van ernst weten te onderschei
den. Maar het dacht en dunkt mij overbodig dit te
zeggen. Ieder lezer gevoelt dit.
Verder mijn dank voor uwen van vriendschap-getui-
genden brief.
M. D. K. Mijn dank voor de toegezonden krant;
waarin ik met belangstelling het verslag gelezen heb.
Toch ware mij 'n brief aangenamer geweest; maar
misschien komt die nog. Zoo'n telefoongesprek is voor
mij 'n ware desillusie; 't schijnt wel, dat ik 'n mensch
in zijn oogen moet zien, om goed met 'm te kunnen
praten. Bovendien klinkt voor mij zoo'n stem altijd,
of er iemand tot mij spreekt met 'n wollen deken om
zijn kop. Maar 't is 'n prachtige en practische uitvin
ding, dat hebben we 'n paar weken in deze krant kun
nen bemerken. Gaarne ontvang ik uw brief.
H.d. H.
In het „Haarlemsch Dagblad" kwam een dezer da
gen een kranig artikel voor van de hand van zijn
Hoofdredacteur, den heer J. G. Peereboom, dat geschre
ven was in den vorm van een „Open Brief' aan den
heer en mevrouw X, en waarin het lang onbetaald la
ten van Nieuwjaarsrekeningen duchtig gehekeld werd.
Wij; willen gaarne onze lezers met dezen brief in
kennis stellen. Hij; was van den volgenden inhoud:
Geachte Heer en Mevrouw,
Ofschoon ik niet de eer heb, U te kennen immers
de X is in alle vergelijkingen de onbekende, en dus
ook het voorrecht mis, bij; u bekend te zijn, waag ik
het, dezen brief tot u te richten, in de hoop, dat de
inhoud u niet ontstemmen, maar tot overwegen en na
denken brengen zal. Dat ik den brief niet in een
enveloppe sluit en met een postzegel er op door de
post laat bezorgen, vindt zijin grond hierin, dat de fa
milie X nogal uitgebreid is en gevestigd in verschil
lende straten en parken van onze stad, zoodat de be
steller waarschijnlijk niet weten zou, bij wien hij die
in de bus steken moest. Vandaar, dat ik den „vorm
van open brief koos, in de hoop, dat hiji zoo door
vele leden uwer familie zal worden gelezen.
Het is u bekend, geachte heer en mevrouw, dat
deze samenleving en dus ook het kleine stukje ervan,
dat Haarlem heet, bestaat uit tegenstellingen. Nauwe
lijks heeft u de beste wenschen die u met nieuwjaar
worden toegezonden, vriendelijk in ontvagst genomen,
of langzamerhand komen andere papieren in uw brie
venbus vallen, langer en broeder van formaat dan de
nieuwjaarswenschen en niet, zooals deze, luchthartig
open, maar in discreet gesloten enveloppe. Ik behoef
u niet eens te zeggen, dat ik de jaarrekeningen van
uw leveranciers op 't oog heb.
Mij; dunkt, ze zijn wel een tegenstelling met de wen
schen, die u bijl den aanvang van 't jaar zijn ge
bracht. Immers geachte heer en mevrouw, de lezing
van die stukken is niet aangenaam. Zo herinneren u
aan allerlei, dat al verdwenen is, opgegeten mevrouw,
in rook opgestegen, mijnheer, half versleten, afgedra
gen, of uitgelezen. En merkwaardig is het: de op
telling valt altijd tegen. Vreemd toch, niet waar, toen
u tien maanden geleden dat aardige dingetje üi den
winkel kocht, met verzoek om het maar op te schrij
ven, leek de prijs van acht gulden u zoo laag en
nu komt diezelfde prijs u zoo hoog voor, misschien
komt dat door het treurige feit, dat uw jongste het
in handen geinregen en er een stukje afgebroken heeft,
zoodat het nu half gedraaid op den guéridon moet
staan, opdat de gapende wond niet in 't oog valle.
En met welk oen schrik ontdekt u, dat er dit jaar
vier bruilofstpartijen zijn geweest, waaraan u hebt deel
genomen cn waarvoor dus een kleine attentie, ook
heel eenvoudig maar, bij de andere cadeaus verge
leken, noodig is gebleken, maar idie toch nu op de
jaarrekening samen een handvol geld blijken te kos
ten.
Dit is nog maar één van die onaangename papie
ren, ze zijn er in soorten, Lange en smalle, korte en
breede, keurig ingerichte en onbeholpen geschrevene,
maar allen zonder onderscheid hooger dan u gedacht
had. Toch is er geen aanmerking op te maken: u
weet nog héél goed, niet waar, dat u alles gehad heeft
en wat het toen kostte, 't Wonderlijke is alleen maar,
dat die kleine sommetjes aan 't eind van 't jaar sa
men zoo'n groot bedrag vormen.
Buiten mist of kou of regen, binnen Jnieuwjaars-
rekeningen, neen mevrouw1, ik geef het u toe, 't le
ven is bij zoo'n samenvoeging niet heel aangenaam.
Te meer niet, omdat u, houd miji ten goede, dat ik
een huiselijk geheim verklap, over die domme pa
pieren altijd. een paar onaangename gesprekken houdt
met uw echtgenoot. Of is het zoo met, geachte heer-,
dat gij u niet kunt voorstellen, hoe die strikken en
kwikken, of zooais gij, ze ook wet nog oneerbiediger
noemt, die lorren en vodden, zooveel geld kunnen
kosten, waarom het noodig is, zulke dure presenten te
geven aan bijna vreemde menschen, alleen omdat ze
gaan bouwen, en hoe zoo'n timmerman en loodgie
ter zoo'n hooge rekening kunnen hebben aan een paar
répara tien, meent ge, zonder peteekenis. De toesiand
geelt, niet waar, CiCii paar dagen lang aanleiding lot
bitse opmerkingen van weerskanten, vooral wanneer
u, mevrouw, toevallig do rekening van den sigaren
handelaar hebt gezien en over hel eindcijfer uw, wel
ietwat wraakzuentige, verwondering niet verzwijgen
kunt.
Daar evenwel geen stormwind met onverminderde
hevigheid voort kan duren, wordt de stemming weer
beter, zoodra de aanleiding daartoe uit hot oog is ver
dwenen en het heele stapeltje rekeningen liamelijk in
een la van de schrijftafel weggelegd is.
Maar, geachte lieer en mevrouw, met die bedoe
ling werden ze u niet gezonden. Zelfs waren ze ver
gezeld van een wenschNu kijkt u verbaasd en
draait en wendt de papieren naar alle kanten, maar
zonder daarop een wensch te vinden. Die staat 'Ook
niet geschreven of gedrukt, maar u kunt hem, met
scherpe oogen tusschen de regels door vinden: het is
de stille wensch, dat de rekening gauw zal worden
betaald.
Nu kijkt u mij een beetje verontwaardigd aan, als-
of ik bezig was u voor den gek te houden, werpt
het pakje rekeningen weer in de la en deze met een
slag dicht. „Kom kom, die leveranciei's moeten, jiog
maar wat wachten! Ze verdienen er genoeg aan. Bo
vendien heeft een koopman toch altijd wel geld om
handen en ons convenieert het op dit oogenblik min
der. We zullen zien, zoo gauw mogelijk!"
En daarmede gaan de onvriendelijke papieren hun
rustperiode in en u draait u om, geachte heer en
mevrouw, om weer aan uw gewone werk te gaan.
Mag ik u nog een oogenblik bij; de mouw 'vasthou
den? ik weet, dat u liet niet kwaad bedoelt. In uwe,
toch zoo uitgebreide familie, is het niet voorgekomen,
dat een leverancier, die om geld verlegen was, na
dat hij; een hoogst beleefd briefje had geschreven, om
vijftien maanden na de levering betaling te vragen,
de som thuis kreeg, met de boodschap, dat hij ver
der niet meer op de klandizie hoefde te rekenen. U
keurt het af, dat in uw familie een rijk man gewoon
is, elk jaar een aardig ding te koopen van de rente
van uitgestelde rekeningen, waarbij: hij stoft op zijn'
knapheid als financier. Zulke dingen komen, meent
u, biet te pas. U hebt gelijk, maar u hebt ongelijk, wan
neer u denkt, dat de winkelier rijk genoeg is en veel
verdient. Zeker, er is een enkele1, die er warmpjes
inzit, maar de moesten, verreweg de mieesten, drijven
hun zaken met veel inspanning en vrij wat zorg. Niet
alleen zorg, hoe ziji hun clientèle zullen behouden,
èhun voorraden Steeds compleet zullen hebben, het
ware inzicht hebben van wat zij moeten koopen en
wat hun klanten niet zullen nemen, maar ook zorg
om alles zoo in te richten, dat de wissels op tijd
betaald kunnen worden en geen huisschulden moeten
gemaakt. Want u, geachte heer, weet wel, dat de win
kelier zelf onverbiddelijk op drie maanden zijn leve
rancier moet betalen, wat u, geachte mevrouw, mis
schien onbekend was. Had hij, dus geen klanten, die
contant of per maand betaalden, dan zou hiji zijn za
ken niet kunnen drijven. En toch nog zal hij, wanneer
u geachte heer en mevrouw de jaarrekening wat lang
Iaat liggen, genoodzaakt wezen, zijn kas te versterken
met een leening bij zijn Bank, waarvoor hij minstens
zes procent rente zal hebben te betalen, die dus af
gaat van de op uwe klandizie behaalde winst. Zoo
zit, geloof u mijl vrij, in de eerste helft van het jaar.
menige winkelier te rekenen en te cijferen, hoe hij
aan al zijn verplichtingen zal voldoen, zonder genood
zaakt te wezen tot het schrijven van de briefjes aan
zijn klanten, of hij disponeeren mag, briefjes die hij
zelf heel onaangenaam vindt en die u, geachte heer-
en mevrouw, (komaan erkent het maar!) wel ontstem
men.
Nu zie ik u al kriegel worden en hoor u zeg
gen: „waarom leveren ze dan ook op 't jaar? waar
om disponeeren, ze niet dadelijk per quitantie, als an
deren, die toch dadelijk geld van mij krijgen?"
Dat kan ik u oplossen. Hij zou wel willen, geloof me,
hij benijdt die zaken van den nieuwen tijd, die al
leen contant verkoopen, maar hij durft dat in zijn
zaak niet invoeren, omdat zijn clientèle het van hem
niet gewend is en het hem kwalijk nemen zou. Zegt
u zelf, geachte Heer en Mevrouw, hoeveel notitie u
genomen hebt van die driemaands nota's, die hij schueh-
ler en angstig, alsof hij een wonder revolutionnaire
daad beging, een paar jaar geleden heeft ingevoerd?
U heeft er immers geen betaald en altijd weer de
jaarrekening afgewacht want hij, was gewoon op
't jaar te leveren!
Neen, geachte Heer en Mevrouw, u waart gewoon
hem op 't jaar te betalenDat groole verschil moet
u gevoelen.
Misschien zegt u, dat ik voor hem bedel.
Volstrekt niet, want zijn geld koml hem atoe, komt
hem spoediger toe, dan u hem betaalt.
Ik kan u dat aantoonen. Stel u eens voor, dat u,
geachte mevrouw1, een japon wou koopen en den win
kelier vijftig gulden gaf om die contant te betalen
en de winkelier het geld opstak en zei:
I „Mevrouw ik zal u de japon op jaarrekening, over
vijftien maanden, leveren!"
Wat zou u doen? Wel, uw echtgenoot liep mins
tens naar de politie!
Maar wanneer u een japon vijftien maanden na de
levering betaalt....
Geachte Heer en Mevrouw, wat zou u den leve-
rancier een genoegen doen, wanneer u voorlaan ook
contant of op een maand betaalde. Wat zou de maand
Januari voor uzelven een vroolijker maand wezen, zon-
der gezeur over lang vergeten dingen en kissebisserij
I over wederzijdsch verweten royaliteit wat zou de
toesiand, dunkt u niet? gezonder wezen!
I Denkt daar eens over na, als u wilt en spreekt
er eens met andere familieleden over!
Hoogachtend,
Uw' dw. dr
J. C. P.
Aan het geestesoog voorbij
Gaat in bonte beeldengroepen,
Uit 't verleden opgeroepen,
't Leven onzer Harmonij.
(Uit de Cantate.)
I.
Daartoe in staat gesteld door de welwillendheid van
het bestuur onzer Harmoniekapel waarvoor onzen
hartelijken dank kunnen wij den lezers der Schager
Courant het volgende geschiedkundig overzicht van
ons dit jaar weer jubileerend muziekgezelschap aanbie
den.
De notulen van 40 jaar, die ons ter inzage werden
gegeven, verstrekten ons de verschillende gegevens,
noodig voor het samenstellen van dit overzicht.
Aan de notulen vooraf gaat in het eerste notulenboek
een „Inleiding, bevattende de wordingsgeschiedenis on
zer kapel".
„In het begin van het jaar 18G9 zoo staat daar
ontstond bij de heeren W. A. Hazeu, W. Roggeveen,
Jb. Wz. Denijs en E. Schoeman het denkbeeld om in
Schagen een Harmoniegezelschap op te richten."
Het gelukte dezen heeren een leermeester te vin
den voor de eventueel op te leiden leden der kapel
en 116 bijeen te brengen voor den aankoop van de
allernoodigste instrumenten.
Daarmee was het denkbeeld werkelijkheid geworden
en onze Harmoniekapel eigenlijk gesticht.
Het lesgeld, dat 5 moest bedragen, en de kleinere
instrumenten kwamen voorloopig voor rekening van
de leerlingen-harmonisten.
Deze leerlingen, de eerste leden onzer kapel, waren
de heeren W. A. Hazeu, J. Roggeveen Hz, J. Keet
Dz., K. A. Heroma, K. Denijs Jbz., J. Bijpost, G. Trom
petter, Jb. Govers, K. Visser, M. Komen, E, Schoeman
en W. A. Hazeu Jr.
De „Inleiding" heeft trouw de namen dier eerste
liarmonisten voor ons bewaard.
De eerste directeur van onze Harmonie was de heer
Frigerio, stafmuzikant van de Kon. Nederl. Marinekapel
te Den Helder.
Heel lang mocht de heer Frigerio dit echter niet
blijven. Zijne militaire diensten dwongen hem in den
zomer van 1869 reeds de pasgeborene in den steek
te laten en haar onverzorgd vaarwel te zeggen.
Dat was een leelijk begin!
Maar onze Schagers lieten zoo gauw den moed niet
zakken en begeerig als ze waren het pad der kunst
verder te betreden zagen ze naar alle kanten uit
om een opvolger voor Frigerio te vinden.
In het najaar van 1869 gelukte dit.
De heer J ,M. Otto, muziekdirecteur te Alkmaar,
verklaarde zich bereid de leiding der jonge kapel op
zich te nemen en de liefhebbers te bekwamen in het
bespelen der instrumenten.
De heer Otto heeft dit bijna onafgebroken gedaan
tot 17 Januari 1883 toen hij voor het laatst dirigeerde
op het feest gegeven ter viering van het 75-jarig
bestaan van ons Nutsdepartement.
De repetities werden voorloopig gehouden 's middags
van 5 tot 7 uur met het oog op den laatsten trein
naar Alkmaar, die toen zeker nog vroeger vertrok dan
tegenwoordig.
25 Januari 1870 gaf Schagens Harmonie haar eerste
uitvoering als medewerkster op een tooneelvoorstelling
in het N. H. Koffiehuis alhier. Deze voorstelling, ge
geven ten bate der Harmoniekas, bracht haar ruim
52 op.
De notulen zeggen, dat deze uitvoering „algemeen
mocht voldoen".
De heeren hadden blijkbaar kranig gestudeerd of
de Schagers van toen waren wat gauwer tevreden met
en voldaan over dilettantenwerk dan die van tegen
woordig.
In elk geval mocht de jonge Harmonie in het succes,
dat haar eerste conerte had, een spoorslag vinden
tot voorwaarts gaan.
Den 31sten Januari hield de kapel haar eerste offi-
eieele vergadering, verklaarde het gezelschap zich als
geconstitueerd en nam het den naam aan van Harmo-
niekapei te Schagen. Op verzoek der werkende leden,
nam de heer Jb. Wz. Denijs het voorzitterschap op
zich, terwijl de heer W. A. Hazeu secretaris-penning
meester werd en de heer W. Roggeveen Dz. commis
saris.
De heer Denijs heeft het voorzitterschap zeker tot
zijn bedanken als lid, op 29 Mei 1877, waargenomen.
De hee rHazeu werd toen zijn opvolger en de heer
J. Roggeveen Wz. secretaris-penningmeester.
De kapel had geld noodig. Ze besloot daarom kunst
lievende leden aan te werven en donateurs en zich
om eenige subsidie te wenden tot den Raad der ge
meente.
Met applaus werd den 2en Mei 1870 het bericht ont
vangen dat de Raad 100 subsidie had toegestaan.
Dit is gelukkig zoo gebleven tot op dezen dag.
Nooit klopte de Harmonie bij onzen Raad aan of ze
vond een willig oor; nu eens kreeg ze wat meer dan
wat minder subsidie, niets heeft de kapel echter nooit
gehad.
Ook met het winnen van kunstlievende leden was
de Harmonie niet onfortuinlijk: ze heeft altijd op eem
flink aantal kunnen bogen.
In Dr. Hoekstra vond de Harmonie een bescherm
heer aan wien ze zeker in den beginne vooral veel
to danken heeft gehad. Ze uitte die dankbaarheid -
lezen we in de notulen van 1 Mei 1875 o. a. door
het eerste concert in de eerste muziektent, die; de
kapel door vrijwillige bijdragen van de Schager burgers
zich had kunnen laten maken, te geven voor de wo
ning van dr. Hoekstra op de Bierkade.
Eigenaardig is het dat de kunstlievende leden in
den beginne zooveel te zeggen -hadden in het bestuur
der vereeniging. Rekening en verantwoording werd ge
daan ten overstaan van de kunstlievende leden, die
ook over bestuursleden meestemden en uit wier mid
den twee commissarissen werden benoemd.
Lang heeft die toestand echter niet geduurd.
Den 19den Mei 1872 werd besloten, aan de kunstlie
vende leden geen stem meer te geven in de huishou
delijke zaken en de betrekking van kunstlievend
lid-commissaris te laten vervallen.
Al heel spoedig verleende de Harmonie hare zeer
gewaardeerde medewerking bij verschillende uitvoerin
gen. Ze speelde voor het Nutsdepartement, met hard-
draverij, bij de rederijkers, met Euterpe en gaf con-
certen op verschillende plaatsen; te Barsingerhorn, te
St. Maarten en te Winkel o. a.
1 Ook werd in 1870 reeds een volksconcert gegeven
Dit eerste in de zaal van den heer Knikker. Wijl dit
echter niet zoo goed bevallen was besloot men de
volksconcerten voortaan op de markt te houden.
De insignes onzer kapel, gedragen bij concerten door
de leden, dateeren van 1872. Ze zijn vervaardigd naar
een goedgekeurd ontwerp van den heer Joh. Denijs.
Bij het nuttige, dat de kapel beoogde, vergaten de
leden toch ook het aangename niet..
Ze bepaalden voor zich zelf, dat ze op elke uitvoe
ring uit de kas ieder een halven flesch wijn mochten
gebruiken en gingen gezamenlijk op 31 Augustus 1872
met den pleiziertrein naar de landbouwtentoonstelling
in Den Haag. In 1878 maakte de Harmonie voor reke
ning van de kas een uitstapje naar Amsterdam waar
o. m. een harddraverij werd bijgewoond.
Van de halve flesch leest m^n maar eenmaal in
de notulen. Blijkbaar liet de kas die weelde niet voort
durend toe.
Een of meer „rondjes" op de jaarvergadering
dat is nu al 40 jaar gebleven.
Voor het gebruik van het N.-H. Koffiehuis als repe
titielokaal moest de Harmonie 50 zaalhuur betalen.
Later werd dit f 25 en eindelijk niets.
Ook droeg de Harmonie in de zeventiger jaren bij
in de kosten van het huren van een piano, die blij
vend in het N.-H. Koffiehuis stond.
Wijl de Harmonie al bitter weinig gebruik maakte
van de piano enkel op sommige uitvoeringen maar
geraakte het meebetalen van huur ook met ter
tijd in onbruik.
En zoo naderde langzamerhand het tijdstip, dat de
kapel haar 10-jarig bestaan kon vieren.
Maar eer het zoover was maakte ze met haar directie
nog een heele geschiedenis door.
In den loop van 1876 bedankte namelijk de heer Otto
als leider omdat zijne drukke bezigheden elders hem
het geregeld komen naar Schagen moeilijk maakten.
Als bewijs van hulde en dank vereerde men den heer
Otto bij zijn afscheid een fraai cadeau.
Opvolger werd de heer Polak, kapelmeester van de