Msterfliscle Brieven. 533 Jaargang. No. 4451. Zaterdag 13 Febr. 1909. DE3DE BLAD. Betaal uw schulden. Plaatselijk Nieuws. 0si£e SHSarmoniekapel CLXXXI. „MERCADET". Komedie in 3 bedrijven van Honore de Bal- zac. Gegeven door Willem Royaards en de zijnen in het Paleis voor Volksvlijt. 43ste Opvoering. Het allerlaatste nummer op 't affiche van de Naam- looze Vennootschap „Het Tooneel", onder Directie van Stumpft en Royaards, in het Paleis voor Volksvlijt, ■was „Elckerlyclï", „de Spyeghel der Saligheit", (mid- deneeuwsche moraliteit), 'n „Sinnespel", dat in de late middeleeuwen „de Eglantier" of „In liefde bloeiende" of eenige andere Kamer van Rederijkeren met succes kan hebben opgevoerd, en er lauweren mee geoogst. Nu heeft Royaards het ter hand genomen, en wat wij zagen en hoorden deed denken aan 'n oratorium, stemde tot ernst, en bracht de in grooten getale saam- gestroomde menigte tot stilte en misschien wel tot overpeinzing, zooals 'n kerkdienst dit soms vermag. Maar ik heb 't slechts eenmaal gezien en den text niet gelezen. Ik hoop gelegenheid te hebben het meer malen te zien en er dan 'n brief over te kunnen schrij ven. Want het is iets ongewoons voor onze tegen woordige schouwburgbezoekers, die vergeten zijn, dat 't tooneel gegroeid is uit de aanschouwelijke voorstel lingen van den kerkdienst. Maar wat wij hier veelvuldiger zagen is de komedie „Mercadet", het repertoirestuk van het Theatre Fran cais, de geestige pennevrucht van Honore de Balzac. Het stuk speelt te Parijs, omstreeks het jaar 1840, en De Balzac geloovende, moeten de knoeierijen op de Beurs in die dagen al even infaam zijn geweest als in de dagen die w ij beleven. Ook toen waren er men- schen, die altijd in den knoei zaten, die altijd gebrek aan geld hadden, en ook altijd kunstjes wisten te verzinnen en menschen vonden, om 't, los te krijgen. De hoofdfiguur in het stuk is Mercadet, (Willem Ro yaards) die indertijd bestolen is door zijn compagnon Kodo, die er met de kas der firma van doorging en naar Indië of Amerika vluchtte. Van dit oogenblik af zit Mercadet in financieele moeilijkheden en zijn heele streven, al zijn doen en denken concentreert zich op de vraag, hoe aan geld te komen. Hij heeft, met zijn nog niet verloren reputatie van fatsoenlijk en betaal- faehig man, van iedereen geld geleend, van zijn besten vriend Verdelin (de Heer Van Kerckhoven) en van woekeraars als Pierguin (de Heer Max Weber) en papa Violette (de Heer Daan van Ollefen) en van nog vele anderen. Lang heeft hij hen gepaaid en uitzicht gegeven op de terugkomst van Kodo, altijd en telkens maar weer geld van hen leenende, soms tegen zulk 'n hoogen koers, dat hij eens zelfs Pierguin den schrik op 't lijf joeg met de bedreiging van hem te zuilen betalen. Maar eindelijk hebben de schuldeischers toch wel ingezien, dat Mercadet hen allen te slim af is, en dat er van betalen wel nooit iets komen zal. Ze hebben de hoofden bij elkaar gestoken en beraad- slagen er over, hem te laten gijzelen. Maar hiervan j komt niets. De schuldeischers staan machteloos tegen- j over de duizend kunstjes, die Mercadet kent, om hen j om den tuin te lelden en telkens weer de afdoening der schuld uit te stellen. Hij heeft gemanoeuvreerd met beurskoersen, met de terugkomst van Kodo, met „Anti-revolutionair straatplaveisel", met uitvindingen en ontdekkingen, die alle in de lucht hangen, en manoeu vreert ten slotte met zijn dochter Julie, die hij zal uithuwelijken aan eenen Graaf de la Brive, wien 't, ter oorzake van zijn zwaren schuldenlast, te doen is om 'n rijke erfdochter, en daartoe aanzoek doet om de hand van Julie; maar welke De la Brive evenmin „De la Brive" heet als „Graaf" is, en evenmin den armen Mercadet met zijn denkbeeldige millioenen uit den brand kan helpen, als Mercadet hem met de gefin geerde bruidschat zijner dochter, 't Is 'n geknoei en 'n gekonkel van 't begin tot 't einde. De eene kluwen is nog niet ontward of de andere wordt alweer door elkander gehaald. Er is geen ontwarren aan. Alles wordt verzonnen, maar ook alles loopt falicant uit, en als eindelijk ook De la Brive als klaplooper en tafel schuimer door de mand valt, dan wordt t toch ook Mercadet te machtig en roept hij wanhopig uit: „Al weer mis! 't Is of de duivel ermee speelt!" En tusschen dit alles door, tusschen deze lachver wekkende tooneelen door, waarbij het lachen der toe schouwers somwijlen het spel der acteurs onder breekt, bewegen zich nobel en waardig, als schepselen, die in» deze wereld van geldgeknoei en listigheid niet thuis hooren: Mevrouw Mercadet, (Anna Sablairolles) de dochter Julie (Mej. Theo van der Gaag) en Minard (Pierre Mols), die klerk is bij Mercadet, achttien hon derd francs verdient en verliefd is op de dochter van zijn geruineerden patroon. Wat aan den eenen kant in deze verbazend mooie komedie de geest te doen krijgt, om al de streken en listigheden van dezen troep vossen bij te houden en te begrijpen, krijgt het hart te genieten bij de aan doenlijke tooneeltjes, die geleverd worden door Julie en Minard, en, door hunne aanwezigheid, ook doof Mer cadet. Royaards is thuis op elk terrein der tooneel- speelkunst en het verwonderde ons niet, dat hij ook hier de „meester" bewees te zijn; maar het spel van Pierre Mols als „Minard", en dat van Juffr. v. d. Gaag als „Julie" in hare positie van verhandeld te worden als „koopwaar", terwijl zij Minard lief heeft en Minard haar is niet minder iets zeer buitengewoons. De houding van Minard, als hij op verzoek van Mer cadet moet veinzen Julie niet genoeg lief te hebben om armoede met haar te deelen, zijn heengaan, zijn terug komen met dertig duizend francs, om Mercadet te redden, en zijn pogingen om Julie te krijgen, dat alles is sober en aandoenlijk; niet minder dan de kin derlijke, echt meisjesachtige naïveteit van Julie die met haar herhaald: „Ja papa!" en „Ja, mama. den spot haars vaders gaande maakt, en kwalijk haar anti pathie tegen den pseudo-Graaf de la Brive verber- §6n kan. Maar heel de warwinkel van onbetaalde rekeningen en in wanhoop geraakte schulden, de verdenking, die Verdelin blijft koesteren tegen zijn vriend Mercadet, de schoeljestreken van Pierguin, Violette, Goulard.de gedwarsboomde liefdeshistorie tusschen Minard en Ju- lle. zelfs de wanhopige positie van den eeuwipn-schul- den-zittenden Mercadet, lost zich op in bijna hartstoch telijke verwondering en blijdschap door de onverwachte terugkomst van den indertijd met-de-dubbeltjes-verdwe nen Kodo. Tienduizend francs hebben plotseling bij seen waarde meer. De pseudo-Graaf de la Brive krijgt zoo'n lapje ter leen, d. w. z. cadeau, want hij kan toch nooit teruggeven, Minard zal trouwen met Julie, Mercadet gaat buiten wonen, de schuldeischers zijn be taald, en deze lachverwekkende droeve comedie van n mensch zonder geld, eindigt in bijna jubelende blijd schap. Toen 't gordijn viel, ik zag 't verleden Maandag, toen 't voor de 43ste maal ging, voor den vierden keer kwam er aan 't handgeklap geen einde. Zoo is het steeds gegaan; al den tijd, dat 't hier gespeeld werd. Mercadet heeft hier zekere reputatie verkregen, en als 't nog langer duurt gaat men sommige Amster- damsche namen verlengen door de toevoeging van 't persoonlijk epitheton „Mercadet"; b.v. De Zwart-Mer- cadet, Baron Van Reede-Mercadet, om menschen aan te duiden, die op allerlei listige en sluwe manieren an dermans geld in handen weten te krijgen en er mooi weer van spelen; terwijl zij bovendien nog altijd de rol vervullen van mishandelde en benadeelde partij. Indien dit gebeuren mocht, dan vrees ik, dat er heel wat namen aan die verlenging zullen moeten gelooven, en zou ik op dit oogenblik in staat zijn er meer dan een te noemen, die er voor in de termen valt. De ondervindingen in deze richting opgedaan door men schen met meer geld dan wantrouwen, grenzen aan 't ongelooflijke. „Mercadet" is 'n stuk van zeldzame waar heid en realiteit. Het spel van Mercadet tegenover papa Violette, die „alles wat niet lijm- en spijker- vast was, naar de Bank van Leening had moeten bren gen", heb ik gezien in 't gewone leven, tegenover mij zelf. Tranen met tuiten, wanhoopsgebaren, grijpen naar 'n revolver, om maar weer af te komen van de beta ling van het verschuldigde. Dit spel van Royaards was zoo natuurgetrouw, zoo in alle deelen overeenkomen de met de comedie, die men mij vertoond heeft, dat degene die naast mij zat en mijn intieme leven kent, mij vragend aankeek, evenals ik Haar; en ik er over gedacht heb aan zeker adres te vragen: Ilebt"'Gij 't van Royaards of heeft Royaards 't van u afgezien? Ik weet niet, of men met dit stuk de provincie zal bezoeken. Maar mocht dit 't geval zijn, gaat er dan heen! Ten eerste zijn we zoo zelden in de gelegenheid iets van Honore de Balzac te genieten, en ten tweede is het zien van Royaards en de zijnen, op 'n souffleur- vrij tooneel, 'n uitgang tiendubbel waard. Aan den heer Royaards zij 't in overweging gegeven, of hij soms .niet wat te vlug spreekt; en Hem wordt verzocht aan de Heeren Bertus Smith en Volkert Kra mer die ik beide in de rol van De la Brive zag de juiste uitspraak te zeggen van „In vino veri- tas". H. d. H. Correspondentie. G. G. Weineen, in 't geheel niet. Misschien hebt ge bij 't schrijven van uwen brief gedacht aan de fabel van Lafontaine: „De oud-geworden Leeuw": „Eerst een trap van paardenpoot, Toen een beet van wolventanden Straks van d' os een horenstoot," Enz., totdat de ezel komt. Weer enzoovoort. Maar de tijd, waarin die leeuw leefde, is voorbij. Ik denk, dat Lafontaine die fabel nu wel 'n beetje an ders zou laten eindigen. Natuurlijk moet men bij 't lezen van de regels, door u aangehaald, scherts van ernst weten te onderschei den. Maar het dacht en dunkt mij overbodig dit te zeggen. Ieder lezer gevoelt dit. Verder mijn dank voor uwen van vriendschap-getui- genden brief. M. D. K. Mijn dank voor de toegezonden krant; waarin ik met belangstelling het verslag gelezen heb. Toch ware mij 'n brief aangenamer geweest; maar misschien komt die nog. Zoo'n telefoongesprek is voor mij 'n ware desillusie; 't schijnt wel, dat ik 'n mensch in zijn oogen moet zien, om goed met 'm te kunnen praten. Bovendien klinkt voor mij zoo'n stem altijd, of er iemand tot mij spreekt met 'n wollen deken om zijn kop. Maar 't is 'n prachtige en practische uitvin ding, dat hebben we 'n paar weken in deze krant kun nen bemerken. Gaarne ontvang ik uw brief. H.d. H. In het „Haarlemsch Dagblad" kwam een dezer da gen een kranig artikel voor van de hand van zijn Hoofdredacteur, den heer J. G. Peereboom, dat geschre ven was in den vorm van een „Open Brief' aan den heer en mevrouw X, en waarin het lang onbetaald la ten van Nieuwjaarsrekeningen duchtig gehekeld werd. Wij; willen gaarne onze lezers met dezen brief in kennis stellen. Hij; was van den volgenden inhoud: Geachte Heer en Mevrouw, Ofschoon ik niet de eer heb, U te kennen immers de X is in alle vergelijkingen de onbekende, en dus ook het voorrecht mis, bij; u bekend te zijn, waag ik het, dezen brief tot u te richten, in de hoop, dat de inhoud u niet ontstemmen, maar tot overwegen en na denken brengen zal. Dat ik den brief niet in een enveloppe sluit en met een postzegel er op door de post laat bezorgen, vindt zijin grond hierin, dat de fa milie X nogal uitgebreid is en gevestigd in verschil lende straten en parken van onze stad, zoodat de be steller waarschijnlijk niet weten zou, bij wien hij die in de bus steken moest. Vandaar, dat ik den „vorm van open brief koos, in de hoop, dat hiji zoo door vele leden uwer familie zal worden gelezen. Het is u bekend, geachte heer en mevrouw, dat deze samenleving en dus ook het kleine stukje ervan, dat Haarlem heet, bestaat uit tegenstellingen. Nauwe lijks heeft u de beste wenschen die u met nieuwjaar worden toegezonden, vriendelijk in ontvagst genomen, of langzamerhand komen andere papieren in uw brie venbus vallen, langer en broeder van formaat dan de nieuwjaarswenschen en niet, zooals deze, luchthartig open, maar in discreet gesloten enveloppe. Ik behoef u niet eens te zeggen, dat ik de jaarrekeningen van uw leveranciers op 't oog heb. Mij; dunkt, ze zijn wel een tegenstelling met de wen schen, die u bijl den aanvang van 't jaar zijn ge bracht. Immers geachte heer en mevrouw, de lezing van die stukken is niet aangenaam. Zo herinneren u aan allerlei, dat al verdwenen is, opgegeten mevrouw, in rook opgestegen, mijnheer, half versleten, afgedra gen, of uitgelezen. En merkwaardig is het: de op telling valt altijd tegen. Vreemd toch, niet waar, toen u tien maanden geleden dat aardige dingetje üi den winkel kocht, met verzoek om het maar op te schrij ven, leek de prijs van acht gulden u zoo laag en nu komt diezelfde prijs u zoo hoog voor, misschien komt dat door het treurige feit, dat uw jongste het in handen geinregen en er een stukje afgebroken heeft, zoodat het nu half gedraaid op den guéridon moet staan, opdat de gapende wond niet in 't oog valle. En met welk oen schrik ontdekt u, dat er dit jaar vier bruilofstpartijen zijn geweest, waaraan u hebt deel genomen cn waarvoor dus een kleine attentie, ook heel eenvoudig maar, bij de andere cadeaus verge leken, noodig is gebleken, maar idie toch nu op de jaarrekening samen een handvol geld blijken te kos ten. Dit is nog maar één van die onaangename papie ren, ze zijn er in soorten, Lange en smalle, korte en breede, keurig ingerichte en onbeholpen geschrevene, maar allen zonder onderscheid hooger dan u gedacht had. Toch is er geen aanmerking op te maken: u weet nog héél goed, niet waar, dat u alles gehad heeft en wat het toen kostte, 't Wonderlijke is alleen maar, dat die kleine sommetjes aan 't eind van 't jaar sa men zoo'n groot bedrag vormen. Buiten mist of kou of regen, binnen Jnieuwjaars- rekeningen, neen mevrouw1, ik geef het u toe, 't le ven is bij zoo'n samenvoeging niet heel aangenaam. Te meer niet, omdat u, houd miji ten goede, dat ik een huiselijk geheim verklap, over die domme pa pieren altijd. een paar onaangename gesprekken houdt met uw echtgenoot. Of is het zoo met, geachte heer-, dat gij u niet kunt voorstellen, hoe die strikken en kwikken, of zooais gij, ze ook wet nog oneerbiediger noemt, die lorren en vodden, zooveel geld kunnen kosten, waarom het noodig is, zulke dure presenten te geven aan bijna vreemde menschen, alleen omdat ze gaan bouwen, en hoe zoo'n timmerman en loodgie ter zoo'n hooge rekening kunnen hebben aan een paar répara tien, meent ge, zonder peteekenis. De toesiand geelt, niet waar, CiCii paar dagen lang aanleiding lot bitse opmerkingen van weerskanten, vooral wanneer u, mevrouw, toevallig do rekening van den sigaren handelaar hebt gezien en over hel eindcijfer uw, wel ietwat wraakzuentige, verwondering niet verzwijgen kunt. Daar evenwel geen stormwind met onverminderde hevigheid voort kan duren, wordt de stemming weer beter, zoodra de aanleiding daartoe uit hot oog is ver dwenen en het heele stapeltje rekeningen liamelijk in een la van de schrijftafel weggelegd is. Maar, geachte lieer en mevrouw, met die bedoe ling werden ze u niet gezonden. Zelfs waren ze ver gezeld van een wenschNu kijkt u verbaasd en draait en wendt de papieren naar alle kanten, maar zonder daarop een wensch te vinden. Die staat 'Ook niet geschreven of gedrukt, maar u kunt hem, met scherpe oogen tusschen de regels door vinden: het is de stille wensch, dat de rekening gauw zal worden betaald. Nu kijkt u mij een beetje verontwaardigd aan, als- of ik bezig was u voor den gek te houden, werpt het pakje rekeningen weer in de la en deze met een slag dicht. „Kom kom, die leveranciei's moeten, jiog maar wat wachten! Ze verdienen er genoeg aan. Bo vendien heeft een koopman toch altijd wel geld om handen en ons convenieert het op dit oogenblik min der. We zullen zien, zoo gauw mogelijk!" En daarmede gaan de onvriendelijke papieren hun rustperiode in en u draait u om, geachte heer en mevrouw, om weer aan uw gewone werk te gaan. Mag ik u nog een oogenblik bij; de mouw 'vasthou den? ik weet, dat u liet niet kwaad bedoelt. In uwe, toch zoo uitgebreide familie, is het niet voorgekomen, dat een leverancier, die om geld verlegen was, na dat hij; een hoogst beleefd briefje had geschreven, om vijftien maanden na de levering betaling te vragen, de som thuis kreeg, met de boodschap, dat hij ver der niet meer op de klandizie hoefde te rekenen. U keurt het af, dat in uw familie een rijk man gewoon is, elk jaar een aardig ding te koopen van de rente van uitgestelde rekeningen, waarbij: hij stoft op zijn' knapheid als financier. Zulke dingen komen, meent u, biet te pas. U hebt gelijk, maar u hebt ongelijk, wan neer u denkt, dat de winkelier rijk genoeg is en veel verdient. Zeker, er is een enkele1, die er warmpjes inzit, maar de moesten, verreweg de mieesten, drijven hun zaken met veel inspanning en vrij wat zorg. Niet alleen zorg, hoe ziji hun clientèle zullen behouden, èhun voorraden Steeds compleet zullen hebben, het ware inzicht hebben van wat zij moeten koopen en wat hun klanten niet zullen nemen, maar ook zorg om alles zoo in te richten, dat de wissels op tijd betaald kunnen worden en geen huisschulden moeten gemaakt. Want u, geachte heer, weet wel, dat de win kelier zelf onverbiddelijk op drie maanden zijn leve rancier moet betalen, wat u, geachte mevrouw, mis schien onbekend was. Had hij, dus geen klanten, die contant of per maand betaalden, dan zou hiji zijn za ken niet kunnen drijven. En toch nog zal hij, wanneer u geachte heer en mevrouw de jaarrekening wat lang Iaat liggen, genoodzaakt wezen, zijn kas te versterken met een leening bij zijn Bank, waarvoor hij minstens zes procent rente zal hebben te betalen, die dus af gaat van de op uwe klandizie behaalde winst. Zoo zit, geloof u mijl vrij, in de eerste helft van het jaar. menige winkelier te rekenen en te cijferen, hoe hij aan al zijn verplichtingen zal voldoen, zonder genood zaakt te wezen tot het schrijven van de briefjes aan zijn klanten, of hij disponeeren mag, briefjes die hij zelf heel onaangenaam vindt en die u, geachte heer- en mevrouw, (komaan erkent het maar!) wel ontstem men. Nu zie ik u al kriegel worden en hoor u zeg gen: „waarom leveren ze dan ook op 't jaar? waar om disponeeren, ze niet dadelijk per quitantie, als an deren, die toch dadelijk geld van mij krijgen?" Dat kan ik u oplossen. Hij zou wel willen, geloof me, hij benijdt die zaken van den nieuwen tijd, die al leen contant verkoopen, maar hij durft dat in zijn zaak niet invoeren, omdat zijn clientèle het van hem niet gewend is en het hem kwalijk nemen zou. Zegt u zelf, geachte Heer en Mevrouw, hoeveel notitie u genomen hebt van die driemaands nota's, die hij schueh- ler en angstig, alsof hij een wonder revolutionnaire daad beging, een paar jaar geleden heeft ingevoerd? U heeft er immers geen betaald en altijd weer de jaarrekening afgewacht want hij, was gewoon op 't jaar te leveren! Neen, geachte Heer en Mevrouw, u waart gewoon hem op 't jaar te betalenDat groole verschil moet u gevoelen. Misschien zegt u, dat ik voor hem bedel. Volstrekt niet, want zijn geld koml hem atoe, komt hem spoediger toe, dan u hem betaalt. Ik kan u dat aantoonen. Stel u eens voor, dat u, geachte mevrouw1, een japon wou koopen en den win kelier vijftig gulden gaf om die contant te betalen en de winkelier het geld opstak en zei: I „Mevrouw ik zal u de japon op jaarrekening, over vijftien maanden, leveren!" Wat zou u doen? Wel, uw echtgenoot liep mins tens naar de politie! Maar wanneer u een japon vijftien maanden na de levering betaalt.... Geachte Heer en Mevrouw, wat zou u den leve- rancier een genoegen doen, wanneer u voorlaan ook contant of op een maand betaalde. Wat zou de maand Januari voor uzelven een vroolijker maand wezen, zon- der gezeur over lang vergeten dingen en kissebisserij I over wederzijdsch verweten royaliteit wat zou de toesiand, dunkt u niet? gezonder wezen! I Denkt daar eens over na, als u wilt en spreekt er eens met andere familieleden over! Hoogachtend, Uw' dw. dr J. C. P. Aan het geestesoog voorbij Gaat in bonte beeldengroepen, Uit 't verleden opgeroepen, 't Leven onzer Harmonij. (Uit de Cantate.) I. Daartoe in staat gesteld door de welwillendheid van het bestuur onzer Harmoniekapel waarvoor onzen hartelijken dank kunnen wij den lezers der Schager Courant het volgende geschiedkundig overzicht van ons dit jaar weer jubileerend muziekgezelschap aanbie den. De notulen van 40 jaar, die ons ter inzage werden gegeven, verstrekten ons de verschillende gegevens, noodig voor het samenstellen van dit overzicht. Aan de notulen vooraf gaat in het eerste notulenboek een „Inleiding, bevattende de wordingsgeschiedenis on zer kapel". „In het begin van het jaar 18G9 zoo staat daar ontstond bij de heeren W. A. Hazeu, W. Roggeveen, Jb. Wz. Denijs en E. Schoeman het denkbeeld om in Schagen een Harmoniegezelschap op te richten." Het gelukte dezen heeren een leermeester te vin den voor de eventueel op te leiden leden der kapel en 116 bijeen te brengen voor den aankoop van de allernoodigste instrumenten. Daarmee was het denkbeeld werkelijkheid geworden en onze Harmoniekapel eigenlijk gesticht. Het lesgeld, dat 5 moest bedragen, en de kleinere instrumenten kwamen voorloopig voor rekening van de leerlingen-harmonisten. Deze leerlingen, de eerste leden onzer kapel, waren de heeren W. A. Hazeu, J. Roggeveen Hz, J. Keet Dz., K. A. Heroma, K. Denijs Jbz., J. Bijpost, G. Trom petter, Jb. Govers, K. Visser, M. Komen, E, Schoeman en W. A. Hazeu Jr. De „Inleiding" heeft trouw de namen dier eerste liarmonisten voor ons bewaard. De eerste directeur van onze Harmonie was de heer Frigerio, stafmuzikant van de Kon. Nederl. Marinekapel te Den Helder. Heel lang mocht de heer Frigerio dit echter niet blijven. Zijne militaire diensten dwongen hem in den zomer van 1869 reeds de pasgeborene in den steek te laten en haar onverzorgd vaarwel te zeggen. Dat was een leelijk begin! Maar onze Schagers lieten zoo gauw den moed niet zakken en begeerig als ze waren het pad der kunst verder te betreden zagen ze naar alle kanten uit om een opvolger voor Frigerio te vinden. In het najaar van 1869 gelukte dit. De heer J ,M. Otto, muziekdirecteur te Alkmaar, verklaarde zich bereid de leiding der jonge kapel op zich te nemen en de liefhebbers te bekwamen in het bespelen der instrumenten. De heer Otto heeft dit bijna onafgebroken gedaan tot 17 Januari 1883 toen hij voor het laatst dirigeerde op het feest gegeven ter viering van het 75-jarig bestaan van ons Nutsdepartement. De repetities werden voorloopig gehouden 's middags van 5 tot 7 uur met het oog op den laatsten trein naar Alkmaar, die toen zeker nog vroeger vertrok dan tegenwoordig. 25 Januari 1870 gaf Schagens Harmonie haar eerste uitvoering als medewerkster op een tooneelvoorstelling in het N. H. Koffiehuis alhier. Deze voorstelling, ge geven ten bate der Harmoniekas, bracht haar ruim 52 op. De notulen zeggen, dat deze uitvoering „algemeen mocht voldoen". De heeren hadden blijkbaar kranig gestudeerd of de Schagers van toen waren wat gauwer tevreden met en voldaan over dilettantenwerk dan die van tegen woordig. In elk geval mocht de jonge Harmonie in het succes, dat haar eerste conerte had, een spoorslag vinden tot voorwaarts gaan. Den 31sten Januari hield de kapel haar eerste offi- eieele vergadering, verklaarde het gezelschap zich als geconstitueerd en nam het den naam aan van Harmo- niekapei te Schagen. Op verzoek der werkende leden, nam de heer Jb. Wz. Denijs het voorzitterschap op zich, terwijl de heer W. A. Hazeu secretaris-penning meester werd en de heer W. Roggeveen Dz. commis saris. De heer Denijs heeft het voorzitterschap zeker tot zijn bedanken als lid, op 29 Mei 1877, waargenomen. De hee rHazeu werd toen zijn opvolger en de heer J. Roggeveen Wz. secretaris-penningmeester. De kapel had geld noodig. Ze besloot daarom kunst lievende leden aan te werven en donateurs en zich om eenige subsidie te wenden tot den Raad der ge meente. Met applaus werd den 2en Mei 1870 het bericht ont vangen dat de Raad 100 subsidie had toegestaan. Dit is gelukkig zoo gebleven tot op dezen dag. Nooit klopte de Harmonie bij onzen Raad aan of ze vond een willig oor; nu eens kreeg ze wat meer dan wat minder subsidie, niets heeft de kapel echter nooit gehad. Ook met het winnen van kunstlievende leden was de Harmonie niet onfortuinlijk: ze heeft altijd op eem flink aantal kunnen bogen. In Dr. Hoekstra vond de Harmonie een bescherm heer aan wien ze zeker in den beginne vooral veel to danken heeft gehad. Ze uitte die dankbaarheid - lezen we in de notulen van 1 Mei 1875 o. a. door het eerste concert in de eerste muziektent, die; de kapel door vrijwillige bijdragen van de Schager burgers zich had kunnen laten maken, te geven voor de wo ning van dr. Hoekstra op de Bierkade. Eigenaardig is het dat de kunstlievende leden in den beginne zooveel te zeggen -hadden in het bestuur der vereeniging. Rekening en verantwoording werd ge daan ten overstaan van de kunstlievende leden, die ook over bestuursleden meestemden en uit wier mid den twee commissarissen werden benoemd. Lang heeft die toestand echter niet geduurd. Den 19den Mei 1872 werd besloten, aan de kunstlie vende leden geen stem meer te geven in de huishou delijke zaken en de betrekking van kunstlievend lid-commissaris te laten vervallen. Al heel spoedig verleende de Harmonie hare zeer gewaardeerde medewerking bij verschillende uitvoerin gen. Ze speelde voor het Nutsdepartement, met hard- draverij, bij de rederijkers, met Euterpe en gaf con- certen op verschillende plaatsen; te Barsingerhorn, te St. Maarten en te Winkel o. a. 1 Ook werd in 1870 reeds een volksconcert gegeven Dit eerste in de zaal van den heer Knikker. Wijl dit echter niet zoo goed bevallen was besloot men de volksconcerten voortaan op de markt te houden. De insignes onzer kapel, gedragen bij concerten door de leden, dateeren van 1872. Ze zijn vervaardigd naar een goedgekeurd ontwerp van den heer Joh. Denijs. Bij het nuttige, dat de kapel beoogde, vergaten de leden toch ook het aangename niet.. Ze bepaalden voor zich zelf, dat ze op elke uitvoe ring uit de kas ieder een halven flesch wijn mochten gebruiken en gingen gezamenlijk op 31 Augustus 1872 met den pleiziertrein naar de landbouwtentoonstelling in Den Haag. In 1878 maakte de Harmonie voor reke ning van de kas een uitstapje naar Amsterdam waar o. m. een harddraverij werd bijgewoond. Van de halve flesch leest m^n maar eenmaal in de notulen. Blijkbaar liet de kas die weelde niet voort durend toe. Een of meer „rondjes" op de jaarvergadering dat is nu al 40 jaar gebleven. Voor het gebruik van het N.-H. Koffiehuis als repe titielokaal moest de Harmonie 50 zaalhuur betalen. Later werd dit f 25 en eindelijk niets. Ook droeg de Harmonie in de zeventiger jaren bij in de kosten van het huren van een piano, die blij vend in het N.-H. Koffiehuis stond. Wijl de Harmonie al bitter weinig gebruik maakte van de piano enkel op sommige uitvoeringen maar geraakte het meebetalen van huur ook met ter tijd in onbruik. En zoo naderde langzamerhand het tijdstip, dat de kapel haar 10-jarig bestaan kon vieren. Maar eer het zoover was maakte ze met haar directie nog een heele geschiedenis door. In den loop van 1876 bedankte namelijk de heer Otto als leider omdat zijne drukke bezigheden elders hem het geregeld komen naar Schagen moeilijk maakten. Als bewijs van hulde en dank vereerde men den heer Otto bij zijn afscheid een fraai cadeau. Opvolger werd de heer Polak, kapelmeester van de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9