Scletsi i de Mm\. ImsterfluA Biïbm DmPTTjJU~ Het Skelet. 53e Jaargang. No, 4-155. Zaterdag 20 Febr. 1909. Stlaser tam. „Atavie". Boeve-glorie! Broer Kees roerde, roerde wel vijf minuten lans in het kopje-troost, dat z'n zuster hem zooeven had toegereikt, 't Was niet gemakkelijk om te doorgronden wat er nu eigenlijk in hem omging. Het pitje in de pctrouleumlamp gaf een rossig, onzeker licht, maar toch had-ie best bespeurd dat Sien op een bijzondere manier 'n heel bijzondere, gekeken had: toen ze hem dat vertelde.... Van al wat er daar in die loods van Jantje z'11 baas geborgen Was. Zoo maar voor 'l grij penIlad Sien gezegd, en toen koek broer haar eventjes aan.... Zijl hoefde er geen woord meer bij ie voegen, want hij wist welk vleesch-ie in de kuip had. Ze waren samen opgegroeid, maar 'n kreng van 'n meid dat Sien altijd geweest was.... Van zoo-klein af! Ze wist precies wanneer de oude grootmoeder, die bij hen inwoonde d'r middag-lukje ging doen. Dan begon Sientje, toen op z'n hoogst een jaar of ze ven, acht oud met voor omoe een lekker kooltje te halen, voor d'r stoof, want de oude ziel had zoo'n last van koude voelen. Dan verraste Sientje haar met dat gloeiende kooltje.... Moeder was niet kwaad, maar bemoeide zich haast nooit met de tachtigjarige Dan legde Sien omoe d'r pantoffeltjes op de kachelplaat en zette de voeten van het menschjc op de stoof.... „Hé, wat zegt u ervan? Lekker, oude?" En het kind kreeg dan een pepermuntje als belooning. Zij wei gerde eerst 't aan te nemen.... „Neen, hoor, houdt u 't maar zelf!" zei ze, en de oude moest 't haar tusschen de lipjes stoppen. Weldra knikkebolde grootmoeder dan, en 't was alsof 't gis teren den dag gebeurde.... Oom© Kees was nu toch al ach t-en-veer tig, en hij scheelde nog geen vol jaar met z'n zuster.... Dat Sientje daar dan zat naast wel dra-snorkende omoe. En dat hij, Kees, wachtte tot dat Sien d'r cene handje onderwijl zij met haar slimme spleetoogjes naar broer zat te kijken.... Dat Sien d'r handje met aolaehtige lenigheid, zóó zachtjes, zóó behendig, liet glijden naar 't plekje, waar grootmoeder, in een witkatoenen, aan bandjes hangen den zak haar beurs bewaarde.... Hoe het kleine kat- achtig-vaardig vuistje, met de grijp vingertjes, dan net- zoolang tastten, graaiden, dat ze de beurs beet had den.... En 't gelikkeL van open-cn-dicht-geknip was Mast niet te Jiooren.... Dan aaide Sien over groot- moe's kleeren totdat er geen rimpeltje of vouwtje meer te bekennen was, en met hun-bcidjes, Sien en Kees, gingen ze gauw gauw wegi't Straatje in Naar vrouw van Dool, van de snoeptafel.... Na, voor alle securiteit gewisseld te hebben, als Sien een kwar tje te pakken had gekregen.... Kees had niet Sien d'r ..durf". Wanneer zij hem, toen ze al diende liet kijken wat zij van d'r mevrouw had gestolen, dan werd-ie bleek. Zijl lachte hem uit. Zei dat broer Kees altijd zoo'n flauwe kerel was geweest, zoo'n bange we zelAls hij maar durfde. Nou, Sien wist zulke fijne adressen om te „gappen".... Waar nooit 'n liaan naar kraaien zou.... Als ze zóó sprak, en er net een soort van phos- phor-glans kwam in d'r oogen, dan leek Sien spre kend op hun vader. Die was, in z'n tijd, ook zoo'n kereltje geweest.... Maar moeder had1 een heel an dere natuur. Er moesten jaren geweest zijn, waarin moeder een bar hondenleven had geleid; de oude Van Santen telkens door de rechercheurs gewekt werd. Moeder stond ei" machteloos tegenover. Moest dul den, dat d'r man soms in 't holle van den nacht al lerlei slampampers, gevaarlijke „jongens van cle vlak te" meebracht ....Beruchte individuen, die inbraakjes zaten te beramen. Dat zij tot den ochtend toe zaten te drinken.... Een paar soms op den vloer tolden en daar bleven uitronken. Moeder was bang voor de ijze ren knuisten van vader, en als-ie ,,'t noodige" bin nen had, kon Van Santen een woesteling zijn.... Als moeder nijdig werd en op de l>ende wou invliegen; schreeuwen van: „En nou in'11 huis uit!" of zoo,dan voelde ze weer pijn in d'r schouder, waar vadertje haar eens 'n stomp had gegeven Dat ze wel twee dagen al-zwachtelend had liggen kreunen, haar nood niet durvende klagen aan iemand.... Toen was de groote verandering gekomen. Vader in een nachtelijke vechtpartij zóó toegetakeld, dat-ie over de drie maanden in 't gasthuis had gelegen. Mes steek in de borst.... Longweefsel gescheurd. Óp 't nip pertje af.... De dokter in het gasthuis had verklaard, dat „als de vent niet van ijzer was, hij; 't geen vier- en-lwintig uur zou gehaaid hebben". Van Santen was, in z'n tijd, een reus van kracht.... Maar nu was 't uit.... Finaal. Een gebroken mannetje, kucherig, voort strompelend met een stokje.... De kameraden hadden niks-meer aan hem. Lieten hem links liggen.... Voor oud-vuil.... Waren vroeger bang geweest voor z'n spie ren. Wreekten zich nu aldus.... Moeder nam hem weer op. Gaf hem den kost. Ver weet hem niets. Maar.... was nu op haar beurt de baas. Hiji kreeg geen druppel, geen spatje drank, hoe nederig hij soms kon zeuren om een paar centjes, „al was 't maar een vierduiten-stukkie." Moe der deed dan net-alsof zij: "t niet hoorde. Sloeg de armen over elkaar en perste de lippen stijf-opeen. De oude, grijze, vermagerde, onlmergde gewezen-boef zat dan verdrietig in z'n stoeltje. Bleef nog wal voort be delen om 'n paar centjes. Maar als-ie merkte dat 't niets gaf, dan kon 't wel zijn, dat cr eventjes, iets nog vonkte van machlelooze woede, en z'n weerlooze, be verige hand de leuning van z'n stoel vaster omklem de. Als-ie maar gekund had.... En op het honkerigc nu zooveel sterkere lichaam van de vrouw zocht hij als het Ware de plekjes, waar-ie.... Als 't een jaar of wat vroeger zou geweest zijn.... Op zou gehamerd, gebeukt jhehben, had zo hem durfde trotseeren... Zóó stelde Kees zich zijn vader nog duidelijk voor. En wanneer zus Mie dan, een opgeschoten meid van een jaar of achtlien geworden vertelde van haar lust en haar „lef" om „op avontuur" uit te gaan, dan was 'IAls Kees haar aankeek.... Of hij va der voor zich zag, zittend in z'n stoeltje, in machte- loozen toorn over de heerschappij: der vrouw1, die 't hrood voor allen verdiende. Moeder was streng en eerlijk van hart. legen haat durfde ISicn niet te praten over wat in d'r omging. Ze zou d'r!Met broer wel. Maar dat leidde tot niks. Kees had wel vader z'n „aard" in zich, maar hij was te bang, te laf. En van de moeder had hij niet liet echte, zuivere, eerlijkheids-instinct, doch iels verwaterd? ervan.... Angst voor de politie, de ••kast". Zucht, ook Wel, om voor „de mensdien" bij zonder braaf en fatsoenlijk te lijken.... Sien kende hem beterWist dat-ie 't in z'n hart, met 'r eens was.... En ook tijdens het leven van Gerrit, Sien der nian, hadden zij maar zeer zelden zoo vertrouwelijk gepraat, broer en zuster, zich voor elkaar vertoonend geheel zooals ze dachten en waren.... Gerrit was "11 sut van een vent, dien Sien blindelings en altijd d'r zin gaf.... Een werkezelMaar hiji zou liever ver hongerd zijn, dan iemand een cent „té kort te doen".... De hoe vendochter Sien verachtte Gerrit daarom; Mecf hunkeren naar de mogelijkheid om haar echte ware natuur toch eens te kunnen volgen.... Toen was Gerrit gestorven. Eu moest zij: zorgen dat kleine Jan, haar eenig zoontje, bij: een baas wat verdienen ging ••••Wet vijf minuten had Kees geroerd in het kom- 'retje-troost dat Sien hem, dien avond gereikt had. De vrouw stond 1111 vlak hij hem. Keek met iets schuwigs rond.... Niemand kon hen toch hooren? Ze hoog het hoofd tot hij 't oor van broer Kees. En .hij; voelde haar door opwinding wannen adem, toen ze hem influisterde: „Wel voor duizend gulden aan waren, zeil Jan!".... Nog meer fluisterde zij, haastig gejaagd; in span ning wat-ic ervan zeggen zou.... Kees wiegelde zacht jes 't hoofd heen en weer, trekkend dat benauwde, bedrukte, bange gezicht.... Zij, de zuster, werd woe dend. Ze fluisterde hem.... Hard praten durfde zij niet!Harde, minachtende, smalende woorden toe.... Van dat-ie een lafbek, een sukkel, een kerel-van-niks wastiji hoeft 't toch niet te doen!'" zei ze, en het zweet van opwinding parelde op d'r voorhoofd, waai de ruwe haren op plakten.... Jan zal "t wel klaar spe len. Daar is geen nood voorJantje is kwiek ge noeg. 'k Wou dat zij.... Dat zij... Nou afijn, 'l is alleen maar om.... En ze fluisterde nog zachter, hem als willende brengen, met het magnetische van haar blik, onder haar wil, haar bedwang.... „O!" izei Kees plotseling, als opschrikkend uit ge peins.... „Nee, zeg, dan..." Ze merkte dat-ie wou. Dal zij ditmaal.... Na jaren.... zou winnen. Ze maakte de luiken .diclitDraaide de lamp nog wat neer.... Deed de voordeur op slot... Ze kon niet te voorzichtig zijn in (zulke dingen... Zo „smoesden" samen nog wel '11 half uur. En toen broer Kees eindelijk opstapte, toen gal' zus Sien hem, voor het eerst na jaren, op hartelijke manier „de vijf".... De twee bejaard© kinderen van den boef liadden elkaar weer „gevonden." Op oen avond, 't was, om en bij half een, in do huurt van niet zoo-heel-grootc stad al eenzaam, stond een ineengedrongen mannetje, kraag opge slagen, de handen diep in dc zijzakken van z'n jek ker, Je wachten op een hoek van een straat. ,De kaken deden hem pijn, zoo'n moeite koslte 't 'm om niet te klappertanden. Z'n gezicht was aschgrauw. En 't hart bonsde, hamerde hem in het lichaam.. ....Als-ie gedruisch hoorde, dan was 't hem of de straatweg, onder z'n voeten ging golven.... Eén keer, toen hij: het geluid van naderende zware schreden meende te hooren, wou-io vluchten... Weg. Wét er ook van komen moest. Maar hij bleef. Gaf zich kracht door (e denken aan die twee tientjes, die hiji straks zou krijgen.... Van zus Sien. Als 't zaakje goed en wel „binnen" was. Sien, die Kees zoo goed kende, had 'm, voordat-ie op slap ging iets gegeven om „lef" te houden, maar z'n ingeboren angst over won.... Toen zag hij:, in het zwart van den maan- loozen nacht in groezelige achterbuurt van trein-em- plaoement, iets bewegen.,.. Sidderend spiedde hij1, of 't Was Jantje. Moeilijk loopend, vanwege het zware pak, dat-ie onder z'n jas droeg.... Voort, zonder dat ze iets tegen elkaar zeiden.... Totdat ze binnen wipten, door al-open gehouden deurtje, jde woning van Sien.... De vrouw zich van jool en „lol" over 't welslagen van 't „avontuur' op de dijen sloeg, zóó most ze toch lachen om het van doodsangst krijtwitte bibberende, trillende, verwe zen© van laffen oome-Kees, die van z'n leven niet deugen zou voor.... jc-weel-wel Kees z'n hand kon niet vasthouden het glas met jenever, dat Sien voor hem had ingeschonken. Heel- iangzaam kwam hij bij... Toen ze graaiden, tastten in al wat daar gevonden werd in het zware pak, dat Jantje onder z'n jas had gehouden... Kees keek naai- Sien, en weer kwam hem dat beeld vóór oogen, zóó scherp, van vóór veertig jaar, toen zus Sientje zat naast grootmoeder, graai end met haar slanke grijp-vingertjes naar de beurs in omoe's zak.,.. En hoe ze dan loerden met haar slu we .spleetoogcu naar broertje. En wat, dien avond, toen hij wat bijgekomen was oome-Kees eigenlijk nog meer verbaasde, dat was 'E doodbedaarde van Jantje z'n gezicht.... .Met die hel dere, eerlijk-kijkende oogen.... Die van moeder ook „een beetje" had gekregen.... Zoodat z'n wangen gin gen gloeien en in zijn blik ging stralen de trots over t door hem volbrachte.... Moeder had hem op den schouder geklopt en met echte glorie van boeven-na tuur maakte ze cene vergelijking tusschen dien laf fen oome-Kees en haar eigen jongen.... Haar eigen bloed, dat hier sprak.... Zóó heeft men hem ook gezien, den jeugdigen inbreker, toen hij eindelijk gesnapt was en gevonnist werd. Zóó, met een zonden-register op z'n ge vreten, waai- een der ergste recidivisten haast voor ge bloosd zou hebben... Jongen bandiet, onaandoenlijk, onbewogen, onbewust van wat nu reeds achter hem lag.... Aanziend den rechter met groote, heel-verbaas de foogen.... Niet beseffend waarom men hem, den afstamme ling van boeven; door moeder aangevuurd en voort gedreven.... Waarom men hem dan toch zoo zwaar, zoo verschrikkelijk aanrekende wat in hem was, hem leidde ,heheerschte als het gewone, natuurlijke, van- zelf-sprekendeNiet beseffend w aarom ze hem toch in die Rechtzaal zoo zaten te begluren met gezichten van afschuwl of van angst, of van deernis.... Of 't waarach tig iets bijzonders was, vjjit-ie had volbracht en waar voor moeder hem had geprezen,.... Opden schouder ge klopt.... E^n borrel ingeschonken.... Héél vaag, héél zwakjes scheen, weieens, in den loop der strafzitting, iets, in de ziet van den jongen misdadiger, te gaan leven van gedachte: „Zou '1 dan toch?.... En is 't zóó erg, dat...." En dén kwam er, toch wel angstgrijns op de nog frissche 'jonge trekken MAiTRE CORBEAU. CLXXXII. Iets over Geleerdheid, Verstand en Wijsheid. Menschen, die lang' en, dikwijls aan 't woord zijn, loopen grooter gevaar zich te verspreken, dan lui, die nooit 'n mond open doen. Dat ziet men aan den Duit- schen Keizer en aan sommige menschen, die ook 's in 'n krant willen schrijven, zonder zich jaren en jaren te voren daartoe te hebben voorbereid. Dat hoort men op vergaderingen, waar iedereen wel eens 'n woordje wil zeggen en waar men ten slotte de „uitkomers" te voren al kan aanwijzen. Dat ervaart men op 't Amstel- veld en In den barbierswinkel, in huis en in de kerk. Waar gepraat wordt, veel gepraat, daar worden „bok ken" geschoten, zoo niet in de historische: betrouw baarheid van 't meegedeelde, dan toch dikwijls in den toon. En 't is zeer de vraag, welke van deze twee euvelen, het ergste is. De moeder van Uriah Heep in „David Copperfield" van Dickens wist 't reeds: ,,'n Mensch, die veel praat, heeft veel te verantwoorden". En 't is 'n groot geluk voor den prater of schrijver, die zich verpraatte of verschreef, wanneer hij zijn beweringen tot waarheid kan maken, zonder DE Waarheid geweld aan te doen; of, Indien hij te zeer in de engte werd gedreven, genoeg zelfbewustheid bezit, om zijn vergissing, zijn tekort eerlijk en onomwonden te bekennen. Wie dit doet, beleeft er plezier van. 'n Koppig vol houden van het goed recht van 'n eenmaal begane dwaasheid, vergissing, crime of defaut, is 'n leugen van opzet, die anderen ergert en onszelf niet tot eere strekt. Maar '11 bekentenis werkt verzoenend en kan in staat zijn de afstanden tusschen menschen en menschen niet alleen te overbruggen, maar er paden doen ontstaan van vriendschap en sympathie. Dit ter inleiding op 'n mededeeling, die den meesten lezers mijner „Brieven" geen geheim meer is. Den brief door mij geschreven aan den Heer Trapman kwasie „persoonlijk" aan hem geadresseerd kwasie bij vergissing terecht gekomen in de courant van 9 Februari en kwasie ook door 'n „venijnigen zetter beste kerel! Hij weet wel beter, dat ik 't niet zoo meende gezet, was door mij bestemd voor den Heer Van Heerikhuizen, met geen andere intentie dan hem genoegdoening te geven. Ik twijfelde er niet aan ik had 'm in zijn verstan dige oogen gekeken of mijn bedoeling zou door hem begrepen worden. En 't verheugde mij dan ook zeer 'n paar dagen het volgende briefje van hem te mogen ontvangen: „Den Heer H. de H. Geachte Heer, Toen ik vanmorgen Uw schrijven ontving, was de Schager er nog niet, maar in de loop van de dag is hij gekomen. Ik heb uw stuk gelezen en kan U ver klaren, dat ik geheel voldaan ben. Tevens maak ik U mijn kompllment over de leuke, handige manier, waar op U de zaak hebt ingekleed. Mocht ik U met een of ander op taalgebied van dienst kunnen zijn, dan ben ik daartoe gaarne bereid: U weet mijn adres. -Achtend H. C. VAN HEERIKHUIZEN. Ziedaar de oplossing van de kwestie, die uitgebleven zou zijn, of zeker anders ware geweest, indien ik Jawel,maar nu moet mij toch nog iets anders van 't hart, dat ongetwijfeld door den Heer V. H. en ook wel door verscheidene lezers zal begrepen zijn, maar door enkelen misschien niet. En ik zeg dit niet ten gunste van mijzelven. maar ter wille van misschien jeugdige lezers mijner „Brieven", die 'n verkeerde con clusie zouden kunnen maken van het door mij geschre vene in het stuk onder den titel „Op weg naar Da- mascus?" Zie, ik bedoel dit: Al wat '11 mensch weet op ge schiedkundig, literair of theologisch gebied, dat moet hij geleerd hebb e n uit boeken en boekjes. Nie mand waait geleerdheid aan. Wat hij zelf vindt, bij het maken van conclusiën uit het geleerde, dat doet zijn Verstand en heeft als zoodanig met zijn geleerd heid niets uit te staan. Verstand, gezond Verstand staat boven geleerdheid, zooals Wijsheid de aristocrati sche meerdere is van het Verstand. Van deze drie is geleerdheid de allerminste, omdat zij het eigendom kan worden van iedereen, die haar begeert te bezitten. Haar bezit kan den bezitter soms tot eere strekken, zooals haar niet-bezit den niet-bezitter soms let wel! ik zeg: soms tot oneer kan zijn. Maar er is geen mensch op de wereld, geen professor, geen advocaat, geen schrijver, geen dominee, geen H. d. H., geen leeraar M. O. of hij heeft en nu citeer ik uit dat ingezonden stuk of hij heeft „al wat hij be weert op historisch-theologisch of -politiek, of -taalkun dig gebied, in boeken en boekjes moeten opzoeken, en er heele bibliotheken voor ten onderste boven moe ten halen". De zin: „Nu denken ze, dat ik dit alles weet, dat ik 't 's nachts droom of dat mij die geleerd heid is aangeboren", is 'n zin om te lachen, en kan door mij nooit in ernst Dedoeld zijn, doodeenvoudig, omdat er niemand is, die dit denkt; en elke wezen lijk „geleerde", die mijn brieven leest, over die „ge leerdheid" van mij het zijne zal denken, zooals ik dank zij mijn Verstand er het mijne van weet. Geleerdheid is dan ook hoe gij en ik daartegen op mogen zien voor den geleerde zelf, iets zoo doodgewoons, dat hij er zich nooit op zal laten voor staan. Hij weet alleen, dat hij tien, twintig boekjes meer gelezen heeft dan wij, en dat hij honderd jaar tallen en voorvalletjes niet weten zou, als hij door 'n toeval, ja, vaak door 'n toeval, dit of dat boek niet eens in handen had gekregen, of die en die vergadering of lezing, of preek niet had bijgewoond, 'n Geleerde weet, dat al zijn kennis stuk voor stuk, beetje bij beetje tot hem is gekomen; dat elke regel door ande ren geschreven, elk woord door anderen gesproken, zijn wetenschap waarschijnlijk vermeerderen kan. En omdat hij zich bewust is van zijn on-geleerdheid, schijnt zijn gevoel er steeds op bedacht, om deze voor hem beschamende bewustheid zooveel mogelijk weg te ne men. Maar „de kunst is lang en 't leven kort" en aan 't einde komt men nooit. Daarom zijn alle wezenlijk geleerden zoo wonderlijk bescheiden. Daarom kan 't wezen, dat 'n geleerde zwijgt en 't antwoord schuldig blijft, op '11 bewering van iemand, die, wat geleerd heid betreft, in zijn schaduw niet staan kan. Of hij dan denkt: „Fools rush in, where angels fear to tread": „dwazen vallen plomp verloren binnen, waar engelen aarzelen hun voeten neer te zetten", of dat hij het gehoorde ter overweging neemt, doet er minder toe. Het gehoorde of gelezene gaat voor iemand, die wat weten wil, nooit verloren; en wie wetenschap lief heeft, leert schiften. Maar om dit laatste goed te doen, is Verstand noo- dig, gezond Verstand. En iemand,' die dit niet bezit, diens geleerdheid lijdt schipbreuk. Vandaar dat vele geleerden met al hun kennis niets ten goede uitrich ten, en er zelfs professoren zijn, die, behalve wat name] en jaartallen of wat kennis van verrekte spiertjes, hun leerlingen, hun studenten, niets, niets, niets meegeven; en de arme jongens straks in 't leven staan met 'n van buiten geleerd lesje, dat zeker niet in alle gevallen dienst zal kunnen doen. Maar 'n goed docent een die weet, dat hij ook maar weinig weet doet anders; die ondervraagt met zijn leerlingen de historie, spoort aan tot zelf zoeken, en indien een hunner dan iets vinden zou, wat hij zelf niet vond, dan is hem dit een oorzaak tot enkel blijdschap, om dat hij aan de eere van zijn verstandig en tactvol on derwijs niet denkt. Gezond Verstand en Tact staan boven geleerdheid, omdat de laatste zonder die beide 'n zeer begrensd nut heeft. Gezond Verstand kan 't wel zonder geleerd heid klaar spelen, maar geleerdheid niet zonder Ge zond Verstand. Dit wordt ons ieder uur van den dag bewezen in duizenden gevallen! en iemand, wiens ziel voldoende ontwikkeld is, en die niet met gesloten oogen alles langs en door zich heen laat gebeuren weet dit. Het Verstand denkt na, wat enkel-geleerdheid niet doet. Het Verstand wikt en weegt, overlegt, hoort woord en weerwoord, schift en onderscheidt, berekent voor en tegen, maakt scherpe onderscheiding tusschen schijn en wezen, wil geen leugen van toestemming en beaming van eigen, misschien verkeerde inzichten en vraagt al leen naar de zuiverheid van het historisch-wetenschap- pelijke probleem. In duizend opzichten heeft 't Ver stand den voorrang, en zou het allerkostbaarste zijn wat 'n mensch bezitten kan, indien er niet nog iets hoogers ware, dat het Verstand even ver beneden zich laat, als 't Verstand 't de geleerdheid doet. En dat hoogere is: de Wijsheid. Waar de Wijsheid zich 'n tempel bouwde, daar kan 't Gezond Verstand wel in de schaduw daarvan toeven, en soms het vermoeden doen ontstaan, dat zij van den zelfden bloede is; daar kan de geleerdheid met hare vele hulptroepen zich wel legeren; maar ze hebben beiden niets met de Wijsheid gemeen. De Wijsheid is van nobeler en hooger oorsprong dan Verstand en geleerdheid beide, en troont in onafhankelijke Majes teit verre boven hen. De verrassingen der historie, die de geleerdheid kunnen doen ontstellen, strepen door haar rekeningen kunnen halen, kent zij niet; evenmin als de bedenkingen, overleggingen, berekeningen, soms: slimheden, listen, kunstjes van 't Verstand Geleerd heid is 'n niet-oorspronkelijke eigenschap, Verstand gaat langs vele vreemde wegen en zijwegen, die niet altijd aan den kant liggen waar '11 Zon van Waarheid en Gerechtigheid hen beschijnt, maar de Wijsheid is de heilige dochter Gods, die geen glans behoeft van vreem de zonnen, die geen andere wegen dan hare eigene be- hoeft te gaan, om haar doel te bereiken. Zij is plan en doel in hetzelfde oogenblik. Zij is Wijsheid en begeert niets anders te wezen. Zij laat zich noch door geleerdheid, noch door Verstand op zijwegen voeren, en staat niet zelden in driftlooze, heilige onverschillig heid tegenover de niet te weerleggen redeneeringen van het Verstand. Want wat verstandig is, is maar zel den wijs; en wat wijs is, maar zelden verstandig. Het Verstand houdt rekening met het tijdelijke, maar de Wijsheid arbeidt voor de eeuwigheid en acht 't tijde lijke vaak van te geringe waardij, om er veel aandacht aan te wijden. En indien 't haar karakter van Wijsheid ook maar eenigszins schaden zou, erkent zij die waarde in 't geheel niet. Daarom wederstond Antigone de wetten en den wil van koning Kreon, omdat die wil en wetten in tegen spraak waren met de hoogere wetten der Wijsheid; ook al kostte de gehoorzaamheid aan die hoogere wetten haar het leven. Daarom nam Socrates de gelegenheid tot ontvluch ten niet waar, toen zijn liefste leerlingen hem die boden, om te ontkomen aan den giftbeker. Daarom weigerde Jezus anders te spreken dan Hij deed, tegenover Pilatus en den .Toodschen Raad, en dronk Hij den beker, dien de Vader der Wijsheid TIem te drinken gaf. Daarom toog Luther naar Worms, ook al dreigden hem daar misschien „zooveel duivels als er pannen op de daken waren". Daarom geven Vaders en Moeders, echtgenooten, vrienden, helden soms den strijd niet op tegen verstan delijke redeneeringen en overwegingen, omdat zij ge leid worden door de Wijsheid, wier weg niet zelden gaat door Gethsemane en over Golgotha. Want de Wijs heid acht alle persoonlijk leed, allen persoonlijken on dergang, alle tijdelijke schade niets, waar door toege ven het eeuwige schade zou lijden. De Wijsheid troont boven alles en is alleen te ver gelijken met de hoogste Liefde, omdat zij evenals deze ziehzelve steeds gelijk blijft en van geen wankelen weet. De richting door de Wijsheid eenmaal gekozen, wordt door deze niet verlaten. De historie zij haar ge tuige. Maar ook de Liefde blijft haar doel wat zij- zelve is getrouw. Wijsheid, die persoonlijk voordeel beoogt, is geen Wijsheid. Liefde, die ziehzelve zoekt, is geen Liefde. Daarom zijn deze beide ook zoo uiterst zeldzaam. Daarom blijkt zoo vaak, dat wat menschen zich als „ideaal" voorstelden, niets meer dan „illusie" was. Maai ware Wijsheid en ware Liefde kennen geen teleurstel ling, en indien Wijsheid ooit 'n weg van overleg betrad on haar eigen pad verliet, zou zij bewijzen De Wijs heid niet te zijn, evenals liefde, die in haat verkeeren kon, daarin 't bewijs leverde, nooit geen Liefde te zijn geweest. „Want wie een tempel ooit mocht bouwen Voor zijne liefde; wie ooit vol vertrouwen Den schat zijns levens zich aan 't harte drukken mocht, In oogenglans en boezemweelde ooit voldoening zocht Voor 's levens eisch, en in zichzelf niet had: Een onuitputbre bron, een niet te noemen schat, Om altijd, altijd van te blijven «geven, Die, och, die ziet de „waarheid" van zijn leven Tot leugen worden, wijl hij niet zichzelf verstori. Maar liefde als Liefde Gods, onwankelbaar, Is als een dauw uit Eden voortgekomen, Voldoende om Eden te besproeien." (Onuitgegeven Verzen.) Liefde is zichzelf genoeg, evenals .Wijsheid geen er kenning van buiten noodig heeft, om fier haren glorie rijken beproevingstocht voort te zetten. Geleerdheid is een op elke markt aanwezig artikel, en kan voor inspanning en moeite door iedereen gekocht •worden; Verstand is schaarscher en eischt aanwezig heid van hersenen, die denken kunnen en dit ook doen. Maar deze heide hebben 'n niet meer dan tijde lijke waarde, omdat zij in het tijdelijke geboren, ook in het tijdelijke zullen ondergaan. Maar Wijsheid en Liefde hebben 'n dieperen wortel en dragen 'n hooge re kroon, omdat zij van eeuwigheid zijnde, tot in de eeuwigheid vruchten zullen dragen, en elk nieuw men- schengeslacht aan haar zijn profeten en heroën dankt. Waar Wijsheid overwon, daar stond Liefde nevens haar; waar Liefde zegevierde, was Wijsheid haar tra want. H. d. H. Correspondentie. C. v. V. Dat zoudt ge dien heer zelf moeten vra gen. Of ik boos op hem ben? Weineen, dan zouden we in ons vak daarvan wel dagwerk hebben. Als gij Protestant zijt, dan zal uw Moeder of 'n predikant u wel kunnen zeggen, waar dat vers staat; ik heb 't als kind wel geleerd, maar ben vergeten waar 't te vinden is. Ja, zoo is bet: die door mij bedoelde vrouw was mijn Moeder, die even wijs was als lief. Ik dank u zeer voor de woorden, die Ge daarbij geschreven hebt. Het lezen van het besproken boek, raad ik u ten zeerste aan, maar in gewone leesbibliotheken vindt ge zulke boeken niet. H.d. H. Door F. C. PHILIPS. „Meen je 't, Stella?" „Zeker meen ik 't." „Dan ben je een flirt, zonder hart en zonder ge weten en ik bid den Hemel dat je nog eens lijden zult wat je mij nu lijden doet!" De sprekers waren juffrouw Stella Winthrop, de nicht van Lady Blessington, en dokter Jack Vining, een jong medicus, met een schitterend diploma in den zak, maar zonder patiënten, zonder protectie en zonder geld. Verklaart niet de staat, van zaken zich vanzelf? Hunne vrijage had vijf jaar geduurd en wel lan ger. Want zij waren vijf jaar verloofd geweest; en toen was juffrouw Winthrop in huis genomen door hare tante, die zij tot dusver nauwelijks had gekend, en het lieve, eenvoudige landmeisje was getransformeerd in eene debutante met „vooruitzichten". Welke kansen had dus nog de arme Jack Vining? Natuurlijk was hij haar gevolgd naar de stad, had hij alle mogelijke moeite gedaan om met haar in contact te blijven, had hij zijn hart opgegeten van verdriet bij het zien hoe zij veranderde. Natuurlijk ook had de jonge dame aanvankelijk verklaard dat de verandering enkel in zijn verbeelding bestond, en Jack had zich gekrenkt en schuldig en rampzalig gevoeld. Maar de crisis moest eindelijk komen; en dit gebeurde toen juffrouw Win throp een huwelijksaanzoek ontving van Sir John Win- chelsea, die niet meer dan dertig jaar ouder was dan zij en een inkomen genoot van ruim vijftienduizend pond. Toen kreeg Jack eene schriftelijke uitnoodiging omi eens aan te komen en de bovenstaande regels van dit verhaal waren een deel geweest van het hierop vol gende gesprek. Woedend rees hij op. „Je hebt mijn leven vernietigd je hebt mijne lief de weggeworpen voor een motief, dat verachtelijk en laag is! Je verkoopt jezelf voor geld, zooals eene slavin verkocht wordt in het Oosten. Bah! het is walgelijk! Waarachtig, ik griezel van je!" Hij wilde haar de hand niet geven, en hij bleef doof voor haar smeeken om toch zoo slecht niet over haar te denken. „Je zult mij wel spoedig vergeten," beweerde zij. Waarop hij antwoordde: „Ik zal je nooit vergeten en ik zal je nooit vergeven ook. Je hebt op mij getrapt. zoo meedoo- genloos alsof ik eene slang onder je voeten was! Geen straf zal te zwaar voor je zijn. Geen ongeluk, dat jé treft, zal een aasje van medelijden bij mij wekken. Je begaat eene laagheid en ik veracht je. Adieu!" Maar toch had hij haar lief. Hij ging de trap af, de straat op, bleek en ademloos. In zeven jaren had hij haren naam niet meer ge hoord en nu, plotseling, werd hij ontboden naar haar hotel. Wist zij dat de Engelsche arts in het Fransche stadje, om wien zij gezonden had Jack Vi ning was? Hij betwijfelde het. Zij had hem te wreed, te hartloos bejegend, om ooit vrijwillig zijne hulp in te roepen. Hij draaide de knop van de deur om en t" binnen. De kamer was ledig. Dit gaf hem eenige oogenblikken om zich te be zinnen, om van zijne verbazing te bekomen. Nog 11 minuten geleden had hij niet eens geweten dat ::!j zich in het Fransche badplaatsje ophield. Was dat haar portret, daar op den schoorsteen: n- tel? Hij ging er haastig heen en nam het op. Ja, dat was Stella Winthrop Lady Winchelsea en zij was er niet ten kwade op veranderd. Meer vrou welijk, rijper was zij geworden. De dartele slankheid van het meisje dat hij bemind had was verdwenen maar hare schoonheid was er niet minder om. Hij zou haar overal herkend hebben. Daar naderde een voetstap het geritsel van een vrouwekleed. Fluks zette hij het portret weder neer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9