DERDE BLAD. Plaatselijk Nieuws. 53e Jaargang. No. 4459. 'Zaterdag 27 Febr. 1909. ÜKZE NARIHOttlE. Sclaitr tal. L „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitver koren." Mattheus XXII: 14. De Amsterdamsche tooneelwereld is aan 't. jubilee- ren geslagen. Er worden gegeven „eere-avonden", „ju bileum"-, „gast"- en „benefietvoorstellingen". Wie er 't eerst mee begonnen is, zou ik niet kunnen zeggen; maar 't is nu in vollen gang. Vrouwe .Tulia Kuijpers bad haar „eere-avond" en kwam uit. met „Stlvia Si- lombra", die volgens Van Bruggen -#an 't Handelsblad net zoo goed „Gerritje Zuring" had kunnen heeten; Mevrouw De Boer—Van Rijk, de verdienstelijke ver tolkster van Heijermans' werken, herdacht haar vijf-en- dertigjarige tooneelloopbaan en riep in onze herinnerinj „Kniertje" te voorschijn en „De Meid", „Het zevende Gebod", waarin ze als kamerverliuurster, „Ghetto", waarin ze als „Esther" optreedt, en mede het hare doet, om „Rose" het water te doen kiezen. Die avond van Mevr. De Boer was misschien wel de mooiste van al die feestavonden, omdat de jubilarisse zelf schoon ze 'r de ziel van was er zoo heelemaal buiten stond. Wat 'n kransen! Wat 'n speeches! Wat was dat lief, toen Mevrouw MannBouwmeester „Tante Doortje" tegen 'r zei: „Zeg Hes" Mevr. De Boer heet „Hester" „Zeg Hes, ik zie je zoo graag spelen, en ik vind 't zoo mooi, wat je doet! Je bent zoo eenvou dig en je vervult je taak zoo ernstig. Je hebt zooveel moed en geeft anderen zoo'n krachtgevend voorbeeld, om eiken dag maar weer van voren af aan te begin nen." Toen Door Bouwmeester dat zei, daverde de zaal. Natuurlijk! Wie beter dan zij kon zulke woorden tegen „Hes" zeggen? Hier stond de groote comédienne, de groote tragédienne van 't Leidsche Plein, zij, die als Marguerite in de „Camelias" „la grande Sarah" overtreft, die als Jocaste in „Oedipus" haar weerga nog vinden moet, hier stond de grootste vrouwelijke kracht op tooneelgebied in Nederland, op tooneelgebied, waar 't de beau-monde betreft, tegenover de grootste kracht op het tooneel, waar het spel zich afspeelt in den bur gerstand of onder de armen. Maar niettemin kracht tegenover kracht, „Adelaar tegenover Adelaar". Want Mevrouw De BoerVan Rijk te hebben -zien spelen, in welke rol dan ook, is geleerd te hebben: haar te bewonderen. En daarom waren alle aanwezigen daar in den Hollandschen schouwburg zoo blij, toen deze helleveeg van 'n „meid", deze geslepen „kamerver huurster", deze bijna misdadige „Esther", (in Ghetto), maar ook deze ontroerend lieve „Kniertje", met haar kleine-vrouwtjesleven, haar beproefde moederhart, haar stomme smart, toen al deze klare tooneelfiguren, bedol ven werden onder 'n regen van bloemen in den per soon der kunstenares, die hen creëerde. De wensch van „Nog vijf en dertig!" zal wel niet in vervulling komen! Maar dat Mevrouw De BoerVan Rijk nog vele jaren ons van haar ik zou zoo zeggen: onbe grensd talent moge doen genieten, dat wenschen allen, die haar kennen. In 't Paleis voor Volksvlijt vierde Royaards 't gouden feest van „Mercadet". Vijftig malen heeft hij deze his torische fantasie van Honore de Balzac voor 't voet licht gebracht, vijftig malen papa Violette om den tuin geleid met zijn „anti-revolutionair straatplaveisel", en vijftig malen schoot hem niets anders over dan zich „voor zijn kop te schieten". En de bezoldiging is dien vijftigsten keer geweest: handgeklap, wat er altijd was, doch ook bloemen, die er maar hoogst zelden waren. Bouquetten voor de dames, mooie groote bouquetten, en voor Royaards twee kransen, die bijna zoo groot waren als hijzelf. En ook bij dit feest was deelneming en groote sym pathie van de zijde van het publiek; al is dit Royaards- vereerend publiek niet zoo groot als het publiek in andere schouwburgen. Dit kan ook niet. Royaards is iets aparts. Hij is geen grooter of machtiger zon, dan er ook wel in andere sferen zijn aan te wijzen; maar hij behoort tot 'n andere orde. Als ik geld genoeg had, dan zou ik Royaards in staat willen stellen, om menschen, kunstenaars van zijn eigen kracht en in zicht rondom zich te vereenigen, om op die manier 'n bijna volmaakt geheel te scheppen. En bij Van Lier had 1.1. Woensdag Louis de Vries zijn „eere-avond". Hij had gekozen „Recht op Liefde", waarin hij de rol van den jeugdigen „Karanin" op zijn gewone schitterende wijze voor 't voetlicht bracht. De telkens hem gebrachte ovaties bewezen wel, dat hij meer en meer de liefde en de bewondering der schouw burgbezoekers weet te winnen, zoowel door zijn be- minnelijken eenvoud moge hij nog lang eenvoudig blijven! als door zijn eigen onafhankelijk, persoon lijk spel. Toen hij „Hij" 't .Fransche „Lui" creëerde was het applaus oorverdoovend en werden bloemstuk na bloemstuk voor hem op 't tooneel ge bracht. 't Was 'n avond, die hem en den zijnen waartoe ik ook zijn vrienden, dus ook mijzelven reken goed gedaan heeft. Laat ons onze „heiligen" hun waskaarsen niet onthouden, en stoote er zich niemand aan, dat wij er Louis de Vries dien avond meer dan twee brandden; hij heeft die hulde wel aan ons ver diend. En nu wachten we maar af, wie er nu aan de beurt zal blijken, om te feestavonden of te eere-avonden of te jubileeren. Het feest van den Heer en Me vrouw Van KerckhovenJonkers is voorbij, en 't spijt mij, dat ik, toen het plaats had, niet in de gelegen heid was, er deel aan te nemen. Want onder de goden, dié hier op onzen Amsterdamschen kunst-Olympus hunne tronen hebben gesticht, zijn zij waarlijk niet de minste. Mevrouw v. Kerckhoven—Jonkers is als „Mevr. Warren" in „Mevrouw Warrens Bedrijf" onover trefbaar, onvergelijkelijk zelfs, 't Moet voor elk ernstig kunstenaar 'n voorrecht zijn met haar te mogen optre den, zooals 't voor iederen schouwburgbezoeker een voorrecht is zich onder de bekoring van haar spel gevangen te mogen'geven. Wie de Zeus is, die op genoemden Olympos, als op perste godheid zijn godenriem slingert, zou ik niet durven zeggen. We hebben hier geen borbert Robert- son, geen Coquelin, geen Beerbohm-Tree, geen „divine Sarah", geen Duse. Maar we hebben er hier, die den toets met de meeste hunner glansrijk kunnen dooi- staan. Het is 'n fout van de Hollanders, die zich tusschen de groote staten van rondom „dorpelingen weten altijd 't vreemde boven het eigene te ver eeren, en, als 't er op aankomt, eer 'n minderen god van vreemde volken naboeleeren, dan een der goden van eigen stam; waaronder er zijn, die waarlijk niet onder doen voor de Baiils en Puls van Filistijnen en ver-wonende Egyptenaren. Ik behoef bij de reeds genoemde namen, waaraan ik nog dien van den eeuwlg-gastvoorstellingen-gevenden Bouwmeester wil toevoegen, geen andere te noemen. De Kunst, in casu de tooneelspeelkunst, heeft ook hier haar beoefenaars, haar toegewijden, haar vrome priesters en priesteressen; en de aandachtige leek vindt ook hier wel 'n open plek, waar hij knielen kan voor 't ideaal, dat zijn kunstgevoel zich schiep. Evenwel't moet erkend worden: ook in den dienst der kunst, zijn er vele geroepenmaar weini gen uitverkoren. Evenmin als de schoenen van Doctor Luther iederen dorpspriester passen, evenmin is ieder, die de planken betreedt, 'n priester der Kunst. Al wal zich als „stichtelijk" aan komt melden, sticht daarom nog niet. En evenals gewilde vroomheid, berekenend godsdienstvertoon, geveinsde aandoening, want zoo geraffineerd kunnen de menschen niet tegen ons liegen, of we voelen het onze ergernis wekken, evenzeer ergeren wij ons, als we 'n mensch zich zien steken in het gewaad van den „kunstenaar" en hem zich dan als 'n „kunstenmaker" zien aanstellen. Met deze uitspraak kom ik tot de eigenlijke bedoe ling van dezen brief, waarin ik wil spreken over Kunst, of liever over iets, dat er voor door wil gaan, maar het niet is. Weike woorden moeten er gebruikt, welke., toon aangeslagen w orden, om die afschuwelijke aanstellerijen, dat spelen in de zaal, dat geaffecteerd gedoe, dat kunst- en smaaklooze jan-klaasenspel, bij helaas wel meer dan eenen tooneelspeler en tooneelspeelster, er uit te krijgen? Wat te zeggen van 'n man, die van pure onbewustheid van de beteekenis van z'n rol, gezichten staat te trekken en zijn lichaam kronkelt, alsof hij gegalvaniseerd werd? Wat te doen aan 'n vrouw, die alleen op de planken komt, met 'n niet te miskennen bedoeling van de aandacht op zich persoonlijk te vesti gen en door allerlei narrerij lachlust tracht op te wek ken? Die van haar eigen rol niet veel en van 't ge- heele stuk totaal geen begrip schijnt te hebben? Die mal doet, enkel mal, altijd mal, of ze in 'n gewone vrouwerol of in 'n travesti, b.v. als Lecker in Hoofts „Warenar" optreedt. Wat tegen zulk een mishandeling, zulk een goddeloosheid, zulk een gebrek aan waarheid en waarachtigheid te doen?: Wat te doen aan de overtuiging van 'n leelijk mensch, die voor den spiegel volhoudt., dat ie mooi is? Ik weet het niet, ik weet 't niet!!! En de angst slaat mij; om het hart, als ik ga bedenken, dat deze Hofni's en Pinehas', ofschoon misschien ook wel zonen en dochteren eens hoogepriesters, en dagelijks het altaar dienende dit altaar nooit anders dan tot schande zijn, zooals zij het hu:.nen vromen vader Elia waren. (Hier: „zijn" en 'n andere naam dan Elia.) Als het „Heilige" door de priesters niet geëerbie digd wordt, wie moeten het dan eerbiedigen? Zijn er tooneelspelers, die geen geschiedenis kennen, en dus ook niet weten, wat de gevölgen geweest, zijn van den spot der auguren? Voorzichtig, vrienden! Als gij ten gronde wilt richten, doet 't dan uzelven; maar doet 't de Kunst niet. Daar zijn zonden, die 'n menscli niet vergeven kunnen worden. Gij moogt alles te schan de maken als te schande maken uw aard is ook uzelven: gij moogt alles naar beneden halen, ook uzelven; maar het Ideaal niet. „Mathilde, ik ween van weelde bij 't beseffen; Ik drukte in u het Ideaal aan 't hart," zong Perk; en zouden wij dan niet bedroefd zijn, als wij ons ideaal, een der nobelste uitingen onzer Kunst, door de priesters zelf geweld zien aandoen? Toen ikzelf nog student was, en les kreeg in het wei-spreken, moesten wij Ham iets toespraak tot de tooneelspelers derde Bedrijf, tweede tooneel uit ons hoofd leeren. Geen onzer was voor 't tooneel be stemd, maar Professor Shippen wist wat hij deed, en ernstige leerlingen begrepen hem en namen zijn wenk ter harte. Hamlet zegt daar: „Ik bid u, spreek dit gedeelte, zooals ik het u voorzeide, vlot van de tong; maar ais gij het uit- bulkt, zooals vele van uw gilde doen, dan had ik net zoo lief, dat de stadsomroeper mijn verzen uit galmde. En zaagt ook met uw armen niet te veel in de lucht, zoo; maar doet alles met zachtheid; want zelfs midden in den stortvloed, storm en wer velwind, mag ik wel zeggen, van hartstochtelijkheid, moet gij u 'n matiging verwerven en eigen maken, die haar vrijhoudt van ruwheid. O, het grieft mij tot in de ziel, als ik 'n plompen, dikbepruikten kerel - „a robustious periwig-pated fellow" een uiting van hartstocht in stukken, ja in flarden zie scheuren, om de ooren van den engelenbak „groundlings" te doorkrijschen, die voor het grootste gedeelte voor niets anders vatbaar zijn dan voor onverklaar bare pantomimes en woest getier. Ik zou zoo'n kerel kunnen laten geeselen, omdat hij Termagant overbul- dert; dit overtreft Herodes in wreedheid. Ik bid u, vermijdt het. Eerste Tooneelspeler: Ik sta er uwe hoogheid borg voor. Hamlet: Wees cok niet te mat, maar laat uw eigen oor deel uw leidsman zijn; regel uw gebaar naar het woord, uw woord naar het gebaar, en houd daarbij bizonder in het oog, dat gij de gematigdheid dei- natuur niet overschrijdt. Want alle overdrijving is tegen de bedoeling van het tooneel, welks strekking van oudsher tot nu, was en is, aan de natuur als het ware een spiegel voor te houden, aan de deugd haar eigen trekken, aan de verworpenheid haar eigen beeld te toonen, en aan elke eeuw,» zooals die in persoon of zeden leeft, haar gedaante en afdruk. Wordt dit overdreven of niet bereikt, dan moge het de onkundigen doen lachen, de verstandigen moet het verdrieten, en het oordeel van de iaatsten alleen moet naar uwe schatting zwaarder wegen, dan 'n schouwburg-vol der anderen. O er zijn spelers, die ik heb zien spelen, en door anderen heb hooren( prijzen, en zelfs zeer hoog, die het zij zonder heiligschennis gezegd, noch in taal op een chris- tenmensch gelijkend, noch in gang op een christen, heiden of eenig ander mensch, zoo vervaarlijk stap ten en bulkten, dat ik dacht, dat de een of ander opperman der Natuur menschen had willen maken en ze verknoeid had; zoo afschuwelijk bootsten zij de menschheid na. Eerste Tooneelspeler: Ik hoop, heer, dat wij dit bij ons tamelijk wel hebben afgeschaft. Hamlet: O, schaf het geheel af! En nog iets: Laat toch uw narren op het tooneel niet meer zeggen, dan in hun rol staat; want er zijn er onder, die zelf in lachen uitbarsten, om 'n hoop onnoozele toeschouwers aan het lachen te brengen, al moet juist op dat oogenblik de aandacht gevestigd zijn op een onmis baar deel van het stuk. Dat is schandelijk en toont een allerjammerlijkste eerzucht in den nar, die zoo pleegt te doen. Gaat, maakt u gereed." Zou het niet raadzaam, geen plicht, geen dure plieihlj zijn van ieder, die de Kunst dient op 't tooneel, deze lessen als zoovele ernstige en strenge wetten steeds voor oogen te hebben? Ze te bedenken bij binnenkomen en uitgaan, bij zwijgen en spreken? Zou die regel van Shakespeare: „aan de natuur een spiegel voor te houden", wel ooit te veel betracht kunnen worden? En doet men dit? Kom maar eens zien bij zoovelen, als zij „heer" zijnde 'n „knecht" moeten uit beelden; als zij „dame" zijnde 'n „dienstmaagd" moeten uitbeelden, 'n „koning" of 'n „koningin". Min der zware rollen kunnen zij zelfs niet tot haar recht doen komen, omdat zij de natuur niet kennen of niet willen kennen, en dus onmogelijk ons de waarachtig heid der Natuur, als in 'n spiegel voor oogen kunnen stellen. Zoo zijn er velen onder de priesteren der Kunst. En de voornaamste oorzaak daarvan is o, schuld- looze schuld! de voortreffelijkheid der goede too neelspelers, zooals ik er, goddank, verscheidene ken. En nu wil ik, als leek, maar met 'n vrome liefde voor de Kunst, aan allen, die ik bedoel, aan allen, die dit lezen en eerlijk genoeg zijn, om zichzelve te bekennen, dat zij niet doen, niet spreken, niet zwijgen, niet zich bewegen, zooals zij doen en' spre ken en zwijgen en zich bewegen moeien, in alle be scheidenheid, mijn leeke-raad geven. En deze is geen andere dan: Wees uzelf, wees natuurlijk. Denk u diep en ernstig in in de rol, die u te vertolken gegeven is; luister naar goeden raad, maar verwerk dien raad met uw ziel, opdat zij een met u worde. Als raad en gezag uw eigendom niet zijn, maar steeds van buiten uit u in 't goede spoor moeten houden, zal dit zich als 'n gebrek in uw spel openbaren. Bewonder de Willems, de Louis', de Doortjes, de Sarah's, de Duse's, maar volgt ze in der eeuwigheid niet na; want dan veroordeelt gij uzelven tot hopelooze middel matigheid. Hij, dien ge lot u voorbeeld koost, deed en doet zoo, omdat 't voor hem natuurlijk was en zoo voor hem zijn bekoorlijkheid bezat. Maar in u is iets anders natuurlijk; en als ge hem navolgt, - of hij Willem Royaards of Louis Bouwmeester, of Louis de Vries heet, of Düse of Boortje Mann als ge hem of haar navolgt, dan berooft gij uzelf van uw eigen schoonheid, om te kort te schieten in die van een ander. Elke heilsoldaat, die zielen wil redden op de manier, zooals hij dit Generaal Booth zag doen, kan alleen 't korps vergrooten, maar faalt in 't zielen-red den .Elke navolging is uit den booze. Elke predikant, die preeken wil, zooals hij 't 'n ander laat ons zeggen: Pantekoek, Oosterzee, Ten Kate heeft zien doen, kan 'n zeer gevierd orateur worden, (misschien); maar zieien ontroeren, menschen tot God brengen, menschen zalig maken, zal hij niet vermogen. Dit is het vonnis, dat elke navolging eigen is. Kunst en hei lige geestdrift is nog iets anders dan schoenen-maken of tapijten weven. Die heide eerste vragen iets eigens iets oorspronkelijks, iets, als 't kan: zeer veel van u zelf. En Kunst en Geestdrift zijn niet te scheiden. Als deze brief alleen godsdienstige vraagstukken of vroomheid behandelde, dan zou ik zeggen: Wees op uw hoede, dat gij u geen model van heiligheid kiest, geen Antonius, geen Clarisse. Ga uw eigen weg, en laat mij U voor alle dingen vermanen, om elk voorbeeld, elk model, ook de goede, af te wijzen, ook die, welke ge wijd zijn in de verbeelding der menschen. Dan zou ik zeggen: Durf God lief te hebben zonder model, zon der middelaar, zonder voorhangsel. Dank Hem voor al het goede en schoone, dat Hij u te bewonderen gaf, maar ga uw eigen, weg en zeg: Ik ben ook 'n man. En wat ik tot dien aspirant-vrome zou zeggen, dat zeg ik tot iederen kunstenaar: Wees uzelf. Weet wel, dat nooit navolging kan uitgaan boven haar model. Diei de Kunst naar uw eigen natuurlijken aanleg en lieg geen waarheid, die ge niet kent. Voel uzelf 'n oorspron kelijke, 'n nieuw-geboren tolk van dien geest, die be slag op u legde, dien gij u gewijd hebt; maar wees zijn tolk in alle waarheid en oorspronkelijkheid, en maak de menschen bekend uit de eerste hand met de Schoonheid; dit is met de Schoonheid, zooals zijl zich openbaarde, spontaan, aan uw eigen ziel. Men is kunstenaar of men is het niet. Kunstenaar worden, zooals men kellner, boekhouder, lucifers- fabrikant kan worden, bestaat niet. Wie dit denkt, ver gist zich. Men wordt priester, profeet, dichter, kunste naar geboren, zooals men man of vrouw geboren wordt. Wie de taak van den profeet op zich neemt zonder daartoe innerlijk geroepen te zijn, zal zich aan tijdgenoot en nakomeling openbaren als een „valsch" profeet; wie dichten wil, zonder dichter te z ij n, wordt 'n pruldichter. Al wat boven het middel matige uitgaat, eischt ziel, geestdrift en spontaniteit; en de man, die dit alles alleen bij geruchte kent, en door eerzucht of andere dingen er toe gebracht wordt aan Kunst te doen, brengt 't niet verder dan tot kun stenmaker. De menschen liegen te veel; tegen anderen en nog meer tegen zichzelven. Veins geen aandoening, bid ik u, die ge niet kent, die ge alleen van anderen hebt afgekeken. Imiteert als ge dan imiteeren moet iemand, in zijn kleeding, in 't strikken van zijn das, in 't knoopen van zijn schoenen, maar doe 't niet in die dingen, die zijn ziel raken: niet in zijn liefde, niet in zijn kunst, niet in de uitingen van zijn ziele- leven. Er zijn dingen, die niet geïmiteerd kunnen wor den, zonder dat men 'n misdaad begaat, voorname lijk legen zich zeiven. En nu wil ik eindigen met 'n woord van Ralph Wal do Emerson, den beroemden denker, den zeer bc- -minden leeraar, die in de vorige eeuw1 zoovele ja ren aan het hoofd stond der Theologische School "ie Cambridge (Mass.). Hij: zeide in zijn wereldbekend ge worden „Divinity School Adress", toen hij1 in 1839 de School opende, tot zijn leerlingen: ^(Ten allen tijde is de ziener een zegger. T)e woor den van een zegger, die niet tevens „ziener" was, gaan verloren; maar de woorden van 'n waarachtig ziener dragen vrucht. Soms verhaalt zoo'n ziener zijn droom, soms maakt hij dien openbaar met feestelijke vreugde, nu met 't penseel op het doek, dan met den beitel in 't marmer; nu bouwt hij: de aanbidding zijner ziel op in torens en vleugelen van graniet, dan zingt hij ze uit in lofliederen van zwevende muziek; doch 't klaarst en 't blijvendst in het woord. De man, op die schoonheid verliefd, is in staat priester te worden, 'lichter, kunstenaar." H. d. H. A anteekeiiinge n Lezers mijner „brieven", die Shakespeare en de ver taling van Burgersdijk kennen, zullen opmerken, dat ik bijna woordelijk die vertaling, bij het citeeren uit „Hamlet", volgde. Dit als bewijs van mijn eerbied voor die vertaling. Een enkele groote fout echter door Burgersdijk gemaakt, trachtte ik hier te verbeteren. Aan het einde van het eerste gedeelte van Hamiets toe spraak, staat bij Shakespeare„it out-herods Herod", wat door Burgersdijk werd overgezet als: „dat over- herodest Herodes"; 'n zin, die door ons niet ver staan kan worden, omdat wij geen werkwoord „over- herodessen" hebben, en dus niet Weten wat we ervan maken moeten. Maar de Engelschen hebben wél zulk een werkwoord, n.1. to Outherod: in wreedheid overtreffen. „It outhe- rods Herod" is dus zuiver vertaald: „Het overtreft Herodes in wreedheid". Andere Engelsche werkwoorden van dien aard zijn: to Outgosneller gaan dan: I outgo you: ik ga sneller dan gij. to Outgeneral: in krijgsbeleid overtreffen. Nobody outgeneralled Moltke: Niemand overtrof Moltke in krijgsbeleid. to Outgrow1: boven het hoofd groeien. Your son outgrows youUw zoon groeit u boven het hoofd. Enz. Dit is een der weinige dingen, dile Burgersdijk niet wist; maar hij; wist er tienduizend, die ijk niet weet. H. d. H. N.B. In do Nieuwe Roti. Gt. vond ik 'n paar dagen geleden het onderstaande versje, dat dooi- haar was overgenomen uit „Bühne und Wielt". (Vastenavond nummer.) Ik schrijf het hier over, voor 't geval, dat misschien 'n enkele tooneelspeler dit blad in handen mocht krijgen, en mij' om het door mij geschrevene te lijf zou willen. Hij wete dan, dat krantenschrijvers de bitterste critieken niet leveren. Het versje luidt: „Wahrlich, meist nur mit gewissen Aengsten greif' ich nach der Zeitung; Den gewöhnlich wird zerrissen Mime, Regisseur und Leitung. Aber der Kritiken sehlimmslc, Vol von morderischen Hiebe, Diese grimme, allergrimmste, Bleibt zum Glücke ungeschrieben. Und das ist ein wahrer Segen Dcnn wie wiir' es zu ertragen, Stund 's gedruckt, was die Kollegen Ueber die Kollegen sagen!" Max Grube. Gorrespon d e n t i e L. II. Mijn dank voor uwen brief van den Men Februari, die echter pas den 17den in mijn bezit kwam. Ge moet mijn woord van „koopje bezorgen" niet al te ernstig opnemen. Integendeel, zulke vechterijitjes zijn wel eens aardig; en de kennismaking, die er 't gevolg van geweest is, was dal ruzietje wel waard. J. de M. Dat kunt ge vinden in het derde deel van de „Anna Karanina", maar ik weet niet precies waar. Weineen, dat kom ik te weten van mijn scheur kalender, al hel) ik natuurlijk die werken gelezen. Uw derde vraag kan ik beantwoorden met: Uit uw hoofd te leeren. Als 't niet al te diepzinnig is, dan doe ik er zes- of zevenmaal over, maai- dan ken ik 't ook. Of uw: methode succes zal hebben, moet de loe- komst leeren. Uw laatste vraag durf ik niet beantwoorden, om dat ik te dien opzichte wel eens lieg. Maar... raad eens; dan zal ik U 'n sommetje opgeven, waarin U l beickenen kunt. Maar dan ook... mond houden Uw brief was prettig om te lezen; mijn. dank er voor. H. d. H. lil. Gezamenlijk met Euphonia zocht onze Harmonie een opvolger voor den heer Schouten. In den heer Fagel tc Den Haag meenden de beide vereenigingen icen zeer geschiklen gevonden te heb ben Deze echter bedankte voor zijne benoeming enplaal- ste de beide vereenigingen weer voor het feit op nieuw te moeten gaan zoeken. Uit tal van sollicitanten werd eindelijk met zoogoed als algemeene stemmen gekozen de heer Dartillact van Tright, die zich 1 Juli 1908 met de leiding der beide vereenigingen belastte. Het veertig-jarig feest der Kapel zal onder zijne lei ding gevierd worden. DadeLijk baj1 zijn komst werd hij bereid bevonden voor het welslagen daarvan zijner zijds alles te doen wat hem maar mogelijk was. In overleg met het bestuur werd besloten een Can tate uit te voeren. Ondergeteekende maakte daarvoor de woorden, de heer Van Tright de muziek. Uit de enkele concerten, die de hoer v. Tright tot heden reeds met do Harmonie heeft gegeven is al ten volle gebleken, dat de Harmonie, dat Schagen geluk gewenscht mag worden met de keuze onzer muziek- vereeni gingen. De heer Van Tright gaf niet alleen blijken een be kwaam dirigent, maar ook een degelijk componist te zijn. En hiermede zouden we ons overzicht als geëin digd kunnen beschouwen als we niet nog enkele za ken die elders moeilijk een plaatsje konden 'vinden volledigheidshalve uit de notulen wilden aanstippen. Het aantal leden der Kapel was bijna altijd in de twintig. Nu is liet bij de dertig en met de leerlingen mee daar overheen. Het spreekt van zelf, dat zoo nu en dan klachten gelezen worden over het afnemen van het ledental en er maatregelen moesten beraamd wor den het aantal weer te verhoogen. Dit is trouwens met elke liefhehberij.-vereeniging het geval. Als er echter maar een kern is die vol lust en liefde het doel der vereeniging behartigt, komt het met het ledental altijd terecht. En over zoo'n gezonde kern heeft onze Harmonie steeds kunnen beschikken. Bijl haar vond men en vindt men, nog altijd van die leden, die zooals oud-Scha- gers (dat uitdrukken „zweren bijl de Harmonie." Ook leest men zoo nu en dan van wat ouderlingen, strijd en onmin op de vergaderingen. Net jdonderbuien, die den toestand weer zuiveren en alle misverstand ophelderen. Ook dét is een gewoon verschijnsel bij: elke lief- hebberij-vereeniging. Maar ook van broederlijk samengaan en prettig uit wezen leest men: echt zomersche dagen in den tijd kring, die doorloopen is. Het aantal verplicht te geven concerten voor de kunstlievende leden werd al spoedig bepaald. In de vergadering van 30 Nov. 1872 werd dit aantal gesteld op 2 in den winter en 2 in den zomer, de laatste in den tuin van het hotel „Vredelust". Toegelaten werd het heele gezin van een kunstlie vend lid met uitzondering van al te jonge kinderen. In 1871 werd met 11 tegen 10 stemmen uitgemaakt, dat. bedienden en dienstboden ook als leden van het ge zin zouden worden beschouwd. Die getallen 11 en 10 zijn teekenen voor den tijd waarin het besluit werd genomen. Nu wordt over zoo iets niet eens meer gesproken. Zoo leest men ook in de notulen der Harmonie den socialen vooruitgang der tijden. Trouwe bezoekers der concerten waren de kunst lievende leden nu juist niet altijd. In den tuin ging het meestal nog wel, maar in de zaal och, arme wat een klachten soms. Al staat zijn naam niet in de notulen, een pluimpje komt in deze toe aan den heer Van Albada van Valkoog, die zoo goed als nooit, een Harmonie-concert verzuimde. Als hij er nu nog woonde zou het feest van straks hem zeker onder de bezoekers tellen. Met een enkel woord stipten we reeds aan, dat de Harmonie niet alleen haar verplichte concerten gaf, maar ook talloos veel andere en bijna altijd bereid werd bevonden hare medewerking te verleenen tot het organiseeren van feesten of uitvoeringen van andere vereenigingen. Het is haast ondoenlijk op te noemen waar de Har monie al niet concerteerde. Bij konings- en koninginnefeesten zelfs blies ze koraalmuziek van den torentrans bij kinderfeesten, bij weldadigheidsconcerten, bij de Harddraverij, bij de volksvoordrachten, hij volksconcerten, op de Paasch- tentoonstellingen, op het Nut, bij Lycurgus, de wielrij ders, de rederijkers, Floralia, Euterpe, bij de Trans- vaalsche deputatie in een woord overal. Hoeveel serenades ze heeft gegeven bij jubileums van publieke personen? Het is niet te tellen. Slechts enkele willen we noemen omdat ze en dat is nu en dan goed voor het opwekken van mede leven met de plaats omdat ze weer de herinnering wakker roepen aan mannen, wier harten voor Schagen zoo warm klopten. Serenades werden gegeven bij Jb. Jz. Denijs, Ph. de Heer, Hazeu, Dr. de Boer, pastoor Philippona, Ds. v. Kluijve, Kloeke en bij' den raad der gemeente toen deze zoo'n belangrijk bedrag toestond voor het Kanaal dat nog tot de vrome wenschen behoort, maar dat Schagen toch eenmaal moet hebben. Dit alles overdenkende is het toch geen wonder dat onze Harmonie een eerste plaats inneemt in de harten van alle oprechte Schagers en dat deze met groote vreugde zullen deelnemen in het feest, het eigen feest, dat de kapel straks weer zal vieren. Wie voorzitters der Harmonie zijn geweest hebben we reeds vermeld. Secretarissen waren achtereenvol gens de heeren I-Iazeu tot 1877, J. Roggeveen Wz. tot 1889, Klaassen tot 1891, C. Roggeveen Cz. tot 1893, H. M. Th. ter Linden tot 1896, I. Tjalkens tol 1897 en Jb. Molenaar van 11 Mei 1897 tot heden. De iaatsten hadden de goede gewoonte een jaarver slag te schrijven. De eersten deden dit niet. Na den heer W„ Vader, die behalve voorzitter, ook penningmeester is geweest, werd de heer .1. Roggeveen Lz. in Januari 1896 tot penningmeester benoemd. Ook deze bekleedt die betrekking thans nog, zoodat de bestuursfunctie» op dit oogenblik in handen zijn van de heeren J. Rotgans, voorzitter, Jb. Molenaar, se cretaris, J. Roggeveen Lz., penningmeester, C. Bakker en P. J. Catz, commissarissen. Bij vermeerdering der muziek en der concerten, bij het toenemen van allerlei tijdroovende werkzaamheden werd het noodzakelijk, dat de Harmonie naast het 1 re- stuur nog een persoon voor vast benoemde, die zich zou belasten met de tot den werkkring van geen ander bestuurslid behoorende kleinigheden. Onder den titel van bibliothecaris werd daarvoor de heer A. Prins benoemd, die dat ook thans nog is. Verdienstelijke leden werden in den loop der jaren door onze Harmonie tot eereleden benoemd. Als zoodanig staat als de eerste geboekt de heer K. Denijs en we zullen ze niet alle noemen als de laatste tot heden de heer J. Rotgans. De heer Jac. Koning, oud-kapelmeester der Kon. Nederl. Marinekapel te Den Helder, werd in der tijd bij een van zijn jubileums tot eerelid benoemd uit er kentelijkheid voor de bereidwilligheid waarmee de heer Koning de kapel altijd ten dienste stond. Onze Harmonie telt een lid van verdienste, het is do secretaris, de heer Jb. Molenaar. En hiermede meent ondergeteekende al is het een niet in alle doelen volledig, dan toch een vrij nauwkeu rig geschiedkundig overzicht van het leven onzer Har moniekapel te hebben gegeven. Als inleiding tot haar veertigjarig feest meenden we «lit te moeten plaatsen nu, opdat Schagen en om geving bijtijds zouden weten wat het aanstaand jubi leum voor vereeniging en gemeente beteekent.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9