DERDE BLAD.
Plaatselijk Nieuws.
53e Jaargang. No. 4459.
'Zaterdag 27 Febr. 1909.
ÜKZE NARIHOttlE.
Sclaitr tal.
L
„Velen zijn geroepen, maar weinigen uitver
koren." Mattheus XXII: 14.
De Amsterdamsche tooneelwereld is aan 't. jubilee-
ren geslagen. Er worden gegeven „eere-avonden", „ju
bileum"-, „gast"- en „benefietvoorstellingen". Wie er
't eerst mee begonnen is, zou ik niet kunnen zeggen;
maar 't is nu in vollen gang. Vrouwe .Tulia Kuijpers
bad haar „eere-avond" en kwam uit. met „Stlvia Si-
lombra", die volgens Van Bruggen -#an 't Handelsblad
net zoo goed „Gerritje Zuring" had kunnen heeten;
Mevrouw De Boer—Van Rijk, de verdienstelijke ver
tolkster van Heijermans' werken, herdacht haar vijf-en-
dertigjarige tooneelloopbaan en riep in onze herinnerinj
„Kniertje" te voorschijn en „De Meid", „Het zevende
Gebod", waarin ze als kamerverliuurster, „Ghetto",
waarin ze als „Esther" optreedt, en mede het hare doet,
om „Rose" het water te doen kiezen. Die avond van
Mevr. De Boer was misschien wel de mooiste van
al die feestavonden, omdat de jubilarisse zelf schoon
ze 'r de ziel van was er zoo heelemaal buiten stond.
Wat 'n kransen! Wat 'n speeches! Wat was dat lief,
toen Mevrouw MannBouwmeester „Tante Doortje"
tegen 'r zei: „Zeg Hes" Mevr. De Boer heet
„Hester" „Zeg Hes, ik zie je zoo graag spelen, en
ik vind 't zoo mooi, wat je doet! Je bent zoo eenvou
dig en je vervult je taak zoo ernstig. Je hebt zooveel
moed en geeft anderen zoo'n krachtgevend voorbeeld,
om eiken dag maar weer van voren af aan te begin
nen." Toen Door Bouwmeester dat zei, daverde de
zaal. Natuurlijk! Wie beter dan zij kon zulke woorden
tegen „Hes" zeggen? Hier stond de groote comédienne,
de groote tragédienne van 't Leidsche Plein, zij, die
als Marguerite in de „Camelias" „la grande Sarah"
overtreft, die als Jocaste in „Oedipus" haar weerga nog
vinden moet, hier stond de grootste vrouwelijke kracht
op tooneelgebied in Nederland, op tooneelgebied, waar
't de beau-monde betreft, tegenover de grootste kracht
op het tooneel, waar het spel zich afspeelt in den bur
gerstand of onder de armen. Maar niettemin kracht
tegenover kracht, „Adelaar tegenover Adelaar". Want
Mevrouw De BoerVan Rijk te hebben -zien spelen,
in welke rol dan ook, is geleerd te hebben: haar te
bewonderen. En daarom waren alle aanwezigen daar
in den Hollandschen schouwburg zoo blij, toen deze
helleveeg van 'n „meid", deze geslepen „kamerver
huurster", deze bijna misdadige „Esther", (in Ghetto),
maar ook deze ontroerend lieve „Kniertje", met haar
kleine-vrouwtjesleven, haar beproefde moederhart, haar
stomme smart, toen al deze klare tooneelfiguren, bedol
ven werden onder 'n regen van bloemen in den per
soon der kunstenares, die hen creëerde. De wensch
van „Nog vijf en dertig!" zal wel niet in vervulling
komen! Maar dat Mevrouw De BoerVan Rijk nog
vele jaren ons van haar ik zou zoo zeggen: onbe
grensd talent moge doen genieten, dat wenschen
allen, die haar kennen.
In 't Paleis voor Volksvlijt vierde Royaards 't gouden
feest van „Mercadet". Vijftig malen heeft hij deze his
torische fantasie van Honore de Balzac voor 't voet
licht gebracht, vijftig malen papa Violette om den tuin
geleid met zijn „anti-revolutionair straatplaveisel", en
vijftig malen schoot hem niets anders over dan zich
„voor zijn kop te schieten". En de bezoldiging is dien
vijftigsten keer geweest: handgeklap, wat er altijd was,
doch ook bloemen, die er maar hoogst zelden waren.
Bouquetten voor de dames, mooie groote bouquetten,
en voor Royaards twee kransen, die bijna zoo groot
waren als hijzelf.
En ook bij dit feest was deelneming en groote sym
pathie van de zijde van het publiek; al is dit Royaards-
vereerend publiek niet zoo groot als het publiek in
andere schouwburgen. Dit kan ook niet. Royaards is
iets aparts. Hij is geen grooter of machtiger zon, dan
er ook wel in andere sferen zijn aan te wijzen; maar
hij behoort tot 'n andere orde. Als ik geld genoeg
had, dan zou ik Royaards in staat willen stellen, om
menschen, kunstenaars van zijn eigen kracht en in
zicht rondom zich te vereenigen, om op die manier 'n
bijna volmaakt geheel te scheppen.
En bij Van Lier had 1.1. Woensdag Louis de Vries
zijn „eere-avond". Hij had gekozen „Recht op Liefde",
waarin hij de rol van den jeugdigen „Karanin" op zijn
gewone schitterende wijze voor 't voetlicht bracht. De
telkens hem gebrachte ovaties bewezen wel, dat hij
meer en meer de liefde en de bewondering der schouw
burgbezoekers weet te winnen, zoowel door zijn be-
minnelijken eenvoud moge hij nog lang eenvoudig
blijven! als door zijn eigen onafhankelijk, persoon
lijk spel. Toen hij „Hij" 't .Fransche „Lui"
creëerde was het applaus oorverdoovend en werden
bloemstuk na bloemstuk voor hem op 't tooneel ge
bracht. 't Was 'n avond, die hem en den zijnen
waartoe ik ook zijn vrienden, dus ook mijzelven reken
goed gedaan heeft. Laat ons onze „heiligen" hun
waskaarsen niet onthouden, en stoote er zich niemand
aan, dat wij er Louis de Vries dien avond meer dan
twee brandden; hij heeft die hulde wel aan ons ver
diend.
En nu wachten we maar af, wie er nu aan de beurt
zal blijken, om te feestavonden of te eere-avonden
of te jubileeren. Het feest van den Heer en Me
vrouw Van KerckhovenJonkers is voorbij, en 't spijt
mij, dat ik, toen het plaats had, niet in de gelegen
heid was, er deel aan te nemen. Want onder de goden,
dié hier op onzen Amsterdamschen kunst-Olympus
hunne tronen hebben gesticht, zijn zij waarlijk niet
de minste. Mevrouw v. Kerckhoven—Jonkers is als
„Mevr. Warren" in „Mevrouw Warrens Bedrijf" onover
trefbaar, onvergelijkelijk zelfs, 't Moet voor elk ernstig
kunstenaar 'n voorrecht zijn met haar te mogen optre
den, zooals 't voor iederen schouwburgbezoeker een
voorrecht is zich onder de bekoring van haar spel
gevangen te mogen'geven.
Wie de Zeus is, die op genoemden Olympos, als op
perste godheid zijn godenriem slingert, zou ik niet
durven zeggen. We hebben hier geen borbert Robert-
son, geen Coquelin, geen Beerbohm-Tree, geen „divine
Sarah", geen Duse. Maar we hebben er hier, die den
toets met de meeste hunner glansrijk kunnen dooi-
staan. Het is 'n fout van de Hollanders, die zich
tusschen de groote staten van rondom „dorpelingen
weten altijd 't vreemde boven het eigene te ver
eeren, en, als 't er op aankomt, eer 'n minderen god
van vreemde volken naboeleeren, dan een der goden
van eigen stam; waaronder er zijn, die waarlijk niet
onder doen voor de Baiils en Puls van Filistijnen en
ver-wonende Egyptenaren.
Ik behoef bij de reeds genoemde namen, waaraan ik
nog dien van den eeuwlg-gastvoorstellingen-gevenden
Bouwmeester wil toevoegen, geen andere te noemen.
De Kunst, in casu de tooneelspeelkunst, heeft ook
hier haar beoefenaars, haar toegewijden, haar vrome
priesters en priesteressen; en de aandachtige leek
vindt ook hier wel 'n open plek, waar hij knielen kan
voor 't ideaal, dat zijn kunstgevoel zich schiep.
Evenwel't moet erkend worden: ook in den
dienst der kunst, zijn er vele geroepenmaar weini
gen uitverkoren. Evenmin als de schoenen van Doctor
Luther iederen dorpspriester passen, evenmin is ieder,
die de planken betreedt, 'n priester der Kunst. Al wal
zich als „stichtelijk" aan komt melden, sticht daarom
nog niet. En evenals gewilde vroomheid, berekenend
godsdienstvertoon, geveinsde aandoening, want zoo
geraffineerd kunnen de menschen niet tegen ons liegen,
of we voelen het onze ergernis wekken, evenzeer
ergeren wij ons, als we 'n mensch zich zien steken in
het gewaad van den „kunstenaar" en hem zich dan
als 'n „kunstenmaker" zien aanstellen.
Met deze uitspraak kom ik tot de eigenlijke bedoe
ling van dezen brief, waarin ik wil spreken over Kunst,
of liever over iets, dat er voor door wil gaan, maar
het niet is.
Weike woorden moeten er gebruikt, welke., toon
aangeslagen w orden, om die afschuwelijke aanstellerijen,
dat spelen in de zaal, dat geaffecteerd gedoe, dat
kunst- en smaaklooze jan-klaasenspel, bij helaas wel
meer dan eenen tooneelspeler en tooneelspeelster, er
uit te krijgen? Wat te zeggen van 'n man, die van pure
onbewustheid van de beteekenis van z'n rol, gezichten
staat te trekken en zijn lichaam kronkelt, alsof hij
gegalvaniseerd werd? Wat te doen aan 'n vrouw, die
alleen op de planken komt, met 'n niet te miskennen
bedoeling van de aandacht op zich persoonlijk te vesti
gen en door allerlei narrerij lachlust tracht op te wek
ken? Die van haar eigen rol niet veel en van 't ge-
heele stuk totaal geen begrip schijnt te hebben? Die
mal doet, enkel mal, altijd mal, of ze in 'n gewone
vrouwerol of in 'n travesti, b.v. als Lecker in Hoofts
„Warenar" optreedt. Wat tegen zulk een mishandeling,
zulk een goddeloosheid, zulk een gebrek aan waarheid
en waarachtigheid te doen?:
Wat te doen aan de overtuiging van 'n leelijk
mensch, die voor den spiegel volhoudt., dat ie mooi
is? Ik weet het niet, ik weet 't niet!!! En de angst
slaat mij; om het hart, als ik ga bedenken, dat deze
Hofni's en Pinehas', ofschoon misschien ook wel zonen
en dochteren eens hoogepriesters, en dagelijks het
altaar dienende dit altaar nooit anders dan tot
schande zijn, zooals zij het hu:.nen vromen vader Elia
waren. (Hier: „zijn" en 'n andere naam dan Elia.)
Als het „Heilige" door de priesters niet geëerbie
digd wordt, wie moeten het dan eerbiedigen? Zijn er
tooneelspelers, die geen geschiedenis kennen, en dus
ook niet weten, wat de gevölgen geweest, zijn van den
spot der auguren? Voorzichtig, vrienden! Als gij ten
gronde wilt richten, doet 't dan uzelven; maar doet
't de Kunst niet. Daar zijn zonden, die 'n menscli niet
vergeven kunnen worden. Gij moogt alles te schan
de maken als te schande maken uw aard is
ook uzelven: gij moogt alles naar beneden halen, ook
uzelven; maar het Ideaal niet.
„Mathilde, ik ween van weelde bij 't beseffen;
Ik drukte in u het Ideaal aan 't hart,"
zong Perk; en zouden wij dan niet bedroefd zijn, als
wij ons ideaal, een der nobelste uitingen onzer Kunst,
door de priesters zelf geweld zien aandoen?
Toen ikzelf nog student was, en les kreeg in het
wei-spreken, moesten wij Ham iets toespraak tot de
tooneelspelers derde Bedrijf, tweede tooneel uit
ons hoofd leeren. Geen onzer was voor 't tooneel be
stemd, maar Professor Shippen wist wat hij deed, en
ernstige leerlingen begrepen hem en namen zijn wenk
ter harte. Hamlet zegt daar:
„Ik bid u, spreek dit gedeelte, zooals ik het u
voorzeide, vlot van de tong; maar ais gij het uit-
bulkt, zooals vele van uw gilde doen, dan had ik
net zoo lief, dat de stadsomroeper mijn verzen uit
galmde. En zaagt ook met uw armen niet te veel
in de lucht, zoo; maar doet alles met zachtheid;
want zelfs midden in den stortvloed, storm en wer
velwind, mag ik wel zeggen, van hartstochtelijkheid,
moet gij u 'n matiging verwerven en eigen maken,
die haar vrijhoudt van ruwheid. O, het grieft mij tot
in de ziel, als ik 'n plompen, dikbepruikten kerel -
„a robustious periwig-pated fellow" een uiting van
hartstocht in stukken, ja in flarden zie scheuren,
om de ooren van den engelenbak „groundlings"
te doorkrijschen, die voor het grootste gedeelte
voor niets anders vatbaar zijn dan voor onverklaar
bare pantomimes en woest getier. Ik zou zoo'n kerel
kunnen laten geeselen, omdat hij Termagant overbul-
dert; dit overtreft Herodes in wreedheid. Ik bid u,
vermijdt het.
Eerste Tooneelspeler:
Ik sta er uwe hoogheid borg voor.
Hamlet:
Wees cok niet te mat, maar laat uw eigen oor
deel uw leidsman zijn; regel uw gebaar naar het
woord, uw woord naar het gebaar, en houd daarbij
bizonder in het oog, dat gij de gematigdheid dei-
natuur niet overschrijdt. Want alle overdrijving is
tegen de bedoeling van het tooneel, welks strekking
van oudsher tot nu, was en is, aan de natuur als
het ware een spiegel voor te houden, aan de deugd
haar eigen trekken, aan de verworpenheid haar eigen
beeld te toonen, en aan elke eeuw,» zooals die in
persoon of zeden leeft, haar gedaante en afdruk.
Wordt dit overdreven of niet bereikt, dan moge
het de onkundigen doen lachen, de verstandigen moet
het verdrieten, en het oordeel van de iaatsten alleen
moet naar uwe schatting zwaarder wegen, dan 'n
schouwburg-vol der anderen. O er zijn spelers, die
ik heb zien spelen, en door anderen heb hooren(
prijzen, en zelfs zeer hoog, die het zij zonder
heiligschennis gezegd, noch in taal op een chris-
tenmensch gelijkend, noch in gang op een christen,
heiden of eenig ander mensch, zoo vervaarlijk stap
ten en bulkten, dat ik dacht, dat de een of ander
opperman der Natuur menschen had willen maken
en ze verknoeid had; zoo afschuwelijk bootsten zij
de menschheid na.
Eerste Tooneelspeler:
Ik hoop, heer, dat wij dit bij ons tamelijk wel
hebben afgeschaft.
Hamlet:
O, schaf het geheel af! En nog iets: Laat toch
uw narren op het tooneel niet meer zeggen, dan in
hun rol staat; want er zijn er onder, die zelf in
lachen uitbarsten, om 'n hoop onnoozele toeschouwers
aan het lachen te brengen, al moet juist op dat
oogenblik de aandacht gevestigd zijn op een onmis
baar deel van het stuk. Dat is schandelijk en toont
een allerjammerlijkste eerzucht in den nar, die zoo
pleegt te doen. Gaat, maakt u gereed."
Zou het niet raadzaam, geen plicht, geen dure plieihlj
zijn van ieder, die de Kunst dient op 't tooneel, deze
lessen als zoovele ernstige en strenge wetten steeds
voor oogen te hebben? Ze te bedenken bij binnenkomen
en uitgaan, bij zwijgen en spreken? Zou die regel van
Shakespeare: „aan de natuur een spiegel voor te
houden", wel ooit te veel betracht kunnen worden?
En doet men dit? Kom maar eens zien bij zoovelen,
als zij „heer" zijnde 'n „knecht" moeten uit
beelden; als zij „dame" zijnde 'n „dienstmaagd"
moeten uitbeelden, 'n „koning" of 'n „koningin". Min
der zware rollen kunnen zij zelfs niet tot haar recht
doen komen, omdat zij de natuur niet kennen of niet
willen kennen, en dus onmogelijk ons de waarachtig
heid der Natuur, als in 'n spiegel voor oogen kunnen
stellen.
Zoo zijn er velen onder de priesteren der Kunst.
En de voornaamste oorzaak daarvan is o, schuld-
looze schuld! de voortreffelijkheid der goede too
neelspelers, zooals ik er, goddank, verscheidene ken.
En nu wil ik, als leek, maar met 'n vrome liefde
voor de Kunst, aan allen, die ik bedoel, aan allen,
die dit lezen en eerlijk genoeg zijn, om zichzelve te
bekennen, dat zij niet doen, niet spreken, niet
zwijgen, niet zich bewegen, zooals zij doen en' spre
ken en zwijgen en zich bewegen moeien, in alle be
scheidenheid, mijn leeke-raad geven. En deze is geen
andere dan: Wees uzelf, wees natuurlijk. Denk
u diep en ernstig in in de rol, die u te vertolken
gegeven is; luister naar goeden raad, maar verwerk
dien raad met uw ziel, opdat zij een met u worde. Als
raad en gezag uw eigendom niet zijn, maar steeds
van buiten uit u in 't goede spoor moeten houden, zal
dit zich als 'n gebrek in uw spel openbaren. Bewonder
de Willems, de Louis', de Doortjes, de Sarah's, de
Duse's, maar volgt ze in der eeuwigheid niet na;
want dan veroordeelt gij uzelven tot hopelooze middel
matigheid. Hij, dien ge lot u voorbeeld koost, deed en
doet zoo, omdat 't voor hem natuurlijk was en zoo
voor hem zijn bekoorlijkheid bezat. Maar in u is
iets anders natuurlijk; en als ge hem navolgt, -
of hij Willem Royaards of Louis Bouwmeester, of Louis
de Vries heet, of Düse of Boortje Mann als ge hem
of haar navolgt, dan berooft gij uzelf van uw eigen
schoonheid, om te kort te schieten in die van een
ander. Elke heilsoldaat, die zielen wil redden op de
manier, zooals hij dit Generaal Booth zag doen, kan
alleen 't korps vergrooten, maar faalt in 't zielen-red
den .Elke navolging is uit den booze. Elke predikant,
die preeken wil, zooals hij 't 'n ander laat ons
zeggen: Pantekoek, Oosterzee, Ten Kate heeft zien
doen, kan 'n zeer gevierd orateur worden, (misschien);
maar zieien ontroeren, menschen tot God brengen,
menschen zalig maken, zal hij niet vermogen. Dit is
het vonnis, dat elke navolging eigen is. Kunst en hei
lige geestdrift is nog iets anders dan schoenen-maken
of tapijten weven. Die heide eerste vragen iets eigens
iets oorspronkelijks, iets, als 't kan: zeer veel van
u zelf. En Kunst en Geestdrift zijn niet te scheiden.
Als deze brief alleen godsdienstige vraagstukken of
vroomheid behandelde, dan zou ik zeggen: Wees op uw
hoede, dat gij u geen model van heiligheid kiest, geen
Antonius, geen Clarisse. Ga uw eigen weg, en laat mij
U voor alle dingen vermanen, om elk voorbeeld, elk
model, ook de goede, af te wijzen, ook die, welke ge
wijd zijn in de verbeelding der menschen. Dan zou
ik zeggen: Durf God lief te hebben zonder model, zon
der middelaar, zonder voorhangsel. Dank Hem voor al
het goede en schoone, dat Hij u te bewonderen gaf,
maar ga uw eigen, weg en zeg: Ik ben ook 'n man.
En wat ik tot dien aspirant-vrome zou zeggen, dat
zeg ik tot iederen kunstenaar: Wees uzelf. Weet wel,
dat nooit navolging kan uitgaan boven haar model. Diei
de Kunst naar uw eigen natuurlijken aanleg en lieg
geen waarheid, die ge niet kent. Voel uzelf 'n oorspron
kelijke, 'n nieuw-geboren tolk van dien geest, die be
slag op u legde, dien gij u gewijd hebt; maar wees
zijn tolk in alle waarheid en oorspronkelijkheid, en
maak de menschen bekend uit de eerste hand met de
Schoonheid; dit is met de Schoonheid, zooals zijl zich
openbaarde, spontaan, aan uw eigen ziel.
Men is kunstenaar of men is het niet. Kunstenaar
worden, zooals men kellner, boekhouder, lucifers-
fabrikant kan worden, bestaat niet. Wie dit denkt, ver
gist zich. Men wordt priester, profeet, dichter, kunste
naar geboren, zooals men man of vrouw geboren
wordt. Wie de taak van den profeet op zich neemt
zonder daartoe innerlijk geroepen te zijn, zal
zich aan tijdgenoot en nakomeling openbaren als een
„valsch" profeet; wie dichten wil, zonder dichter te
z ij n, wordt 'n pruldichter. Al wat boven het middel
matige uitgaat, eischt ziel, geestdrift en spontaniteit;
en de man, die dit alles alleen bij geruchte kent, en
door eerzucht of andere dingen er toe gebracht wordt
aan Kunst te doen, brengt 't niet verder dan tot kun
stenmaker.
De menschen liegen te veel; tegen anderen en nog
meer tegen zichzelven. Veins geen aandoening, bid ik
u, die ge niet kent, die ge alleen van anderen hebt
afgekeken. Imiteert als ge dan imiteeren moet
iemand, in zijn kleeding, in 't strikken van zijn das,
in 't knoopen van zijn schoenen, maar doe 't niet
in die dingen, die zijn ziel raken: niet in zijn liefde,
niet in zijn kunst, niet in de uitingen van zijn ziele-
leven. Er zijn dingen, die niet geïmiteerd kunnen wor
den, zonder dat men 'n misdaad begaat, voorname
lijk legen zich zeiven.
En nu wil ik eindigen met 'n woord van Ralph
Wal do Emerson, den beroemden denker, den zeer bc-
-minden leeraar, die in de vorige eeuw1 zoovele ja
ren aan het hoofd stond der Theologische School "ie
Cambridge (Mass.). Hij: zeide in zijn wereldbekend ge
worden „Divinity School Adress", toen hij1 in 1839 de
School opende, tot zijn leerlingen:
^(Ten allen tijde is de ziener een zegger. T)e woor
den van een zegger, die niet tevens „ziener" was,
gaan verloren; maar de woorden van 'n waarachtig
ziener dragen vrucht. Soms verhaalt zoo'n ziener zijn
droom, soms maakt hij dien openbaar met feestelijke
vreugde, nu met 't penseel op het doek, dan met den
beitel in 't marmer; nu bouwt hij: de aanbidding zijner
ziel op in torens en vleugelen van graniet, dan zingt
hij ze uit in lofliederen van zwevende muziek; doch
't klaarst en 't blijvendst in het woord. De man, op
die schoonheid verliefd, is in staat priester te worden,
'lichter, kunstenaar."
H. d. H.
A anteekeiiinge n
Lezers mijner „brieven", die Shakespeare en de ver
taling van Burgersdijk kennen, zullen opmerken, dat
ik bijna woordelijk die vertaling, bij het citeeren uit
„Hamlet", volgde. Dit als bewijs van mijn eerbied
voor die vertaling. Een enkele groote fout echter door
Burgersdijk gemaakt, trachtte ik hier te verbeteren. Aan
het einde van het eerste gedeelte van Hamiets toe
spraak, staat bij Shakespeare„it out-herods Herod",
wat door Burgersdijk werd overgezet als: „dat over-
herodest Herodes"; 'n zin, die door ons niet ver
staan kan worden, omdat wij geen werkwoord „over-
herodessen" hebben, en dus niet Weten wat we ervan
maken moeten.
Maar de Engelschen hebben wél zulk een werkwoord,
n.1. to Outherod: in wreedheid overtreffen. „It outhe-
rods Herod" is dus zuiver vertaald: „Het overtreft
Herodes in wreedheid".
Andere Engelsche werkwoorden van dien aard zijn:
to Outgosneller gaan dan: I outgo you: ik ga
sneller dan gij.
to Outgeneral: in krijgsbeleid overtreffen. Nobody
outgeneralled Moltke: Niemand overtrof Moltke in
krijgsbeleid.
to Outgrow1: boven het hoofd groeien. Your son
outgrows youUw zoon groeit u boven het hoofd. Enz.
Dit is een der weinige dingen, dile Burgersdijk niet
wist; maar hij; wist er tienduizend, die ijk niet weet.
H. d. H.
N.B. In do Nieuwe Roti. Gt. vond ik 'n paar dagen
geleden het onderstaande versje, dat dooi- haar was
overgenomen uit „Bühne und Wielt". (Vastenavond
nummer.) Ik schrijf het hier over, voor 't geval, dat
misschien 'n enkele tooneelspeler dit blad in handen
mocht krijgen, en mij' om het door mij geschrevene
te lijf zou willen. Hij wete dan, dat krantenschrijvers
de bitterste critieken niet leveren. Het versje luidt:
„Wahrlich, meist nur mit gewissen
Aengsten greif' ich nach der Zeitung;
Den gewöhnlich wird zerrissen
Mime, Regisseur und Leitung.
Aber der Kritiken sehlimmslc,
Vol von morderischen Hiebe,
Diese grimme, allergrimmste,
Bleibt zum Glücke ungeschrieben.
Und das ist ein wahrer Segen
Dcnn wie wiir' es zu ertragen,
Stund 's gedruckt, was die Kollegen
Ueber die Kollegen sagen!"
Max Grube.
Gorrespon d e n t i e
L. II. Mijn dank voor uwen brief van den Men
Februari, die echter pas den 17den in mijn bezit kwam.
Ge moet mijn woord van „koopje bezorgen" niet
al te ernstig opnemen. Integendeel, zulke vechterijitjes
zijn wel eens aardig; en de kennismaking, die er 't
gevolg van geweest is, was dal ruzietje wel waard.
J. de M. Dat kunt ge vinden in het derde deel
van de „Anna Karanina", maar ik weet niet precies
waar.
Weineen, dat kom ik te weten van mijn scheur
kalender, al hel) ik natuurlijk die werken gelezen.
Uw derde vraag kan ik beantwoorden met: Uit uw
hoofd te leeren. Als 't niet al te diepzinnig is, dan
doe ik er zes- of zevenmaal over, maai- dan ken ik 't
ook.
Of uw: methode succes zal hebben, moet de loe-
komst leeren.
Uw laatste vraag durf ik niet beantwoorden, om
dat ik te dien opzichte wel eens lieg. Maar... raad
eens; dan zal ik U 'n sommetje opgeven, waarin U
l beickenen kunt. Maar dan ook... mond houden
Uw brief was prettig om te lezen; mijn. dank er
voor.
H. d. H.
lil.
Gezamenlijk met Euphonia zocht onze Harmonie een
opvolger voor den heer Schouten.
In den heer Fagel tc Den Haag meenden de beide
vereenigingen icen zeer geschiklen gevonden te heb
ben
Deze echter bedankte voor zijne benoeming enplaal-
ste de beide vereenigingen weer voor het feit op nieuw
te moeten gaan zoeken.
Uit tal van sollicitanten werd eindelijk met zoogoed
als algemeene stemmen gekozen de heer Dartillact van
Tright, die zich 1 Juli 1908 met de leiding der beide
vereenigingen belastte.
Het veertig-jarig feest der Kapel zal onder zijne lei
ding gevierd worden. DadeLijk baj1 zijn komst werd hij
bereid bevonden voor het welslagen daarvan zijner
zijds alles te doen wat hem maar mogelijk was.
In overleg met het bestuur werd besloten een Can
tate uit te voeren. Ondergeteekende maakte daarvoor
de woorden, de heer Van Tright de muziek.
Uit de enkele concerten, die de hoer v. Tright tot
heden reeds met do Harmonie heeft gegeven is al ten
volle gebleken, dat de Harmonie, dat Schagen geluk
gewenscht mag worden met de keuze onzer muziek-
vereeni gingen.
De heer Van Tright gaf niet alleen blijken een be
kwaam dirigent, maar ook een degelijk componist te
zijn.
En hiermede zouden we ons overzicht als geëin
digd kunnen beschouwen als we niet nog enkele za
ken die elders moeilijk een plaatsje konden 'vinden
volledigheidshalve uit de notulen wilden aanstippen.
Het aantal leden der Kapel was bijna altijd in de
twintig. Nu is liet bij de dertig en met de leerlingen
mee daar overheen. Het spreekt van zelf, dat zoo nu
en dan klachten gelezen worden over het afnemen van
het ledental en er maatregelen moesten beraamd wor
den het aantal weer te verhoogen. Dit is trouwens
met elke liefhehberij.-vereeniging het geval.
Als er echter maar een kern is die vol lust en
liefde het doel der vereeniging behartigt, komt het met
het ledental altijd terecht.
En over zoo'n gezonde kern heeft onze Harmonie
steeds kunnen beschikken. Bijl haar vond men en vindt
men, nog altijd van die leden, die zooals oud-Scha-
gers (dat uitdrukken „zweren bijl de Harmonie."
Ook leest men zoo nu en dan van wat ouderlingen,
strijd en onmin op de vergaderingen.
Net jdonderbuien, die den toestand weer zuiveren
en alle misverstand ophelderen.
Ook dét is een gewoon verschijnsel bij: elke lief-
hebberij-vereeniging.
Maar ook van broederlijk samengaan en prettig uit
wezen leest men: echt zomersche dagen in den tijd
kring, die doorloopen is.
Het aantal verplicht te geven concerten voor de
kunstlievende leden werd al spoedig bepaald. In de
vergadering van 30 Nov. 1872 werd dit aantal gesteld
op 2 in den winter en 2 in den zomer, de laatste in
den tuin van het hotel „Vredelust".
Toegelaten werd het heele gezin van een kunstlie
vend lid met uitzondering van al te jonge kinderen.
In 1871 werd met 11 tegen 10 stemmen uitgemaakt,
dat. bedienden en dienstboden ook als leden van het ge
zin zouden worden beschouwd.
Die getallen 11 en 10 zijn teekenen voor den tijd
waarin het besluit werd genomen. Nu wordt over zoo
iets niet eens meer gesproken.
Zoo leest men ook in de notulen der Harmonie
den socialen vooruitgang der tijden.
Trouwe bezoekers der concerten waren de kunst
lievende leden nu juist niet altijd. In den tuin ging
het meestal nog wel, maar in de zaal och, arme
wat een klachten soms. Al staat zijn naam niet in
de notulen, een pluimpje komt in deze toe aan den
heer Van Albada van Valkoog, die zoo goed als nooit,
een Harmonie-concert verzuimde. Als hij er nu nog
woonde zou het feest van straks hem zeker onder de
bezoekers tellen.
Met een enkel woord stipten we reeds aan, dat de
Harmonie niet alleen haar verplichte concerten gaf,
maar ook talloos veel andere en bijna altijd bereid
werd bevonden hare medewerking te verleenen tot het
organiseeren van feesten of uitvoeringen van andere
vereenigingen.
Het is haast ondoenlijk op te noemen waar de Har
monie al niet concerteerde.
Bij konings- en koninginnefeesten zelfs blies ze
koraalmuziek van den torentrans bij kinderfeesten,
bij weldadigheidsconcerten, bij de Harddraverij, bij de
volksvoordrachten, hij volksconcerten, op de Paasch-
tentoonstellingen, op het Nut, bij Lycurgus, de wielrij
ders, de rederijkers, Floralia, Euterpe, bij de Trans-
vaalsche deputatie in een woord overal.
Hoeveel serenades ze heeft gegeven bij jubileums
van publieke personen? Het is niet te tellen.
Slechts enkele willen we noemen omdat ze en
dat is nu en dan goed voor het opwekken van mede
leven met de plaats omdat ze weer de herinnering
wakker roepen aan mannen, wier harten voor Schagen
zoo warm klopten.
Serenades werden gegeven bij Jb. Jz. Denijs, Ph. de
Heer, Hazeu, Dr. de Boer, pastoor Philippona, Ds. v.
Kluijve, Kloeke en bij' den raad der gemeente toen
deze zoo'n belangrijk bedrag toestond voor het Kanaal
dat nog tot de vrome wenschen behoort, maar dat
Schagen toch eenmaal moet hebben.
Dit alles overdenkende is het toch geen wonder dat
onze Harmonie een eerste plaats inneemt in de harten
van alle oprechte Schagers en dat deze met groote
vreugde zullen deelnemen in het feest, het eigen feest,
dat de kapel straks weer zal vieren.
Wie voorzitters der Harmonie zijn geweest hebben
we reeds vermeld. Secretarissen waren achtereenvol
gens de heeren I-Iazeu tot 1877, J. Roggeveen Wz. tot
1889, Klaassen tot 1891, C. Roggeveen Cz. tot 1893,
H. M. Th. ter Linden tot 1896, I. Tjalkens tol 1897
en Jb. Molenaar van 11 Mei 1897 tot heden.
De iaatsten hadden de goede gewoonte een jaarver
slag te schrijven. De eersten deden dit niet.
Na den heer W„ Vader, die behalve voorzitter, ook
penningmeester is geweest, werd de heer .1. Roggeveen
Lz. in Januari 1896 tot penningmeester benoemd.
Ook deze bekleedt die betrekking thans nog, zoodat
de bestuursfunctie» op dit oogenblik in handen zijn
van de heeren J. Rotgans, voorzitter, Jb. Molenaar, se
cretaris, J. Roggeveen Lz., penningmeester, C. Bakker
en P. J. Catz, commissarissen.
Bij vermeerdering der muziek en der concerten, bij
het toenemen van allerlei tijdroovende werkzaamheden
werd het noodzakelijk, dat de Harmonie naast het 1 re-
stuur nog een persoon voor vast benoemde, die zich
zou belasten met de tot den werkkring van geen ander
bestuurslid behoorende kleinigheden.
Onder den titel van bibliothecaris werd daarvoor de
heer A. Prins benoemd, die dat ook thans nog is.
Verdienstelijke leden werden in den loop der jaren
door onze Harmonie tot eereleden benoemd.
Als zoodanig staat als de eerste geboekt de heer
K. Denijs en we zullen ze niet alle noemen
als de laatste tot heden de heer J. Rotgans.
De heer Jac. Koning, oud-kapelmeester der Kon.
Nederl. Marinekapel te Den Helder, werd in der tijd
bij een van zijn jubileums tot eerelid benoemd uit er
kentelijkheid voor de bereidwilligheid waarmee de heer
Koning de kapel altijd ten dienste stond.
Onze Harmonie telt een lid van verdienste, het is
do secretaris, de heer Jb. Molenaar.
En hiermede meent ondergeteekende al is het een
niet in alle doelen volledig, dan toch een vrij nauwkeu
rig geschiedkundig overzicht van het leven onzer Har
moniekapel te hebben gegeven.
Als inleiding tot haar veertigjarig feest meenden
we «lit te moeten plaatsen nu, opdat Schagen en om
geving bijtijds zouden weten wat het aanstaand jubi
leum voor vereeniging en gemeente beteekent.