tot 1 April a.s.
Soldaten=eer.
Woensdag 24 Maari 1909.
EERSTE BLAD.
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
FEUILLETON.
Binnenlandse!) Nieuws.
*~>3ste Jaargang. No. 173
Bureau SCHAGEJföj Laan O 4.
Uitgevers i TRAPMAN Co,
Wie zich thans als abonné
opgeeft van dit blad, ontvangt
liet gratis tot I April a.s.
Bargesiws en
StaaispensionneeHng.
SCHAE
Ufjiiüi Nienws-
AlTtrtEiii!- LaiAboivhlal
Dit blad verschijnt viermaal per tveekDinsdag-, Woensdag-,
ponderdag- en Zaterdagavond. Bp inzending tot 's morgons 9
ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
luiere. Tclephoon No. 20.
Prijs per jaar f 3.—. Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25: iedere regel meer 5 Cent.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
GRATIS
Zitting van Dinsdag 23 Maart 1909.
Wel vijf aan een bos.
Het waren er wel vijf, de zondaars, die bij 't be
handelen van het eerste zaakje zich hadden te verant
woorden.
Mogen we ze even voorstellen... Ja?... Nu dan:
primo. Arend Brouwer, een stevige vijftiger,
secundo. een ongeveer 30 jaren jongere snuiter, Adri-
aan Schoon genaamd,
tertio. Jaap Noorda, een 22-jarige meubelmakersknecht
quarto en quintio: een paar kleine, stevige kereltjes:
Klaas Wagenmaker en Jan Vlam genaamd,
allemaal luidjes die na gedaan herbergbezoek tame
lijk lastig zijn. Zoo werden ze ons thans tenminste
beschreven.
En aan de hand van die beschrijving baart 't je
al geen verwondering, als je van dit stelletje hoort, dat
ze op den eersten Zondagavond, die de vorige maand
ons gaf, in Medemblik, waar zij allen wonen, lastig zijn
geweest.
't Was in de herberg van den heer J. A. J. Beers,
4aar werd uitvoering gegeven door de rederijkerskamer
„Ons Genoegen".
En ze rederijkten, dat 't haar van pruiken en snorre-
baarden afstoof, waarmee zoo menige frissehe jonge
vent meesterlijk in 'n ouwen knorrepot werd veran
derd.
En 15 centjes entree maar, menheertje! Waarlijk
niet te veel, zou je zoo zeggen, als je daarvoor eenig
kunstgenot, al is het dan niet het hoogste moogt ge
nieten.
Maar onze vijf dorstige vrienden hadden er liever
slokkies voor en wilden geen entree betalen. En even
min vertrekken, 't Was al lang niet vroeg meer en ze
werden vervelend, zoodat en Beers en 't bestuur van
de Rederijkerskamer de politie om assistentie vroegen.
Een paar wetsdienaren traden flink op en weldra waren
ze alle vijf, hoewel onder protest, naar de buitendeur
gedreven.
Aangifte bleef natuurlijk niet achterwege en de O.
v. J. eischte tegen ieder hunner f 10 boete, subs. 10
dagen hechtenis.
Het gelukte niet.
Het tweede tafereel dat ons vandaag voor oogen
werd getooverd, speelde zich op Oudejaarsdag van
1908 af in Egmond-Binnen.
'tIs overigens maar een gewoon kantongerechtszaakje,
waarin de Alkmaarsche kantonrechter 't den beklaagde
toevallig niet naar zijn zin had kunnen maken met 't
vonnis, want dat behelsde veroordeeling tot 'n paar
geldboeten subsidiair de noodige dagen brommen en
bovendien was het prachtige jachtgeweer ('t betreft
hier nl. een jachtwetovertreding) verbeurd verklaard ge
worden.
En daarmee ging de beklaagde, de 23-jarige T. J. de
Waard uit Egmond-Binnen, niet accoord.
Dat moest hoogerop gezocht worden!
We konden echter niet vinden, dat zijn kansen best
stonden.
Alles toch, wat bij zoowat van noode had, om er
door te rollen, ontbrak hem.
Zoo had hij dien laatsten December buiten openbare
wegen en voetpaden gejaagd, „in jagende houding" met
'n geladen geweer, nota bene, om te beginnen zon
der jachtacte op anderer grond, zonder machtiging
daartoe. Ook had hij geen schriftelijke vergunning. De
Waard had nog wel 't een en ander in te brengen
vandaag, maar hij kon 't toch niet halen.
De O. v. J. was er sterk voor, om des kantonrech-
j ters vonnis te vernietigen en na dien wensch te hebben
geuit, eischte Z.E.G. tegen De Waard opnieuw twee
boeten elk van f 5, elk subsidiair 3 dagen hechtenis, i
I Fin dan verbeurdverklaring van het geweer of f 4 boete,
subsidiair 2 dagen hechtenis.
Geen „broeders" in de kunst.
Vervolgens belanden we op meer hekend. terrein en!
ook meer in onze buurt.
I In de historie, die we nu wereldkundig zullen ma
ken, is de plaats der handeling de Dorpsstraat in de j
kom der gemeente Oude Niedorp.
't Is avond en de heerschende felle vorst van voor
enkele weken doet den laten wandelaar den hals diep
in jaskraag en halsdas verschuilen. Zoo was 't ook i
Woensdag 27 Februari.
Reeds had de klok 10 geslagen, toen de muzieklie-
vende leden van het fanfarekorps aan het Niedorper
Verlaat huiswaarts trokken, de een met een grooten,
de andere weer met wat kleineren „toeter" gewapend, i
'n Viertal artisten van „Crescendo" (zoo heet het I
korps) verlieten 't oefeningslokaal het cafe van den
heer A. Mijts en namen den weg naar O. Niedorp,
waar ze allen thuis behoorden.
Willem Langedijk en Cornelis Dekker Sr., de eerste
schildersbaas, de tweede timmermansknecht en heiden
gehuwd, hadden aan hunne ongehuwde metgezellen
Arie Hollenberg en Cornelis Dekker Gz., volstrekt
geen vredige medewandelaars.
Arie, een landarbeider, kon het met Krelis, die tim
merknecht is bij denzelfden baas, waar de andere Kees
Dekker werkt, lang niet vinden. Er leek wel een wrok
te zitten. Althans nabij 't schoolgebouw daar kreeg
Kees van Arie een mep om zijn ooren en dat ontaardde
in een formeele vechtpartij.
Dat ging den 17-jarigen Dekker toch te hard en hij
ging naar Kooiman, den veldwachter, om aangifte te
doen. Arie bekende ridderlijk het hem ten laste ge
legde.
Hollenberg gaf als aanleiding op, dat Dekker hem
wel eens had voor den gek gehouden.
De O. v. J. eischte tegen beklaagde wegens mishan
deling f 10 boete of 10 dagen hechtenis.
Op weg om berucht te worden.
Bernardus Koeleman van Nibbixwoud begint zoo lang
zamerhand berucht te worden.
Ettelijke malen is hij al veroordeeld door de recht
bank. En veelal is het de drank, die dan een voorname
rol speelt.
Dat was ook nu weer het geval, 't Was recht gezel
lig in Van Diepens herberg te Nibbixwoud, waar den
12den Februari 'n zoogenaamde wijnkoop werd gehou
den en de ergste plakkers met Nardus aan de spits,
bleven tot laat in den morgen zitten in een toestand
die geen nadere omschrijving behoeft. 1
Zoo bezopen was Koeleman echter nog niet of toen
Zooals reeds verteld, had de handelsraad Eger de
regeling van het feest geheel zelf gedaan. Toni had
haar plaats aan tafel gekregen naast den luitenant von
Schoenrock. En zij had dat heel gewoon gevonden. De
luitenant zelf meende eveneens dat dit vanzelf sprak,
dat hem de eer te beurt viel naast de dochter des
huizes te mogen zitten. Tegenover hen zat de schil
der KaUnka, terwijl Hermann meer in de buurt van
den handelsraad onder dak was gebracht.
Be spijzen waren met groote zorg gekozen, de wijnen
waren voortreffelijk. Dat alles kon men aan Eger over-
lateh, een lekkerbek als hij was. Zijn kelder was steeds
meer dan goed voorzien en hierop liet hij zich dan ook
niet weinig voorstaan. Zijn tong was wel het meest
ontwikkelde deel aan hem.
Toni was zeer gelukkig. Zij wist dat zij niet naast
Hermann zou zitten, dat ging nu nog niet. Maar haar
vader had hem vriendelijk ontvangen, en dat maakte
haar vrooüjk. Zij lachte veel en toonde zich opgewekt,
ofschoon zij soms niet eens hoorde wat haar buurman
lot haar zeide.
De luitenant voelde zich door Toni's vroolijken lach
zeer aangemoedigd. Hij dronk veel, sprak veel, en was
er blij over, dat die referendaris met dat geleerde
Sezicht zoo ver van hem af zat en riep den schilder
"er de tafel heen toe: „Parbleu! Ik geloof dat al
had ik nog drie Sabine's, dan schoot ik ze alle drie
dood."
„Dan verschenen er ook nog drie artikelen over je
u de courant," antwoordde Kalinka.
„Ik heb maling aan alle artikelen. Bah, die ellendige
l^antenkerels," riep de luitenant en hij dronk zijn glas
Ja ®en teug leeg.
"En juffrouw Eger, hoe denkt u over die couranten-
artikelen?" vroeg de luitenant aan Toni. „Nietwaar
alles dom gebazel. Ik kan tien paarden, doodschieten,
aaa gaat dat nog geen schrijver aan."
Toni was juist druk bezig geweest met naar haar
«e'iefde te kijken, of zij geen heimelijken blik van ver-
aiwlhoudlng van hem kon opvangen. Zij had dus geen
Woord van hetgeen de luitenant haar vroeg gehoord en
achend antwoordde zij daarom: „Ik ben het volkomen
met u eens."
„Fameus, fameus!" riep haar buurman zegevierenden
'e'd den schilder zijn glas voor: „Kalinka, daar
«oeten we eens op drinken."
Eindelijk siond meto van tafel op. De meesten gingen
aar een andere zaal, daar weerklonk muziek, een be-
°«nde zangeres zou eenige liederen zingen.
ze dan eindelijk opstapten, zag hij nog wel de fietslan
taarn van een anderen plakker, Dirk Beemster genaamd
En daar had hij zin in. Het gelukte hem, de lantaarn
te stelen, nadat Beemster om van den vervelenden
ko el af te zijn, zich bij zekeren Haring had vervoegd
om binnengelaten te worden, aan welk verzoek on
middellijk werd voldaan.
Beemster, die naderhand merkte wat er was gebeurd,
liet Koeleman op de bon zetten ter zake van diefstal.
Nardus was vandaag weggebleven. Maar daar trok
de heer Officier zich heelemaal niets van aan. Z.E.G.
wees op 't zeer ongunstige verleden van beklaagde
en eischte een maand gevangenisstraf tegen hem.
Een buren-kwestie.
Piet Schoon, een 37-jarig landbouwertje uit Broek
op Langendijk, moest zich heden verantwoorden, omdat
hij een 13-jarigen buurjongen, Kees Blom, die hem en
zijn kroost had uitgescholden, den 19den Februari jl.
wat had afgeranseld.
Keesje's papa is gebrouilleerd met Piet, die ook ten
vorigen jare al eens als beklaagde heeft geposeerd.
Eene omstandigheid, waaraan zich deze zaak heeft ont
leend.
We konden vandaag aan Schoon best merken dat
de vrede nog lang niet is geteekend tusschen hem
en. Blom. De President was echter van meening dat het
nu uit moest zijn en drukte dat den betrokken partijen
wel op het hart.
Wegens mishandeling eischte de heer Officier tegen
Schoon f 5 boete of 5 dagen hechtenis.
Geen voorbeeld tot navolging.
Hendrik Hoff, een onderwijzer aan de openbare la
gere school te Enkhuizen, was in den avond van Zon
dag 28 Februari jl. zoo dronken, dat een paar politie
mannen het zeer noodig oordeelden hem huiswaarts te
geleiden.
Eenmaal bij des onderwijzers behuizinge op 't Vene
die aangekomen, had „meester" geen zin om in huis
te gaan.
In tamelijk onbeschofte bewoordingen stond hij de
politie te woord, die hem toch had behoed voor het
groote gevaar om bij dezen of gene in de ruiten te
vallen gedurende zijne wandeling naar huis. En toen
men Hendrik met veel moeite in huis had gestoeteld,
kwam hij, ontevreden, weer buiten. Tot tweemaal toe.
Eindelijk maakte hij 't zoo bont, dat hij meegenomen
werd naar 't arrestlokaal.
Een verzet zijnerzijds van belang en wat zich laat
denken een procesverbaal tot slot.
De President zoowel als de Officier van Justitie
wezen op 't afkeurenswaardige van zoo'n gedrag van
een onderwijzer.
Mr. Hanegraaff de Officier eischte 6 weken gevan
genisstraf tegen Hof.
Mr. Offers, zijn verdediger, hield een heele pleit
rede voor zijn cliënt, voor wien hij 'n lichtere straf
vroeg.
Een kinderwettenzaakje tot slot, met gesloten deuren.
A.s. Dinsdag uitspraken.
Te Wognum heeft de oud-minister Goeman Borgesius
Kamerlid voor Enkhuizen en thans weder candidaat der
verbonden vrijzinnigen in dat district, een, politieke le
zing gehouden, waarin hij o. m. zijn meenlng over
Staatspensioen weerg>af. Voor den belangstellenden
lozer deelen wij daarvan het volgende mee:
Wat nu de zorg voor de oudetn van dagen betreft,
herinnert de heer Goeman Borgesius aan den langjari
gen strijd hiervoor reeds gevoerd. Verschil over de
vraag of de Staat zich met deze zorg bemoeien moet
is er niet meer, alleen is er verschil van meening in
hoeverre de Staat moet ingrijpen. Velen voelen voor
het Belgische systeem; ondersteuning van het particu
lier initiatief. Ook spreker meent, dat als zaken door
particulier initiatief kunnen worden tot stand gebracht,
de Staat niet moet ingrijpen. Niettegenstaande echt-er
Canada pas hei? Belgische stelsel heeft aangenomen,
kan hij het niet aanbevelen. Het heeft in België niet
aan de verwachtingen voldaan. Honderdduizenden zijn
niet verzekerd. De jonge man, die iets te missen heeft,
denkt in de eerste plaats aan ziekteverzekering, begra-
fenisbus en werkloozenfonds, en in de allerlaatste plaats
aan ouderdomspensioen, dat ook zoo ver nog weg is,
en waarvoor hij zelf in de allerlaatste plaats wat kan
en wil afzonderen. In theorie mooi, is bet Belgische
stelsel in de praktijk onvoldoende gebleken. Het is mis
lukt.
Toch is de zorg voor ouden van dagen een staats
belang, mag ze niet worden opgegeven. Er worden thans
in sommige fabrieken werklieden boven de 25 jaar niet
meer aangenomen, tenzij ze reeds begonnen zijn een
pensioen voor den ouden dag te vormen. Dit geldt
niet voor een enkele maar voor tal van ondernemingen,
nl. dat werklieden na 25 of 30 jaar niet meer in dienst
kunnen komen. Menschen van 40 jaar vinden dikwerf
geen werk meer na ontslag, omdat zij geen pensioen
hebben, en werkgevers bevreesd zijn na korten dienst
tijd tot pensionneering te moeten overgaan. Zoo ont
staat verlies aan productievermogen, blijkt ook ten over
vloede, dat het ouderdomspensioen wel iets meer is
dan pure armenzorg, dat aan deze quaesti-e ook groote
maatschappelijke belangen vastzitten.
Naast het Belgische hebben wij nog te kiezen tus
schen twee stelsels, de dwangverzekering en de Staats-
pensionneering. Het eerste is in, Duitschiand ingevoerd,
prikkelt ons tot navolging en sluit zich ook aan bij
onze Ongevallenverzekering, die, wat men ook van
haar moge zeggen, uitbreiding behoeft tot andere bedrij
ven. Dan ligt de dwangverzekering in het verzekerings
systeem, wat reeds wonderen heeft verricht en het
volk tot voorzorg en spaarzaamheid leidt. Spreker zet
de voordeel en van verzekering uiteen als goede hulp
hij vele ernstige evenementen in het leven.
Veel is er dus voor de dwang-verzekering te zeggen,
maar ten opzichte van de zorg voor den ouden dag zijn
er ernstige bezwaren aan verbonden. Niet de vrees,
dat bet zal leiden tot Staatssocialisme is een bezwaar,
maar wel dat niet alle behoeftige ouden van dagen
dooi deze verzekering gebaat zouden worden. Alleen
maar de loonarbeiders en niet de kleine neringdoenden
en kleine winkeliers. Voorts zullen velen niet geregeld
de premie kunnen betalen, en anderen te weinig om een
behoorlijk pensioen te verkrijgen. Dan verzwakt het
rechtsgrond tusschen patroon en arbeiders, en verder
is het administratief veel te gecompliceerd. Ten slotte
is sprekers grootste bezwaar, dat zulk een dwangver
zekering niet spoedig tot stand kan worden gebracht.
Jaren geleden reeds sprak men bij de motie-Hel-dt de
urgentie van ouderdomszorg uit. Een paar ministeries
zijn sindsdien gekomen en gegaan. Minister Talma
vond de premiebetaling zoo'n goede rem voor de heb
zucht der arbeiders, 'n Mooit rem! (Gelach.) Maar wij
hebben geen rem maar een auto noodig die ons het
ouderdomspensioen brengen zal. (Applaus.)
Is dus de dwangverzekering niet wenschelijk, dan
blijft ons alleen over de Staatspensionneering gelijk
Denemarken en Engeland bezitten. Het Engelsche sys
teem heeft hier den laatsten tijd veel instemming ge
vonden. Na jaren vergeefs werken ten onzent, brengt
Engeland in vier maanden tijd het staatspensioen tot
stand. Het heeft meer geld gekost, maar dit heeft de
zaak niet geschaad, dan men gedacht had. Er zijn meer
armen geweest dan wij gedacht hebben, zeide eenvou
dig minister Asquith. Velen meer dan vermoed werd.
„Kom mee," zeide Kalinka, terwijl hij de hand op
den arm van zijn vriend den luitenant legde en hem
met zich meenam naar de tuinkamer. „Hier heb je een
sigaar. Dat zingen verveelt mij zoo spoedig, vooral na
het eten."
Schoenrock was hem gaarne gevolgd en blies met
het air van een overwinnaar den rook uit zijn sigaar.
„Zeg amice, zij is vanavond buitengewoon lief," ging
Kalinka voort. „Ik heb haar geschilderd, ik dacht eiken
trek van haar gelaat te kennen, maar zoo mooi als
vanavond heb ik haar nog nooit gezien."
„Zeker, zeker!" riep de luitenant, bij wien de rijke
lijk genoten wijn nawerkte, „ik heb mij perfect ge
amuseerd. Er zit temperament in dat meisje dat
lachje op mijn eer, een fameus kind."
„Zij is een schoonheid," zeide de schilder, „ik geloof
het oog van een kenner te bezitten op dit gebied. Ik
dacht dat jij zooveel belang in haar steldet, waarom
heb jij haar laten ontglippen?"
Schoenrock keek hem verbaasd aan. „Ontglippen?"
herhaalde hij, alsof hij die woorden piet heel goed
had verstaan.
„Ja zeker. Je hebt al heel slechte oogen in je hoofd,
anders hadt jij bepaald wel opgemerkt wien baar oogen
steeds zochten."
„Wien? Wien?" riep de luitenant.
„Wel natuurlijk den referendaris."
„Bespottelijk! Den referendaris!"
„Jij vergeet dat hij een knappe kerel is en boven
dien een bom duiten heeft."
„Onzin, ik wil er met je om wedden."
„Neen amice, ik wed vandaag niet, omdat ik het dit
maal zou winnen. Ik durf mij gerust op mijn oogen
verlaten. Zij bemint den referendaris en hij haar. En
de handelsraad stemt er in toe, want in zijn vriende
lijkheid tegenover Kalsbach lag een toon, dien ik nu
juist niet kan beschrijven, maar die mij In deze zaak
volle zekerheid schonk."
„Kalinka! Jij raaskalt. Zij zal toch niet met een re
ferendaris willep trouwen?"
„Waarom niet. Wanneer hij haar nu eenmaal be
valt?"
„Onzin! Ik duld dat niet. Ik zal den kerel uitdagen
en hem doodschieten."
„Ho even!" riep de schilder ernstig. „De referendaris
is geen Sabine, waarmede jij kunt doen wat je wilt. Jij
bent hier gast evenals de referendaris en die gastvrij
heid die je hier geniet moet je eerbiedigen. Ik zou
je geen woord gezegd hebben, wanneer ik niet vooruit
had geweten, dat jij je zoudt kunnen beheerschen. De
voorzichtigheid vordert dat. De verloving is immers
nog niet openlijk bekend. De gelegenheid om Toni te
vragen is je immers nog niet afgesneden. Ik ken den
handelsraad als een man van zaken, <*i wanneer jij
om de hand van zijn dochter zult komen vragen, dan
zal hij zeer zorgvuldig overwegen, hoe zwaar jouw ver
mogen en dat van den referendaris weegt."
„En Toni?" vroeg de luitenant nu wel even beschei
dener.
„Bankiersdochters zijn van haar jeugd af aan gewoon j
om met cijfers en getallen te rekenen. Dat is geheel
haar maatstaf, net als van haar vader."
De luitenant wierp zich lui op een rustbank neer,
terwijl de schilder kalm voor hem bleef staan en zijn
donkere oogen doordringend op hem liet rusten. De
luitenant bevond zich in een vreemde, onrustige stem
ming. De gedachte dat de referendaris dat mooie meisje
zou krijgen, was hem onverdragelijk, en ook wist hij
niet recht, of hij Toni wel lief had. Hij was er nog
niet toe gekomen, zijn hart ernstig te onderzoeken, het
was altoos tusschen Toni en de barones Ortho en
eenige andere dames vrooüjk heen en weer gegaan, hij
had er nog nooit over gedacht om te trouwen, maar
hij was er heilig van overtuigd dat hij bij al deze
idames maar behoefde aan te kloppen, om met open
armen ontvangen te worden.
„Kalinka, waarom vraag jij haar zelf niet?" vroeg de
luitenant eensklaps.
Kalinka lachte luid.
„Omdat ik veel te verstandig ben, om zulk een stom
men streek uit te halen," zeide hij. „Vooreerst weet ik,
dat de bankier mij zijn dochter nooit tot vrouw zou
geven, aan een schilder die niets anders bezit dan
zijn penseel; dan weet ik ook oprecht gesproken niet,
waarvan ik een vrouw zou moe-ten onderhouden, en ver
der bemin ik deze dame niet, alhoewel ik al hare be
koorlijkheden ten volle weet te waardeeren en ten
slotte denk ik in 't geheel niet over trouwen. Zijn
deze redenen je voldoende? Ik kan er anders nog wel
eenige bijvoegen."
„Waar zou dat voor dienen? Ik geloof je toch niet.
Jij denkt niet aan trouwen, maar vriendje, waarom
maak jij dan de barones zoo in het oogloopend het
hof?"
I Deze vraag was den schilder niet aangenaam. Om
Schoenrock steeds meer en m-eer uit de nabijheid van
de barones te verdrijven, daar hij in hem een zeer ge-
1 vaarlijken mededinger zag, zocht hij hem met Toni in
kennis te brengen, en deed al zijn best hem tot een
stap te brengen die hem zeer in de achting der adel
lijke dame zou doen dalen. Hij dacht zich zeker dat
de luitenant zijn plan niet doorzag en nu scheen bij
hem toch het vermoeden te ontstaan, waarom hij
eigenlijk zoo deed.
„Zeg Schoenrock, jouw menschenkennis is niet heel
erg groot," zeide hij lachend. „Ik praat dolgraag met
de barones, omdat zij een geestige vrouw is,'die veel
belang stelt in de kunst. Verder ben ik haar veel dank
verschuldigd, omdat zij al haar invloed heeft aange-
wend, dat ik toegang heb gekregen tot de hoogste krin
gen. Ik zou dus ondankbaar zijn, wanneer ik niet vrien-
i deüjk tegen haar was en dat noemt ge nu haar
het hof maken."
I „Haba|! Bespottelijk!" riep Schoenrock. „Ik houd
dankbaarheid al voor een zeer gevaarlijk gevoel, liet
gaat zoo gemakkelijk in liefde over."
„Een drieste, maar onware bewering!" ging Kalinka
voort. „En al hadt gij gelijk, wat zou dan zulk een
dwaasheid al baten? De natuur heeft mij eiken aanleg
tot dweperij ontzegd en ik ben daar zeer dankbaar
voor; ik zou niet kunnen leven, wanneer ik niet de
zekerheid had bemind te worden en ik ben te trotsch,
om er om te bedelen. Ik heb de vrijheid te veel
lief, om die prijs te geven."
Schoenrock schudde langzaam het hoofd, de woorden
van den schilder schenen hem ni-et heelemaal overtuigd
te hebben.
„Ook ik bemin de vrijheid en toch wil ik er geen
eed op doen, dat ik mij nimmer buig onder bet juk
van den echt," riep hij uit. „Het is nu eenmaal ge
woonte en het is ten slotte misschien goed, wanneer
men -een gebiedster heeft."
„Mijn gebiedster is de kunst, haar bemin ik, en
baar offer ik alles, baar behoort mijn hart en dat hart
is niet groot genoeg om bet in tweeën te kunnen ver-
deelen."
Schoenrock sprong lachend op.
„Waarom lach je?" vroeg de schilder.
„Je hebt misschien gelijk," was het antwoord.
„Maar kom," vervolgde de schilder, „we mogen niet
langer het gezelschap onze tegenwoordigheid onttrekkei
en wanneer jij den referendaris nu nog een beentje
wilt lichten, dan moet jij daarmee niet te lang wach
ten."
De luitenant rekte zijn lange, dunne gestalte uit.
„Ik geloof niet, dat ik den referendaris heb te vree
zen, d-at zou al te dol zijn," riep hij uit. „Bovendien
ben ik vandaag te slecht geluimd om een liefdesver
klaring af te steken,"
„Beste vriend, dat wordt ook niet van je verlangd,"
antwoordde de Schilder terwijl hij zijn hand op den
arm van Schoenrock legde en hem meetroonde. „Je
begrijpt den toestand niet manneke. Je moogt de doch
ter niet verwaarloozen, maar je moeit je eerst van den
vader verzekeren."
„Maar je hebt toch zelf zooeven gezegd, dat hij dien
referendaris nog al genegen is."
„Ook heb ik je gezegd, dat een bankier een man
van zaken is. Zijn dochter is dus koopwaar, die het
meest biedt heeft haar. Eger sprak met veel lof over
u, omdat ge uw paard hadt doodgeschoten, die daad
heeft hem geweldig geimpone-erd en hij is een slimme
baas. Is het zoo dom van mij gedacht, dat zijn vrien
delijkheid tegenover Kalsbach alleen maar geschiedt
uit een soort berekening^ om jou zoodoende wat vlug
ger te doen toehappen? Mannen van zaken houden
er meer van die kleine middelen op na. Dat leeren ze
op de beurs."
Wordt vervolgd.